Artikels:
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit heeft als hoofddoel de [1 ...]1 capaciteiten van opvang in de overheidsinstellingen vast te stellen, alsook het algemeen reglement van de overheidsinstellingen bedoeld in artikel 71 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° decreet : het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming ;
2° jongere : de jongere die het voorwerp maakt van een maatregel tot huisvesting in een overheidsinstelling ;
3° bestuur : het bevoegde bestuur, inzonderheid het algemeen bestuur hulpverlening aan de jeugd;
4° toezichtcommissie : de toezichtcommissie bedoeld in artikel 73 van het decreet;
5° beroepsorgaan : het beroepsorgaan bedoeld in artikel 90 van het decreet.
Art.3.§ 1. Voor elke jongere wordt een dossier bijgehouden met de volgende elementen :
1° de gerechtelijke beslissingen in verband met de maatregel tot plaatsing in een overheidsinstelling, alsook alle stukken en beslissingen meegedeeld door de jeugdrechtbank ;
2° de verslagen over de jongere opgesteld door de overheidsinstelling en alle elementen die ze aan de jeugdrechtbank bezorgt;
3°[1 de beslissingen genomen door de directeur van de overheidsinstelling waarvan deze in verband met de bezoeksrechten, het verlaten, de afzonderingsmaatregelen, de fouilleringen, de beperking of het verbod van contact met de buitenwereld en de straffen, en de daaromtrent stukken ;]1;
4° de beslissingen betreffende de betwistingen bedoeld in de artikelen 79 tot 94 van het decreet en de daarmee verwante stukken ;
5° de documenten betreffende het individueel project van de jongere ;
6° de documenten betreffende het schooltraject van de jongere binnen de overheidsinstelling die bewijzen dat de voorwaarden inzake leerplicht vervuld zijn.
§ 2. De jongeren, de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen over de jongeren en de advocaat mogen de stukken van het dossier van de jongere raadplegen, met uitzondering van de stukken meegedeeld door de gerechtelijke overheden met de vermelding " vertrouwelijk ".
Nochtans kan de directeur van de overheidsinstelling de raadpleging van één of meer stukken van het dossier weigeren indien het belang van de jongere het vereist. In dit geval vermeldt de beslissing de rechtsmiddelen waarover de aanvrager beschikt.
Bij de raadpleging van het dossier die plaatsvindt op een geschikte plaats, wordt de jongere of de persoon die het ouderlijk gezag over de jongere uitoefent vergezeld ofwel door zijn advocaat ofwel door een lid van het opvoedingsteam.
De persoon die de jongere begeleidt of de persoon die het ouderlijk gezag over de jongere uitoefent bij de raadpleging van het dossier, geeft hem de nodige verklaringen en commentaren en zorgt inzonderheid ervoor om de jongere een geschikte begeleiding te geven, rekening houdend met zijn maturiteitsgraad en de in zijn dossier bevatte informatie.
§ 3. Behoudens uitzondering voorzien door of krachtens de wet, kunnen de jongere, de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen en hun advocaat gratis een afschrift bekomen van de stukken van het dossier, volgens de nadere regels voorzien door de minister.
De jongere en de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen, kunnen slechts een afschrift bekomen van de stukken die ze geraadpleegd hebben overeenkomstig paragraaf 2.
Elk afschrift van een stuk van het dossier van de jongere vermeldt dat het slechts meegedeeld kan worden met inachtneming van het eerste lid en het tweede lid van paragraaf 2 en dat het niet gebruikt kan worden in een andere procedure dan die met betrekking tot de beschermingsmaatregel die het voorwerp is van het dossier waarvan het afkomstig is.
----------
(1)<BFG 2024-02-08/13, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
Art.4.[1 Wanneer een beslissing niet formeel is gemotiveerd, overeenkomstig de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, wordt de leidend ambtenaar of, bij diens afwezigheid, de hiërarchische meerdere van het niveau er net onder, binnen vierentwintig uur op de hoogte gebracht van deze beslissing en van de redenen die deze afwezigheid van motivering verantwoorden. Als hij deze redenen onvoldoende acht, beveelt de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde dat het besluit wordt gemotiveerd.
Alle beslissingen die de directeur van de overheidsinstelling ten aanzien van een jongere neemt, worden opgenomen in een speciaal daarvoor bestemd register, zodat de motivering en de gegrondheid om deze motivering niet aan de jongere mee te delen, kunnen worden gecontroleerd. Dit register bevat de motivering van de beslissing die ten aanzien van de jongere is genomen, en de motivering van de beslissing om de motivering van de beslissing over de jongere niet aan die laatste mee te delen.
Dit register kan op elk moment worden geraadpleegd door:
1° de leden van het bevoegde bestuur die een inspectieopdracht uitvoeren ten aanzien van de overheidsinstellingen;
2° de leden van de commissie van toezicht bedoeld in artikel 73 van het decreet;
3° de leden van de beroepscommissie bedoeld in artikel 90 van het decreet, binnen de grenzen van het voorwerp van het beroep.
In het begin van elk kalenderjaar wordt een nieuw register opgesteld met de in lid 2 bedoelde beslissingen. Het bevat de beslissingen die ten aanzien van de jongere zijn genomen, overeenkomstig lid 2, in de loop van dit kalenderjaar. De persoonsgegevens in dit register worden bewaard tot 31 januari van het tweede jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het register is opgesteld ]1.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.5.
<Opgeheven bij DFG 2023-07-20/46, art. 35,1°, 004; Inwerkingtreding : 19-01-2024>
Art.6. Uiterlijk binnen de zes maanden van zijn indiensttreding zorgt het bestuur voor de basisopleiding van elk personeelslid van de overheidsinstelling die rekening houdt met zijn oorspronkelijke opleiding en het ambt dat hij binnen de instelling zal uitoefenen.
Bij de uitoefening van zijn ambt zorgt het bestuur voor de voortgezette opleiding van elk personeelslid die bestaat in de diepgaande bestudering van de basisopleiding en de actualisering van de kennis in functie van de evolutie van de kennis.
De basisopleiding en de voortgezette opleiding hebben inzonderheid betrekking op de naleving van de rechten en het belang van de jongere alsook op de opvoedingsprojecten.
Het bestuur behartigt de deelneming van de personeelsleden aan de opleidingen die georganiseerd worden door andere diensten of instellingen en die het mogelijk maken om de competenties te verbeteren die nodig zijn voor de uitoefening van hun ambt binnen de instelling.
Art.7. Elke overheidsinstelling beschikt over een huishoudelijk reglement dat de nadere regels bevat voor de uitvoering van de rechten en plichten van de jongere, zoals bedoeld in het decreet en dit besluit.
De minister bepaalt de nadere regels die gemeen zijn aan alle overheidsinstellingen en bepaalt ook de nadere regels die door elke overheidsinstelling vastgesteld zijn.
Het huishoudelijk reglement wordt in een voor de jongere toegankelijke taal opgesteld.
TITEL 2. - De types en capaciteiten van opvang in de overheidsinstellingen
Art.8. De overheidsinstellingen voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap, met open en gesloten stelsels, zijn de volgende :
1° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Kasteelbrakel;
2° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Fraipont;
3° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Jumet;
4° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Saint-Servais;
5° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Woutersbrakel;
6° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Saint-Hubert.
Art.9.[1 De jeugdrechtbank kan in de volgende situaties een maatregel tot huisvesting in een overheidsinstelling in een opvoedingseenheid ten aanzien van een jongere bevelen, zonder het verslag bedoeld in artikelen 63/1 en 119/1 van het decreet dat niet meer dan zes maanden oud is, te hebben ontvangen:
1° wanneer de jeugdrechtbank de sociale studie en het medisch-psychologisch onderzoek bedoeld in artikel 99, lid 2 van het decreet laat uitvoeren om eventueel afstand te doen overeenkomstig artikel 125 van het decreet;
2° de jongere is sinds maximaal drie maanden zonder toestemming van een overheidsinstelling afwezig, en is het voorwerp geweest van opvang, waarvan het einde meer dan zes maanden teruggaat, door een evaluatie- en oriëntatie-eenheid bedoeld in artikel 63/1 van het decreet of door een mobiel ondersteuningsteam in het kader van een onderzoeks- en evaluatieopdracht bedoeld in artikel 119/1 van het decreet;
3° de jongere is het voorwerp geweest van opvang door een evaluatie- en oriëntatie-eenheid bedoeld in artikel 63/1 van het decreet of door een mobiel ondersteuningsteam in het kader van een onderzoeks- en evaluatieopdracht bedoeld in artikel 119/1 van het decreet, en krijgt op het moment waarop de rechter de maatregel neemt, ondersteuning van een mobiel ondersteuningsteam overeenkomstig artikel 120, 1° van het decreet ]1.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.10.[1 § 1. De types en capaciteit van gewone opvang van alle overheidsinstellingen worden als volgt verdeeld:
| <td colspan="7" valign="top">Overheidsinstelling voor jeugdbescherming - Aanbod `gewone' OPV
Type OPVJ = jongensM = meisjes | Kasteelbrakel | Fraipont | Jumet | Saint-Hubert | Saint-Servais | Woutersbrakel | Totaal per type OPV |
Evaluatie en oriëntatie - open | | | | | 8 M | 10 J | 18 |
Evaluatie en oriëntatie - gesloten | | | | 30 J | 1 M | | 31 |
Opvoeding intra muros - open | | 36 J | | | 24 M | 22 J | 82 |
Opvoeding extra muros - open | | 10 J | 22 J | | | | 32 |
Opvoeding - gesloten | 40 J | 10 J | | | 3 M | 10 J | 63 |
Intermediair - open | | | | | 2 M | 10 J | 12 |
Totaal per overheidsinstelling | 40 | 56 | 22 | 30 | 38 M | 52 | 238 |
§ 2. De types en capaciteit van dringende opvang van alle overheidsinstellingen worden als volgt verdeeld:
| <td colspan="7" valign="top">Overheidsinstelling voor jeugdbescherming - Aanbod `dringende' OPV
Type OPVJ = jongensM = meisjes | Kasteelbrakel | Fraipont | Jumet | Saint-Hubert | Saint-Servais | Woutersbrakel | Totaal per type OPV |
Evaluatie en oriëntatie - open | | | | | | | |
Evaluatie en oriëntatie - gesloten | | | | 3 | 1* | | 4 |
Opvoeding intra muros - open | | | | | | | |
Opvoeding extra muros - open | | | | | | | |
Opvoeding - gesloten | 3 | | | | 1* | | 4 |
Intermediair - open | | | | | | | |
Totaal per overheidsinstelling | 3 | | | 3 | 1 | | 87 |
*De plaats voor dringende opvang van de overheidsinstelling in Saint-Servais is beschikbaar voor de evaluatie- en oriëntatie-eenheid of voor de opvoedingseenheid ]1.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.11.[1 Onverminderd de voorwaarden in artikel 12 zijn de plaatsen voor dringende opvang in overheidsinstellingen bedoeld voor de opvang van jongeren die worden vervolgd voor een van de volgende feiten die als misdrijven zijn gekwalificeerd:
1) de volgende feiten die als doodslag en poging tot doodslag zijn gekwalificeerd:
a) de feiten die zijn gekwalificeerd als doodslag, moord, oudermoord, kindermoord of vergiftiging, zoals respectievelijk bedoeld in artikelen 393, 394, 395, 396 en 397 van het Strafwetboek;
b) het feit dat is gekwalificeerd als doodslag om diefstal of afpersing te vergemakkelijken, of om de straffeloosheid ervan te verzekeren, zoals bedoeld in artikel 475 van het Strafwetboek;
2° de volgende feiten die als vrijwillige slagen en verwondingen zijn gekwalificeerd:
a) het feit dat is gekwalificeerd als vrijwillige slagen en verwondingen, met als gevolg ofwel een schijnbaar ongeneeslijke ziekte, ofwel een blijvende persoonlijke werkonbekwaamheid, ofwel het verlies van het absolute gebruik van een orgaan, ofwel een ernstige verminking, zoals bedoeld in artikel 400 van het Strafwetboek;
b) het feit dat is gekwalificeerd als vrijwillige slagen met de dood tot gevolg, zoals bedoeld in artikel 401 van het Strafwetboek;
c) het feit dat is gekwalificeerd als het opzettelijk toedienen van schadelijke stoffen, met als gevolg ofwel een schijnbaar ongeneeslijke ziekte, ofwel een blijvende persoonlijke werkonbekwaamheid van meer dan vier maanden, ofwel het verlies van het absolute gebruik van een orgaan, zoals bedoeld in artikel 403 van het Strafwetboek;
d) het feit dat is gekwalificeerd als het opzettelijk toedienen van schadelijke stoffen met ongewild de dood tot gevolg, zoals bedoeld in artikel 404 van het Strafwetboek;
e) het feit dat is gekwalificeerd als het kwaadwillig belemmeren van het verkeer op de spoorweg, de weg, de binnenwateren of op zee, als het gevolg van de slagen of verwondingen ofwel een schijnbaar ongeneeslijke ziekte, ofwel een blijvende persoonlijke werkonbekwaamheid van meer dan vier maanden, ofwel het verlies van het absolute gebruik van een orgaan, ofwel een ernstige verminking is, zoals bedoeld in de samengevoegde artikelen 400, 406 en 407 van het Strafwetboek;
f) het feit dat is gekwalificeerd als het kwaadwillig belemmeren van het verkeer op de spoorweg, de weg, de binnenwateren of op zee, met de dood van een persoon tot gevolg, zoals bedoeld in de samengevoegde artikelen 406 en 408 van het Strafwetboek;
3° de volgende feiten die als verzwaarde seksuele handelingen zijn gekwalificeerd:
a) het feit dat is gekwalificeerd als een niet-consensuele seksuele handeling met de dood tot gevolg, zoals bedoeld in artikel 417/12 van het Strafwetboek;
b) het feit dat is gekwalificeerd als een niet-consensuele seksuele handeling voorafgegaan door of gepaard gaand met foltering, opsluiting of zwaar geweld, zoals bedoeld in artikel 417/13 van het Strafwetboek;
c) het feit dat is gekwalificeerd als verkrachting gepleegd onder bedreiging van een wapen of op een wapen gelijkend voorwerp of na toediening van weerloosmakende of remmingsverlagende stoffen, zoals bedoeld in artikel 417/14 van het Strafwetboek;
d) het feit dat is gekwalificeerd als verkrachting gepleegd ten nadele van een persoon die in een kwetsbare toestand verkeert, zoals bedoeld in artikel 417/15 van het Strafwetboek;
e) het feit dat is gekwalificeerd als verkrachting gepleegd vanuit een discriminerende drijfveer, zoals bedoeld in artikel 417/20 van het Strafwetboek;
f) het feit dat is gekwalificeerd als verkrachting gepleegd met de hulp of in aanwezigheid van een of meer personen, zoals bedoeld in artikel 417/22 van het Strafwetboek;
4° het feit dat is gekwalificeerd als seksuele uitbuiting die erin bestaat een minderjarige te werven voor ontucht of prostitutie, zoals bedoeld in artikel 417/27 van het Strafwetboek;
5° de volgende feiten die als diefstal met geweldpleging of bedreiging en afpersing zijn gekwalificeerd:
a) wanneer ze een schijnbaar ongeneeslijke ziekte, een blijvende persoonlijke werkonbekwaamheid van meer dan vier maanden, het verlies van het absolute gebruik van een orgaan of een ernstige verminking hebben veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 473, lid 1 van het Strafwetboek;
b) indien de misdadigers de personen lichamelijk hebben gefolterd, zoals bedoeld in artikel 473, lid 2, van het Strafwetboek;
c) wanneer ze de dood tot gevolg hebben gehad, zoals bedoeld in artikel 474 van het Strafwetboek;
6° het feit dat is gekwalificeerd als illegale en willekeurige detentie, door een particulier, van een persoon indien de opgesloten persoon met de dood is bedreigd, zoals bedoeld in artikel 437 van het Strafwetboek;
7° de volgende feiten die als ontvoering of verberging van een minderjarige of kwetsbare persoon zijn gekwalificeerd:
a) met de dood tot gevolg, zoals bedoeld in artikel 428, § 5 van het Strafwetboek;
b) die een schijnbaar ongeneeslijke ziekte, een blijvende persoonlijke werkonbekwaamheid van meer dan vier maanden, het verlies van het absolute gebruik van een orgaan of een ernstige verminking hebben veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 428, § 4 van het Strafwetboek;
8° het feit dat is gekwalificeerd als een gijzeling, zoals bedoeld in artikel 347bis van het Strafwetboek;
9° het feit dat is gekwalificeerd als foltering, zoals bedoeld in artikel 417/2 van het Strafwetboek;
10° het feit dat is gekwalificeerd als onmenselijke behandeling, zoals bedoeld in artikel 417/3 van het Strafwetboek;
11° de volgende feiten die als terrorisme zijn gekwalificeerd:
a) het feit dat is gekwalificeerd als deelname aan de activiteiten van een terroristische groep, zoals bedoeld in artikel 140 van het Strafwetboek;
b) het feit dat is gekwalificeerd als aanzetten tot terrorisme, zoals bedoeld in artikel 140bis van het Strafwetboek;
c) het feit dat is gekwalificeerd als werving voor terrorisme, zoals bedoeld in artikel 140ter van het Strafwetboek.
12° het feit of de poging tot een feit dat is gekwalificeerd als diefstal met geweldpleging of afpersing, gepleegd door twee of meer personen, en waarbij een wapen wordt gebruikt of getoond, of indien de personen anderen hebben doen geloven dat ze gewapend waren, zoals bedoeld in de samengevoegde artikelen 468, 471 en 472 van het Strafwetboek of in de samengevoegde artikelen 470, 471 en 472 van het Strafwetboek ]1.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.12.[1 § 1. De drie plaatsen voor dringende opvang die beschikbaar zijn in de evaluatie- en oriëntatie-eenheid van de overheidsinstelling in Saint-Hubert, zijn bestemd voor de opvang van jongeren die worden vervolgd voor een van de in artikel 11, 1° tot 12° bedoelde feiten die zijn gekwalificeerd als misdrijven.
§ 2. Van de drie beschikbare plaatsen voor dringende opvang van de opvoedingseenheid van de overheidsinstelling in Kasteelbrakel, zijn er twee bestemd voor de opvang van jongeren die worden vervolgd voor een van de in artikel 11, 1° tot 12° bedoelde feiten die zijn gekwalificeerd als misdrijven, en die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
1° er zijn geen plaatsen voor dringende opvang in een evaluatie- en oriëntatie-eenheid beschikbaar op het moment van de vraag van de Jeugdrechtbank;
2° de jongere bevindt zich in een van de in artikel 9 bedoelde situaties;
3° de jongere is binnen de zes maanden het voorwerp geweest van een maatregel tot huisvesting in een evaluatie- en oriëntatie-eenheid.
In afwijking van artikel 11 is er van de drie beschikbare plaatsen voor dringende opvang binnen de opvoedingseenheid van de overheidsinstelling in Kasteelbrakel, één uitsluitend bestemd voor de opvang van jongeren die worden vervolgd voor een van de in artikel 11, 1°, 2°, b), d) en f), 3°, a) en b), 5°, b) en c), 7°, a), 9°, 10° en 11° bedoelde feiten die zijn gekwalificeerd als misdrijven, en die aan een van de drie in paragraaf 2 bedoelde voorwaarden voldoen.
§ 3. De plaats voor dringende opvang van de evaluatie- en oriëntatie-eenheid van de overheidsinstelling in Saint-Servais, is bestemd voor de opvang van een jongere die wordt vervolgd voor een van de in artikel 11, 1° tot 12° bedoelde feiten die zijn gekwalificeerd als misdrijven.
De plaats voor dringende opvang van de opvoedingseenheid van de overheidsinstelling in Saint-Servais, is bestemd voor de opvang van een jongere die wordt vervolgd voor een van de in artikel 11, § 1, 1° tot 12° bedoelde feiten die zijn gekwalificeerd als misdrijven, en die zich in een van de in artikel 9 bedoelde situaties bevindt]1.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.13.[1 Zodra een gewone plaats vrijkomt in de overheidsinstelling, neemt de jongere die aanvankelijk een plaats voor dringende opvang had gekregen, deze gewone plaats in, overeenkomstig de volgende principes:
1° als de jongere aanvankelijk een plaats voor dringende opvang in een evaluatie- en oriëntatie-eenheid had gekregen, neemt hij in de evaluatie- en oriëntatie-eenheid een gewone plaats in;
2° als de jongere aanvankelijk een plaats voor dringende opvang in een opvoedingseenheid had gekregen, neemt hij in de opvoedingseenheid een gewone plaats in. Als de jongere echter een plaats voor dringende opvanging in een opvoedingseenheid had gekregen omdat er geen plaats voor dringende opvang in een evaluatie- en oriëntatie-eenheid beschikbaar was, kan hij bij beslissing van de jeugdrechtbank een gewone plaats innemen in een evaluatie- en oriëntatie-eenheid . ]1
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 13/1.[1 Uiterlijk op 31 december 2026 voert het Bestuur een evaluatie uit van de principes die in artikel 9 worden uiteengezet. Deze evaluatie wordt uitgevoerd binnen het overlegcomité bedoeld in artikel 6 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 2008 betreffende de samenwerking tussen de opdrachtgevende overheden en het geheel van de diensten van de sector van de Hulpverlening aan de Jeugd. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2023-12-21/19, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
TITEL 3. - Het algemeen reglement van de overheidsinstellingen
HOOFDSTUK 1. - Opvoedingsprojecten
Art.14.Voor elk type van opvang bedoeld in de artikelen [1 63/1 tot 63/3 ]1 beschrijft een opvoedingsproject dat gemeen is aan de verschillende overheidsinstellingen :
1° de theoretische en methodologische referenties van het optreden;
2° de stappen en de nadere regels voor de opvang ;
3° de aard, de frequentie, de voorwaarden en de nadere regels voor de andere vertrekken dan deze bedoeld in artikel 54, § 1 ;
4° de gratificaties waaraan het positieve gedrag van de jongere kan worden onderworpen ;
5° de taken en opdrachten van de personeelsleden in de uitvoering ervan ;
6° de nadere regels voor de samenwerking met het gezin, de leefgenoten en de maatschappelijke hulpverleners die bijdragen aan de evaluatiedoelstelling of het project van opvoeding en inbreng van de jongere;
7° de evaluatietools van de jongere, met inbegrip van deze die naar zijn mening luisteren.
Het gemeenschappelijke opvoedingsproject garandeert aan de jongere het recht op toegang tot een bibliotheek, het recht om intellectuele, culturele of artistieke activiteiten uit te oefenen, het recht om sportactiviteiten en buitenactiviteiten uit te oefenen en het recht om deel te nemen aan collectieve ontspanningsactiviteiten.
[1 Daarnaast beschrijven de opvoedingsprojecten voor elk type opvang het type georganiseerde opvoedings- en vrijetijdsactiviteiten]1.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.15.De gemeenschappelijke opvoedingsprojecten [1 en specifieke ]1 en de eventuele wijzigingen daarvan worden ontwikkeld door het comité voor opvoedingsprojecten en goedgekeurd door de minister.
De overheidsinstelling kan echter experimenteren met een nieuwe methodologie betreffende de opvang, mits voorafgaande toestemming van het bestuur en voorafgaande informatie van de minister. De verlenging van deze experimenten na een periode van een jaar vereist het advies van het comité voor opvoedingsprojecten en de instemming van de minister.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK 2. - Het pluridisciplinaire team
Art.16. Het pluridisciplinaire team van de overheidsinstelling is samengesteld als volgt :
1° de leden van het psycho-medisch-sociale team, inzonderheid : de geneesheren psychiaters, de algemeen-geneesheren, de psychologen, de maatschappelijke assistenten en de verplegers ;
2° de leden van het opvoedingsteam inzonderheid : de opvoeders, de leerkrachten en de opleiders, met inbegrip van de filosofische en godsdienstige adviseurs.
HOOFDSTUK 3. - De verslagen aan de jeugdrechtbank
Art.17.De minister bepaalt, voor elk type opvang bedoeld in artikel [1 63, § 2 ]1, de rubrieken van de verschillende verslagen bezorgd aan de jeugdrechtbank overeenkomstig artikel 65 van het decreet.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK 4. - De nadere regels voor de opvang van jongeren
Afdeling 1. - Opvang
Art.18. § 1. Zodra hij aankomt in de overheidsinstelling, en ten laatste binnen 24 uur, wordt de jongere individueel opgevangen door de directeur van de overheidsinstelling of, in geval van verhindering, door een lid van het opvoedingsteam. Dit onderhoud heeft, inzonderheid, tot doel :
Dit onderhoud heeft tot doel:
1° de omstandigheden van de verwijderingsmaatregel op te helderen ;
2° de jongere uitleg te geven over de stappen en de voortgang van de verwijderingsmaatregel, waaronder de taken van de personeelsleden wat betreft zijn opvang, alsook de verslagen waarvan hij het voorwerp zal zijn en de personen die deze zullen ontvangen;
3° de jongere kennis geven of herinneren aan de contactgegevens van zijn advocaat en hem op de hoogte stellen van zijn recht om met hem te communiceren;
4° de jongere op de hoogte brengen van de opdracht en de contactgegevens van de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind en de commissie van toezicht, alsmede de nadere regels waaronder hij deze kan aanvragen om op te treden;
5° de jongere uitleg geven over de rechten en plichten bedoeld in het decreet en dit besluit, inzonderheid de nadere regels voor de betwisting ;
6° de jongere uitleg geven over het huishoudelijk reglement ;
7° de jongere uitleg geven over zijn rechten inzake verwerking van persoonsgegeven, inzonderheid in het kader van de verschillende registers.
Na het onderhoud krijgt de jongere :
1° een informatiedocument, opgesteld door de administratie in een toegankelijke taal, met de informatie bedoeld in het tweede lid 2, 2°, 3°, 4°, 5° e 7° ;
2° het huishoudelijk reglement ;
3° de formulieren om een verzoening aan te vragen, een interne klacht en een extern beroep in te dienen overeenkomstig de artikelen 79 tot 94 van het decreet.
De jongere ondertekent een document waarmee hij verklaart de documenten bedoeld in het derde lid te hebben ontvangen.
§ 2. Als de jongere geen Frans beheerst, wordt een beroep gedaan op elk redelijk middel zodat hij de informatie bedoeld in de paragrafen 1 kan begrijpen.
Art.19. Behoudens andersluidende rechterlijke beslissing heeft de jongere bij aankomst in de overheidsinstelling recht op een gratis telefoontje naar het binnen- of buitenland.
De overheidsinstelling informeert per telefoon de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen over de jongere over zijn aankomst in de overheidsinstelling binnen de vierentwintig uur na zijn aankomst.
De informatie bedoeld in het tweede lid wordt schriftelijk bevestigd binnen de twee werkdagen na de aankomst van de jongeren. De brief bevat de nadere regels van het contact met de jongere en met de personeelsleden, alsook een afschrift van het huishoudelijk reglement.
Art.20. De jongere wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie dagen na aankomst door een arts onderzocht.
Met toestemming van de jongere kan deze arts contact opnemen met de behandelend arts van de jongere om de continuïteit van de zorg en behandeling te waarborgen.
Afdeling 2. - Voorwaarden voor huisvesting
Art.21. § 1. De jongere verblijft alleen in de kamer die hem toegewezen wordt.
§ 2. De minister bepaalt de voorwaarden waaraan de kamers en gemeenschappelijke ruimtes moeten beantwoorden inzake gezondheid, veiligheid en hygiëne, en stelt regels vast die inzonderheid betrekking hebben op de afmetingen, de verlichting, de ventilatie, de sanitaire installaties en het onderhoud.
§ 3. De minister bepaalt de specifieke voorwaarden voor de regeling en de organisatie van eenheden die jonge meisjes opvangen, bedoeld om de begeleiding van jonge zwangere meisjes mogelijk te maken en de opvang van jonge meisjes met hun kind jonger dan drie jaar.
Afdeling 3. - Persoonlijke bezittingen
Art.22. § 1. De jongere mag bij aankomst over de persoonlijke bezittingen beschikken die hij in zijn bezit heeft, op voorwaarde dat dit door het huishoudelijk reglement is toegestaan.
Elk voorwerp dat niet in de lijst van toegestane voorwerpen is opgenomen, kan echter wel door de directeur van de overheidsinstelling worden toegestaan.
Niet-toegelaten voorwerpen worden door de overheidsinstelling onder zijn verantwoordelijkheid bewaard, tegen ontvangstbewijs.
De jongere kan verzoeken dat de voorwerpen die in bewaring worden genomen, overgedragen worden aan een externe persoon, overeenkomstig de nadere regels bepaald door het huishoudelijk reglement.
§ 2. Verkoop tussen jongeren is verboden.
Uitwisselingen, leningen en giften tussen jongeren zijn verboden, tenzij met toestemming van de directeur van de overheidsinstelling.
Art.23. De jongere kan zijn eigen schoenen en persoonlijke kleding dragen.
Het huishoudelijk reglement kan echter voor specifieke activiteiten specifieke kleding opleggen die door de overheidsinstelling ter beschikking wordt gesteld.
De overheidsinstelling stelt gepaste schoenen en kleren ter beschikking van de jongeren die geen persoonlijke schoenen en kleren hebben of deze niet willen dragen.
Om wederzijds respect binnen de overheidsinstelling kunnen in het huishoudelijk reglement beperkingen op het dragen van sommige kledingstukken worden opgenomen.
De overheidsinstelling treft alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de kleding van de jongeren net en bruikbaar is.
Art.24. De jongere mag, inzonderheid bij bezoeken, voorwerpen, voedsel en kleding van buiten de overheidsinstelling krijgen en weggegeven, mits dit volgens het huishoudelijk reglement is toegestaan.
De jongere kan, in een gesloten stelsel, onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald in het huishoudelijk reglement, op eigen kosten duurzame en consumptiegoederen verkrijgen via een dienst die zonder winstoogmerk door de overheidsinstelling wordt georganiseerd en die zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de wensen van de jongeren.
Art.25.Er wordt [1 ...]1 geopend en beheerd door de overheidsinstelling onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de overheidsinstelling.
De personen die deze [1 ...]1 rekening beheren, zijn gebonden aan een discretieverplichting.
Het zakgeld gegeven aan de jongere door de Franse Gemeenschap wordt op de rekening van de jongere gestort en de jongere kan ook geld van buiten krijgen op deze rekening.
[1 De jongere beschikt vrij over zijn geld ]1.
[1 Er mag geen geld van de rekening worden gehaald zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de jongere]1.
Financiële transacties tussen jongeren in de overheidsinstelling zijn verboden, tenzij de directeur daar individueel toestemming voor heeft gegeven.
De jongere kan geen contant geld in de overheidsinstelling hebben, maar kan het van zijn rekening laten overmaken om buiten te gaan.
[1 Bij zijn definitieve vertrek krijgt de jongere het saldo in zijn voordeel terugbetaald. Saldo's die niet kunnen worden terugbetaald, worden uitsluitend gebruikt om aan de individuele behoeften van de opgevangen jongeren te voldoen]1.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.26. De jongere kan de hem toegewezen leefruimte inrichten, binnen de grenzen van het huishoudelijk reglement.
Afdeling 4. - Religieuze en filosofische praktijk
Art.27. § 1. De jongere heeft recht om zijn godsdienst of filosofie individueel of collectief uit te oefenen volgens de procedures die zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement.
De overheidsinstelling probeert een gunstige sfeer te ontwikkelen voor de uitoefening van religieuze en filosofische praktijken inzonderheid wat betreft het voedingsdieet en de inachtneming van vastenperiodes. Ze bezorgt een lokaal voor de uitoefening van deze praktijken.
§ 2. De jongere heeft recht op religieuze, spirituele of morele bijstand van een levensbeschouwelijke of religieuze adviseur die voor dit doel individueel of collectief met (tot) de overheidsinstelling is verbonden (of toegelaten), overeenkomstig de nadere regels die zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement
De jongere kan alleen praten, in zijn leefruimte of in een lokaal waar hij alleen wordt geplaatst, met een filosofisch of religieus adviseur.
In ieder geval kan de hulp niet leiden tot proselitisme ten opzichte van de jongere.
Het opvoedingsprogramma van de filosofische en religieuze adviseurs wordt ter kennis gebracht van de directeur van de overheidsinstelling.
Afdeling 5. - Onderwijs
Art.28. De jongere krijgt een onderwijs dat is aangepast aan zijn behoeften en vaardigheden en dat erop gemunt is zijn schoolherinschakeling te bevorderen, behalve als hij opgevangen wordt door een intermediaire eenheid.
De overheidsinstelling integreert, voor zover mogelijk en progressief, de jongeren in schoolinrichtingen buiten of ontwikkelt met deze laatste medewerkingsverbanden ertoe strekkend een valorisatie of het bekrachtigen te bekomen van de vaardigheden en competenties verworven door de jongere gedurende zijn plaatsing in de instelling.
De overheidsinstelling zorgt voor de begeleiding van de betrokken jongeren in verband met het bekomen van de algemene externe proef.
Als het onderwijs verstrekt wordt binnen de overheidsinstelling, moet het bij voorkeur door bevoegde leerkrachten verstrekt worden.
Onverminderd het belang van de jongere treedt de overheidsinstelling in contact met de door de jongere vóór de plaatsing bezochte school om een medewerking in te stellen inzake programma en om de herinschakeling te bevorderen na de plaatsing. Ze brengt de personen die het ouderlijk gezag over de jongere uitoefenen daar op de hoogte van.
De overheidsinstelling besteedt een bijzondere aandacht aan de specifieke behoeften van ongeletterde, analfabete jongeren of de jongeren die de Franse taal niet beheersen. Er wordt ze een aangepast onderwijs gegeven.
Afdeling 6. - Gezondheid en hygiëne
Art.29. De overheidsinstelling voorziet de jongere van een evenwichtige voeding, in voldoende hoeveelheden en aangepast aan de eisen van zijn gezondheidstoestand.
De jongere kan toegang hebben tot vegetarische voeding.
Art.30. De overheidsinstelling zorgt ervoor dat de jongere voor zijn persoonlijke hygiëne kan zorgen.
Daartoe biedt ze de jongere toegang tot hygiënische en privacyvriendelijke sanitaire voorzieningen en voorziet hem van de nodige toiletartikelen.
Art.31. De jongere heeft recht op de gezondheidszorg die nodig is voor zijn specifieke behoeften, die gelijkwaardig is aan die welke in de samenleving wordt geboden.
De gezondheidszorg die vóór de aankomst van de jongere in de overheidsinstelling wordt verleend, blijft tijdens zijn verblijf op gelijkwaardige wijze verleend.
De overheidsinstelling zorgt voor continuïteit van de zorg aan het einde van het verblijf van de jongere.
Art.32. § 1. Wanneer het personeel van de overheidsinstelling dit nodig acht of op verzoek van de jongere, wordt hij zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 48 uur na het verzoek door de medische dienst van de overheidsinstelling overgenomen.
Indien de overheidsinstelling niet in staat is de nodige zorg te verlenen, doet ze binnen dezelfde termijn een beroep op een externe zorgverlener, op kosten van de bevoegde administratie.
§ 2. Jonge zwangere vrouwen worden overgebracht naar een ziekenhuis voor bevalling.
Jonge zwangere vrouwen die een vrijwillige zwangerschapsonderbreking aanvragen, worden overgebracht naar een verzorgingsinstelling waaraan een informatiedienst is verbonden.
§ 3. Wanneer de jongere die in een gesloten stelsel verblijft, naar een ziekenhuis of verzorgingsinstelling wordt overgebracht, wordt het beschouwd als een uitbreiding van de overheidsinstelling, zonder dat dit de kwaliteit van de verleende zorg aantast.
Art.33. De jongere kan op eigen kosten een beroep doen op de zorgverlener van zijn keuze en door hem worden behandeld, op voorwaarde dat de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen, ermee instemmen de kosten te dekken.
In dat geval zorgt de directeur van de overheidsinstelling ervoor dat zo spoedig mogelijk contact wordt opgenomen met de zorgverlener.
Art.34. De toediening van geneesmiddelen kan alleen plaatsvinden met de vrije en geïnformeerde instemming van de jongere.
De jongere heeft recht om gratis geneesmiddelen te krijgen die hij nodig heeft en om de behandelingen en voeding te volgen die door een arts zijn voorgeschreven.
Art.35. Mits voorafgaande informatie en instemming van de jongere, informeert de overheidsinstelling de personen die het ouderlijk gezag over de jongere uitoefenen over zijn gezondheidstoestand.
In geval van een belangrijke verandering in de gezondheidstoestand van de jongere of wanneer de jongere naar een ziekenhuis of verzorgingsinstelling wordt overgebracht, stelt de directeur van de overheidsinstelling de personen die het ouderlijk gezag over de jongere uitoefenen, daar onmiddellijk in kennis van.
Wanneer de jongere gevaar loopt te overlijden of overlijdt, stelt de directeur de personen die het ouderlijk gezag over de jongere uitoefenen er onmiddellijk in kennis van en worden ze, op hun verzoek, door hem in contact gebracht met de aan de instelling verbonden arts.
Art.36. Om jongeren die psychologische of psychiatrische zorg nodig hebben een beschermde luister- en expressieruimte te garanderen, werkt de overheidsinstelling inzonderheid samen met instellingen in de geestelijke gezondheidszorg en garandeert zij vrije toegang tot psychologische of psychiatrische consultaties met professionals buiten de overheidsinstelling.
De directeur van de overheidsinstelling zorgt ervoor dat het beroepsgeheim tussen externe beroepsbeoefenaren en beroepsbeoefenaren van de overheidsinstelling in acht wordt genomen.
Beroepsbeoefenaren van de overheidsinstelling mogen buiten de instelling niet tegelijkertijd een onderwijs- of psychosociale activiteit ten behoeve van dezelfde jongeren buiten de instelling uitoefenen.
Onverminderd de ethische regels van elk individu stellen externe beroepsbeoefenaars de directeur van de overheidsinstelling in kennis van alle aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de gezondheid of veiligheid van jongeren of het personeel van de overheidsinstelling.
Art.37. Verzorgers behouden hun professionele onafhankelijkheid.
Hun beoordelingen en beslissingen met betrekking tot de gezondheid van de jeugd zijn uitsluitend gebaseerd op medische criteria.
Hat ambt van zorgverlener is onverenigbaar met een expertopdracht binnen de overheidsinstelling.
Afdeling 7. - Zakgeld
Art.38.De jongere ontvangt 10,50 euro per week als zakgeld.
[1 Dit bedrag wordt elk jaar op 1 januari aangepast aan de gezondheidsindex overeenkomstig de volgende formule:
Basisbedrag (10,50 euro) x gezondheidsindex van de maand januari van het betreffende begrotingsjaar
Gezondheidsindex van de maand januari van het vorige begrotingsjaar]1.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.39. Zakgeld is niet verschuldigd aan een jongere die meer dan vierentwintig uur lang zonder reden afwezig is.
De jongere krijgt zijn recht op zakgeld terug zodra hij opnieuw in de overheidsinstelling is geïntegreerd.
Zakgeld dat niet wordt verdeeld vanwege de afwezigheid van de jongere wordt uitsluitend toegewezen aan de individuele behoeften van de opgevangen jongeren. Deze toewijzing is onderworpen aan de goedkeuring van de directeur van de overheidsinstelling.
Art.40. Besparing van zakgeld kan met instemming van de jongere worden aangemoedigd.
HOOFDSTUK 5. - Contacten met de buitenwereld
Afdeling 1. - Briefwisseling
Art.41. De overheidsinstelling stelt de jongere het nodige materiaal ter beschikking zodat hij gratis kan corresponderen met eender welke persoon van zijn keuze.
De jeugd verstuurt en ontvangt brieven via de directeur van de overheidsinstelling.
Art.42. Brieven die aan de jongere worden gericht, kunnen, voordat ze worden bezorgd, onder de controle van de directeur van de overheidsinstelling worden geplaatst met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid.
Deze controle betreft de aanwezigheid van voorwerpen of stoffen die vreemd zijn aan de briefwisseling en laat niet toe de brief te lezen. In dit geval wordt de jongere uitgenodigd om de zending te openen in aanwezigheid van de directeur, die, wanneer dit absoluut noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid, de inlevering van de bij de brief gevoegde voorwerpen of stoffen kan eisen.
Art.43. De door de jongere verzonden brieven zijn niet onderworpen aan de controle van de directeur van de overheidsinstelling vóór hun verzending, behalve om na te gaan of de jongere zich niet schriftelijk richt tot een persoon met wie hij niet kan communiceren naar aanleiding van een gerechtelijke beslissing of een beslissing van de directeur genomen krachtens artikel 67 van het decreet.
Art.44. Brieven aan de volgende personen of overheden zijn niet onderworpen aan de in artikel 42 bedoelde controle:
1° de advocaat van de jongere;
2° de Koning;
3° consulaire en diplomatieke ambtenaren van het land van herkomst van de jongere;
4° de voorzitters van de parlementaire vergaderingen van het land;
5° de Ministers en staatssecretarissen van de federale, communautaire en gewestelijke Regeringen;
6° administratie;
7° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind;
8° het Comité voor de Rechten van het Kind;
9° de leden van de toezichtcommissie en de personen of instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de overheidsinstelling;
10° de beroepsinstantie;
11° het Grondwettelijk Hof;
12° de gerechtelijke autoriteiten;
13° de Raad van State;
14° bemiddelaars van de federale staat, gemeenschappen en gewesten;
15° de bemiddelingsdienst die is opgericht in het kader van de federale commissie voor de rechten van de patiënt;
16° de Orde van Advocaten van de gemeente waarin de overheidsinstelling is gevestigd;
17° de Hoge Raad van Justitie;
18° het Interfederaal Centrum voor Gelijke Kansen en de Strijd tegen Racisme en Discriminatie;
19° het Permanent Comité voor de controle op de politiediensten;
20° de Orde der Artsen;
21° het Europees Hof voor de Rechten van de Mens;
22° het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing;
23° de Commissie voor de rechten van de Mens van de Verenigde Naties;
24° het Comité van de Verenigde Naties tegen foltering.
2. De in lid 1 bedoelde lijst van personen en overheden kan door de Regering worden aangevuld.
Om de vrijheid van briefwisseling te waarborgen, moeten de hoedanigheid en het beroepsadres van deze personen of overheden en de identiteit van de jongere op de enveloppe worden vermeld.
Afdeling 2. - Bezoekrecht
Art.45. De jongere heeft het recht om door personen van zijn keuze te worden bezocht, overeenkomstig de procedures die zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement, naar rata van:
1° minstens één uur per week als hij recht op uitgaan heeft;
2° minstens drie uur per week als hij geen recht op uitgaan geniet.
In het huishoudelijk reglement zijn de regels vastgelegd die van toepassing zijn op bezoeken, zowel wat betreft de registratieprocedure als het gedrag van jongeren en bezoekers.
De overheidsinstelling zorgt ervoor dat het bezoek plaatsvindt in omstandigheden die de emotionele banden met de familie en vrienden van de jongere in stand houden of verstevigen.
Art.46.§ 1. Tijdens het bezoek wordt toezicht gehouden om de orde en veiligheid te handhaven.
Deze controle bestaat uitsluitend uit een visuele inspectie, tenzij er geïndividualiseerde aanwijzingen zijn dat een andere vorm van inspectie noodzakelijk is in het belang van de orde of veiligheid.
Alleen visueel toezicht kan worden uitgeoefend tijdens de bezoeken van de advocaat van de jongeren.
§ 2. [2 In het gesloten regime tonen bezoekers een identiteitsbewijs en laten ze hun bezittingen achter op een afgesloten plaats. In geval van risico's voor de ordehandhaving of de veiligheid kan de directeur van de overheidsinstelling het aantal personen beperken dat tegelijkertijd bij de jongere wordt gelaten]2.
[2 In het open stelsel,]2 in geval van risico's voor de handhaving van de orde of de veiligheid kan de directeur van de overheidsinstelling:
1° van de bezoeker eisen dat hij een identiteitsbewijs overlegt en zijn bezittingen in een afgesloten ruimte deponeert;
2° het aantal personen dat tegelijkertijd tot de jongere wordt toegelaten, beperken;
3° [1 ...]1.
§ 3. Het personeelslid dat toezicht houdt op het bezoek kan het bezoek vroegtijdig beëindigen indien de bezoeker of jongere in strijd handelt met de openbare orde en de goede zeden of het huishoudelijk reglement overtreedt.
----------
(1)<DFG 2023-07-20/46, art. 35,7°, 004; Inwerkingtreding : 19-01-2024>
(2)<BFG 2023-12-21/19, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.47.De bezoeken van de volgende personen mogen niet worden verboden of beperkt in aantal of duur:
1° de advocaat van de jongere;
2° magistraten van de jeugdrechtbank;
3° leden van de parlementaire vergaderingen van het land;
4° consulaire en diplomatieke ambtenaren van het land van herkomst van de jongere;
5° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind;
6° de leden van de toezichtcommissie [1 ...]1.
[1 7° [2 de leden van de beroepscommissie.]2.]1
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<BFG 2024-02-08/13, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
Art.48.[1 Om de orde en veiligheid te waarborgen en ervoor te zorgen dat het recht op bezoek van jongeren wordt gerespecteerd, worden de bezoeken geregistreerd in een speciaal daarvoor bestemd register, waarin voor elk bezoek het volgende wordt gespecificeerd:
1° de identiteit van de bezochte jongere;
2° de identiteit van de bezoeker;
3° de datum, de tijdstippen waarop het bezoek begint en eindigt;
4° het doel van het bezoek.
Dit register kan op elk moment worden geraadpleegd door:
1° de leden van het bestuur die een inspectie-opdracht uitvoeren ten aanzien van de overheidsinstellingen;
2° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind;
3° de leden van de commissie van toezicht bedoeld in artikel 73 van het decreet;
4° de leden van de beroepscommissie bedoeld in artikel 90 van het decreet, binnen de grenzen van het voorwerp van het beroep;
5° de jongere, voor de vermeldingen die hem aangaan;
6° de advocaat van de jongere, voor de vermeldingen die de jongere aangaan.
§ 2. Om ervoor te zorgen dat het gebruik van deze maatregel en de eerbiediging van de rechten van de jongeren worden gecontroleerd, worden de beslissingen om bezoek te verbieden of te beperken, die door de directeur van de overheidsinstelling worden genomen krachtens artikelen 67 en 67/1 van het decreet, opgenomen in een speciaal daarvoor bestemd register, waarin voor elk beslissing het volgende wordt gespecificeerd:
1° de identiteit van de jongere;
2° het doel van de beslissing;
3° de omstandigheden die tot de beslissing hebben geleid, en de redenen die de beslissing verantwoorden;
4° de duur van het verbod of de beperking;
5° de datum van de beslissing om bezoek te verbieden of te beperken;
6° de identiteit van de persoon die de jongere niet of slechts beperkt mag bezoeken, en het bestaan van de familie- of andere band met de betrokken jongere;
7° in voorkomend geval de bevestiging van de beslissing van de directeur van de overheidsinstelling door de jeugdrechtbank.
Dit register kan op elk moment worden geraadpleegd door:
1° de leden van het bestuur die een inspectie-opdracht uitvoeren ten aanzien van de overheidsinstellingen;
2° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind;
3° de leden van de commissie van toezicht bedoeld in artikel 73 van het decreet;
4° de leden van de beroepscommissie bedoeld in artikel 90 van het decreet, binnen de grenzen van het voorwerp van het beroep;
5° de jongere, voor de vermeldingen die hem aangaan;
6° de advocaat van de jongere, voor de vermeldingen die de jongere aangaan.
7° [2 de leden van de beroepscommissie.]2.]
§ 3. In het begin van elk kalenderjaar wordt een nieuw register opgesteld met gegevens over bezoeken en beslissingen om bezoek te verbieden of te beperken, die tijdens dat kalenderjaar worden genomen. De persoonsgegevens in de in paragrafen 1 en 2 bedoelde registers worden bewaard tot 31 januari van het tweede jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het register is opgesteld.
Elk jaar, uiterlijk op 31 januari, stuurt de directeur van de overheidsinstelling naar het bestuur een verslag over de beslissingen om bezoek te verbieden of te beperken, die in het voorgaande jaar zijn genomen. Dit verslag specificeert, in geaggregeerde vorm, het aantal beslissingen, het doel, de duur en de redenen ervan, en het aantal betrokken jongeren ]1.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<BFG 2024-02-08/13, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
Afdeling 3. - Telecommunicatie
Art.49. De jongere heeft het recht om kosteloos per telefoon en videoconferentie te communiceren met personen van zijn keuze, minstens driemaal per week gedurende minstens tien minuten, overeenkomstig de bepalingen van het huishoudelijk reglement.
Art.50. De directeur van de overheidsinstelling kan de jongere enkel verbieden om per telefoon of videoconferentie te communiceren als er geïndividualiseerde aanwijzingen zijn dat deze communicatie een bedreiging kan inhouden voor de handhaving van de orde of de veiligheid.
Art.51. Alle telefonische en videoconferentiegesprekken van de jongeren zijn privé en vertrouwelijk en kunnen niet worden beluisterd.
Art.52.De communicatie per telefoon en videoconferentie met de volgende personen mag niet worden verboden of beperkt in aantal of duur:
1° de advocaat van de jongere;
2° magistraten van de jeugdrechtbank;
3° leden van de parlementaire vergaderingen van het land;
4° consulaire en diplomatieke ambtenaren van het land van herkomst van de jongere;
5° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind;
6° de leden van de toezichtcommissie en de personen of organen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de overheidsinstelling.
[1 7° de leden van de beroepscommissie.]1
2. Indien een van de personen op de in lid 1 bedoelde lijst de overheidsinstelling oproept om de jongere te ondervragen, wordt het verzoek ingewilligd. Indien de jongere niet onmiddellijk beschikbaar is, zorgt de overheidsinstelling ervoor dat hij de betrokkene zo spoedig mogelijk kan terugbellen.
----------
(1)<BFG 2024-02-08/13, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
Art.53. Alle andere telecommunicatiemiddelen tussen een jongere en de buitenwereld van de overheidsinstelling dan die welke door dit besluit zijn toegestaan, zijn verboden.
Om de herinschakeling te bevorderen, kan de Minister evenwel toegang verlenen tot andere dan de bij dit besluit toegestane telecommunicatiemiddelen.
HOOFDSTUK 6. - De voorwaarden en nadere regels van het recht om uit te gaan
Art.54.§ 1. Ongeacht of het stelsel open of gesloten is, kan de jongere de overheidsinstelling op elk moment verlaten:
1° om een gerechtelijke verschijning;
2° om medische doeleinden;
3° om het bijwonen van een begrafenis in België in geval van overlijden van een ouder tot en met de tweede graad.
§ 2. Onverminderd [1 artikel 105, § 1, lid 2]1, van het decreet, wordt het recht om uit te gaan van de jongere gedurende de eerste acht weken in een gesloten stelsel beperkt tot de in de eerste paragraaf bedoelde mogelijkheden.
§ 3. De aard, frequentie, voorwaarden en procedures van andere dan de in paragraaf 1 bedoelde mogelijkheden om uit te gaan worden bepaald door het opvoedingsproject bedoeld in artikel 14, lid 1.
§ 4. Mogelijkheden om uit te gaan die niet onder toezicht van een personeelslid plaatsvinden, zijn het onderwerp van een individueel programma dat op initiatief van de overheidsinstelling wordt vastgesteld.
Elk uitgaan zonder toezicht wordt voorbereid met de jongere en, indien nodig, met zijn of haar familie of leefgenoten.
Op het einde van het uitgaan zonder toezicht wordt systematisch een evaluatie gemaakt van het uitgaan en de verwezenlijking van de vooraf vastgestelde doelstellingen.
De overheidsinstelling neemt beoordelingen van ongecontroleerd uitgaan op in de verslagen die bij de jeugdrechtbank worden ingediend.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK 7. - De afzonderingsmaatregel
Art.55. <Opgeheven bij DFG 2023-07-20/46, art. 35,8°, 004; Inwerkingtreding : 19-01-2024>
Art.56. <Opgeheven bij DFG 2023-07-20/46, art. 35,9°, 004; Inwerkingtreding : 19-01-2024>
Art.57. De specifieke ruimte bestemd voor afzondering voldoet aan de volgende normen:
1° de ruimte wordt regelmatig onderhouden, verwarmd en geventileerd en de temperatuur mag niet lager zijn dan 18° ;
2° de ruimte is natuurlijk verlicht en heeft voldoende elektrische verlichting;
3° de ruimte biedt toegang tot sanitaire voorzieningen die veiligheid en hygiëne garanderen;
4° de ruimte heeft de volgende minimumafmetingen: 9 m2 oppervlakte en 22 m3 volume;
5° de kamer omvat minstens één bed, tafel en zitplaats die aan de vloer zijn bevestigd en die het niet mogelijk maken de lichtvoorzieningen te bereiken;
6° de verwarmings- en ventilatietoestellen worden in een afzonderlijke technische ruimte geplaatst;
7° maatregelen worden genomen om brandrisico's te voorkomen en te zorgen voor evacuatie in geval van een ramp.
Art.58.[1 Om er enerzijds voor te zorgen dat enerzijds het gebruik van de maatregel bedoeld in artikel 69 van het decreet, en anderzijds de eerbiediging van de rechten van de jongeren worden gecontroleerd,]1 de afzonderingsmaatregel moeten worden opgenomen in een speciaal daarvoor bestemd register, dat voor elke maatregel specificeert:
1° de identiteit van de jongere;
2° de identiteit van het lid van de directie dat de afzonderingsmaatregel treft;
3° de datum en tijd van het begin van de afzonderingsmaatregel;
4° de kamer waarin de jongere werd geïsoleerd;
5° de omstandigheden die tot de maatregel hebben geleid en de redenen die de maatregel rechtvaardigen en, indien van toepassing, de rechtvaardiging van de noodzaak om deze specifieke ruimte te gebruiken;
6° de datum en het tijdstip van het schriftelijk verslag dat aan de rechter die verantwoordelijk is voor het dossier van de jongere en aan de advocaat van de jongere wordt toegezonden;
7° de datum en het tijdstip van het bezoek van de arts [1 wanneer de afzonderingsmaatregel bedoeld is om de fysieke veiligheid van de jongere te waarborgen]1 wanneer de afzonderingsmaatregel bedoeld is om de fysieke veiligheid van de jongere te waarborgen;
8° in geval van een verlenging van de termijn tot meer dan vierentwintig uur, de datum en het tijdstip waarop de rechter die met het dossier van de jongere belast is, zijn akkoord heeft gegeven;
9° de datum en tijd van het einde van de afzonderingsmaatregel;
10° de uren van de dagelijkse bezoeken van het (de) lid (leden) van de directie, de identiteit van het (de) lid (leden) van de directie en de geformuleerde opmerkingen;
11° de uren van dagelijks bezoek van het lid of de leden van het multidisciplinaire team, de identiteit van het lid of de leden en de geformuleerde opmerkingen;
12° de uren van bezoek van het lid of de leden van het opvoedingsteam, de identiteit van de opvoeder(s) en de verrichte opmerkingen en activiteiten.
Dit register kan te allen tijde worden geraadpleegd door:
1° [1 de leden van het bevoegde bestuur die een inspectie-opdracht uitvoeren ten aanzien van de overheidsinstellingen]1;
2° [1 de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind]1;
3° [1 de leden van de commissie van toezicht bedoeld in artikel 73 van het decreet]1;
4° [1 de leden van de beroepscommissie bedoeld in artikel 90 van het decreet, binnen de grenzen van het voorwerp van het beroep]1;
5° [1 de jongere, voor de vermeldingen die hem aangaan]1;
6° [1 de advocaat van de jongere, voor de vermeldingen die de jongere aangaan]1.
[2 7° de leden van de beroepscommissie.]2
[1 In het begin van elk kalenderjaar wordt een nieuw register opgesteld met persoonsgegevens over de afzonderingsmaatregelen die tijdens dat kalenderjaar worden genomen. De persoonsgegevens in dit register worden bewaard tot 31 januari van het tweede jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het register is opgesteld ]1.
De directeur van de overheidsinstelling doet de administratie jaarlijks uiterlijk op 31 januari een verslag toekomen over de afzonderingsmaatregelen die in het voorgaande jaar zijn genomen. In dit verslag worden inzonderheid het aantal maatregelen, de duur, de redenen daarvoor en het aantal betrokken jongeren vermeld.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<BFG 2024-02-08/13, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
HOOFDSTUK 8. - Straffen
Art.59. De volgende gedragingen kunnen worden bestraft:
1° krenking en belediging;
2° de opzettelijke aanval op de fysieke of psychische integriteit van anderen of de dreiging van een dergelijke aanval;
3° weigering om de bevelen van het personeel van de overheidsinstelling te volgen;
4° weigering om deel te nemen aan een verplichte activiteit;
5° de moedwillige beschadiging of vernieling van de eigendommen van de instelling of van de eigendommen van personen die de overheidsinstelling bezetten of bezoeken;
6° het niet in acht nemen van de netheid van de ruimten;
7° aanwezigheid op een ongeoorloofde plaats;
8° niet-naleving van het huishoudelijk reglement;
9° vlucht;
10° het bezit, het verbruik of de handel in stoffen of voorwerpen die bij wet verboden zijn of niet zijn toegestaan door het huishoudelijk reglement;
11° weglopen of ontsnappen.
Art.60.De in artikel 59 bedoelde gedragingen kunnen worden onderworpen aan de volgende straffen, in voorkomend geval op cumulatieve basis:
1° een berisping;
2° de verwijdering van een toegelaten voorwerp, inzonderheid indien dit de oorzaak is van het aangeklaagde gedrag;
3° een aan de jeugdrechtbank gerichte observatienota;
4° het uitvoeren van een reflectiewerk in verband met het aangeklaagde gedrag;
5° het schrappen van een activiteit of uitgaan [1 , met uitzondering van uitstappen die tot doel hebben om het re-integratieproject van de jongere te concretiseren]1;
6° de uitvoering van een bijkomend karweitje;
7° de uitvoering van een taak of activiteit die gericht is op het herstel van het aangeklaagde gedrag;
8° de terugbetaling van de veroorzaakte schade door het inhouden van een deel van het zakgeld.
De straffen moeten in verhouding staan tot de doelstellingen inzake opvoeding en de handhaving van de orde en veiligheid.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.61.§ 1. [3 Met uitzondering van de sanctie bedoeld in artikel 60, 1]3 Een personeelslid dat de in artikel 59 bedoelde gedragingen opmerkt en het noodzakelijk acht een straf op te leggen, zendt binnen 24 uur een verslag aan de directeur van de overheidsinstelling.
Dit verslag wordt ondertekend en vermeldt de identiteit van de auteur, de identiteit van de jongere, de feiten die het in artikel 59 bedoelde gedrag vormen, de plaats, het tijdstip en de specifieke omstandigheden waarin zij zich hebben voorgedaan en de elementen van de verdediging van de jongere.
Voorafgaand aan zijn beslissing hoort de directeur de jongere en, indien hij het nodig acht, de andere betrokkenen.
De directeur stelt de jongere binnen 72 uur na ontvangst van het verslag mondeling en schriftelijk in kennis van zijn beslissing en de redenen die aan die beslissingen ten grondslag liggen, inzonderheid de redenen die de aard en de duur van de straf bepalen.
Op het tijdstip van de in lid 4 bedoelde mondelinge en schriftelijke mededeling wordt de jongere in kennis gesteld van de procedures voor het aanvechten van de beslissing.
Bij gebreke aan een vermelding van de nadere regels voor het aanvechten van beslissing, wordt de termijn voor het indienen van een klacht bedoeld in artikel 80, § 2, van het decreet geschorst totdat deze is verholpen.
§ 2. In het in § 1 bedoelde geval kan het personeelslid, indien hij dit noodzakelijk acht voor de handhaving van de orde of de veiligheid, onmiddellijk een of meer van de volgende maatregelen nemen, voor de duur die strikt noodzakelijk is:
1° het verwijderen van voorwerpen [3 de oorzaak van het aangeklaagde gedrag]3;
2° de uitsluiting van de huidige activiteit;
3° de scheiding van de groep;
4° [2 ...]2.
De in de leden 1, [3 ...]3 bedoelde maatregelen mogen niet langer dan drie uur worden gehandhaafd zonder bevestiging van de directeur van de overheidsinstelling [1 en worden uiterlijk tweeënzeventig uur na het begin van de maatregel opgeheven]1.
----------
(1)<BFG 2020-12-17/11, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 03-01-2021>
(2)<DFG 2023-07-20/46, art. 35,10°, 004; Inwerkingtreding : 19-01-2024>
(3)<BFG 2023-12-21/19, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.62.[1 Om er enerzijds voor te zorgen dat het gebruik van de sanctie wordt gecontroleerd, en dat anderzijds de rechten van de jongeren worden geëerbiedigd, worden de sancties opgenomen in een speciaal daarvoor bestemd register, dat voor elke sanctie specificeert]1:
1° de identiteit van de jongere;
2° de identiteit van het lid van de directie dat de straf neemt;
3° de datum en het uur van het begin van de straf;
4° de omstandigheden die tot de straf hebben geleid en de redenen die de straf rechtvaardigen;
5° de aard, inhoud en duur van de straf;
6° de datum en het uur waarop de straf eindigt;
7° in voorkomend geval, de maatregel tot intrekking van het voorwerp, uitsluiting van de activiteit of afzondering van de groep voorafgaand aan de straf, de identiteit van het personeelslid dat de maatregel neemt, de datum en het uur van het begin van de maatregel, de redenen die de maatregel rechtvaardigen en de datum en het uur waarop de maatregel eindigt.
[1 Dit register kan op elk moment worden geraadpleegd door:]1
1°[1 de leden van het bestuur die een inspectie-opdracht uitvoeren ten aanzien van de overheidsinstellingen]1;
2° [1 de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind]1;
3° [1 de leden van de commissie van toezicht bedoeld in artikel 73 van het decreet]1
4° [1 de leden van de beroepscommissie bedoeld in artikel 90 van het decreet, binnen de grenzen van het voorwerp van het beroep]1;
5° [1 de jongere, voor de vermeldingen die hem aangaan]1;
6° [1 de advocaat van de jongere, voor de vermeldingen die de jongere aangaan.]1.
[2 7° de leden van de beroepscommissie.]2
[1 In het begin van elk kalenderjaar wordt een nieuw register opgesteld. De persoonsgegevens in dit register worden bewaard tot 31 januari van het tweede jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het register is opgesteld]1.
De directeur van de overheidsinstelling zendt de administratie jaarlijks uiterlijk op 31 januari een verslag toe over de straffen die in het voorgaande jaar zijn opgelegd. Dit verslag vermeldt inzonderheid het aantal straffen, de aard, de duur, de redenen en het aantal betrokken jongeren en bevat een kritische analyse van het gebruik en de educatieve reikwijdte van de straffen, alsmede van de aanwending van orde- en veiligheidsmaatregelen alvorens straffen te treffen.
----------
(1)<BFG 2023-12-21/19, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<BFG 2024-02-08/13, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
HOOFDSTUK 9. - Onbevoegde afwezigheden
Art.63. De directeur van de overheidsinstelling stelt de politiediensten van het betrokken gebied en de jeugdrechtbank binnen de volgende termijnen in kennis van elke ongeoorloofde afwezigheid van een jongere:
1° onmiddellijk in geval van ongeoorloofde afwezigheid uit een gesloten stelseleenheid;
2° binnen 12 uur in geval van ongeoorloofde afwezigheid uit een open stelseleenheid.
De overheidsinstelling stelt personen die het ouderlijk gezag over de jongere uitoefenen, daarvan gelijktijdig in kennis en vraagt hun medewerking.
Art.64.§ 1. De plaats van een jongere die zonder toestemming afwezig is in een intermediaire open-stelseleenheid, wordt gedurende 24 uur vanaf het moment dat de afwezigheid wordt vastgesteld, behouden.
De plaats van een jongere die zonder toestemming van een [1 Evaluatie en begeleiding]1 eenheid met open of gesloten stelsel afwezig is, wordt gedurende drie dagen na de vaststelling van de afwezigheid gehandhaafd.
De plaats van een jongere die zonder toestemming van een onderwijseenheid met open stelsel afwezig is, wordt gedurende tien dagen na de vaststelling van de afwezigheid gehandhaafd.
Na het verstrijken van de in de voorgaande leden bedoelde termijnen wordt de plaats van de jongere vacant verklaard. In dit geval is de eventuele herplaatsing van de afwezige jongere afhankelijk van een nieuwe beslissing van de jeugdrechtbank.
§ 2. De plaats van een jongere die zonder toestemming van [2 ...]2 een opvoedingseenheid met gesloten stelsel afwezig is, wordt gehandhaafd zolang de maatregel niet door de jeugdrechtbank wordt gewijzigd.
De plaats wordt echter vacant verklaard wanneer de jongere nog steeds zonder toestemming afwezig is na afloop van de door de jeugdrechtbank vastgestelde maatregel van huisvesting in een overheidsinstelling. In dit geval is de eventuele herplaatsing van de afwezige jongere afhankelijk van een nieuwe beslissing van de jeugdrechtbank.
----------
(1)<BFG 2020-12-17/11, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 03-01-2021>
(2)<BFG 2023-12-21/19, art. 21, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.65. De overheidsinstelling stelt personen die het ouderlijk gezag over de jongere, de politie en de jeugdrechtbank uitoefenen, in kennis van elke herplaatsing.
Bij elke herplaatsing organiseert de overheidsinstelling een specifieke opvang door het opvoedingsteam van de jongere, zoals gedefinieerd in het opvoedingsproject.
Het individuele project van de jongere kan na de herplaatsing worden herzien.
HOOFDSTUK 10. Samenwerking met administratieve en gerechtelijke instanties en alle diensten van de sector
Art.66. De administratie stelt gemeenschappelijke educatieve projecten ter beschikking van de jeugdrechtbanken en alle diensten van de sector, alsook een brochure met een overzicht van de overheidsinstellingen, met voor elke overheidsinstelling de aangeboden diensten en de lijst van activiteiten.
Art.67. De administratie organiseert een regelmatige dialoog met de Orde van Franstalige en Duitstalige balies om de doeltreffendheid van de rechten van de verdediging binnen de overheidsinstellingen te waarborgen.
Art.68. De administratie organiseert een regelmatige dialoog met de erkende diensten die belast zijn met de opvang van jongeren die vervolgd worden voor een strafbaar feit, om ervoor te zorgen dat de diensten goed gecoördineerd worden met die van de overheidsinstellingen, of het nu gaat om gelijktijdige of opeenvolgende diensten.
HOOFDSTUK 11. - Evaluatie, participatie en innovatieve praktijken
Afdeling 1. - Het Opvoedingsprojectencomité
Art.69. Er wordt een Opvoedingsprojectencomité ingesteld met de volgende opdrachten:
1° de in artikel 14, eerste lid, bedoelde opvoedingsprojecten voorbereiden, de uitvoering ervan evalueren en voorstellen tot wijziging ervan bestuderen;
2° de invoering van nieuwe psycho-educatieve praktijken voor stellen om de kwaliteit van de bescherming van jongeren te verbeteren;
3° de verzameling van de stemmen van jongeren evalueren;
4° voorstellen om vergaderingen met het publiek of erkende partners te organiseren om informatie uit te wisselen over de beroepspraktijken en om de thema's en kwesties die in dit verband worden behandeld, voor te stellen.
Art.70.§ 1. Het Opvoedingsprojectencomité bestaat uit de volgende leden:
1° de leidend ambtenaar of zijn vertegenwoordiger en twee leden van het administratief personeel van niveau 1;
2° de directeur van elke overheidsinstelling of het lid van de directie dat hij aanwijst voor de follow-up van de opvoedingsprojecten;
3° een lid van het opvoedingsteam van een [1 Evaluatie en begeleiding]1 eenheid voor jongens;
4° een lid van het opvoedingsteam van een [1 Evaluatie en begeleiding]1 eenheid voor meisjes;
5° een lid van het opvoedingsteam van een eenheid voor intramurale opvoeding met open stelsel voor jongens;
6° een lid van het opvoedingsteam van een eenheid voor intramurale opvoeding met open stelsel voor meisjes;
7° een lid van het opvoedingsteam van een eenheid voor extramurale opvoeding met open stelsel;
8° een lid van het opvoedingsteam van een eenheid voor opvoeding met gesloten stelsel voor jongens;
9° een lid van het opvoedingsteam van een eenheid voor opvoeding met gesloten stelsel voor meisjes;
10° een lid van het opvoedingsteam van een intermediaire eenheid;
11° een lid van het psycho-medisch-sociale team van [2 een evaluatie- en begeledingseenheid]2 voor jongens;
12° een lid van het psycho-medisch-sociale team van [2 een evaluatie- en begeledingseenheid]2 voor meisjes;
13° een lid van het psycho-medisch-sociale team van een eenheid voor intramurale opvoeding met open stelsel voor jongens;
14° een lid van het psycho-medisch-sociale team van een eenheid voor intramurale opvoeding met open stelsel voor meisjes;
15° een lid van het psycho-medisch-sociale team van een eenheid voor extramurale opvoeding met open stelsel;
16° een lid van het psycho-medisch-sociale team van een eenheid voor opvoeding met gesloten stelsel voor jongens;
17° een lid van het psycho-medisch-sociale team van een eenheid voor opvoeding met gesloten stelsel voor meisjes;
18° een lid van het psycho-medisch-sociale team van een intermediaire eenheid;
19° een lid van een bewakingsteam;
20° een vertegenwoordiger van elke vakbondsorganisatie die werknemers uit de publieke sector vertegenwoordigt, aangewezen door de organisatie;
[3 21° twee tot vier vertegenwoordigers van de `Union francophone des Magistrats de la Jeunesse', onder wie ten minste twee vertegenwoordigers van de jeugdrechtbanken en ten minste één vertegenwoordiger van de jeugdparketten. ]3
De in de punten 3 tot en met 19 bedoelde leden worden benoemd door de leidend ambtenaar.
Voor de in 3° tot en met[3 21° ]3 bedoelde leden wordt een plaatsvervangend lid benoemd op dezelfde wijze als het werkend lid.
Het plaatsvervangend lid komt slechts in de plaats van het werkend lid.
§ 2. De leidend ambtenaar of zijn vertegenwoordiger zit de Commissie voor opvoedingsprojecten voor.
De administratie neemt het secretariaat waar van de vergaderingen van de Commissie voor opvoedingsprojecten.
§ 3. De Voorzitter roept de Commissie voor opvoedingsprojecten minstens om de drie jaar bijeen om de opvoedingsprojecten te evalueren.
Wanneer minstens een derde van de leden van de Commissie voor opvoedingsprojecten een met redenen omkleed verzoek indient, roept de voorzitter van de Commissie voor opvoedingsprojecten binnen twee maanden na het verzoek bijeen.
----------
(1)<BFG 2020-12-17/11, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 03-01-2021>
(2)<BFG 2020-12-17/11, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 03-01-2021>
(3)<BFG 2023-12-21/19, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 2. - Vergaderingen tussen overheidsinstellingen
Art.71. De administratie organiseert minstens twee thematische of methodologische vergaderingen per jaar met verschillende overheidsinstellingen en, in voorkomend geval, andere diensten die zich bezighouden met de behandeling van jeugddelinquentie.
Deze bijeenkomsten zijn bedoeld om de uitwisseling van informatie over praktijken te bevorderen en deze te evalueren.
Afdeling 3. - Evaluatie van opvoedingsprojecten en -praktijken
Art.72. Om de drie jaar stuurt de administratie de Minister een evaluatieverslag over de opvoedingsprojecten en -praktijken met inbegrip van:
1° een samenvatting van de debatten van de Commissie voor opvoedingsprojecten;
2° een samenvatting van de debatten van de vergaderingen tussen overheidsinstellingen;
3° een lijst van voorstellen tot wijziging van opvoedingsprojecten;
4° een advies over de geschiktheid van de specifieke opvoedingsprojecten en -activiteiten van elke overheidsinstelling voor de specifieke behoeften van jongeren;
5° een samenvatting van de adviezen en onderzoeken die door deskundigen aan de administratie zijn verstrekt;
6° een samenvatting van de interne evaluaties van de opvoedingspraktijken van de directeuren van de verschillende overheidsinstellingen, waarvan de voorwaarden door de administratie worden vastgesteld;
7° een samenvatting van de meningen van jongeren, opgesteld door de directeur van elke overheidsinstelling.
Een exemplaar van dit verslag wordt toegezonden aan de Gemeenschapsraad voor preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming.
Afdeling 4. - De deelname
Art.73. <Opgeheven bij DFG 2023-07-20/46, art. 35,11°, 004; Inwerkingtreding : 19-01-2024>
HOOFDSTUK 12. De procedures om de naleving van de bepalingen van de algemene verordening te beoordelen
Art.74. De administratie voert minstens eenmaal per jaar controles ter plaatse uit bij elke overheidsinstelling om na te gaan of de bepalingen van het algemeen reglement nageleefd worden, inzonderheid door het raadplegen van de registers en het inzamelen van de meningen van jongeren.
TITEL 4. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art.75. Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 juli 1996 tot bepaling van de samenstelling van de pluridisciplinaire ploeg van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, met open en gesloten regimes, en tot bepaling van de rubrieken die het medisch-psychologisch verslag en de sociale studie over de jongeren die aan die instellingen toevertrouwd zijn, moeten omvatten, gewijzigd bij de besluiten van 14 mei 2009 en 13 maart 2014, wordt opgeheven.
Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 maart 2014 betreffende het instellen van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, tot bepaling van de verscheidene stelsels binnen deze instellingen, tot vaststelling van de code voor de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming en tot regeling van sommige nadere regels voor de werking van deze instellingen, gewijzigd bij het besluit van 17 december 2014, wordt opgeheven.
Art.76.Met het oog op hun inwerkingtreding op [1 1 januari 2022]1 worden de in artikel 14, eerste lid, bedoelde gezamenlijke opvoedingsprojecten opgesteld door een door de administratie ingesteld voorlopig comité, waarvan de samenstelling waarborgt dat de verschillende overheidsinstellingen en types zorg vertegenwoordigd zijn.
----------
(1)<BFG 2020-12-17/11, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 03-01-2021>
Art.77.Dit besluit treedt in werking op 15 juli 2019, met uitzondering van:
1° de artikelen 7 tot en met 15, 17, 54, 63, 64, 65, 66, 69, 70 en 72 en de woorden "en per videoconferentie" in artikel 49, die op [1 1 januari 2022]1 in werking treden;
2° artikel 21, § 3, dat in werking treedt op [1 op de door de minister vastgestelde datum]1;
3° artikel 11, § 3, eerste lid, dat op [1 1 januari 2024]1 in werking treedt;
4° artikel 75, tweede lid, voor zover het de artikelen 1/1, 11, 13, § 2, 50, 51, 67, 67, 68, 69, 70, 74, 75, 75, 76 en 78 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 maart 2014 betreffende het instellen van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, tot bepaling van de verscheidene stelsels binnen deze instellingen, tot vaststelling van de code voor de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming en tot regeling van sommige nadere regels voor de werking van deze instellingen, opheft, dat op [1 1 januari 2022]1 in werking treedt.
----------
(1)<BFG 2020-12-17/11, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 03-01-2021>
Art. 78. De Minister bevoegd voor jeugdbescherming is belast met de uitvoering van dit besluit.