Artikels:
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van bijlage III van de richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen, in de gedeeltelijke omzetting van artikel 6, negende lid, van de richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, in de gedeeltelijke omzetting van artikel 5, tweede lid, van de richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, in de gedeeltelijke omzetting van bijlage I van de richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies en in de gedeeltelijke omzetting van artikel 23(6) van de richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies.
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van titel II van het VLAREM
Art.2. In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in "Definities algemeen" wordt de definitie "voertuig" vervangen door wat volgt:
"- voertuig: elk middel van vervoer te land of in de lucht, alsook alle verrijdbaar landbouw- of bedrijfsmaterieel;";
2° aan "Definities algemeen" worden de volgende definities toegevoegd:
"-motorvoertuig: elk voertuig dat zich op eigen kracht voortbeweegt en wordt aangedreven door een motor, ongeacht de gebruikte brandstof;
- aanhangwagen: elk niet-zelfaangedreven voertuig op wielen dat is ontworpen en gebouwd om door een motorvoertuig te worden getrokken;
- vaartuig: elk middel van vervoer te water;
- motorvaartuig: elk vaartuig dat zich op eigen kracht voortbeweegt en wordt aangedreven door een motor, ongeacht de gebruikte brandstof;
- geïnstalleerde totale drijfkracht: het gezamenlijk vermogen van de (vast opgestelde) motoren, rechtstreeks gerelateerd aan de activiteit in de rubriek.";
3° in "Definities afvalstoffenverwerking (hoofdstuk 5.2.)", "Algemeen", wordt de definitie "voertuigwrak" vervangen door wat volgt:
"- voertuigwrak: elk motorvoertuig dat een afvalstof is als vermeld in artikel 3, 1°, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;";
4° aan "Definities afvalstoffenverwerking (hoofdstuk 5.2.)", "Algemeen", worden de volgende definities toegevoegd:
"- geaccidenteerd motorvoertuig: elk motorvoertuig dat ten gevolge van een ongeval ernstige schade vertoont waardoor er een risico bestaat dat vloeistoffen lekken;
- afgedankt voertuig: elk voertuig als vermeld in artikel 1.2.1, § 3, 7°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA), dat een afvalstof is als vermeld in artikel 3, 1°, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, en elk voertuig als vermeld in artikel 5.2.4.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA);
- recyclagepark: historisch gekend als containerpark. Een inrichting waar particulieren en eventueel ook bedrijven onder toezicht op vastgestelde dagen en uren bepaalde huishoudelijke afvalstoffen en eventueel met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen kunnen deponeren;
- minirecyclagepark: een vast recyclagepark waar kleine hoeveelheden huishoudelijke afvalstoffen of met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen aangebracht, ingezameld en opgeslagen worden;
5° in "Definities afvalstoffenverwerking (hoofdstuk 5.2.)", "Verbrandingsinrichtingen voor afvalstoffen" wordt de definitie "verbrandingsinrichting" opgeheven;
6° "Definities dieren/opslag mest (Hoofdstukken 5.9. en 5.28.)" wordt vervangen door wat volgt:
"Definities dieren/opslag mest (hoofdstuk 5.9 en 5.28):
1° vee: alle dieren die voor gebruiks- of winstdoeleinden worden gehouden;
2° gevogelte: alle vogels die ouder zijn dan één week en die in gevangenschap worden gehouden;
3° varkens: zeugen, beren of gebruiksvarkens die ouder zijn dan tien weken;
4° zeug: een vrouwelijk varken dat na de eerste worp in productie wordt gehouden;
5° gedekte jonge zeug: een gedekt vrouwelijk varken, ongeacht de leeftijd, tot het moment van de eerste worp;
6° grote zoogdieren: dieren zoals paarden, koeien en runderen die gespeend zijn;
7° kleine herkauwers: dieren zoals geiten, schapen, hertachtigen, alpaca's en lama's die gespeend zijn;
8° kleine zoogdieren: dieren zoals konijnen, knaagdieren en katten die gespeend zijn;
9° pelsdieren: dieren zoals vossen, marterachtigen, beverachtigen en chinchilla's die gespeend zijn;
10° honden: honden vanaf een leeftijd van zes maanden;
11° meststof: elke stof die een of meer stikstof- of fosforverbindingen bevat en die op het land wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke mest, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib;
12° kunstmest: elke speciaal vervaardigde stof die een of meer mineralen bevat en die wordt aangebracht ter bevordering van de gewasgroei;
13° dierlijke mest: de excrementen van vee of een mengsel van strooisel en excrementen van vee, alsook producten daarvan, met inbegrip van champost en van afval van visteeltbedrijven;
14° andere meststoffen: alle meststoffen die noch kunstmest, noch dierlijke mest zijn;
15° mengmest: dierlijke mest in vloeibare vorm waarvan het gehalte aan droge stof lager dan 20% is;
16° vaste dierlijke mest: andere dierlijke mest dan mengmest;
17° andere vaste meststoffen: andere meststoffen met een droge stofgehalte van ten minste 20%;
18° andere vloeibare meststoffen: andere meststoffen die noch andere vaste meststoffen noch effluenten zijn;
19° effluenten: de meststoffen die ontstaan zijn uit de biologische behandeling door middel van nitrificatie en denitrificatie van dierlijke mest of andere meststoffen, met uitzondering van het ontstane slib van de biologische verwerking;
20° opslagplaats voor vaste dierlijke mest: een permanente stapelplaats voor vaste dierlijke mest;
21° opslagplaats voor mengmest: een boven- of ondergronds reservoir voor de opslag van mengmest;
22° foliebassin: een opslagplaats voor mengmest of andere vloeibare meststoffen, uitgevoerd als een met folie beklede grondput;
23° mestzak: een opslagplaats voor mengmest of andere vloeibare meststoffen, die geheel of gedeeltelijk boven het maaiveld ligt, en die voornamelijk gebouwd is uit kunststoffolies waarvan de bodemafdichting en afdichting één geheel vormen;
24° mestkelder: een opslagplaats voor mengmest of andere vloeibare meststoffen, die geheel of gedeeltelijk ligt onder het maaiveld en voorzien is van een afdekking die als vloer kan fungeren;
25° mestsilo: een opslagplaats voor mengmest of andere vloeibare meststoffen, met uitzondering van een foliebassin, een mestzak of een mestkelder;
26° mestdicht: met een zodanig kleine doorlatendheid ten opzichte van dierlijke mest of andere meststoffen dat verontreiniging van bodem, grond- en oppervlaktewater is uitgesloten;
27° kwetsbare zones: de geografisch afgebakende zones die vanuit milieuoogpunt als uiterst bijzonder kwetsbaar, zeer bijzonder kwetsbaar of bijzonder kwetsbaar beschouwd moeten worden ten aanzien van verontreiniging uit organische bronnen;
28° ammoniakemissiearme stal: een stal die gebouwd is volgens een van de technieken zoals beschreven in de lijst vast te stellen bij besluit van de Vlaamse minister;
29° stalmest: een mengsel van stro en uitwerpselen van runderen, paarden, kleine herkauwers of varkens, met een drogestofgehalte van ten minste 20%, waarbij het mengsel als vaste mest is ontstaan door die dieren in ingestrooide stallen te huisvesten of door dierlijke mest met stro te bewerken. Mengsels met uitwerpselen van pluimvee worden niet beschouwd als stalmest, ongeacht het drogestofgehalte of de ontstaanswijze;
30° pluimvee: kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten en patrijzen, die in gevangenschap worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de productie van vlees of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet;
31° dierentuin: elke inrichting die voor het publiek toegankelijk is gedurende zeven dagen of meer per jaar, met inbegrip van dierenparken, safariparken, dolfinaria, aquaria en gespecialiseerde verzamelingen, waar levende dieren van niet-gedomesticeerde soorten worden gehouden en tentoongesteld;
32° dierenasiel: een instelling, al dan niet openbaar, die beschikt over de gepaste inrichting om onderdak en de nodige verzorging te verschaffen aan dieren die verloren, achtergelaten, verwaarloosd, in beslag genomen of verbeurdverklaard zijn;
33° kinderboerderij: een boerderij die openbaar toegankelijk is en een educatieve functie heeft die erop gericht is kinderen te laten kennismaken met boerderijdieren, zijnde gedomesticeerde dieren (zie bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 augustus 1998 betreffende de erkenning van dierentuinen) aangevuld met de dieren, vermeld in bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 augustus 1998 betreffende de erkenning van dierentuinen.";
7° in "Definities koelinstallaties" wordt in de definitie "bevoegde koeltechnicus" de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1" opgeheven;
8° aan "Definities geluid (hoofdstukken 2.2., 4.5., 5.32 en 6.7)", "Algemeen", wordt de volgende definitie toegevoegd:
"- "maximaal toegestaan geluidsniveau": het geluidsniveau, vermeld in artikel 5.32.2.2bis, § 1, eerste lid, 1°, of § 2, 1°, of in artikel 5.32.3.10, § 1, tenzij het anders vermeld is in de bijzondere milieuvoorwaarden of in de toelating van het college van burgemeester en schepenen, vermeld in artikel 5.32.2.2bis, § 1, eerste lid, 4°, 5.32.3.10, § 4, en 6.7.3, § 3;";
9° in "Definities geluid (hoofdstukken 2.2., 4.5., 5.32 en 6.7)", "Beleidstaken betreffende de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (afdeling 2.2.4)", wordt in de definitie "belangrijke weg" het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen";
10° in "Definities luchtverontreiniging (delen 3, 4, 5 en 6)", "Algemeen", wordt de definitie "referentieperiode" vervangen door wat volgt:
"- "referentieperiode": in principe een uur, behalve voor metingen bij discontinue productieactiviteiten (batchprocedés), waarvoor als referentieperiode de tijdsduur van de activiteit (batch), waarbij effectief emissies optreden, met een maximum van vier uur geldt;";
11° in "Definities luchtverontreiniging (delen 3, 4, 5 en 6)", "Algemeen", worden tussen de definitie "referentieperiode" en de definitie "inadembaar stof" de volgende definities ingevoegd:
"- "daggemiddelde": het gemiddelde over een periode van 24 uur op basis van geldige uur- of halfuurgemiddelden uit continue metingen;
- "maandgemiddelde": het gemiddelde van alle geldige uur- of halfuurgemiddelden in geval van continue meting, of het gemiddelde van alle meetwaarden gedurende de referentieperiode in geval van periodieke metingen, verkregen gedurende een maand;
- "jaargemiddelde": het voortschrijdend gemiddelde van alle geldige uur- of halfuurgemiddelden in het geval van continue meting, of het voortschrijdend gemiddelde van alle meetwaarden gedurende de referentieperiode in geval van periodieke metingen, verkregen gedurende een jaar;";
12° in "Definities luchtverontreiniging (delen 3, 4, 5 en 6)", "Algemeen", wordt in de definitie "referentiemeetmethode" het woord "omvatten" vervangen door de zinsnede "omvatten, in voorkomend geval met inbegrip van de validatie- en kwaliteitseisen voor die methoden";
13° in "Definities luchtverontreiniging (delen 3, 4, 5 en 6)", "Meten en beheersen van fugitieve VOS emissies", worden punt 1° tot en met 12° vervangen door wat volgt:
"1° fugitieve emissie: de emissie van vluchtige organische stoffen (exclusief methaan) door lekverliezen van apparaten en leiding (onderdelen);
2° apparaten: alle onderdelen van een inrichting (inclusief de randapparatuur van op- en overslaginstallaties) die fugitieve emissies kunnen veroorzaken. Het betreft onder meer:
a) spindeldoorvoeringen van afsluit- en regelorganen;
b) veiligheidskleppen die met de afblaas niet aangesloten zijn op een opvang- of verwerkingseenheid;
c) open - einden;
d) pompen, compressoren en roerwerken (asafdichting);
e) flenzen en andere verbindingen, inclusief flenzen en andere verbindingen van kleppen, pompen, compressoren, en roerwerken;
f) monsternamepunten;
3° productie-eenheid: het geheel van apparaten dat voorkomt in een duidelijk afgebakend onderdeel van de inrichting dat gebruikt wordt voor de productie van één product of productenfamilie;
4° meetwaarde: het resultaat van een meting van een apparaat conform de meetmethode EN15446:2008 van hoofdstuk II van bijlage 4.4.6;
5° registratiecriterium: een criterium dat bepaalt of het apparaat in de inventaris wordt opgenomen. Voor een controle volgens EN15446:2008: een meetwaarde hoger dan 9 ppm. Voor een controle met de IR-camera: de visualisatie van een lek;
6° herstelcriterium: de meetwaarde vanaf wanneer het apparaat hersteld of vervangen moet worden. Voor veiligheidskleppen, pompen, compressoren, roerwerken en monsternamepunten die niet in contact komen met type 1-producten is dat 10.000 ppm en voor alle andere apparaten is dat 1000 ppm;
7° product type 1: een product met een gemiddelde concentratie van 5 gew% of meer aan stoffen waaraan overeenkomstig de CLP-verordening een of meer van de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F zijn toegekend;
8° product type 2: een product met een gemiddelde concentratie van minder dan 5 gew% aan stoffen waaraan overeenkomstig de CLP-verordening een of meer van de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F zijn toegekend;
9° IR-camera: een draagbaar optisch instrument waarmee emissies van vluchtige organische stoffen zichtbaar gemaakt kunnen worden en dat voldoet aan de eisen van punt 5.2 van de Nederlandse Technische Afspraak NTA8399:2015;
10° steekproef: een percentage van het aantal apparaten dat minstens gemeten moet worden.";
14° in "Definities ontspanningsinrichtingen (Hoofdstuk 5.32.)" worden de definities "Schietstanden in lokaal (afdeling 5.32.7.)" en de definities "Schietstanden open lucht (afdeling 5.32.8.)" vervangen door wat volgt:
"Schietstanden (afdeling 5.32.7)
1° Ek1: de kinetische energie van de kogel op één meter van de loopmonding;
2° niet-vuurwapen: elk wapen dat een of meer projectielen afschiet waarvan de voortstuwing niet resulteert uit de verbranding van kruit;
3° vuurwapen: elk wapen dat een of meerdere projectielen afschiet waarvan de voortstuwing resulteert uit de verbranding van kruit;
4° dynamische schietactiviteiten: schietdiscipline waarbij de schutters vanaf wisselende standplaatsen in de schietruimte schieten;
5° schietrichting: de richting waarin bij normaal gepland schietgedrag de projectielen worden afgevuurd.
Schietstanden in een lokaal (afdeling 5.32.7)
1° schietstand: een afgesloten constructie, die ervoor zorgt dat een projectiel het gebouw niet kan verlaten en minimaal uit de volgende ruimten bestaat:
a) de schietruimte: de ruimte waar effectief geschoten wordt en waarin de schietzone zich bevindt;
b) de schietzone: de ruimte tussen de schutter en het doel.
Schietstanden in openlucht (5.32.7bis)
1° schietstand: het geheel van schietplaats, schietveld en aanwezige infrastructuur die het mogelijk maakt om een schietstand te exploiteren;
2° schietterrein: het geheel van de percelen waarop een schietstand ingericht is;
3° schietveld: het gedeelte van het schietterrein vanaf de standplaats van de schutters, dat bij normaal schietgedrag door de projectielen bestreken kan worden;
4° onveilige zone: de zone waarin kogels kunnen terecht komen, zijnde het maximale bereik van de afgevuurde munitie;
5° traditioneel buksschieten: het schieten met een zware buks vanaf een vaste aanlegpaal op een hark in de buitenlucht. Het schieten vindt plaats in een schietstand, gekoppeld aan een folkloristische schuttersgilde;
6° traditioneel klepschieten: het schieten met een lang wapen (karabijn) vanaf een vaste aanlegpaal op een klep in de buitenlucht. Het schieten vindt plaats in een schietstand, gekoppeld aan een folkloristische schuttersgilde;
7° HLTS: de Handreiking Limburgs traditioneel schieten, opgemaakt onder de hoede van het college van gedeputeerde staten van Limburg (Nederland);
8° aanlegpaal: een paal met bovenaan een horizontale steunbalk waarop de zware buks steunt tijdens het schieten;
9° hark: een schietdoel dat bestaat uit drie of vijf staanders, die elk weer voorzien zijn van dwarslatjes waarop houten bolletjes of blokjes zijn aangebracht;
10° schietboom: een paal waarop de hark is aangebracht;
11° ogief: de voorkant van een kogel;
12° affuit: een voorziening waarin de buks wordt geklemd op de aanlegpaal en die zo kan worden afgesteld dat de bewegingsvrijheid van de buks voldoende beperkt wordt om alle kogels in de kogelvanger af te vangen;
13° buksmeester: een functionaris die er tijdens schietactiviteiten verantwoordelijk voor is dat de regelgeving wordt nageleefd.";
15° in "Definities ontspanningsinrichtingen (Hoofdstuk 5.32.)" worden de definities "Zwembaden (afdeling 5.32.9.)" vervangen door wat volgt:
"Vaste baden, open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie (afdeling 5.32.8)
"1° vaste baden:
a) Circulatiebaden: de baden waarbij het water voortdurend wordt afgevoerd en waarbij het afgevoerde water na behandeling door een zuiveringsinstallatie geheel of gedeeltelijk in het bad wordt teruggebracht. Circulatiebaden zijn de zwembaden, natuurlijke zwembaden, hot whirlpools en therapiebaden;
b) zwembaden, al dan niet overdekt: de andere circulatiebaden dan natuurlijke zwembaden, hot whirlpools en therapiebaden;
c) hot whirlpools: de circulatiebaden die voorzien zijn van zitbanken met een maximale diepte van één meter, waarin er vanuit de bodem of wand lucht geïnjecteerd wordt, en die gevuld worden met water van meer dan 32 ° C;
d) plonsbaden: de onverwarmde openlucht baden met een diepte van maximaal 35 cm, waar continu vers suppletiewater doorstroomt;
e) dompelbaden: de baden waar continu vers suppletiewater doorstroomt, waarin de gebruiker zich kortstondig kan onderdompelen;
f) therapiebaden: de circulatiebaden die uitsluitend aangewend worden voor medische behandelingsdoeleinden;
g) natuurlijke zwembaden: overdekte circulatiebaden of circulatiebaden in de openlucht die volledig zijn afgescheiden van grond- en oppervlaktewater en die aangesloten zijn op minstens één ecologisch zuiveringssysteem;
2° open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie: de vijvers, meren en niet-openbare waterlopen, met uitzondering van zeebadzones, waar een of meer van de volgende activiteiten worden beoefend: zwemmen, duiken, windsurfen, waterskiën;
3° vers water: het water dat voldoet aan de microbiologische parameters in de volgende tabel. In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of de akte van melding kunnen op advies van de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, bijkomende kwaliteitseisen worden opgelegd.
parameter | parameterwaarde |
Escherichia coli | 0/100 ml |
enterokokken | 0/100 ml |
4° toezichthoudend persoon: elke persoon die de exploitant op een bepaald ogenblik aangewezen heeft is voor het toezicht op de veiligheid van de baders (redders en toezichters);
5° toezichter: een toezichthoudend persoon die geen redder is en die, als de veiligheid van de baders in het gedrang komt, de aanwezige redder waarschuwt.";
16° in "Definities ontspanningsinrichtingen (Hoofdstuk 5.32.)", "Omlopen voor motorvoertuigen (afdeling 5.32.10.)", worden de definitie "motorvoertuig" en de definitie "motorvaartuig" opgeheven;
17° in "Definities oppervlaktewater- en grondwaterbescherming (integraal waterbeleid) (Hoofdstukken 2.3., 4.2., 5.3 en 6.2 (oppervlaktewater) en 2.4., 4.3., 5.52., 5.53., 5.54., 5.55 en 6.9 (grondwater)", "Algemeen", wordt in de definitie "gevaarlijke stoffen" de zinsnede "5BIS.15.5.4.3.4, 5BIS.15.5.4.3.5, 5BIS.19.8.4.5.4 en 5BIS.19.8.4.5.5," opgeheven;
18° in "Definities oppervlaktewater- en grondwaterbescherming (integraal waterbeleid) (Hoofdstukken 2.3., 4.2., 5.3 en 6.2 (oppervlaktewater) en 2.4., 4.3., 5.52., 5.53., 5.54., 5.55 en 6.9 (grondwater)", "Afvalwatercontroles", wordt in de definitie "referentiemeetmethode" het woord "omvatten" vervangen door de zinsnede "omvatten, in voorkomend geval met inbegrip van de validatie- en kwaliteitseisen voor die methoden";
19° in "Definities stuivende stoffen" wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
"2° overslaghoeveelheid van stuivende stoffen: de aan- of afgevoerde hoeveelheden stuivende stoffen naar of van het terrein van de inrichting, afhankelijk van welke van de twee het grootst is, inclusief de rechtstreekse overslag van stoffen tussen twee transportmiddelen. Bij het bepalen van de overslaghoeveelheid worden stoffen van stuifcategorie SC3 als vermeld in artikel 4.4.7.2.1, eerste lid, 3°, maar voor 10% in rekening gebracht;";
20° in "Definities zeehavengebieden (Hoofdstuk 5.48)" worden aan de definitie "voorkaaien" de volgende zinnen toegevoegd:
"De volgende bepalingen zijn voor dit uitzonderingsregime van belang:
1° zeehavengebied: zeehavens van Antwerpen, Gent, Oostende en Zeebrugge zoals vermeld in het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en beheer van de zeehavens;
2° de doorvoeropslag op de voorkaai vindt plaats conform de havenreglementering en de voorwaarden van de havenkapitein op een aangeduid stuk op de voorkaai. De havenkapitein garandeert, waar nodig, met zijn voorwaarden een hoog niveau van bescherming;
3° kortstondige opslag: opslag waarvoor de termijn geldt die de havenkapitein bepaalt. Die termijn kan variëren naargelang het risico van de goederen, maar bedraagt maximaal dertig dagen bij IMDG-goederen;
4° de doorvoeropslag van containers, RoRo en stukgoed valt onder het uitzonderingsregime, maar natte bulkgoederen niet. Droge bulkgoederen vallen ook niet onder het uitzonderingsregime, behalve bij uitzonderlijke, niet-permanente, kortstondige opslag, waarbij de richtlijnen van de havenkapitein met betrekking tot beperking van stofverspreiding worden gevolgd;
5° het gaat om tussentijdse opslag. Vervoersdocumenten maken duidelijk dat de opslag plaatsvindt in afwachting van een verdere bestemming;
6° de activiteit beperkt zich tot een behandeling, en dus geen verwerking, van goederen die inherent is aan laad- en losactiviteiten.";
21° in "Definities activiteiten die gebruikmaken van organische oplosmiddelen (hoofdstuk 5.59)" wordt in punt 29° het woord "auto's" telkens vervangen door het woord "personenwagens" en wordt het woord "bussen" vervangen door het woord "autobussen";
22° in de titel "Definities werkzaamheden aan bepaalde installaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen (hoofdstuk 4.4 (afdeling 4.4.8), hoofdstuk 5.2 (artikel 5.2.2.5.2, § 9), hoofdstuk 5.15 (artikel 5.15.0.8), hoofdstuk 5.16 (artikel 5.16.3.3, § 1bis), hoofdstuk 5bis.15.5 (artikel 5bis.15.5.2.3, § 1, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, en artikel 5bis.15.5.4.5.7, § 2), hoofdstuk 5bis.19.8 (artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1, en artikel 5bis.19.8.4.8.7, § 2) en hoofdstuk 6.8 (artikel 6.8.1.1 en afdeling 6.8.2 tot en met 6.8.6))" wordt de zinsnede ", hoofdstuk 5bis.15.5 (artikel 5bis.15.5.2.3, § 1, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, en artikel 5bis.15.5.4.5.7, § 2), hoofdstuk 5bis.19.8 (artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1, en artikel 5bis.19.8.4.8.7, § 2)" opgeheven.
Art.3. In artikel 1.4.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt de zinsnede "binnen een maand" vervangen door de zinsnede "binnen de zestig dagen".
Art.4. In artikel 2.2.4.3.1, § 1 en § 2, van hetzelfde besluit wordt het woord "voertuig" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.5. In artikel 2.2.4.4.1, § 1 en § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.6. In artikel 2.3.7.2.2, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2008, wordt punt 2° opgeheven.
Art.7. In artikel 2.8.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt tussen het woord "het" en het woord "publiek" het woord "betrokken" ingevoegd.
Art.8. In artikel 3.2.3.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt de zinsnede "5.17.4.3.6" vervangen door de zinsnede "5.17.4.3.6, § 3, § 4, § 5 en § 6".
Art.9. Aan hoofdstuk 3.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt een afdeling 3.2.4, die bestaat uit artikel 3.2.4.1 en 3.2.4.2, toegevoegd, die luidt als volgt:
"Afdeling 3.2.4. Overgangsbepalingen voor bestaande vaste baden, open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie
Art. 3.2.4.1. In deze afdeling wordt verstaan onder bestaande vaste baden: open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie met een omgevingsvergunning of een meldingsakte op basis van respectievelijk vergunningsaanvragen of meldingen die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend.
Art. 3.2.4.2. De afwijkingen die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit zijn toegestaan en die betrekking hebben op de bestaande vaste baden, open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie, blijven tot het einde van de vergunningstermijn van toepassing overeenkomstig de voorwaarden in de afwijkingsbesluiten.
De exploitant houdt de besluiten, vermeld in het eerste lid, ter inzage voor de toezichthouder.".
Art.10. Artikel 4.1.3.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 4.1.3.1. De ingedeelde inrichting of activiteit wordt zindelijk gehouden.
Telkens als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, worden doeltreffende maatregelen genomen om ongedierte te bestrijden.
De ingedeelde inrichting of activiteit verkeert altijd in een goede staat van onderhoud. Elk gebrek dat de bescherming van mens en milieu in het gedrang brengt, wordt onmiddellijk verholpen.".
Art.11. In artikel 4.1.5.1, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "de ambtenaar" telkens vervangen door de woorden "de toezichthouder".
Art.12. In artikel 4.1.8.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, tweede lid, 2°, wordt de zinsnede "alle inrichtingen, die vergunningsplichtig zijn als klasse 1 of 2, en die deel uitmaken van een milieutechnische eenheid, waarvan de totale emissie, afkomstig van de inrichtingen" vervangen door de zinsnede "elke ingedeelde inrichting of activiteit, die al dan niet deel uitmaakt van een milieutechnische eenheid, waarvan de totale emissie, afkomstig van de inrichtingen of activiteiten";
2° in paragraaf 5, 1°, wordt de zinsnede ", deelformulier "Afvalstoffenmelding voor producenten"" opgeheven.
Art.13. In artikel 4.1.9.1.2, § 2, eerste lid, 2°, b), van hetzelfde besluit, toegevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, wordt het woord "ambtenaar" vervangen door het woord "overheidspersoneel".
Art.14. In artikel 4.1.9.1.3, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 2°, wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"5° brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen met uitsluitend vloeibare brandstoffen.";
2° er wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"6° medewerking te verlenen en informatie te verstrekken bij de uitvoering van de evaluaties, vermeld in artikel 5.4.11 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.".
Art.15. In artikel 4.1.9.1.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2, tweede lid, wordt tussen de woorden "bedoelde voorwaarden" en de zinsnede ", kan de afdeling Milieu" de zinsnede "of als de milieucoördinator de taken, vermeld in dit besluit, niet naar behoren uitvoert" ingevoegd;
2° in paragraaf 3 wordt de zin "De kennisgeving, vermeld in § 2, kan voor een milieucoördinator-werknemer plaatsvinden door middel van een aanstellingsdossier dat op de exploitatiezetel ter beschikking wordt gehouden van de ambtenaren van de de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning en de afdeling bevoegd voor milieuhandhaving." vervangen door de zin "De kennisgeving van de aanstelling van een milieucoördinator-werknemer aan de bevoegde overheid, vermeld in paragraaf 2, gebeurt door middel van een aanstellingsdossier dat op de exploitatiezetel ter beschikking wordt gehouden van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning en de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving.".
Art.16. In artikel 4.2.1.1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt de zinsnede "- bedrijfsafvalwater en koelwater zoals bedoeld in de rubrieken 3.4. en 3.5.," vervangen door de zinsnede "bedrijfsafvalwater en koelwater als vermeld in rubriek 3.4, 3.5 en 3.7;".
Art.17. In artikel 4.2.1.3 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden "in een gesloten bebouwing" opgeheven;
2° in paragraaf 6 wordt de zinsnede "de delen 4, 5 en 5bis" vervangen door de zinsnede "deel 4 en 5".
Art.18. In hoofdstuk 4.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt een afdeling 4.2.3bis, die bestaat uit artikel 4.2.3bis.1 tot en met 4.2.3bis.4, ingevoegd, die luidt als volgt:
"Afdeling 4.2.3bis. Werking en onderhoud van een koolwaterstofafscheider
Art. 4.2.3bis.1. Deze afdeling is van toepassing op koolwaterstofafscheiders die als voorwaarde zijn opgelegd in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.
Art. 4.2.3bis.2. De koolwaterstofafscheider is voldoende groot gedimensioneerd en is voorzien van een automatische afsluiter of een equivalent systeem. Bij lozing op oppervlaktewater is de koolwaterstofafscheider ook uitgerust met een coalescentiefilter of een gelijkwaardig systeem.
Art. 4.2.3bis.3. De koolwaterstofafscheider wordt regelmatig gereinigd. De afvalstoffen die daarbij vrijkomen, worden opgehaald en afgevoerd conform het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA).
Art. 4.2.3bis.4. Om de goede werking van de koolwaterstofafscheider op te volgen, inspecteert de exploitant minstens om de drie maanden de koolwaterstofafscheider en houdt hij een logboek van de inspecties bij, tenzij de koolwaterstofafscheider voorzien is van een alarmsysteem.".
Art.19. In artikel 4.2.5.2.1, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt in het tweede lid het woord "gelijkwaardige" opgeheven.
Art.20. In artikel 4.2.5.3.1, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt in het tweede lid het woord "gelijkwaardige" opgeheven.
Art.21. In artikel 4.2.8.1.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt:
" § 3. De inrichtingen in het individueel te optimaliseren buitengebied waarvoor een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is verleend voor de vaststelling van het definitieve zoneringsplan, moeten onmiddellijk aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1 en 2, voldoen, tenzij het anders vermeld is in het gebiedsdekkend uitvoeringsplan. Als er voorzien is in een bestaande individuele behandelingsinstallatie vóór het definitieve zoneringsplan is vastgesteld, wordt er geacht voldaan te zijn aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1.".
Art.22. In artikel 4.3.2.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, 16 mei 2014 en 27 november 2015, worden paragraaf 2 en paragraaf 3 vervangen door wat volgt:
" § 2. De monsternames, metingen en analyses, vermeld in paragraaf 1, worden uitgevoerd op kosten van de exploitant conform de methode, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2, die bij dit besluit is gevoegd, hetzij door de exploitant met apparatuur en volgens een methode die goedgekeurd is door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein afvalwater als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL, hetzij door het laboratorium zelf. De goedkeuring is maximaal drie jaar geldig en wordt uitgevoerd conform een code van goed praktijk.
In afwijking van de methode, vermeld in bijlage 4.2.5.2, die bij dit besluit is gevoegd, kan een inrichtingsspecifieke methode gebruikt worden nadat de goedkeuring, vermeld in het eerste lid, is verkregen van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest, vermeld in artikel 4, § 1, 36°, van het VLAREL.
§ 3. In het geval, vermeld in paragraaf 1, meldt de exploitant aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, de monsternames, metingen of analyses die hij zelf uitvoert en het laboratorium dat de goedkeuring van de methode, vermeld in paragraaf 2, verleend heeft. De exploitant houdt die goedkeuring en de resultaten van de uitgevoerde monsternames, metingen of analyses bij in een dossier dat voor de toezichthouder altijd ter inzage ligt.".
Art.23. In artikel 4.4.3.3, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden het derde tot en met het vijfde lid opgeheven.
Art.24. In artikel 4.4.4.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. De parameters SOx, NOx en totaal stof worden ten minste maandelijks op kosten van de exploitant gemeten bij een massastroom van de beschouwde stof van respectievelijk 5 kg SOx/h of meer, uitgedrukt als SO2, 5 kg NOx/h of meer, uitgedrukt als NO2, of 200 g stof/h of meer.";
2° er wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 6. De meetfrequentie, vermeld in bijlage 4.4.3, en het controleprogramma, vermeld in bijlage 4.4.4, worden toegepast op het geheel van de milieutechnische eenheid.
Om de emissies van de milieutechnische eenheid te bepalen, wordt er bij de start van het meetprogramma op alle emissiepunten gemeten. Hetzelfde geldt bij wijzigingen in het productieproces die een wijziging van de emissies kunnen veroorzaken.
Op basis van de meetresultaten, verkregen conform het tweede lid, kunnen voor de verdere meting deelstromen worden weggelaten die niet of niet significant bijdragen tot de emissies. Het weglaten van de metingen op bepaalde deelstromen wordt aanvaard als de massastroom van de betreffende deelstroom de massastroom, vermeld in bijlage 4.4.3, niet overschrijdt, in een van de volgende gevallen:
1° de som van de emissies van de gemeten deelstromen bedraagt maximaal 5% van de emissies van de verontreinigende stof in kwestie voor de hele milieutechnische eenheid en de massastromen van de individuele deelstromen overschrijden de massastromen, vermeld in paragraaf 1, paragraaf 2 of bijlage 4.4.3, niet;
2° het is vooraf goedgekeurd door de toezichthouder.
Op basis van de meetresultaten, verkregen conform het tweede lid, kunnen voor de verdere meting deelstromen met een verminderde meetfrequentie worden gemeten. De verminderde meetfrequentie die zal worden toegepast, wordt vooraf goedgekeurd door de toezichthouder en voldoet minimaal aan de meetfrequentie, vermeld in bijlage 4.4.3, op basis van de massastroom van de betreffende deelstroom. Indien de toezichthouder niet binnen de twee maand reageert op de aanvraag voor de verminderde meetfrequentie, wordt de aanvraag van rechtswege goedgekeurd.".
Art.25. In artikel 4.4.4.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, die luidt als volgt:
" § 2bis. Emissiemetingen van batchprocessen worden uitgevoerd en gerapporteerd conform een code van goede praktijk.";
2° in paragraaf 4 wordt het derde lid vervangen door wat volgt:
"In afwijking van de methode, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, kan een inrichtingsspecifieke methode gebruikt worden nadat de goedkeuring, vermeld in het tweede lid, is verkregen van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest, vermeld in artikel 4, § 1, 36°, van het VLAREL.";
3° aan paragraaf 4 wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"De continue metingen die overeenkomstig dit besluit of door de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit zijn voorgeschreven, worden uitgevoerd op initiatief en op kosten van de exploitant door middel van geautomatiseerde meetsystemen die zijn goedgekeurd door een laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b), van het VLAREL, dat erkend is voor de desbetreffende continue meting.".
Art.26. In artikel 4.4.4.3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt in punt 2° de zinsnede "tijdgewogen rekenkundige gemiddelde" vervangen door de zinsnede "debiet- en tijdgewogen rekenkundige gemiddelde";
2° in het eerste lid wordt punt 3° vervangen door wat volgt:
"3° discontinue bemonstering tijdens de referentieperiode, waarbij de monsternemingsduur van de verschillende bemonsteringen ten hoogste een factor 2 mag verschillen. De meetwaarde die overeenstemt met de beschouwde referentieperiode, wordt daarbij berekend als het debiet- en tijdgewogen rekenkundige gemiddelde van de verschillende metingen. In dat geval wordt afhankelijk van de toegepaste monsternemingsduur ten minste het volgende aantal monsters genomen:
monsternemingsduur | minimumaantal monsters |
voor een referentieperiode van 1 uur: |
< 2,5 minuten | 4 |
2,5 tot 15 minuten | 3 |
15 tot 30 minuten | 2 |
30 minuten tot 1 uur | 1 |
voor referentieperioden die langer dan 1 uur duren: |
< 15 minuten | 4 |
15 tot 60 minuten | 3 |
1 tot 2 uur | 2 |
2 uur of meer | 1 |
voor batchprocedés die minder dan 1 uur duren: het aantal monsters, vermeld in punt a). Als het batchproces te kort is om een gepast aantal bemonsteringen uit te voeren, wordt bemonsterd gedurende verschillende opeenvolgende batches. |
";
3° in het derde lid wordt de zinsnede "van ten minste 1 uur" opgeheven.
Art.27. In artikel 4.4.4.4, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 18 maart 2016, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Stoffen die niet in de lijst van organische stoffen voorkomen, worden gerekend tot de groep waarvan de stoffen, wat betreft hun invloed op het milieu, het meest bij die stoffen aansluiten. Daarbij wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afbreekbaarheid en bioaccumulatie, de toxiciteit, de invloeden van afbraakprocessen met hun betreffende reactieproducten en de geurintensiteit. Dat kan geregeld worden in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.".
Art.28. Artikel 4.4.6.1.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt opgeheven.
Art.29. In artikel 4.4.6.2.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt het woord "jaarlijks" opgeheven;
2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
" § 2. Als de inrichting uit verschillende productie-eenheden bestaat, kan het meet- en beheersprogramma worden toegepast per individuele productie-eenheid. In dat geval worden alle apparaten van de inrichting toegewezen aan een van de productie-eenheden.";
3° in paragraaf 4 wordt de zinsnede " § 1" vervangen door de zinsnede "paragraaf 1";
4° in paragraaf 4 wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
"1° een opdeling van de inrichting in productie-eenheden, als dat van toepassing is;";
5° in paragraaf 4 wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
"2° een inventaris van alle apparaten die het registratiecriterium overschrijden;".
Art.30. In artikel 4.4.6.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt opgeheven;
2° in paragraaf 2 wordt de inleidende zin "Als de meetwaarde van een gemeten apparaat het registratiecriterium overschrijdt, moeten binnen een termijn van twee maanden na de meting de volgende gegevens in de inventaris opgenomen of geactualiseerd worden:" vervangen door wat volgt:
"Als de meetwaarde het registratiecriterium overschrijdt of als er bij een apparaat met een IR-camera een lek gedetecteerd wordt, worden binnen een termijn van twee maanden na de meting de volgende gegevens in een inventaris opgenomen of geactualiseerd:";
3° in paragraaf 2 wordt punt 5° vervangen door wat volgt:
"5° de uitgevoerde herstelling en de datum van de controles van de herstelling.".
Art.31. Artikel 4.4.6.2.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 4.4.6.2.3. § 1. Het meetprogramma, vermeld in artikel 4.4.6.2.1, omvat de periodieke controle van de fugitieve emissies van de apparaten in de inrichting of productie-eenheid in een periode van maximaal twaalf maanden.
§ 2. Elke controle wordt uitgevoerd volgens een van de meetmethodes, vermeld in hoofdstuk II van bijlage 4.4.6.
§ 3. De metingen conform EN15446:2008 en de controles met de IR-camera conform NTA8399:2015 worden uitgevoerd door een voor deze metingen erkend laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b), van het VLAREL.
De exploitant kan de metingen conform EN15446:2008 ook uitvoeren als hij apparatuur en een code van goede praktijk hanteert die goedgekeurd zijn door een laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b), van het VLAREL, dat erkend is voor die meting. De goedkeuring wordt verleend conform een code van goede praktijk en is maximaal drie jaar geldig.
In afwijking van het eerste lid kunnen de controles met de IR-camera tot en met 31 december 2019 conform methode NTA8399:2015 worden uitgevoerd door elke meettechnicus die over een basiskennis thermografie beschikt als vermeld in de NTA8399:2015.
§ 4. Het meetprogramma bestaat uit de volgende twee controles:
1° een vijfjaarlijkse controle van alle bereikbare apparaten conform EN15446:2008;
2° een vijfjaarlijkse controle met een IR-camera van alle apparaten conform NTA8399:2015.
De controles, vermeld in het eerste lid, worden alternerend uitgevoerd zonder dat de periode tussen de aanvang van twee opeenvolgende controles meer dan dertig maanden bedraagt.
§ 5. Als alternatief voor het meetprogramma, vermeld in paragraaf 4, kan na melding aan de toezichthouder een meetprogramma toegepast worden waarbij in de periode van 24 maanden die voorafgaan aan de start van elke geplande stop, een controle met de IR-camera van alle apparaten conform NTA8399:2015 wordt uitgevoerd én in de periode van achttien maanden na elke geplande stop een controle van alle bereikbare apparaten conform EN15446:2008 wordt uitgevoerd.
Het meetprogramma, vermeld in het eerste lid, kan alleen toegepast worden als de periode tussen de aanvang van opeenvolgende geplande stops maximaal 96 maanden bedraagt. Als de periode tussen de aanvang van opeenvolgende geplande stops meer dan 72 maanden bedraagt, wordt tussen de geplande stops een bijkomende meting van alle apparaten conform NTA8399:2015 uitgevoerd of van alle bereikbare apparaten conform EN15446:2008 uitgevoerd. Als de periode tussen de aanvang van opeenvolgende geplande stops 84 maanden of meer bedraagt, wordt voormelde bijkomende meting conform EN15446:2008 uitgevoerd.
§ 6. Naast de controles, vermeld in paragraaf 4 of 5, worden jaarlijks alle veiligheidskleppen, pompen, compressoren, roerwerken en monsternamepunten gecontroleerd met een van de methodes, vermeld in hoofdstuk II van bijlage 4.4.6.
§ 7. In afwijking van paragraaf 4, 5 en 6 volstaat een vijfjaarlijkse controle van alle apparaten als uit een eerste meting in één kalenderjaar van alle bereikbare apparaten met EN15446:2008 blijkt dat aan al de volgende criteria wordt voldaan:
1° minder dan 0,04% van de apparaten vertoont een meetwaarde boven het herstelcriterium;
2° geen van de apparaten die in contact komen met type 1-producten, vertoont een meetwaarde boven het herstelcriterium;
3° geen van de apparaten vertoont een meetwaarde van meer dan 100.000 ppm.
Het meetprogramma, vermeld in het eerste lid, kan gevolgd worden tot een van de volgende criteria wordt overschreden:
1° minder dan 0,04% van de apparaten vertoont een meetwaarde boven het herstelcriterium of vertoont een lek dat gedetecteerd wordt met een IR-camera;
2° geen van de apparaten die in contact komen met type 1-producten vertoont een meetwaarde boven het herstelcriterium of vertoont een lek dat gedetecteerd wordt met een IR-camera.
§ 8. Als het niet mogelijk is om met een IR-camera lekken te visualiseren door de eigenschappen van het product in kwestie, worden alle controles conform EN15446:2008 uitgevoerd.
§ 9. Voor inrichtingen of productie-eenheden die na 30 november 2019 in bedrijf genomen worden, wordt een eerste controle conform paragraaf 4 of 5 afgerond 24 maanden na de opstart van de inrichting of productie-eenheid. Voor andere inrichtingen of productie-eenheden wordt een eerste controle uiterlijk op 30 november 2021 afgerond. In de kalenderjaren die voorafgaan aan de eerste controle, wordt jaarlijks via een steekproef van de apparaten als vermeld in hoofdstuk III van bijlage 4.4.6, gecontroleerd op lekken volgens de methode, vermeld in EN15446:2008.".
Art.32. Artikel 4.4.6.2.4 en 4.4.6.2.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden vervangen door wat volgt:
"Art. 4.4.6.2.4. Als de meetwaarde van een apparaat het herstelcriterium overschrijdt of als een lek wordt gedetecteerd met een IR-camera, wordt het apparaat in kwestie binnen een maand na de vaststelling hersteld.
In afwijking van het eerste lid kunnen de volgende langere hersteltermijnen toegepast worden:
1° herstellingen die een vervanging van het apparaat zelf of een onderdeel ervan vereisen, worden binnen drie maanden na de meting uitgevoerd;
2° als een herstelling niet binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, of de termijn, vermeld in punt 1°, uitgevoerd kan worden, wordt dat vermeld in de lijst met te herstellen apparaten, vermeld in artikel 4.4.6.2.5, derde lid.
Na de herstelling van het apparaat wordt de uitgevoerde herstelling binnen twee maanden gecontroleerd met een nieuwe controle. Als de periode tussen de herstelling en de controle minder dan twee weken bedraagt, wordt aanvullend binnen twaalf maanden een nieuwe controle van de herstelling uitgevoerd.
Als bij de controle van de herstelling het herstelcriterium opnieuw wordt overschreden, wordt de herstelling opnieuw binnen de opgegeven maximale herstelperiode, vermeld in het eerste en het tweede lid, uitgevoerd. Die procedure wordt zolang herhaald tot de meetwaarde onder het herstelcriterium blijft.
Art. 4.4.6.2.5. Jaarlijks en uiterlijk op 14 maart wordt voor de volledige inrichting het rapporteringsdocument, vermeld in hoofdstuk VI van bijlage 4.4.6, over het vorige kalenderjaar ingevuld. Als het meet- en beheersprogramma wordt toegepast per individuele productie-eenheid, wordt het rapporteringsdocument ingevuld per productie-eenheid.
Als conform afdeling 4.1.8 een integraal emissiejaarverslag opgemaakt moet worden, wordt dat document als bijlage bij het milieujaarverslag gevoegd.
Per productie-eenheid wordt een overzichtslijst ter beschikking gehouden van alle apparaten die nog te herstellen zijn, met daarin ten minste de volgende gegevens:
1° de identificatie van het apparaat;
2° de datum van de identificatie van het lek;
3° de geplande hersteltermijn, zijnde één, drie of meer dan drie maanden);
4° de oorzaak dat het apparaat niet hersteld kan worden binnen een termijn van één of drie maanden en de emissie per jaar (in kg/jaar) die daarmee gepaard gaat, als dat van toepassing is.
De video-opnames van alle lekkende apparaten die nog te herstellen zijn, en de controle-opnames na herstelling, worden ter beschikking gehouden van de toezichthouder.".
Art.33. In artikel 4.4.7.2.1, derde lid, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "voor ontvangst van de goederen" worden opgeheven;
2° tussen de woorden "van de toezichthoudende overheid." en de woorden "Als bij ontvangst" wordt de zin "Bij ontvangst van goederen moet de stuifcategorie en de motivatie ervan vastgelegd zijn voor die goederen op het terrein worden ontvangen." ingevoegd;
3° de woorden "toezichthoudende overheid" worden vervangen door het woord "toezichthouder".
Art.34. In artikel 4.4.7.2.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2013, worden de woorden "toezichthoudende overheid" vervangen door het woord "toezichthouder".
Art.35. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 2017, wordt een artikel 4.6.0.5 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 4.6.0.5. Artikel 4.6.0.2, 4.6.0.3 en 4.6.0.4 zijn niet van toepassing bij muziekactiviteiten in openlucht als een toelating is verkregen van het college van burgemeester en schepenen voor die muziekactiviteit als vermeld in artikel 6.7.3, § 3. Die uitzondering geldt alleen voor lichtbronnen die worden gebruikt voor het optreden en, als dat nodig is, voor de testperiodes om de lichtbronnen voorafgaand aan de muziekactiviteit af te stellen.
De lichtbronnen worden zo afgesteld dat ze maximaal de doelzone voor het podium verlichten en naburige percelen en panden niet aanstralen. Het is verboden het luchtruim te verlichten met skytracers, zoeklichten of vergelijkbare armaturen.".
Art.36. In artikel 4.7.0.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998, worden de punten 1° en 2° vervangen door wat volgt:
1° afvalwaterlozingen die asbest bevatten zijn verboden. Het afvalwater mag geen meetbare asbestvezels bevatten, zoals bepaald conform bijlage 4.4.5, A;
2° artikel 4, § 4, van bijlage 4.2.5.2, en bijlage 4.4.5, A, voor de meetmethoden voor de lozing van afvalwater;".
Art.37. In artikel 5.2.1.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid van paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt:
" § 5. In de inrichting voor de opslag en verwerking van afvalstoffen mogen alleen die afvalstoffen worden aanvaard die uitdrukkelijk vermeld zijn in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. Als in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit niet bepaald is welke afvalstoffen opgeslagen en verwerkt kunnen worden, is de vergunning beperkt tot de afvalstoffen die in de aanvraag zijn vermeld.
In de inrichting voor de opslag en verwerking van afvalstoffen mogen alleen die behandelingen worden uitgevoerd waarvoor de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit is verleend. Als in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit niet bepaald is welke behandelingen kunnen worden toegepast, is de vergunning beperkt tot de behandelingen die in de aanvraag zijn vermeld.
De exploitant is verantwoordelijk voor de aanvaarding van de afvalstoffen. De aanvaarding van de afvalstoffen gebeurt op basis van de door de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit toegelaten afvalstoffen en steunt op de technische verwerkbaarheid van de afvalstoffen in de inrichting en, indien nodig en relevant, op regelmatige afvalstoffenanalyses en/of -testen.";
2° in paragraaf 6 wordt tussen het woord "verwerkte" en de woorden "en afgevoerde" de zinsnede ", opgeslagen" ingevoegd.
Art.38. In artikel 5.2.1.5, § 3, van hetzelfde besluit worden de woorden "en vrachtwagens" opgeheven.
Art.39. In artikel 5.2.1.6, § 1, vierde lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, worden de woorden "de parkeerruimten en de wegenis" vervangen door de woorden "de parkeerruimten, de wegenis en de afwatering".
Art.40. Aan artikel 5.2.1.7 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan paragraaf 5 worden een tweede tot en met een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
"Behalve in geval van andersluidende bepalingen als vermeld in dit hoofdstuk, voorzien inrichtingen voor de opslag van afvalstoffen, vermeld in rubriek 2.1.1, 2.1.2, 2.2.1 en 2.2.2 van de indelingslijst, met uitzondering van inrichtingen voor de opslag van inerte afvalstoffen en niet-teerhoudend asfalt, de niet-overdekte buitenopslag van afvalstoffen minimaal van een slibvang en een KWS-afscheider voor de behandeling van het verontreinigd hemelwater, afkomstig van deze opslagplaats tenzij het afvalwater al gezuiverd wordt via een eigen waterzuiveringsinstallatie. De koolwaterstofafscheider werkt en wordt onderhouden conform afdeling 4.2.3bis.
Voor de lozing van verontreinigd hemelwater afkomstig van de inrichtingen, vermeld in het tweede lid, zijn behoudens anders bepaald in de vergunning, de sectorale normen vermeld in bijlage 5.3.2, 48°, van toepassing. De inrichtingen, waarvan de niet-overdekte buitenopslag van de afvalstoffen, met uitzondering van de opslag van de inerte afvalstoffen en niet-teerhoudend asfalt, een opslagcapaciteit van 4000 ton of minder betreft worden geacht van rechtswege aan de normen van bijlage 5.3.2, 48°, te voldoen. Op 1 oktober 2019 vervallen de bijzondere lozingsnormen opgenomen in de vergunningen voor inrichtingen vermeld in het tweede lid (omgevingsvergunningen of milieuvergunningen). Dit geldt alleen voor de vergunningen van deze bedrijven die niet gelegen zijn in een ruimtelijk kwetsbaar gebied. De bijzondere lozingsvoorwaarden afgeleverd voor 3 mei 2019, worden op dat moment geacht van rechtswege vervangen te zijn door de voorwaarden opgenomen in dit artikel . De opslagcapaciteit van de inrichting wordt bepaald overeenkomstig de vergunning en bij ontstentenis overeenkomstig het goedgekeurde werkplan.
Voor inrichtingen waarvan de niet-overdekte buitenopslag van de afvalstoffen, met uitzondering van de opslag van de inerte afvalstoffen en niet-teerhoudend asfalt, een opslagcapaciteit van 4000 ton of minder betreft, die voor 1 oktober 2019 vergund zijn, gelden de verplichtingen, vermeld in het tweede lid, vanaf 1 oktober 2020. Voor inrichtingen waarvan de niet-overdekte buitenopslag van de afvalstoffen, met uitzondering van de opslag van de inerte afvalstoffen en niet-teerhoudend asfalt, een opslagcapaciteit van meer dan 4000 ton betreft, die voor 1 oktober 2019 vergund zijn, gelden de verplichtingen, vermeld in het tweede lid, vanaf 1 oktober 2022.
2° er wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 6. Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of tenzij het afvalwater gezuiverd wordt via een eigen waterzuiveringsinstallatie worden de afvalstoffen in de lijst, vermeld in bijlage 5.2.1.7, die bij dit besluit is gevoegd, overdekt opgeslagen. De minister kan bijlage 5.2.1.7 aanvullen of wijzigen.
Voor inrichtingen die voor 1 oktober 2019 vergund zijn, gelden de verplichtingen, vermeld in het eerste lid, vanaf 1 oktober 2022.".
Art.41. In het opschrift van subafdeling 5.2.2.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt het woord "Containerparken" vervangen door het woord "Recyclageparken"."
Art.42. In subafdeling 5.2.2.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt een artikel 5.2.2.1.0 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Artikel 5.2.2.1.0. De bepalingen van deze subafdeling zijn van toepassing op de inrichtingen vermeld in rubriek 2.2.1.b) van de indelingslijst.".
Art.43. In artikel 5.2.2.1.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. In een recyclagepark kunnen huishoudelijke afvalstoffen selectief worden ingezameld en opgeslagen, als dat uitdrukkelijk is vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.";
2° in paragraaf 1bis wordt het woord "containerpark" vervangen door het woord "recyclagepark";
3° paragraaf 2 wordt opgeheven;
4° in paragraaf 3 wordt het woord "containerpark" vervangen door het woord "recyclagepark";
5° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "in § 1 vermelde" opgeheven;
6° er wordt een paragraaf 5 en paragraaf 6 toegevoegd, die luiden als volgt:
" § 5. In geval gft-afval en keukenafval van bedrijven wordt aanvaard moet de naam en het adres van het bedrijf waar het ontstond worden genoteerd.
§ 6. Indien het recyclagepark huisvuil van huishoudens van andere gemeenten wil aanvaarden, wordt een akkoord opgemaakt tussen alle betrokken gemeenten over de manier waarop deze hoeveelheden toegekend zullen worden aan de respectievelijke gemeenten. Dit akkoord wordt voorafgaandelijk aan de uitbating ter goedkeuring voorgelegd aan de OVAM.".
Art.44. Aan artikel 5.2.2.1.3 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt een paragraaf 5 en paragraaf 6 toegevoegd, die luiden als volgt:
" § 5. Huisvuil afkomstig van huishoudens wordt onder volgende voorwaarden aanvaard en opgeslagen op een recyclagepark:
1° Aangeboden in de zak zoals het gemeentelijk politiereglement voor de inzameling van afvalstoffen voorschrijft;
2° De aangebrachte zak is degelijk gesloten en lekdicht;
3° De opslag van deze gesloten huisvuilzakken gebeurt in een specifieke hiertoe bestemde lekdichte container;
4° De lekdichte container is gesloten. Enkel bij inbreng van aangevoerde zakken wordt hij kortstondig geopend;
5° De lekdichte container wordt telkens als hij vol is en minimaal 1 maal per week ongeacht zijn vullingsgraad naar een vergunde verwerkingsinstallatie voor huisvuil afgevoerd;
Gft-afval afkomstig van huishoudens en vergelijkbaar organisch-biologisch afval wordt onder volgende voorwaarden aanvaard en opgeslagen op het recyclagepark:
1° Aangeboden in de zak zoals het gemeentelijk politiereglement voor de inzameling van afvalstoffen voorschrijft;
2° De aangebrachte zak is degelijk gesloten en lekdicht;
3° De opslag van deze gesloten gft-zakken gebeurt in een specifiek hiertoe bestemde lekdichte container;
4° De lekdichte container is gesloten. Enkel bij inbreng van aangevoerde zakken wordt hij kortstondig geopend;
5° De lekdichte container wordt telkens als hij vol is en minimaal 1 maal per week ongeacht zjin vullingsgraad naar een erkende en vergunde verwerkingsinstallatie voor gft-afval afgevoerd;
§ 6. Het ledigen van met huisvuil of gft-afval gevulde zakken door de aanbrenger is verboden.".
Art.45. Aan subafdeling 5.2.2.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt een artikel 5.2.2.1.4 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 5.2.2.1.4. § 1. In de vergunningsaanvraag voor een minirecyclagepark moet aangetoond worden door de benutte oppervlakte of het type containers en de frequentie van lediging dat het park zich richt op kleine hoeveelheden in functie van de actieradius.
§ 2. Inzameling van asbesthoudend materiaal is niet toegestaan op het minirecyclagepark.
§ 3. In afwijking van de algemene bepalingen voor inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen zijn voor minirecyclageparken de volgende bepalingen niet van toepassing:
1° Artikel 5.2.1.2, § 5, vierde lid, inzake de controle van de aangevoerde afvalstoffen;
2° Artikel 5.2.1.5, § 2, inzake de toegankelijkheid en verkeersveiligheid van de inrichting;
3° Artikel 5.2.1.5, § 3, inzake de aanleg van parkeerruimte;
4° Artikel 5.2.1.5, § 5, inzake het groenscherm. Er wordt wel maximaal gestreefd naar de afscherming van het minirecyclagepark.
§ 4. Buiten de openingsuren wordt het minirecyclagepark afgesloten voor onbevoegden. Binnen de openingsuren is er een gelimiteerde en gecontroleerde toegankelijkheid door middel van een bewakingssysteem.".
Art.46. In subafdeling 5.2.2.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° In het opschrift wordt het woord "containerparken" vervangen door het woord "recyclageparken";
2° In artikel 5.2.2.2.1, § 1bis, wordt het woord "containerparken" vervangen door het woord "recyclageparken".
3° Artikel 5.2.2.2.3, § 3, wordt vervangen door wat volgt:
" § 3. De opslag van KGA gebeurt in een vloeistofdichte gecompartimenteerde container (KGA-kluis) of in een overdekte locatie, conform het goedgekeurde werkplan.".
Art.47. In artikel 5.2.2.3.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt in paragraaf 4 de zinsnede "10 m;" vervangen door de zinsnede "10 m3".
Art.48. In subafdeling 5.2.2.4 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het opschrift wordt het woord "bepaalde" opgeheven;
2° artikel 5.2.2.4.1 wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 5.2.2.4.1. In de inrichting voor de opslag en behandeling van ongevaarlijke afvalstoffen kunnen vaste afvalstoffen worden verwerkt, als dat uitdrukkelijk vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.";
3° in artikel 5.2.2.4.2, § 2, worden de woorden "van de gesorteerde materialen" opgeheven;
4° in artikel 5.2.2.4.2, § 2, wordt de zin "Niet nuttig toepasbare afvalstoffen mogen buiten de sorteervloer enkel in containers worden opgeslagen." opgeheven.
Art.49. In artikel 5.2.2.5.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden paragraaf 2 en paragraaf 3 opgeheven.
Art.50. In artikel 5.2.2.5.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden paragraaf 8 tot en met paragraaf 10 opgeheven.
Art.51. Aan afdeling 5.2.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt een subafdeling 5.2.2.5bis, die bestaat uit artikel 5.2.2.5bis.1 tot en met 5.2.2.5bis.4, ingevoegd, die luidt als volgt:
"Subafdeling 5.2.2.5bis. - Inrichtingen voor het opslaan en behandelen van afgedankte elektrische en elektronische apparaten, batterijen en accu's
Art. 5.2.2.5bis.1. Met behoud van de toepassing van subafdeling 5.2.2.5 wat betreft de aanvaarding en uitbating van de afvalstoffen, en artikel 5.2.5.3/1, § 1 en § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA) wordt niet-herbruikbare afgedankte elektrische of elektronische apparatuur op de volgende wijze verwerkt:
1° de apparaten worden ontdaan van de verschillende schadelijke onderdelen, inzonderheid de onderdelen die gevaarlijke stoffen of componenten bevatten;
2° a) uit gescheiden ingezamelde afgedankte elektrische of elektronische apparatuur worden ten minste de volgende stoffen, mengsels en onderdelen afgezonderd:
1) condensatoren:
i) pcb/pct-houdende condensatoren en andere componenten die pcb's bevatten;
ii) elektrolytische condensatoren die stoffen bevatten die aanleiding geven tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen bevatten (hoogte > 25 mm, diameter > 25 mm, of met een naar verhouding vergelijkbaar volume);
2) onderdelen die kwik bevatten;
3) alle batterijen en accumulatoren;
4) printplaten:
i) printplaten van mobiele telefoons;
ii) printplaten van andere apparaten als de oppervlakte van de printplaat meer dan 10 cm2 bedraagt;
5) alle tonercassettes en inkthoudende recipiënten (al of niet leeg, droge, pasteuze of vloeibare inkt) en inktlinten;
6) kunststoffen die gebromeerde brandvertragers bevatten;
7) asbesthoudende onderdelen;
8) beeldschermen:
i) beeldbuizen: kathodestraalbuizen;
ii) lcd-schermen (in voorkomend geval met toebehoren) met een oppervlak van meer dan 100 cm2 en schermen met een achtergrondverlichting met behulp van gasontladingslampen;
9) chloorfluorkoolwaterstoffen ('cfk's en hcfk's) of fluorkoolwaterstoffen (hfk's), koolwaterstoffen (hc's);
10) gasontladingslampen;
11) uitwendige elektrische kabels;
12) onderdelen die vuurvaste keramische vezels bevatten;
13) alle onderdelen die radioactieve stoffen bevatten;
14) alle vloeistoffen;
b) de volgende onderdelen worden als volgt behandeld:
1) beeldbuizen: de fluorescerende laag wordt afgezonderd;
2) gasontladingslampen: het kwik wordt afgezonderd.
Art. 5.2.2.5bis.2. De gassen uit apparatuur die de ozonlaag aantasten of een aardopwarmingspotentieel van meer dan 15 GWP hebben, zoals in isolatieschuim en koelcircuits, worden adequaat verwijderd en behandeld. Gassen die de ozonlaag aantasten, worden behandeld conform verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.
Het isolatiemateriaal dat ozonlaagafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevat, wordt met een gesloten ontgassingssysteem ontdaan van die stoffen in een inrichting, die daarvoor vergund is.
Gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen uit stationaire koelinstallaties mogen alleen teruggewonnen worden door een erkende koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL, die in het bezit is van een certificaat van de overeenkomstige categorie.
Het derde lid is niet van toepassing voor stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen als de persoon in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen voor de betreffende categorie, vermeld in artikel 17/1, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de werkzaamheden uitvoert onder toezicht van een erkende koeltechnicus die houder is vaneen certificaat van de betreffende categorie en die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de terugwinning. Die vrijstelling van de erkenningsverplichting is gedurende maximaal twee jaar, vanaf de datum van de inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt als de persoon een erkenning als koeltechnicus voor de overeenkomstige categorie als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een inschrijvingsbewijs voor.
Het derde lid is niet van toepassing voor stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen als de persoon voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3, lid 3, van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat.
Het derde lid is niet van toepassing als de persoon die ozonlaagafbrekende stoffen maar geen gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan drie kilogram op voorwaarde dat de persoon een gepaste opleiding heeft gevolgd en dat kan bewijzen met een diploma of getuigschrift. Die opleiding behandelt ten minste de onderwerpen, vermeld in de bijlage bij de voormelde uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067, over de terugwinning van ozonlaagafbrekende stoffen. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs daarvan voor.
Het derde lid is niet van toepassing op fabricage- en reparatieactiviteiten op vestigingsplaatsen van de fabrikant voor stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen.
Art. 5.2.2.5bis.3. De selectieve behandeling, vermeld in artikel 5.2.2.5bis.1 en 5.2.2.5bis.2, van materialen en onderdelen van afgedankte elektrische of elektronische apparatuur wordt, rekening houdend met milieuoverwegingen en de wenselijkheid van voorbereiding voor hergebruik en recyclage, zo toegepast dat het op milieuverantwoorde wijze voorbereiden voor hergebruik en recycleren van onderdelen van complete apparaten niet bemoeilijkt wordt.
Art. 5.2.2.5bis.4. De opslag, met inbegrip van de tijdelijke opslag, de behandeling en de verwerking van afgedankte batterijen en accu's vindt plaats op overdekte locaties met vloeistofdichte vloer of in weerbestendig afgedekte en zuurbestendige containers. De verwerking van afgedankte batterijen en accu's omvat minimaal het verwijderen van alle vloeistoffen en zuren.".
Art.52. In artikel 5.2.2.6.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 5 december 2003, 9 februari 2007 en 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. In een inrichting voor de opslag en behandeling van voertuigwrakken kunnen gedepollueerde en niet-gedepollueerde voertuigwrakken, vloeistoffen en onderdelen ervan worden opgeslagen en behandeld, als dat uitdrukkelijk vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.";
2° de paragrafen 2, 3 en 4 worden opgeheven.
Art.53. In artikel 5.2.2.6.3, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 en 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "voor het milieu schadelijke vloeistoffen" worden vervangen door de zinsnede "stoffen van bijlage 2B van dit besluit of gevaarlijke vloeistoffen volgens de CLP-verordening";
2° de zinnen "De goede werking van de koolwaterstofafscheider wordt altijd verzekerd. De koolwaterstofafscheider wordt zo dikwijls geledigd en gereinigd als nodig is om de goede werking ervan te waarborgen. De exploitant inspecteert daarvoor om de drie maanden de afscheider. Van de inspecties wordt een logboek bijgehouden." worden vervangen door de zin "De koolwaterstofafscheider werkt en wordt onderhouden conform afdeling 4.2.3bis.";
3° punt 2° wordt vervangen door wat volgt:
"2° de plaatsen waar niet-gedepollueerde en gedepollueerde voertuigwrakken worden opgeslagen of behandeld, met inbegrip van vernietigen en indrukken;";
4° punt 3° wordt opgeheven;
5° in punt 5° worden de woorden "voertuigen of" opgeheven;
6° punt 6° wordt opgeheven.
Art.54. In artikel 5.2.2.6.3, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt het woord "wrak" vervangen door het woord "voertuigwrak".
Art.55. In artikel 5.2.2.6.3, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt vóór de woorden "Het stapelen" de zin "Gedepollueerde voertuigwrakken worden zo geplaatst dat nog aanwezige restvloeistoffen na depollutie niet uit het voertuigwrak kunnen lekken." ingevoegd.
Art.56. In artikel 5.2.2.6.4 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2, tweede en vierde lid, wordt het woord "wrak" vervangen door het woord "voertuigwrak";
2° in paragraaf 2, derde lid, wordt punt 13° vervangen door wat volgt:
"13° demonteren van batterijen en accu's";
3° in paragraaf 4, derde lid, worden de woorden "afgedankte voertuigen" vervangen door het woord "voertuigwrakken" en worden de woorden "afgedankte voertuig" vervangen door het woord "voertuigwrak".
Art.57. In artikel 5.2.2.6.5, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "wrakken" vervangen door het woord "voertuigwrakken".
Art.58. In artikel 5.2.2.7.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. In een inrichting voor de opslag en behandeling van schroot kunnen ferro- en non-ferroschroot worden aanvaard als dat uitdrukkelijk vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.";
2° paragraaf 4 en paragraaf 5 worden opgeheven.
Art.59. In artikel 5.2.2.7.2, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, 19 juni 2009 en 27 november 2015, worden de zinnen "De goede werking van de koolwaterstofafscheider wordt altijd verzekerd. De koolwaterstofafscheider wordt zo dikwijls geledigd en gereinigd als nodig is om de goede werking ervan te waarborgen. De exploitant inspecteert daarvoor om de drie maanden de afscheider. Van de inspecties wordt een logboek bijgehouden." vervangen door de zin "De koolwaterstofafscheider werkt en wordt onderhouden conform afdeling 4.2.3bis.".
Art.60. In artikel 5.2.2.8.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt de zin "Indien in de vergunning geen soorten zijn vermeld is de vergunning beperkt tot de soorten vermeld in de aanvraag." opgeheven;
2° paragraaf 2 wordt opgeheven.
Art.61. In artikel 5.2.2.8.6, § 5, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt het woord "containerparken" vervangen door het woord "recyclageparken"."
Art.62. In artikel 5.2.2.9.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 10 februari 2017, worden paragraaf 2 en paragraaf 3 opgeheven.
Art.63. In afdeling 5.2.3bis van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt een subafdeling 5.2.3bis.0, die bestaat uit artikel 5.2.3bis.0.1, ingevoegd, die luidt als volgt:
"Subafdeling 5.2.3bis.0. - Algemeen geldende bepalingen voor verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties
Art. 5.2.3bis.0.1. § 1. Voor de toepassing van de afdeling 5.2.3bis omvatten afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties ook alle verbrandingsstraten of meeverbrandingsstraten en de voorzieningen voor de ontvangst, de opslag en de voorbehandeling ter plaatse van het afval, de systemen voor de toevoer van afval, brandstof en lucht, de stoomketels, de voorzieningen voor de behandeling van afgassen, de voorzieningen voor de behandeling of opslag ter plaatse van residuen en afvalwater, de schoorstenen, alsook de apparatuur en de systemen voor de regeling van het verbrandings- of meeverbrandingsproces en voor de registratie en monitoring van de verbrandings- of meeverbrandingsomstandigheden.
Als voor de thermische behandeling van afval wordt gebruikgemaakt van andere processen dan oxidatie, zoals pyrolyse, vergassing en plasmaproces, omvat de afvalverbrandingsinstallatie of de afvalmeeverbrandingsinstallatie zowel het proces voor thermische behandeling als het daaropvolgende verbrandingsproces.
§ 2. Afdeling 5.2.3bis is niet van toepassing op vergassings- en pyrolyse-installaties, als de gassen die het resultaat zijn van de thermische behandeling van afvalstoffen dermate worden gezuiverd dat ze vóór de verbranding ervan qua aard en samenstelling altijd vergelijkbaar zijn met aardgas.
§ 3. Als meeverbranding van afval op een zodanige manier plaatsvindt dat de installatie niet in hoofdzaak voor de opwekking van energie of de fabricage van materiële producten bestemd is, maar voor de thermische behandeling van afval, wordt de installatie beschouwd als een afvalverbrandingsinstallatie.".
Art.64. Artikel 5.2.3bis.1.1bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt opgeheven.
Art.65. In artikel 5.2.3bis.1.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 27 november 2015, wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art.66. In artikel 5.2.3bis.1.14, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden tussen de woorden "de emissiegrenswaarden" en de zinsnede ", vermeld in artikel 5.2.3bis.1.15," de woorden "en de drempelwaarde" ingevoegd;
2° in het tweede lid worden tussen de woorden "De emissiegrenswaarden" en de woorden "hebben betrekking" de woorden "en de drempelwaarde" ingevoegd.
Art.67. In artikel 5.2.3bis.1.26 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, 7 juni 2013 en 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan paragraaf 1, 3° en 4°, wordt de volgende zin toegevoegd:
"De toepassing van het controlemeetprogramma, vermeld in bijlage 4.4.4, laat niet toe van die frequentie af te wijken;";
2° in paragraaf 5 worden de woorden "In dit dat geval" vervangen door de woorden "In dat geval";
3° aan paragraaf 5 en paragraaf 7 wordt de volgende zin toegevoegd:
"De toepassing van het controlemeetprogramma, vermeld in bijlage 4.4.4, laat niet toe van die frequentie af te wijken;";
Art.68. In artikel 5.2.3bis.1.27, § 2, 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de woorden "geen van de halfuurgemiddelden hoger is dan" vervangen door de zinsnede "ofwel ten minste 95% van alle bepalingen van de 10-minutengemiddelden, ofwel alle bepalingen van halfuurgemiddelden gedurende een willekeurige periode van 24 uur voldoen aan".
Art.69. In artikel 5.2.3bis.1.28 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan paragraaf 2, eerste lid, wordt de volgende zin toegevoegd:
"Die goedkeuring is geldig voor maximaal drie jaar en wordt uitgevoerd conform een code van goede praktijk.";
2° in paragraaf 4 worden voor de woorden "Alle resultaten" de zinnen "De exploitant meldt aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, de monsternames, metingen of analyses die hij zelf uitvoert en het laboratorium dat de goedkeuring van de methode verleend heeft. De exploitant houdt die goedkeuring en de resultaten van de uitgevoerde monsternames, metingen of analyses bij in een dossier dat altijd voor de toezichthouder ter inzage ligt." ingevoegd.
Art.70. In artikel 5.2.3bis.1.29, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen de woorden "opgenomen in" en de zinsnede "bijlage 4.2.5.2" wordt de zinsnede "artikel 4, § 1, van" ingevoegd;
2° de zin "Indien geen normen zijn opgenomen moeten CEN-normen worden gevolgd. Indien er geen CEN-normen bestaan, moeten ISO-normen, nationale normen of internationale normen worden toegepast die waarborgen dat gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit worden verstrekt." wordt vervangen door de zin "Als er geen meetmethoden worden vermeld, worden de CEN-normen gevolgd. Als er geen CEN-normen bestaan, worden de ISO-normen, de nationale normen of andere internationale normen toegepast die gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit opleveren.".
Art.71. In artikel 5.2.3bis.1.30, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de woorden "Op initiatief en op kosten van de exploitant moeten ten minste de volgende metingen verricht worden" vervangen door de zinsnede "Op initiatief en op kosten van de exploitant worden, in afwijking van het controlemeetprogramma, vermeld in artikel 3 van bijlage 4.2.5.2, ten minste de volgende metingen en meetfrequenties verricht".
Art.72. In artikel 5.2.3bis.1.33, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de inleidende zin wordt tussen de woorden "bemonstering van dioxinen en furanen" en de woorden "de drempelwaarde" de zinsnede ", zonder verrekening van de nauwkeurigheid, vermeld in artikel 4.4.4.2, § 5," ingevoegd;
2° in punt 3° wordt de zinsnede "volgens de normNBN EN 1948" vervangen door de zinsnede "volgens de norm NBN EN 1948".
Art.73. In artikel 5.2.3bis.1.34, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zin "De verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie mag in geen geval langer dan vier uur ononderbroken met verbranding van afvalstoffen voortgaan." vervangen door de zin "Met behoud van de toepassing van artikel 5.2.3bis.1.11, § 5, mag de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie in geen geval langer dan vier uur ononderbroken met verbranding van afvalstoffen voortgaan.".
Art.74. In artikel 5.2.3bis.3.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt:
" § 1. De installatie moet geschikt zijn om het dier in één keer te cremeren.".
Art.75. In artikel 5.2.3bis.4.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 27 november 2015, wordt het tweede lid opgeheven.
Art.76. In artikel 5.2.4.1.7, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt de zin "Indien in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit niet bepaald is welke afvalstoffen mogen worden gestort, is de vergunning beperkt tot de afvalstoffen die in de vergunningsaanvraag zijn vermeld." opgeheven.
Art.77. In artikel 5.2.4.1.7, § 4, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt in de hoofding van de tabel de zinsnede "Waarde mg/kg" vervangen door de zinsnede "Waarde mg/kg droge stof".
Art.78. In artikel 5.2.4.1.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2 wordt de zin "Indien in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit niet bepaald is welke afvalstoffen mogen worden gestort, is de vergunning beperkt tot de afvalstoffen die in de vergunningsaanvraag zijn vermeld." opgeheven;
2° in paragraaf 7, 1°, wordt de zinsnede "aanbevolen analysemethoden EPA 9071, AAC 3/R" vervangen door de zinsnede "analysemethode CMA/3/C";
3° in paragraaf 7, 2°, wordt de zinsnede "aanbevolen analysemethode AAC 3/Q" vervangen door de zinsnede "analysemethode CMA/3/Q";
4° in paragraaf 7, 3°, wordt de zinsnede "aanbevolen analysemethode AAC 3/N" vervangen door de zinsnede "analysemethode CMA/3/N";
5° in paragraaf 7, 4°, wordt de zinsnede "aanbevolen analysemethode : gewichtsverlies na extractie volgens DIN 38414-S4" vervangen door de zinsnede "analysemethode: gewichtsverlies na extractie volgens CMA/2/II/A.12";
6° in paragraaf 7, 5°, b), wordt de zinsnede
"aanbevolen analysemethode:
- gloeiverlies : DIN 38414-S3, AAC2/II/A.2;
- totaal organische koolstof : AAC2/II/A.7;"
vervangen door de zinsnede
"analysemethode:
- gloeiverlies: CMA/2/II/A.2;
- totaal organische koolstof: CMA/2/II/A.7;";
7° in paragraaf 7, 5°, c), wordt tussen de woorden "voor iedere afvalstroom wordt bij de basiskarakterisering een bepaling van het DOC-gehalte opgenomen." en de zin "De richtwaarde voor het DOC-gehalte bedraagt 800 mg/kg droge stof." de zin "DOC wordt bepaald volgens de analysemethode CMA/2/I/D.7." ingevoegd;
8° in paragraaf 7, 6°, wordt de zinsnede "aanbevolen methode AAC2filA.4 of een gelijkwaardige grondmechanische methode" vervangen door de zinsnede "methode CMA/2/II/A.4 ";
9° in paragraaf 7, 7°, wordt de zinsnede "uitlooggedrag : het uitlooggedrag wordt bepaald volgens de analysemethode beschreven in de norm DIN 38414-S4; de afvalstoffen mogen slechts op de stortplaats worden aanvaard indien het eluaat beantwoordt aan volgende waarden :" vervangen door de volgende zinsnede en zin "uitlooggedrag: het uitlooggedrag wordt bepaald volgens de analysemethode, beschreven in de norm CMA/2/II/A.12. De afvalstoffen mogen alleen op de stortplaats worden aanvaard als het eluaat beantwoordt aan de volgende waarden:" en wordt de tabel vervangen door wat volgt:
"
parameter | grenswaarde | analysemethode |
pH | 4 -13 | CMA/2/I/A |
fenolen (fenolindex) | < 100 mg/l | CMA/2/I/D |
arseen | < 1,0 mg/l | CMA/2/I/B |
lood | < 2,0 mg/l | CMA/2/I/B |
cadmium | < 0,5 mg/l | CMA/2/I/B |
chroom VI | < 0,5 mg/l | CMA/2/I/C |
koper | < 10 mg/l | CMA/2/I/B |
nikkel | < 2,0 mg/l | CMA/2/I/B |
kwik | < 0,1 mg/l | CMA/2/I/B |
zink | < 10 mg/l | CMA/2/I/B |
fluoride | < 50 mg/l | CMA/2/I/C |
ammonium | < 1,0 g/l | CMA/2/I/E |
cyanide (totaal) | < 1,0 mg/l | CMA/2/I/C |
nitriet | < 30 mg/l | CMA/2/I/C |
barium | < 30 mg/l | CMA/2/I/B |
molybdeen | < 3 mg/l | CMA/2/I/B |
antimoon | < 0,5 mg/l | CMA/2/I/B |
seleen | < 0,7 mg/l | CMA/2/I/B |
".
Art.79. In artikel 5.2.4.1.9, § 6, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt de zin "het in gebonden vorm aanwezig zijn wordt nagegaan aan de hand van de meetmethode voor de vezelvrijstelling van asbesthoudend afvalmaterialen en moet worden geattesteerd door een daartoe erkend milieudeskundige;" opgeheven.
Art.80. In artikel 5.2.4.1.10 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt punt 3° opgeheven;
2° in paragraaf 2 wordt de zin "Indien in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit niet bepaald is welke afvalstoffen mogen worden gestort, is de vergunning beperkt tot de afvalstoffen die in de vergunningsaanvraag zijn vermeld." opgeheven.
Art.81. In artikel 5.2.4.1.12, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden in het eerste en tweede lid de woorden "hetzij door voormelde milieudeskundige zelf" vervangen door de woorden "hetzij door het vermelde laboratorium zelf".
Art.82. In artikel 5.2.4.6.5, § 4, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de woorden "nieuwe omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit" vervangen door de woorden "hernieuwing of een omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur naar een vergunning van onbepaalde duur voor de exploitatie van een bestaande stortplaats".
Art.83. In artikel 5.2.5.3.2, § 3, van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1° wordt de zinsnede "aanbevolen analysemethoden EPA 9071, AAC 3/R" vervangen door de zinsnede "analysemethode CMA/3/C";
2° in punt 2° wordt de zinsnede "aanbevolen analysemethode AAC 3/Q" vervangen door de zinsnede "analysemethode CMA/3/Q";
3° in punt 3° wordt de zinsnede "aanbevolen analysemethode AAC 3/N" vervangen door de zinsnede "analysemethode CMA/3/N";
4° in punt 4° wordt de zinsnede "aanbevolen analysemethode : gewichtsverlies na extractie volgens DIN 38414-S4" vervangen door de zinsnede "analysemethode: gewichtsverlies na extractie volgens CMA/2/II/A.12";
5° in punt 5°, b), wordt de zinsnede
"aanbevolen analysemethode:
a) gloeiverlies : DIN 38414-S3, AAC2/II/A.2;
b) totaal organische koolstof : AAC2/II/A.7;"
vervangen door de zinsnede
"analysemethode:
a) gloeiverlies: CMA/2/II/A.2;
b) totaal organische koolstof: CMA/2/II/A.7;";
6° in punt 6° wordt de zinsnede "aanbevolen methode AAC2filA.4 of een gelijkwaardige grondmechanische methode" vervangen door de zinsnede "methode CMA/2/II/A.4 ";
7° in punt 7° wordt de zinsnede "uitlooggedrag : het uitlooggedrag wordt bepaald volgens de analysemethode beschreven in de norm DIN 38414-S4; de afvalstoffen mogen slechts op de stortplaats worden aanvaard indien het eluaat beantwoordt aan volgende waarden :" vervangen door de volgende zinsnede en zin "uitlooggedrag: het uitlooggedrag wordt bepaald volgens de analysemethode beschreven in de norm CMA/2/II/A.12. De afvalstoffen mogen alleen op de stortplaats worden aanvaard als het eluaat beantwoordt aan de volgende waarden:" en wordt de tabel vervangen door wat volgt:
parameter | grenswaarde | analysemethode |
pH | 4 -13 | CMA/2/I/A |
fenolen (fenolindex) | < 100 mg/l | CMA/2/I/D |
arseen | < 1,0 mg/l | CMA/2/I/B |
lood | < 2,0 mg/l | CMA/2/I/B |
cadmium | < 0,5 mg/l | CMA/2/I/B |
chroom VI | < 0,5 mg/l | CMA/2/I/C |
koper | < 10 mg/l | CMA/2/I/B |
nikkel | < 2,0 mg/l | CMA/2/I/B |
kwik | < 0,1 mg/l | CMA/2/I/B |
zink | < 10 mg/l | CMA/2/I/B |
fluoride | < 50 mg/l | CMA/2/I/C |
ammonium | < 1,0 g/l | CMA/2/I/E |
cyanide (totaal) | < 1,0 mg/l | CMA/2/I/C |
nitriet | < 30 mg/l | CMA/2/I/C |
".
Art.84. In artikel 5.2.5.3.3, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt de zin "indien in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit niet bepaald is welke afvalstoffen mogen worden gestort, is de vergunning beperkt tot de afvalstoffen die in de vergunningsaanvraag zijn vermeld;" opgeheven.
Art.85. Aan subafdeling 5.2.5.6 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden een artikel 5.2.5.6.5 tot en met 5.2.5.6.7 toegevoegd, die luiden als volgt:
"Art. 5.2.5.6.5. Bescherming van het grondwater
§ 1. Voor iedere watervoerende laag die door de stortplaats kan worden beïnvloed, worden voor de aanvang van de stortactiviteiten rondom het stortterrein minstens drie genivelleerde meetputten voor grondwater aangelegd. Minstens één meetput bevindt zich aan de kant waar het grondwater het gebied van de stortplaats binnenstroomt en twee bevinden zich aan de kant waar het grondwater het gebied van de stortplaats uitstroomt. Dat aantal kan verhoogd worden op grond van een specifiek hydrogeologisch onderzoek en de noodzaak van een vroegtijdige vaststelling van accidenteel percolaatverlies in het grondwater. De meetputten moeten een representatieve bepaling van de plaatselijke grondwaterkwaliteit en de beïnvloeding ervan door de stortplaats mogelijk maken. Het aantal meetputten, de locatie en de technische kenmerken ervan worden bepaald in overleg met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij op basis van de hydrogeologische toestand van het terrein zoals die blijkt uit de hydrogeologische studie of het dossier van de vergunningsaanvraag, en zoals die, in voorkomend geval, in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit nader is bepaald.
§ 2. De verschillende meetputten worden duidelijk geïdentificeerd. Een nivelleringsmerkstreep met vermelding van het bijbehorende TAW-niveau of het niveau dat refereert aan een ander topografisch referentiepunt wordt duidelijk aangebracht. De meetputten worden met een slot vergrendeld.
§ 3. De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij wordt op de hoogte gebracht van de aanleg van die meetputten zodat haar afgevaardigde daarbij aanwezig kan zijn. Bij de aanleg van iedere meetput maakt de boormeester een technisch verslag op conform de richtlijnen van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij.
§ 4. Nadat de meetputten aangelegd zijn, worden ze aan een testpomping onderworpen. De testpompingen worden uitgevoerd conform de richtlijnen van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij.
§ 5. Voor iedere meetput wordt een fiche opgesteld die alle technische gegevens over zijn constructie en de uitgevoerde testpomping bevat. Die fiche wordt opgesteld conform de richtlijnen van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij.
§ 6. Vóór met de exploitatie van de stortplaats wordt gestart, wordt de nultoestand van de grondwaterkwaliteit bepaald. Op zijn vroegst één week na de testpomping worden de verschillende meetputten bemonsterd en aan een volledige analyse onderworpen, conform de richtlijnen van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij. Om referentiewaarden voor latere bemonstering vast te stellen, worden op ten minste drie plaatsen monsters genomen voor er gestart wordt met met storten. De metingen en analyses worden uitgevoerd door een daarvoor erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater als vermeld in artikel 6, 5°, a), 3), van het VLAREL. Het grondwaterpeil wordt opgemeten. De analyseresultaten gelden als basisreferentiewaarde.
§ 7. De technische fiche die voor elke meetput wordt opgesteld, wordt naar de toezichthouder en naar de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij gestuurd.
§ 8. Op kosten van de exploitant worden voor de aanvang van de stortactiviteiten en nadien volgens de frequentie, vermeld in de tabel van paragraaf 9, door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater als vermeld in artikel 6, 5°, a), 3), van het VLAREL, de grondwaterniveaus in de meetputten opgemeten en worden watermonsters uit de meetputten voor grondwater genomen en geanalyseerd door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater als vermeld in artikel 6, 5°, a), 3), van het voormeld besluit. De monstername wordt een eerste keer uitgevoerd vóór de aanvang van de stortactiviteiten en minstens een week nadat de testpompingen zijn uitgevoerd. De analyseverslagen worden naar de exploitant en de toezichthouder gestuurd. De controles met betrekking tot de bemonstering en analyse worden voortgezet gedurende de periode van nazorg. De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij kan na die termijn nog jaarlijks controles opleggen.
§ 9. De te analyseren stoffen omvatten ten minste de algemene kwaliteitsparameters voor grondwater, met name temperatuur, pH, geleidbaarheid, normale kationen en anionen, aangevuld met de relevante verontreinigingsparameters, met name zware metalen en organische stoffen, die worden vastgelegd op basis van de samenstelling van het percolaat. De lijst van de parameters die bij de analyses bepaald worden, draagt de goedkeuring van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij. Bij de keuze van de analyseparameters wordt rekening gehouden met de mobiliteit in de grondwaterzone. De parameters kunnen eventueel indicatorparameters omvatten, zodat een verandering in de waterkwaliteit in een vroeg stadium wordt onderkend.
| exploitatiefase | nazorgfase |
niveau van het grondwater | halfjaarlijks (1) | halfjaarlijks (1) |
samenstelling van het grondwater | halfjaarlijks (2),(3) | halfjaarlijks (2),(3) |
(1) In geval van veranderende grondwaterniveaus wordt de frequentie verhoogd.
(2) De frequentie is gebaseerd op de mogelijkheid van corrigerende ingrepen tussen twee bemonsteringen als een interventiepunt bereikt wordt. De frequentie wordt met andere woorden bepaald op basis van de kennis en de beoordeling van de snelheid van de grondwaterstroming
(3) Als een interventiepunt bereikt wordt (zie onder A), is verificatie noodzakelijk door dezelfde monsterneming te herhalen. Als het interventiepunt bevestigd wordt, treedt een urgentieplan in werking dat in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit is beschreven.
A. Interventiepunt
Er wordt van uitgegaan dat er zich voor het grondwater significante nadelige milieueffecten als vermeld in deze subafdeling, hebben voorgedaan als uit een analyse van een grondwatermonster een significante verandering in de waterkwaliteit blijkt. Een interventiepunt wordt bepaald met inachtneming van de specifieke hydrogeologische formaties op de locatie van de stortplaats en de grondwaterkwaliteit. Het interventiepunt wordt waar mogelijk in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit vermeld.
De waarnemingen worden beoordeeld door middel van controlekaarten met vastgestelde controleregels en -niveaus voor elke lagergelegen bron. De controleniveaus worden bepaald op grond van plaatselijke veranderingen in de grondwaterkwaliteit.
Art. 5.2.5.6.6. Topografie van de stortplaats: gegevens over de gestorte massa
Jaarlijks worden de volgende gegevens verzameld:
| exploitatiefase | nazorgfase |
structuur en samenstelling van de gestorte massa (1) | jaarlijks | |
inklinkingsgedrag van de gestorte massa | jaarlijks | jaarlijks |
(1) gegevens voor de status van de desbetreffende stortplaats: het met afval bedekte oppervlak, het volume en de samenstelling van het afval, de stortmethode, het tijdstip en de duur van stortwerkzaamheden, de berekening van de resterende stortcapaciteit op de stortplaats
Art. 5.2.5.6.7. Minstens jaarlijks wordt een rapport opgemaakt waarin verslag wordt uitgebracht van de stortexploitatie of de nazorgactiviteiten gedurende het afgelopen jaar. Op basis van de samengevoegde gegevens deelt de exploitant volgens de frequentie die is vastgesteld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, maar in ieder geval ten minste één keer per jaar, alle controleresultaten mee aan de verder vermelde autoriteiten om aan te tonen dat aan de vergunningsvoorwaarden is voldaan, en om de kennis over het gedrag van afvalstoffen op stortplaatsen te vergroten.
Het rapport, vermeld in het eerste lid, omvat in de exploitatiefase:
1° de aard, de herkomst en de hoeveelheden van de aangevoerde afvalstoffen, de ingenomen en nog resterende stortoppervlakte en stortcapaciteit;
2° voor stortplaatsen voor baggerspecie:
a) een waterbalans van de stortexploitatie op basis van de neerslaggegevens van het dichtstbijzijnde weerstation, eventueel aangevuld met plaatselijke metingen, en hoeveelheden afgepompt en behandeld percolaat, hoeveelheden geloosd water met de berekening van de geloosde vuilvrachten;
b) de opvolging van de hoeveelheden percolaat, de samenstelling ervan en de toegepaste zuiveringstechnieken;
3° een bespreking van de grondwaterkwaliteit en de evolutie ervan op basis van de analyseresultaten van de watermonsters uit de meetputten.
Het rapport, vermeld in het eerste lid, omvat in de nazorgfase:
1° een verslag van de nazorgactiviteiten die tijdens het afgelopen jaar uitgevoerd zijn;
2° een bespreking van de grondwaterkwaliteit en de evolutie ervan op basis van de analyseresultaten van de watermonsters uit de meetputten.
Het rapport, vermeld in het eerste lid, wordt minstens jaarlijks uiterlijk tegen 30 april na het kalenderjaar waarop het rapport betrekking heeft en een eerste keer uiterlijk achttien maanden na de aanvang van de eigenlijke stortactiviteiten, bezorgd aan de toezichthouder en aan de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij. Er wordt ook een kopie van het rapport gestuurd naar het gemeentebestuur van de gemeente waar de inrichting ligt, ter inzage voor het publiek. Als een hernieuwing of een omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur naar een vergunning van onbepaalde duur voor de exploitatie van een bestaande stortplaats wordt aangevraagd, worden de rapporten van de afgelopen vergunningsperiode, alsook een globale evaluatie bij het aanvraagdossier gevoegd.".
Art.86. In artikel 5.3.2.4, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de woorden "ter voorkoming van een overmatige belasting met zuurstofbindende stoffen van het oppervlaktewater waarin wordt geloosd" opgeheven.
Art.87. In artikel 5.4.3.1.4, § 2, eerste lid, 5°, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt tussen het woord "opleggers" en de woorden "en industriële carrosserieën" de zinsnede "zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen," ingevoegd.
Art.88. In artikel 5.4.3.2.3, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zin "Voor elke spuitcabine houdt de exploitant een verslag ter beschikking van de toezichthoudende overheid, waarin aangetoond wordt dat aan de emissiegrenswaarde 10 mg/Nm3 voor het spuiten, zoals vermeld in § 3, voldaan is." vervangen door de zin "In afwijking van de algemene bepalingen inzake meetstrategie zijn periodieke meetverplichtingen voor het spuiten niet vereist als de exploitant een verslag ter beschikking van de toezichthouder houdt, waarin aangetoond wordt dat aan de emissiegrenswaarde van 10 mg/Nm3 voor het spuiten, vermeld in paragraaf 3, voldaan is.".
Art.89. In artikel 5.6.1.1.9, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art.90. In artikel 5.6.1.2.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
"1° de inzage in de geldende omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of aktename, in de verklaring van conformiteit, in het attest van de controle bij plaatsing, en in het vorige rapport of attest van het periodieke onderzoek. De exploitant verleent inzage van die documenten;";
2° in paragraaf 1, 8°, wordt de zinsnede "5.6.1.2.11, § 4" vervangen door de zinsnede "5.6.1.2.11, § 5";
3° aan paragraaf 1 wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt: "een onderzoek op de goede staat van de koolwaterstofafscheider";
4° in paragraaf 2, 5°, wordt de zinsnede "ingegraven enkelwandige houders bij een overdruk van minstens 30 kPa gedurende minimum 1 uur" vervangen door de zinsnede "ingegraven enkelwandige houders gedurende ten minste 1 uur bij een overdruk van minstens 30 kPa".
Art.91. In artikel 5.6.1.2.9, 5.6.1.3.15, 5.17.4.2.9 en artikel 5.17.4.3.17 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt het derde lid vervangen door wat volgt:
"De klever of plaat heeft de volgende kleur:
1° groen: als de houder en de installatie voldoen aan dit besluit en de geldende omgevingsvergunning of aktename;
2° oranje: als de houder en de installatie niet voldoen aan dit besluit of de geldende omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of aktename, maar de vastgestelde gebreken geen aanleiding kunnen geven tot verontreiniging buiten de houder;
3° rood: als de houder en de installatie niet voldoen aan dit besluit of de geldende omgevingsvergunning of aktename en de vastgestelde gebreken aanleiding kunnen geven of hebben gegeven tot verontreiniging buiten de houder, of als na een periode van maximaal zes maanden met oranje label of plaat bij de houder en de installatie nog altijd dezelfde gebreken worden vastgesteld.".
Art.92. In artikel 5.6.1.2.11, § 6, en in artikel 5.6.1.3.17, § 5, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "afstandsregels" vervangen door het woord "scheidingsafstanden".
Art.93. In artikel 5.6.1.3.11 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "milieudeskundige in de disciplines grondwater of bodem" vervangen door de zinsnede "MER-deskundige erkend in de discipline water, deeldomein geohydrologie als vermeld in artikel 6, 1°, d), 4), van het VLAREL";
2° in paragraaf 2 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"Voor tankenparken wordt, ten minste om de twee jaar, een grondwateronderzoek uitgevoerd conform de methode vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2, die bij dit besluit is gevoegd, hetzij door de exploitant, met apparatuur en volgens een methode die goedgekeurd is door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL, hetzij door het voormelde laboratorium zelf. De goedkeuring is geldig voor maximaal drie jaar en wordt uitgevoerd conform een code van goede praktijk.";
3° aan paragraaf 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De exploitant meldt aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, de monsternames, metingen of analyses die hij zelf uitvoert en het laboratorium dat de goedkeuring van de methode, vermeld in het tweede lid, verleend heeft. De exploitant houdt die goedkeuring en de resultaten van de uitgevoerde monsternames, metingen of analyses bij in een dossier dat voor de toezichthouder altijd ter inzage ligt.".
Art.94. In artikel 5.6.1.3.14, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
"1° de inzage in de geldende omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of aktename, in de verklaring van conformiteit, in het attest van de controle bij plaatsing, en in het vorige rapport of attest van het periodieke onderzoek. De exploitant verleent inzage van die documenten;";
2° in het tweede lid, 4°, wordt de zin "h) het onderzoek van de staat van de eventueel aanwezige emissiebeperkende maatregelen, met uitzondering van intern vlottende daken." vervangen door de zin "i) het onderzoek van de staat van de eventueel aanwezige emissiebeperkende maatregelen, met uitzondering van intern vlottende daken.";
3° aan het tweede lid, 4°, wordt een punt j) toegevoegd, dat luidt als volgt:
"j) een onderzoek van de goede staat van de koolwaterstofafscheider.".
Art.95. In artikel 5.7.2.5 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt tussen de woorden "vermeld in" en de zinsnede "bijlage 4.2.5.2" de zinsnede "artikel 4, § 1, van" ingevoegd;
2° in het derde lid wordt het woord "waarborgen" vervangen door het woord "opleveren".
Art.96. In artikel 5.7.3.2, § 5, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "artikel 5.7.5.1" vervangen door de zinsnede "paragraaf 4".
Art.97. In artikel 5.9.2.2, § 5, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2009 en 5 september 2016, wordt de zinsnede "bijlage 5.9" vervangen door de zinsnede "bijlage 5.28".
Art.98. In artikel 5.9.2.3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 oktober 2003 en 1 maart 2009, wordt de zinsnede "bijlage 5.9" telkens vervangen door de zinsnede "bijlage 5.28".
Art.99. In artikel 5.9.5.2 van hetzelfde besluit wordt het woord "produkten" telkens vervangen door het woord "producten" en wordt het woord "gevogelte" telkens vervangen door het woord "pluimvee".
Art.100. In artikel 5.9.5.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en 20 november 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het woord "gevogelte" wordt telkens vervangen door het woord "pluimvee";
2° in paragraaf 4, tweede lid, en paragraaf 5, tweede lid, worden de woorden "kippen of" opgeheven.
Art.101. In artikel 5.9.6.1, § 2, 2° en 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2009 en 4 oktober 2014, worden de woorden "inheems" en "inheemse" telkens opgeheven.
Art.102. In artikel 5.9.7.1, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 en 23 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het woord "gevogelte" wordt telkens vervangen door het woord "pluimvee";
2° de zinsnede "bijlage 5.9." wordt vervangen door de zinsnede "bijlage 5.28".
3° het woord `inheemse" wordt opgeheven.
Art.103. In artikel 5.9.8.4, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt het tweede lid opgeheven.
Art.104. In afdeling 5.9.11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt de tussentitel "De opvolging van de nutriëntenstroom" opgeheven.
Art.105. Aan afdeling 5.9.11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt een artikel 5.9.11.3 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 5.9.11.3. Het gebruik van bedrijfseigen kippenmest als brandstof is toegestaan als aan de bepalingen uit de EU-Verordening nr. 592/2014 is voldaan en de vrijkomende energie steeds nuttig kan worden toegepast.".
Art.106. Aan hoofdstuk 5.9 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden een afdeling 5.9.13, die bestaat uit artikel 5.9.13.1 tot en met 5.9.13.13, en een afdeling 5.9.14, die bestaat uit artikel 5.9.14.1 tot en met 5.9.14.4 toegevoegd, die luiden als volgt:
"Afdeling 5.9.13. - Milieuvoorwaarden voor publiek toegankelijke inrichtingen waar dieren worden gehouden
Art. 5.9.13.1. Deze afdeling is van toepassing op de inrichtingen, vermeld in rubriek 9.1 van de indelingslijst, met uitzondering van kinderboerderijen gekoppeld aan een land- of tuinbouwbedrijf.
Artikelen 5.9.13.7. tot en met 5.9.13.13 zijn alleen van toepassing op inrichtingen die zijn ingedeeld in rubriek 9.1 en die publiek toegankelijk zijn gedurende zeven dagen of meer per jaar.
Art. 5.9.13.2. De inrichting is voorzien van een voldoende hoge, stevige en beveiligde omheining die de dieren belet te ontsnappen en die de veiligheid van de bezoekers kan garanderen. Er wordt voorzien in een afsluitpoort zodat onbevoegden geen toegang hebben tot de inrichting.
Rondom het terrein wordt een afscherming aangebracht zodat de dieren visueel niet gestoord worden door de omgeving, tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.
Kadavers van de dieren worden zo snel mogelijk verwijderd. In afwachting van ophaling worden kadavers van kleine dieren in een gesloten recipiënt bewaard. Kadavers van grotere dieren worden bewaard onder een passende, gesloten afdekking uit duurzaam en goed onderhoudbaar materiaal. De afdekking moet derwijze zijn dat katten, honden, andere dieren en insecten zich geen toegang kunnen verschaffen tot de kadavers.
De inrichting is uitgerust met ten minste één gemakkelijk te bereiken telefoontoestel, dat aanwezig is op een vaste plaats.
Art. 5.9.13.3. Er geldt een algemeen rookverbod in de gebouwen die behoren tot de inrichting. Het rookverbod wordt overeenkomstig de reglementair voorgeschreven pictogrammen op alle nuttige plaatsen aangegeven.
Art. 5.9.13.4. De hokken worden in stevig materiaal gebouwd en worden goed geventileerd. Ze worden regelmatig gereinigd.
De volledige inrichting wordt altijd in een propere en goed onderhouden staat gehouden. Doeltreffende bestrijdingsmaatregelen worden getroffen ter voorkoming van ongedierte zoals ratten, muizen en insecten.
Art. 5.9.13.5. De vaste dierlijke mest wordt buiten de stallen, hokken en andere dierenverblijven opgeslagen in opslagplaatsen voor vaste dierlijke mest conform artikel 5.9.2.2, § 1 tot en met § 4.
De opgeslagen mest wordt regelmatig afgevoerd.
Art. 5.9.13.6. Reststromen, bestemd voor de voeding van de dieren, worden in gesloten en gemakkelijk te reinigen recipiënten bewaard, tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.
Art. 5.9.13.7. De exploitant geeft ter hoogte van de toegang van zijn inrichting duidelijk en ondubbelzinnig het maximum aantal toegelaten personen van zijn inrichting aan.
Voor inrichtingen die vóór 1 oktober 2019 vergund zijn, geldt de verplichting, vermeld in het eerste lid, vanaf 1 juli 2022.
Art. 5.9.13.8. De exploitant legt een veiligheidsdossier aan waarin alle belangrijke stukken over veiligheid worden bijgehouden. Dat veiligheidsdossier omvat, als dat van toepassing is, minstens de volgende documenten:
1° de afgeleverde keuringsattesten van de elektrische installatie, vermeld in artikel 5.9.13.9;
2° het goedgekeurde noodplan, vermeld in artikel 5.9.13.10;
3° de evacuatieplannen en het verslag van de controle van het brandbestrijdingsmateriaal, vermeld in artikel 5.9.13.11;
4° de samenstelling van de eerste interventieploeg, vermeld in artikel 5.9.13.12.
Het veiligheidsdossier, vermeld in het eerste lid, ligt ter inzage voor de toezichthouder.
Voor inrichtingen die vóór 1 oktober 2019 vergund zijn, gelden de verplichtingen, vermeld in het eerste lid, vanaf 1 oktober 2022.
Art. 5.9.13.9. De elektrische installaties binnen de inrichting voldoen aan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, afgekort AREI. De afgeleverde keuringsattesten, uitgevoerd conform het AREI, worden door de exploitant bij het veiligheidsdossier gevoegd.
Als de normale stroom uitvalt, verzekeren autonome bronnen automatisch en onmiddellijk minstens de werking van de onderstaande installaties, als die aanwezig zijn in de publiek toegankelijke delen, gedurende minimaal één uur:
1° de veiligheidsverlichting en de noodverlichting;
2° de installaties voor melding, waarschuwing en alarm;
3° de installaties voor rook- en warmteafvoer;
4° andere installaties of toestellen die bij brand in dienst moeten blijven.
Art. 5.9.13.10. De exploitant stelt een intern noodplan op om adequaat te kunnen reageren bij brand of een andere calamiteit, zoals de ontsnapping van al dan niet gevaarlijke dieren. Het noodplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de bevoegde brandweer en de politie. Het goedgekeurde noodplan wordt in het veiligheidsdossier bewaard.
De volgende specifieke maatregelen worden genomen bij de ontsnapping van al dan niet gevaarlijke dieren, tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit:
1° er is één oproepnummer dat permanent in verbinding staat met een interne centrale;
2° de noodzakelijke plannen en afspraken bij ontsnapping van gevaarlijke dieren worden vastgelegd en bestaan minstens uit:
a) gedocumenteerde noodplannen in samenwerking met de politiediensten met als doel het dier te immobiliseren;
b) evacuatieplannen voor de bezoekers;
3° de dierenverblijven zijn zo ontworpen en onderhouden dat de dieren in geen enkele omstandigheid kunnen ontsnappen en dat de veiligheid van de dieren, het publiek, de omwonenden en het personeel gewaarborgd is.
Art. 5.9.13.11. Een grondplan van de inrichting met aanduiding van de evacuatiewegen en de locatie van de brandbestrijdingsmiddelen wordt correct georiënteerd opgehangen in de nabijheid van elke in- en uitgang van de publiek toegankelijke lokalen.
Elke uitgang of nooduitgang wordt aangegeven door reglementaire pictogrammen.
Het is verboden om in toegangs- en uitgangswegen voorwerpen te plaatsen die de vlotte evacuatie kunnen belemmeren. Alle bezoekers kunnen alle uitgangen gebruiken.
De noodzakelijke brandpreventie- en brandbestrijdingsmiddelen worden bepaald en aangebracht in overleg met en volgens de richtlijnen van de plaatselijke brandweer. In aansluiting met art. 4.1.12.1 dient de exploitant binnen de twee maanden na het bekomen van de vergunning overleg te vragen aan de brandweer. Deze aanvraag en alle navolgende communicatie (overleg, richtlijnen, ...) worden bijgehouden in het veiligheidsdossier.
Het brandbestrijdingsmateriaal wordt jaarlijks gecontroleerd door een instantie die daarvoor bevoegd is. Van die controles en vaststellingen wordt een verslag opgemaakt. Dat verslag wordt bij het veiligheidsdossier gevoegd.
Art. 5.9.13.12. Als het gaat om een inrichting met meer dan duizend toegelaten aanwezigen, richt de exploitant een eerste interventieploeg op die uit twee teams bestaat: een team van interventieleden die de brand proberen te controleren in afwachting van de komst van de bevoegde brandweer en een team van evacuatieverantwoordelijken die toezien op een vlotte evacuatie van personeel en publiek, tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. De exploitant raadpleegt de bevoegde brandweer om die dienst samen te stellen en goed te laten functioneren. De lijst van het personeel waaruit die dienst bestaat, wordt bij het veiligheidsdossier gevoegd. De interventieploeg houdt minstens één keer per jaar een oefening.
Art. 5.9.13.13. Op het terrein van de inrichting zijn informatieborden aangebracht die de bezoekers wijzen op de gevaren van de aanwezige dieren, met duidelijke vermelding van de verbodsbepalingen.
Afdeling 5.9.14. - Milieuvoorwaarden voor inrichtingen waarin amfibieën, reptielen of ongewervelden worden gehouden
Art. 5.9.14.1. Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, is deze afdeling van toepassing op de inrichtingen, vermeld in rubriek 9.2 van de indelingslijst.
Art. 5.9.14.2. In deze afdeling wordt verstaan onder terrarium: een kunstmatige leefomgeving van een in gevangenschap gehouden diersoort die bestaat uit een voldoende afsluiting van de omgeving zodat de dieren niet kunnen ontsnappen.
Art. 5.9.14.3. De dieren worden gehouden in een terrarium dat is aangepast aan de specifieke behoeften van de diersoort.
Het terrarium wordt gebouwd uit slagvaste materialen. Het gebruikte glas is minimaal 6 mm dik. Kieren ter hoogte van schuiframen of ventilatie-openingen worden tot een minimum beperkt en worden vermeden als dat mogelijk is.
Het terrarium is voorzien van een informatiebord waar minstens de volgende gegevens op vermeld staan:
1° de soortnaam van het dier, zowel de Nederlandse als de wetenschappelijke benaming;
2° het aantal individuen in het terrarium, uitgezonderd de ongewervelden;
3° als dat van toepassing is: een waarschuwing dat er agressieve, giftige of gevaarlijke dieren in zitten.
De terraria staan opgesteld in een afgesloten ruimte die altijd vrij is van obstakels en andere hindernissen. Die afgesloten ruimte is volledig naad- en kierdicht.
Art. 5.9.14.4. Bij de inrichtingen, ingedeeld in rubriek 9.2.1, kan de afgesloten ruimte waarin de terraria zijn opgesteld, alleen betreden worden via een afgesloten sas. Dat sas is voorzien van twee deuren waarin een glaspartij is aangebracht. De glaspartij in beide deuren laat toe om eventueel ontsnapte dieren te detecteren in het sas voor de deur wordt geopend. De buitendeur die toegang geeft tot de afgesloten ruimte is voorzien van een informatiebord waar minstens de volgende gegevens op vermeld staan:
1° de soortnaam van het dier, zowel de Nederlandse als de wetenschappelijke benaming;
2° het aantal terraria en het aantal individuen in elk terrarium;
3° een waarschuwing dat er agressieve, giftige of gevaarlijke dieren in een of meerdere van de terraria zitten;
4° een lijst met belangrijke telefoonnummers die gebeld kunnen worden in geval van calamiteiten, zoals een ontsnapping of een ongeval.
In de afgesloten ruimte van inrichtingen, ingedeeld in rubriek 9.2.1, zijn een brandmelder en brandblusser aanwezig.
Voor de inrichtingen die vóór 1 oktober 2019 vergund zijn, gelden de verplichtingen, vermeld in artikel 5.9.14.3 en 5.9.14.4, vanaf 1 oktober 2022.".
Art.107. In artikel 5.12.0.1 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid opgeheven.
Art.108. In artikel 5.15.0.4, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het woord "autovoertuigen" wordt vervangen door het woord "motorvoertuigen";
2° tussen het woord "personenwagens" en de zinsnede ", de garages" wordt de zinsnede ", bromfietsen en motorfietsen" ingevoegd.
Art.109. In artikel 5.15.0.5, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt het woord "autovoertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.110. In artikel 5.15.0.6, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "voertuigen" telkens vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.111. In artikel 5.15.0.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt:
"De volgende plaatsen zijn uitgerust met een vloeistofdichte vloer:
1° de plaatsen waar voertuigwrakken worden gestald waarvan de opslag niet is ingedeeld in de rubriek 2.2.2, d);
2° de plaatsen waar geaccidenteerde voertuigen worden gestald.";
2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, is de vloeistofdichte vloer aangesloten op een lekdicht afwateringssysteem dat voorzien is van een koolwaterstofafscheider en slibvangput, zodat gelekte vloeistoffen noch de bodem noch het grondwater noch het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.";
3° het bestaande tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt vervangen door wat volgt:
"De koolwaterstofafscheider werkt en wordt onderhouden conform afdeling 4.2.3bis.".
Art.112. In artikel 5.15.0.10 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de zinnen "De koolwaterstofafscheiders worden zo dikwijls geledigd en gereinigd als nodig is om de goede werking ervan te waarborgen. De afvalstoffen die daarbij vrijkomen, worden opgehaald door een daartoe geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of - makelaar. De exploitant inspecteert daarvoor om de drie maanden de afscheider en houdt van die inspecties een logboek bij." vervangen door de zin "De koolwaterstofafscheider werkt en wordt onderhouden conform afdeling 4.2.3bis.".
Art.113. In artikel 5.16.1.2, § 3, eerste lid, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van19 september 2008, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.114. In artikel 5.16.3.3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2003 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2 wordt punt 3° vervangen door wat volgt:
"3° het attest, vermeld in het eerste lid, is niet vereist voor installaties die beantwoorden aan de voorwaarden, vermeld in de volgende besluiten:
a) het koninklijk besluit van 21 april 2016 betreffende het op de markt brengen van elektrisch materiaal;
b) het koninklijk besluit van 12 augustus 2008 betreffende het op de markt brengen van machines;
c) het koninklijk besluit van 13 juni 1999 betreffende het op de markt brengen van drukapparatuur of het koninklijk besluit van 11 juli 2016 betreffende het op de markt aanbieden van drukapparatuur;";
2° in paragraaf 8, 2°, i), wordt het woord "certificaatnummer" telkens vervangen door het woord "erkenningsnummer".
Art.115. In artikel 5.16.4.3.5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 8 wordt vervangen door wat volgt:
" § 8. Een vulplaats is uitgerust met een aantal oordeelkundig opgestelde gasdetectoren.
Bij ballonvaarttanks, die gevuld worden op volume, zonder gasterugvoer, is het niet verplicht om de vulplaats met gasdetectoren uit te rusten.";
2° paragraaf 9 wordt vervangen door wat volgt:
" § 9. De vulinstallatie is zo opgevat dat het vullen automatisch stopt als een vooraf ingesteld gewicht overschreden wordt.
Het is ook toegelaten om ballonvaarttanks te vullen op volume zonder gasterugvoer als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1° de ballonvaarttanks worden minstens jaarlijks geïnspecteerd door een door het Directoraat-generaal Luchtvaart erkende werkplaats van het type M, support F, volgens het European Aviation Safety Agency;
2° de ballonvaarttanks worden gevuld op volume in openlucht;
3° de ballonvaarttanks worden niet in de ballonmand gevuld;
4° de ballonvaarttanks worden gevuld volgens de richtlijnen van het vluchthandboek van de ballon waar de ballonvaarttank bij hoort;
5° de ballonvaarttanks worden niet gevuld op volume bij ongunstige weersomstandigheden zoals mist, waarbij er een verhoogde kans op lokale ophoping van gas is;
6° in het vulstation is er een inrichting, zoals een overmaatse lege fles, aanwezig waarmee de ballonvaarttanks kunnen worden leeggemaakt, zonder dat daarbij gas in de atmosfeer wordt afgeblazen;
7° de exploitant bezorgt beschadigde flessen aan een door het Directoraat-generaal Luchtvaart erkende werkplaats van het type M, support F, volgens het European Aviation Safety Agency;
8° de ballonvaarttanks kunnen alleen gevuld worden op volume met een dodemansknop;
9° er is een noodstopsysteem aanwezig dat vanaf minstens twee plaatsen op het terrein in werking kan worden gebracht. De plaatsen met een noodknop zijn goed bereikbaar, duidelijk aangeduid en bevinden zich aan de vluchtroutes;
10° als een noodknop in werking wordt gesteld, sluit automatisch de gestuurde afsluiter, die vanop afstand gestuurd wordt als vermeld in paragraaf 11.".
Art.116. In artikel 5.16.4.4.0 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt het woord "voertuigen" telkens vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.117. In artikel 5.16.4.4.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, 16 mei 2014 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt het woord "voertuig" vervangen door het woord "motorvoertuig";
2° in paragraaf 2 worden de woorden "auto's of" opgeheven.
Art.118. In artikel 5.16.4.4.3, § 2 en § 3, van hetzelfde besluit, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.119. In artikel 5.16.4.4.4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 19 september 2008 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 3 worden de woorden "elektromagnetische kraan" vervangen door de woorden "gestuurde afsluiter";
2° paragraaf 10 wordt vervangen door wat volgt:
" § 10. De bevoorradingsstations beantwoorden bovendien aan al de volgende eisen:
1° een gestuurde afsluiter is stroomopwaarts van de handkraan van de aanvoerleiding van de zuil geplaatst. Die gestuurde afsluiter is van het normaal gesloten type. De afsluiter kan in alle omstandigheden gesloten worden of in gesloten toestand gehouden worden vanuit de controlecabine. Niet-publiek toegankelijke bevoorradingsstations voldoen ook aan die voorwaarden, maar de aanwezigheid van een controlecabine is dan niet verplicht;
2° de verdeelzuil wordt in werking gesteld door middel van een drukknop of om het even welk ander vergelijkbaar systeem, waarop de gebruiker doorlopend druk moet uitoefenen met zijn hand om de pomp in werking te stellen en de gestuurde afsluiter te openen. Zodra er geen druk meer wordt uitgeoefend, valt de pomp stil en gaat de gestuurde afsluiter dicht;
3° de eindkraan van het vulpistool is uitgerust met een automatische inrichting die de doorstroom belet als het pistool niet op de vulmond is aangesloten of ervan losraakt.".
Art.120. In artikel 5.16.4.4.5, 7°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 16 mei 2014, wordt het woord "voertuig" vervangen door het woord "motorvoertuig".
Art.121. In artikel 5.16.4.4.7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, 16 mei 2014 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het woord "autovoertuig" telkens vervangen door het woord "motorvoertuig", wordt het woord "voertuig" vervangen door het woord "motorvoertuig" en wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen";
2° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord "tankstations" vervangen door het woord "bevoorradingsstations";
3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt:
" § 3. De exploitant van het bevoorradingsstation moet een bevoegd persoon zijn, volledig op de hoogte van de exploitatie van het bevoorradingsstation en van de maatregelen die te nemen zijn, in geval er zich een incident voordoet. De exploitant moet zich ervan verzekeren dat zijn aangestelde eveneens aan deze eisen beantwoordt.
Bij een lpg-station moet de exploitant of zijn aangestelde tijdens de bedrijfsuren in het bevoorradingsstation bestendig aanwezig zijn en zelf de vuloperaties verrichten of toezicht houden vanuit de controlecabine.
Bij een niet publiek toegankelijk bevoorradingsstation moet de exploitant of zijn aangestelde tijdens de bedrijfsuren van het bevoorradingsstation aanwezig zijn in de ingedeelde inrichting of activiteit en zelf de vuloperaties verrichten of toezicht hierop houden, maar de aanwezigheid van een controlecabine is niet verplicht. Toezicht tijdens de vuloperaties is niet vereist als werknemers een gepaste opleiding hebben genoten.";
4° in paragraaf 4, eerste lid, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen" en wordt het woord "tankstation" vervangen door het woord "bevoorradingsstation";
5° in paragraaf 4, tweede lid, wordt het woord "station" vervangen door het woord "bevoorradingsstation";
6° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt:
" § 5. Bij lpg-stations met selfservice mag de verdeelzuil alleen vanuit de controlecabine in dienst gesteld worden. Bij niet publiek toegankelijke bevoorradingsstations mag de verdeelzuil alleen in dienst gesteld worden door de exploitant of zijn aangestelde.
Het gebruik van de verdeelzuil in een lpg-station wordt automatisch in de controlecabine gemeld, en moet van daaruit op elk ogenblik onderbroken kunnen worden door de gestuurde afsluiter te sluiten, vermeld in artikel 5.16.4.4.4, § 10, 1°. Bij niet publiek toegankelijke bevoorradingsstations moet de verdeelzuil op elk ogenblik onderbroken kunnen worden door de gestuurde afsluiter te sluiten, vermeld in artikel 5.16.4.4.4, § 10, 1°.
Als er zich benzine- of dieselpompen bevinden op minder dan drie meter van de lpg-verdeelzuil van een lpg-station, moet hun werking ook onderbroken kunnen worden vanuit de controlecabine. Voor niet publiek toegankelijke bevoorradingsstations moet de werking van benzine- of dieselpompen die zich op minder dan drie meter van de lpg-verdeelzuil bevinden, vanop een veilige afstand onderbroken kunnen worden.";
7° paragraaf 6 en 7 worden vervangen door wat volgt:
" § 6. Bij lpg-stations met selfservice worden duidelijke instructies, met verklarende tekeningen, goed zichtbaar voor de verbruiker, aan de verdeelzuil en ook in de controlecabine opgehangen. Bij niet publiek toegankelijke bevoorradingsstations is die verplichting alleen van toepassing op de verdeelzuil.
" § 7. Duidelijke en nauwkeurige veiligheids- en ingreepinstructies hangen op in de controlecabine van het bevoorradingsstation. Bij niet publiek toegankelijke bevoorradingsstations hangen die instructies op in de nabijheid van de bediening van het bevoorradingsstation.".
Art.122. In artikel 5.16.4.4.8, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord "dienststation" vervangen door het woord "bevoorradingsstation".
Art.123. In artikel 5.16.4.4.9, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "station voor de bevoorrading van motorvoertuigen met vloeibaar gemaakte petroleumgassen" worden vervangen door het woord "bevoorradingsstation";
2° het woord "station" wordt vervangen door het woord "bevoorradingsstation".
Art.124. In artikel 5.16.4.4.10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, 16 mei 2014 en 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, inleidende zin, wordt het woord "verdeelstations" vervangen door het woord "bevoorradingsstations";
2° in paragraaf 1, 10°, en in paragraaf 2 wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.125. In artikel 5.16.4.4.11, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "verdeelinstallaties" vervangen door het woord "lpg-stations".
Art.126. In artikel 5.16.4.4.12 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt het woord "lpg-tankstation" vervangen door het woord "lpg-station";
2° in het tweede lid wordt het woord "verdeelinstallaties" vervangen door het woord "lpg-stations".
Art.127. In artikel 5.16.7.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "voertuig" vervangen door het woord "motorvoertuig".
Art.128. In artikel 5.16.7.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "voertuig" telkens vervangen door het woord "motorvoertuig".
Art.129. In artikel 5.16.7.6, § 1 en § 2, en artikel 5.16.7.7, § 3 en § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het woord "voertuig" telkens vervangen door het woord "motorvoertuig".
Art.130. In artikel 5.16.8.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 27 november 2015, wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, die luidt als volgt:
" § 1/1. Deze paragraaf voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen.
Connectoren en aansluitpunten van publiek toegankelijke inrichtingen voor de bevoorrading van motorvoertuigen met CNG die met ingang van 18 november 2017 in gebruik worden genomen of worden vernieuwd, voldoen aan de technische specificaties van de norm NBN EN ISO 14469:2017, delen I en II.".
Art.131. In artikel 5.16.8.3, eerste lid, en artikel 5.16.8.4, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "voertuig" vervangen door het woord "motorvoertuig".
Art.132. In artikel 5.16.8.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen";
2° in het derde lid wordt het woord "voertuig" vervangen door het woord "motorvoertuig".
Art.133. Aan hoofdstuk 5.16 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering 10 februari 2017, wordt een afdeling 5.16.9, die bestaat uit artikel 5.16.9.1 en artikel 5.16.9.2, toegevoegd, die luidt als volgt:
"Afdeling 5.16.9. Inrichtingen voor de bevoorrading van motorvoertuigen met waterstof
Art. 5.16.9.1. Deze afdeling is van toepassing op inrichtingen, ingedeeld in rubriek 16.4, 1° van de indelingslijst voor de bevoorrading van motorvoertuigen met waterstof.
Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, geldt deze afdeling ook voor de waterstofafleverinstallaties die niet voor publiek toegankelijk zijn.
Art. 5.16.9.2. Dit artikel voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen.
Publiek toegankelijke inrichtingen voor de bevoorrading van motorvoertuigen met waterstof die met ingang van 18 november 2017 in gebruik worden genomen of worden vernieuwd, voldoen aan de volgende technische specificaties:
1° Inrichtingen in de open lucht waar gasvormige waterstof kan worden getankt voor gebruik in motorvoertuigen, dienen te voldoen aan de technische voorschriften van de ISO/TS 19880-1 specificatie voor de brandstofvoorziening met gasvormige waterstof;
2° De zuiverheid van de waterstof die bij inrichtingen voor de bevoorrading van motorvoertuigen met waterstof kan worden getankt, dient te voldoen aan de technische specificaties van de ISO 14687-2-norm;
3° Inrichtingen voor de bevoorrading van motorvoertuigen met waterstof dienen gebruik te maken van algoritmen en apparatuur die voldoen aan de ISO/TS 19880-1 specificatie voor de brandstofvoorziening met gasvormige waterstof;
4° Connectoren voor motorvoertuigen voor het tanken van gasvormige waterstof moeten voldoen aan de norm EN ISO 17268 voor "Vulaansluitingen voor wegvoertuigen met gasvormige waterstof als motorbrandstof" vanaf het moment dat de certificering van connectoren die voldoen aan de norm EN ISO 17268 is afgerond. Connectoren die geïnstalleerd worden voor deze datum, voldoen alleen aan de norm ISO 17268.".
Art.134. Artikel 5.17.1.4 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
"Art. 5.17.1.4. De elektrische installaties, toestellen en verlichtingstoestellen beantwoorden aan de voorschriften van de Codex voor het Welzijn op het Werk en van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI), in het bijzonder de artikel en die handelen over ruimten waarin een ontplofbare atmosfeer kan ontstaan.
Met behoud van de toepassing van de reglementaire bepalingen worden de elektrische installaties in zones waar gevaar voor brand en ontploffing door de toevallige aanwezigheid van een ontplofbaar mengsel bestaat, ontworpen en uitgevoerd volgens de vereisten van een zoneringsplan.
Voor installaties waarop het AREI nog niet van toepassing is, worden de zones ingedeeld overeenkomstig artikel 105 van het AREI.".
Art.135. In artikel 5.17.3.1.2, § 3, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.136. In artikel 5.17.4.1.3, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt de zinsnede "gevaarlijke vloeistoffen van groep 3" vervangen door de zinsnede "andere dan gevaarlijke vloeistoffen van groep 1 en 2".
Art.137. Artikel 5.17.4.1.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt opgeheven.
Art.138. In artikel 5.17.4.1.9 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt tussen de zinsnede "acuut toxische vloeistoffen van gevarencategorie 1, 2, 3 en 4" en de zinsnede "of vloeistoffen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS05" telkens de zinsnede ", vloeistoffen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS08," ingevoegd.
Art.139. In artikel 5.17.4.1.13, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art.140. In artikel 5.17.4.2.4, § 5, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.141. In artikel 5.17.4.2.5, § 8, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.142. In artikel 5.17.4.2.8 van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2011, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
"1° de inzage in de geldende omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of aktename, in de verklaring van conformiteit, in het attest van de controle bij plaatsing, en in het vorige rapport of attest van het periodieke onderzoek. De exploitant verleent inzage van die documenten;";
2° in paragraaf 1, 9°, wordt de zinsnede "5.17.4.2.11, § 5, tweede en derde lid" vervangen door de zinsnede "5.17.4.2.11, § 6";
3° aan paragraaf 1 wordt een punt 10° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"10° een onderzoek van de goede staat van de koolwaterstofafscheider.";
4° in paragraaf 2, 5°, wordt de zinsnede "ingegraven enkelwandige houders bij een overdruk van minstens 30 kPa gedurende minimum 1 uur" vervangen door de zinsnede "ingegraven enkelwandige houders gedurende ten minste één uur bij een overdruk van minstens 30 kPa".
Art.143. In artikel 5.17.4.2.11, § 4, vierde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "5.17.4.2.8, § 2bis" vervangen door de zinsnede "5.17.4.2.8, § 3".
Art.144. In artikel 5.17.4.3.12 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt tussen de woorden "deeldomein geohydrologie" en de zinsnede ", waarnemingsbuizen" de zinsnede "als vermeld in artikel 6, 1°, d), 4), van het VLAREL" ingevoegd;
2° in paragraaf 2 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"Voor tankenparken wordt, ten minste om de twee jaar, een grondwateronderzoek uitgevoerd conform de methode, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2, die bij dit besluit is gevoegd, hetzij door de exploitant, met apparatuur en volgens een methode die goedgekeurd is door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL, hetzij door het voormelde laboratorium zelf. Die goedkeuring is geldig voor maximaal drie jaar. De goedkeuring wordt uitgevoerd conform een code van goede praktijk.",
3° aan paragraaf 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De exploitant meldt aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, de monsternames, metingen of analyses die hij zelf uitvoert en het laboratorium dat de goedkeuring van de methode verleend heeft. De exploitant houdt die goedkeuring en de resultaten van de uitgevoerde monsternames, metingen of analyses bij in een dossier dat steeds voor de toezichthouder altijd ter inzage ligt.".
Art.145. In artikel 5.17.4.3.14, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.146. In artikel 5.17.4.3.16, § 1, tweede lid van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt:
"1° de inzage in de geldende omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of aktename, in de verklaring van conformiteit, in het attest van de controle bij plaatsing, en in het vorige rapport of attest van het periodieke onderzoek. De exploitant verleent inzage van die documenten;".
2° aan punt 4° wordt een punt k) toegevoegd, dat luidt als volgt:
"k) een onderzoek van de goede staat van de koolwaterstofafscheider.".
Art.147. In artikel 5.17.4.3.19, § 6, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, word de zinsnede "5.17.1.3.6" vervangen door de zinsnede "5.17.3.6", wordt de zinsnede "5.17.1.3.7" vervangen door de zinsnede "5.17.3.7" en wordt de zinsnede "5.17.1.3.8" vervangen door de zinsnede "5.17.3.8".
Art.148. In artikel 5.17.4.4.3.1, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "subafdeling" vervangen door het woord "onderafdeling".
Art.149. In artikel 5.17.4.4.3.3, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "bijlage 5.17.10" vervangen door de zinsnede "bijlage 5.17.12".
Art.150. In artikel 5.17.4.5.2, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt de zinsnede "of vloeistoffen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS08," opgeheven.
Art.151. Artikel 5.17.4.5.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 5.17.4.5.3. Tot en met 31 december 2019 kunnen de controles met de IR-camera uitgevoerd worden door elke meettechnicus die over een basiskennis thermografie beschikt als vermeld in de NTA 8399:2015.
Vanaf 1 januari 2020 worden die metingen uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b), van het VLAREL.".
Art.152. In artikel 5.20.2.3, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 11 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1° en punt 2° wordt punt a) opgeheven;
2° in punt 1° en punt 2° wordt de zinsnede "b) vanaf 1 januari 2016:" opgeheven.
Art.153. In artikel 5.20.2.7, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"Voor het afgas van installaties voor het katalytisch kraken volgens het fluïd-bed-procedé bij de regeneratie van de katalysator geldt een emissiegrenswaarde van 50 mg/Nm3 voor de parameter HCN.".
Art.154. In artikel 5.20.6.4.2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 november 2011 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt de zinsnede "vermeld in bijlage 4B, punt F14, 3, van titel I van dit besluit:" vervangen door de zinsnede "vermeld in addendum R20.1.6, punt 3, van de addendabibliotheek die is opgenomen in bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning:".
Art.155. In artikel 5.23.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 1999, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 5° wordt vervangen door:
"
5° | bij de productie van geëxpandeerd polystyreenschuim uitgaande van EPS-granulaat | |
| a. bij een massastroom van 3.000 g/h of meer, emissie aan totaal organische stoffen, uitgedrukt als totaal organische koolstof: | 1.350 mg/Nm3 |
| b. bij een massastroom van 3.000 g/h of meer, emissie aan pentaan: | 1.580 mg/Nm3 |
";
2° er wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"
6° | bij de productie van polyurethaan schuim | |
| a. bij een massastroom van 3.000 g/h of meer, emissie aan totaal organische stoffen, uitgedrukt als totaal organische koolstof: | 125 mg/Nm3 |
| b. bij een massastroom van 3000 g/h of meer, emissie aan pentaan: | 150 mg/Nm3 |
".
Art.156. In artikel 5.28.2.3, § 2, a) en b), van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt de zinsnede "bijlage 5.9" vervangen door de zinsnede "bijlage 5.28".
Art.157. Aan hoofdstuk 5.28 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt een afdeling 5.28.4, die bestaat uit artikel 5.28.4.1 tot en met 5.28.4.3, toegevoegd, die luidt als volgt:
"Afdeling 5.28.4. Andere meststoffen
Toepassingsgebied
Art. 5.28.4.1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de inrichtingen, vermeld in de rubriek 28.4 van de indelingslijst met uitzondering van de opslagplaatsen van dierlijke mest die zijn gehecht aan een inrichting als bedoeld in de subrubrieken 9.3, 9.4, 9.5, 9.6, 9.7 en 9.8 van de indelingslijst.
Verbods- en afstandsregels
Art. 5.28.4.2. Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 5.28.4.1. te exploiteren die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° ze ligt geheel of gedeeltelijk in een waterwingebied, in een beschermingszone I, II of III of in een woongebied;
2° ze ligt op minder dan 100 meter afstand van een woongebied.
Het eerste lid geldt niet voor inrichtingen die al vergund zijn voor de opslag van dierlijke mest (rubriek 28.2 van de indelingslijst) of gedeelten ervan als vermeld in artikel 1.1.2.
Uitvoering van opslagplaatsen
Art. 5.28.4.3. § 1. Opslagplaatsen voor andere vaste meststoffen voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° permanente opslagplaatsen voor andere vaste meststoffen zijn voorzien van een vloer die uitgevoerd is in verhard materiaal. De vloer is mestdicht. Als dat nodig is, wordt de mestdichtheid verzekerd door een mestbestendige afdichtingslaag. De opslagplaatsen zijn aan drie kanten omgeven door mestdichte wanden van voldoende hoogte die aan dezelfde eisen voldoen als de vloer. De vierde kant is zo aangelegd dat afspoeling van het drain- en regenwater uit die permanente opslagplaats niet mogelijk is;
2° de vloer is zo uitgevoerd dat uitloogwater en afvloeiwater worden opgevangen en verzameld in mestdichte, gesloten opslagruimten;
3° de opslagplaatsen worden zo geplaatst dat geurhinder voor de omgeving wordt voorkomen of beperkt tot de normale burenlast;
4° de opslagplaatsen voor andere vaste meststoffen en de bijbehorende opslagruimten zijn niet voorzien van overstorten of afleidingskanalen naar een oppervlaktewater, een openbare riolering, een kunstmatige afvoerweg voor regenwater of een verliesput.
§ 2. Opslagplaatsen voor andere vloeibare meststoffen voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de bodem, de wanden en de kanaalverbindingen met andere opslagruimten worden gebouwd uit duurzame en degelijke materialen volgens de regels van goed vakmanschap, vermeld in bijlage 5.28, hoofdstuk 1, 2 of 3, onder de controle van een architect, een ingenieur-architect, een burgerlijk bouwkundig ingenieur, een industrieel ingenieur bouwkunde, een landbouwkundig ingenieur of een bio-ingenieur, zodat de hinder voor het leefmilieu wordt voorkomen of beperkt tot de normale burenlast. Binnen een waterwingebied of beschermingszones type I, II of III mogen alleen opslagruimten met bodem en opstaande muren uit gewapend beton, overeenkomstig de huidige Belgische of Europese normen en voorschriften of mestsilo's, worden geëxploiteerd. Als andere materialen worden gebruikt, wordt de degelijkheid van de voorgestelde uitvoering door een deskundige studie aangetoond. Die studie wordt ter beschikking gehouden van de toezichthouder;
2° de opslagplaats wordt volledig afgedekt. De afdekking is op een van de volgende manieren uitgevoerd:
a) een betonnen, stalen of houten afdekking;
b) een afdekking met vlakke of gegolfde platen van vezelcement of van kunststof;
c) een drijvende afdekking;
d) een afdekking uit kunststofzeilen;
3° de opslagplaats is voorzien van een ontluchting met een voldoende grote diameter zodat bij het verladen geen drukveranderingen in de opslagplaats kunnen ontstaan;
4° de constructie van een opslagplaats voor andere vloeibare meststoffen is zo uitgevoerd dat risico's voor de bedienende personen en derden worden vermeden, waardoor de openingen voor het mengen van de andere meststof of mangaten worden afgedekt met een stevig deksel;
5° de opslagplaats is niet voorzien van overstorten, noch van afleidingskanalen naar een oppervlaktewater, een openbare riolering, een kunstmatige afvoerweg voor regenwater of een besterfput;
6° ter hoogte van de vul- en zuigleiding is een mestdichte morsput van ten minste 125 liter aanwezig. De leidingen en afsluiters die niet op vorstvrije diepte zijn aangelegd, zijn beschermd tegen bevriezen. In een vul- of aftapleiding die onder druk staat van de inhoud van de opslagplaats voor andere vloeibare meststoffen zijn ten minste twee afsluiters aanwezig. De buitenste afsluiter kan met een veiligheidsslot worden afgesloten. In de leidingen waarin hevelwerking kan optreden, zijn afsluiters of ontluchtingsvoorzieningen aangebracht;
7° voor de opslag van andere vloeibare meststoffen die bij een mestverwerkingsinstallatie horen, beschikt de aanvoerdarm voor andere vloeibare meststoffen vanuit de betreffende vrachtwagen over een vloeistofdichte snelkoppeling die past op de gesloten voorraadkelder of een gelijkwaardig alternatief. Ter hoogte van de koppelingen wordt in lekbakken voorzien die de andere vloeibare meststoffen alsnog kunnen opvangen. De vrachtwagen staat tijdens het lossen op een verharde vloer, die voldoende dicht is zodat de bodem en het grond- of oppervlaktewater niet verontreinigd kunnen worden. Alle run-off van die verharding wordt opgevangen.
De afdekking, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt uitgevoerd conform bijlage 5.28, hoofdstuk 4, of een andere code van goede praktijk, als dat aanvaard wordt door de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning. Voor de opslagplaatsen die bestemd zijn voor de opslag van effluenten met een laag gehalte aan ammoniakale stikstof als vermeld in het Meststoffendecreet, afkomstig van mestbewerkings- of mestverwerkingsinstallaties, kan van die verplichting worden afgeweken in een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.
Voor inrichtingen die voor 1 oktober 2019 vergund zijn, gelden deze verplichtingen vanaf 1 oktober 2022.
§ 3. Exploitatie opslagplaatsen
De exploitant onderhoudt en controleert de mestopslagplaatsen regelmatig.
Bij definitieve buitengebruikstelling van een mestopslagplaats wordt die volledig leeggemaakt. Daarbij worden de nodige maatregelen getroffen voor explosiebeveiliging en om van bodem-, oppervlakte- en grondwaterverontreiniging te voorkomen.
§ 4. In de inrichtingen met opslagplaatsen voor andere vloeibare meststoffen, vermeld in rubriek 28.4 van de indelingslijst, met een opslagcapaciteit van meer dan 1000 m3, of die geheel of gedeeltelijk binnen de beschermingszones van een grondwaterwinning liggen, worden op kosten van de exploitant waarnemingsbuizen of gelijkwaardige controlevoorzieningen op oordeelkundige wijze aangebracht, tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. De voorwaarden voor controle-inrichtingen, vermeld in artikel 5.9.7.1, zijn van toepassing.
§ 5. De exploitant van een inrichting, vermeld in paragraaf 4, controleert ten minste om de drie maanden het grondwater op aanwezigheid van andere vloeibare meststoffen die afkomstig zijn van lekken.
§ 6. Bovendien wordt op verzoek van en op kosten van de exploitant, vermeld in paragraaf 4, ten minste om de drie jaar een grondwateronderzoek uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL.
De exploitant stuurt een afschrift van de analyseresultaten naar de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving en in voorkomend geval naar de exploitant van de te beschermen waterwinning. De exploitant van een inrichting gelegen in een beschermingszone moet bovendien de peilputten laten controleren door de betrokken waterleidingsmaatschappij als die daarom verzoekt.
§ 7. Als uit het onderzoek van de waarnemingsbuizen of de gelijkwaardige controlevoorzieningen, vermeld in paragraaf 4, of uit andere waarnemingen blijkt dat de mestdichtheid van de mestopslagplaatsen niet meer is verzekerd, treft de exploitant de nodige maatregelen om die mestdichtheid zo vlug mogelijk te herstellen. De uitvoering van de herstelling wordt geattesteerd door een architect, een ingenieur-architect, een burgerlijk bouwkundig ingenieur, een industrieel ingenieur bouwkunde, een landbouwkundig ingenieur (richting boerderijbouwkunde) of een bio-ingenieur in de landbouwkunde (landelijke genie).".
Art.158. In artikel 5.29.0.8, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt de zinsnede "als bedoeld in subrubriek 29.5.4 van de indelingslijst" vervangen door de zinsnede "als vermeld in rubriek 29.5.2 van de indelingslijst".
Art.159. Aan hoofdstuk 5.29 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt een artikel 5.9.0.12 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 5.29.0.12. De opslag van schroot, ingedeeld in rubriek 29.6 van de indelingslijst, moet voldoen aan de criteria, vermeld in verordening (EU) nr. 333/2011 tot vaststelling van criteria die bepalen wanneer bepaalde soorten metaalschroot niet langer als afval worden aangemerkt overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad.".
Art.160. In artikel 5.30.1.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2, eerste lid, en paragraaf 3 wordt het woord "verhittingsinstallaties" vervangen door de woorden "ovens voor het bakken van keramische producten";
2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de datum "31/12/2020" vervangen door de datum "31/12/2025" en wordt de datum "01/01/2021" vervangen door de datum "01/01/2026".
Art.161. In artikel 5.32.2.2bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt punt 3° vervangen door wat volgt:
"3° op initiatief en op kosten van de exploitant wordt LAeq,15min altijd continu gemeten door middel van meetapparatuur die voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 2 van bijlage 5.32.2.2bis, en kan ook LAmax,slow gemeten worden. Het geluidsniveau, gemeten als LAeq,15min, is tijdens de muziekactiviteit continu zichtbaar voor en wordt continu bewaakt door de exploitant of door een persoon die hij heeft aangesteld.
De exploitant en de persoon die door hem is aangesteld, zijn ertoe gehouden het maximaal toegestane geluidsniveau na te leven. Als het geluidsniveau, gemeten door middel van de meetapparatuur waarin de exploitant voorziet, het maximaal toegestane geluidsniveau overschrijdt, zijn de exploitant en de persoon die hij heeft aangesteld, verplicht om onmiddellijk het geluidsniveau bij te sturen tot een niveau dat het maximaal toegestane geluidsniveau niet meer overschrijdt. In dat geval is artikel 4.1.5.3 niet van toepassing.
De verplichting tot het meten van het geluidsniveau geldt niet als door de exploitant een geluidsbegrenzer gebruikt wordt die zo is afgesteld dat het maximaal toegestane geluidsniveau gerespecteerd wordt. De geluidsbegrenzer voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 2 van bijlage 5.32.2.2bis.
De exploitant informeert de bezoekers en de persoon die hij heeft aangesteld, over het maximaal toegestane geluidsniveau. Daarvoor wordt het maximaal toegestane geluidsniveau, weergegeven als LAeq,15min, op een duidelijk zichtbare plaats geafficheerd, zowel ter hoogte van de toegang tot de muziekactiviteit als ter hoogte van de mengtafel;";
2° in paragraaf 2 wordt punt 3° vervangen door wat volgt:
"3° op initiatief en op kosten van de exploitant worden LAeq,60min en LAeq,15min continu gemeten en wordt LAeq,60min geregistreerd door middel van meetapparatuur die voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 2 van bijlage 5.32.2.2bis. Het geluidsniveau, gemeten als LAeq,15min, is tijdens de muziekactiviteit continu zichtbaar voor en wordt continu bewaakt door de exploitant of door een persoon die hij heeft aangesteld.
De geregistreerde gegevens worden ter beschikking gehouden van de toezichthouder gedurende een periode van ten minste een maand.
De verplichting om het geluidsniveau te meten en te registreren, geldt niet als de exploitant een geluidsbegrenzer gebruikt die zo is afgesteld dat het maximaal toegestane geluidsniveau gerespecteerd wordt. De geluidsbegrenzer voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 2 van bijlage 5.32.2.2bis.
De exploitant en de persoon die hij heeft aangesteld, zijn ertoe gehouden het maximaal toegestane geluidsniveau na te leven. Als het geluidsniveau, gemeten door middel van de meetapparatuur waarin de exploitant voorziet, het maximaal toegestane geluidsniveau overschrijdt, zijn de exploitant en de persoon, die hij heeft aangesteld, verplicht om onmiddellijk het geluidsniveau bij te sturen tot een niveau dat het maximaal toegestane geluidsniveau niet overschrijdt. In dat geval is artikel 4.1.5.3 niet van toepassing.
De exploitant informeert de bezoekers en de persoon die hij heeft aangesteld, over het maximaal toegestane geluidsniveau. Daarvoor wordt het maximaal toegestane geluidsniveau, weergegeven als LAeq,60min en LAeq,15min, op een duidelijk zichtbare plaats geafficheerd, zowel ter hoogte van de toegang tot de muziekactiviteit als ter hoogte van de mengtafel;";
3° in paragraaf 2, 4°, a), worden tussen het woord "het" en het woord "kosteloos" de woorden "vrij en" ingevoegd.
Art.162. In artikel 5.32.2.5, § 3, van hetzelfde besluit gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "brandbare, of" vervangen door de woorden "gemakkelijk brandbare materialen of".
Art.163. In artikel 5.32.3.10, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, 16 mei 2014 en 18 maart 2016, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt:
" § 3. Bij muziekactiviteiten met een maximaal geluidsniveau > 85 dB(A) LAeq,15min en ≤ 95 dB(A) LAeq,15min wordt op initiatief en op kosten van de exploitant LAeq,15min altijd continu gemeten door middel van meetapparatuur die voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 2 van bijlage 5.32.2.2bis en kan ook LAmax,slow gemeten worden. Het geluidsniveau, gemeten als LAeq,15min, is tijdens de muziekactiviteit continu zichtbaar voor en wordt continu bewaakt door de exploitant of door een persoon die hij heeft aangesteld.
De exploitant en de persoon die hij heeft aangesteld, zijn ertoe gehouden het maximaal toegestane geluidsniveau na te leven. Als het geluidsniveau, gemeten door middel van de meetapparatuur waarin de exploitant voorziet, het maximaal toegestane geluidsniveau overschrijdt, zijn de exploitant en de persoon die hij heeft aangesteld, verplicht om onmiddellijk het geluidsniveau bij te sturen tot een niveau dat het maximaal toegestane geluidsniveau niet meer overschrijdt. In dat geval is artikel 4.1.5.3 niet van toepassing.
De verplichting om het geluidsniveau te meten, geldt niet als de exploitant een geluidsbegrenzer gebruikt die zo is afgesteld dat het maximaal toegestane geluidsniveau gerespecteerd wordt. De geluidsbegrenzer voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 2 van bijlage 5.32.2.2bis.
De exploitant informeert de bezoekers en de persoon die hij heeft aangesteld, over het maximaal toegestane geluidsniveau. Daarvoor wordt het maximaal toegestane geluidsniveau, weergegeven als LAeq,15min, op een duidelijk zichtbare plaats geafficheerd, zowel ter hoogte van de toegang tot de muziekactiviteit als ter hoogte van de mengtafel.".
Art.164. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van16 december 2016, wordt afdeling 5.32.7, die bestaat uit artikel 5.32.7.1.1 tot en met 5.32.7.7.2, vervangen door wat volgt:
"Afdeling 5.32.7. - Schietstanden in een lokaal
Subafdeling 5.32.7.1. - Algemene bepalingen
Art. 5.32.7.1.1. Deze afdeling is van toepassing op de inrichtingen, vermeld in rubriek 32.7 van de indelingslijst, die zijn ondergebracht in een gesloten lokaal.
Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling worden de schietstanden ingedeeld in de volgende zes categorieën:
1° categorie A1: de schietstanden, ingedeeld in rubriek 32.7, b), 4°, van de indelingslijst, waar op doel geschoten wordt met lange of korte vuurwapens en munitie en waarbij de kinetische energie van de kogel, gemeten op 1 meter van de loopmonding, kleiner is dan of gelijk is aan 5000 joule;
2° categorie A2: de schietstanden, ingedeeld in rubriek 32.7, b), 4°, van de indelingslijst, waar op doel geschoten wordt met lange of korte vuurwapens en munitie en waarbij de kinetische energie van de kogel, gemeten op 1 meter van de loopmonding, kleiner is dan of gelijk is aan 2500 joule;
3° categorie B: de schietstanden ingedeeld, in rubriek 32.7, b), 4°, van de indelingslijst, waar op doel geschoten wordt met korte of lange vuurwapens en munitie en waarbij de kinetische energie van de kogel, gemeten op 1 meter van de loopmonding, kleiner is dan of gelijk is aan 800 joule;
4° categorie C: de schietstanden, ingedeeld in rubriek 32.7, b), 3°, van de indelingslijst, waar op doel geschoten wordt met lange of korte vuurwapens en munitie en waarbij de kinetische energie van de kogel, gemeten op 1 meter van de loopmonding, kleiner is dan of gelijk is aan 250 joule;
5° categorie D: de schietstanden, ingedeeld in rubriek 32.7, a), 2°, en 32.7, a), 3°, van de indelingslijst, waar er geschoten wordt met kruisbogen en/of op doel geschoten wordt met niet-vuurwapens waarbij de kinetische energie van het projectiel, gemeten op 1 meter van de loopmonding groter is dan 50 joule;
6° categorie E: de schietstanden, ingedeeld in rubriek 32.7, b), 2°, van de indelingslijst, waarbij geschoten wordt met vuurwapens die uitsluitend met hagelpatronen werken.
Art. 5.32.7.1.2. Algemene bepalingen over brandvoorkoming en -bestrijding
§ 1. Met behoud van de toepassing van afdeling 4.1.12 beschikt de inrichting over een voldoende aantal geschikte, gebruiksklare en gemakkelijk te bereiken blustoestellen. Die blustoestellen worden ten minste jaarlijks op hun goede werking gecontroleerd door de leverancier of een erkende deskundige voor keuring en onderhoud van kleine blusmiddelen. De attesten met datum en uitslag van die controle worden bij het exploitatiedossier gevoegd. De blustoestellen mogen zich niet in de schietzone bevinden.
§ 2. Het is verboden brandbare of ontplofbare stoffen in de schietruimte op te slaan.
§ 3. Leidingen met brandbare gassen of ontvlambare vloeistoffen zijn verboden in het schietlokaal of in de muren, de zoldering en de vloer ervan.
§ 4. Elke schutter neemt niet meer patronen mee in de schietruimte dan de patronen die hij nodig heeft voor de schietbeurt.
§ 5. De volgende voorwaarden zijn alleen van toepassing op schietstanden waar vuurwapens gebruikt worden:
1° het is verboden in de schietstand te roken;
2° het lokaal wordt niet verwarmd met toestellen die een vlam of gloeiend oppervlak vertonen;
3° de materialen die gebruikt worden om de vloeren en de wanden te bekleden, behoren minimaal tot de klasse C-s1, d2 van de Europese normering EN13501. De materialen die gebruikt worden om het plafond te bekleden, behoren minimaal tot de klasse C-s2, d0. Ter hoogte van de gedeelten van de schietstand die deel uitmaken van een evacuatieweg, worden om de vloeren en de wanden te bekleden, materialen gebruikt die minimaal behoren tot de klasse B-s1, d1. De materialen om het plafond te bekleden, behoren dan minimaal tot de klasse B-s1, d0.
De verplichtingen, vermeld het eerste lid, 3°, gelden vanaf 1 juli 2022.
Art. 5.32.7.1.3. Algemene bepalingen over het onderhoud van schietstanden
§ 1. Voor schietstanden waar vuurwapens gebruikt worden, worden alle plaatsen waar zich stof met onverbrand kruit kan bevinden, regelmatig gereinigd. De onderhoudsfrequentie is afgestemd op het gebruik van de schietstand en de gebruikte munitie. Bij de reiniging van de schietstanden wordt ervoor gezorgd er zo weinig mogelijk stof verspreid wordt.
Het onderhoud van de schietruimte in een gesloten lokaal omvat minstens:
1° de hulzen na ieder gebruik van de stand verzamelen. De hulzen worden zo verzameld dat het kruit en de hulzen gescheiden blijven of gescheiden worden door toestellen die speciaal daar voor zijn uitgerust. De lege hulzen worden bewaard in een afsluitbaar recipiënt, dat ten minste één keer per jaar wordt gereinigd met water;
2° de vloer één keer per gebruiksdag van de schietstand stofzuigen of nat reinigen in:
a) de ruimte achter de schietplaatsen;
b) de zone binnen vijf meter voor de schietplaatsen;
3° de volledige vloer van de schietstand na iedere vijftig gebruiksuren stofzuigen of nat reinigen;
4° één keer per jaar of na duizend gebruiksuren de wanden nat reinigen of stofzuigen;
5° één keer per jaar alle andere plaatsen reinigen waar stof zich kan ophopen;
6° minstens één keer per jaar de filters van de ventilatie reinigen volgens de richtlijnen van de fabrikant;
7° defecte verlichtingselementen onmiddellijk vervangen.
Als er gebruik gemaakt wordt van een stofzuiger, is het een explosie beveiligde uitvoering. Het toestel is goedgekeurd voor gebruik in ATEX zone 22 volgens de ATEX 94/9/EC norm. De stofzuiger wordt leeggemaakt in een goed geventileerde omgeving en zonder perslucht te gebruiken. De leverancier voert minstens één keer per jaar een onderhoud uit van de explosie beveiligde stofzuiger.
§ 2. Het onderhoud van de kogelvanger is afgestemd op het soort kogelvanger en het onderhoudsinterval dat de fabrikant voorschrijft. Als er geen specifieke voorschriften beschikbaar zijn, is het volgende onderhoudsschema van toepassing:
1° iedere tienduizend patronen per schietbaan of ten minste één keer per maand klein onderhoud. Dat onderhoud omvat minstens:
a) een visuele inspectie;
b) het herstel van loszittende onderdelen;
c) de verwijdering van resten van projectielen;
2° iedere dertigduizend patronen per schietbaan of ten minste één keer per jaar:
a) een uitgebreide visuele inspectie van de integriteit van de kogelvang en de constructie;
b) het herstel of de vervanging van loszittende onderdelen;
c) het herstel of de vervanging van alle onderdelen die schade hebben opgelopen;
d) de verwijdering van de resten van de projectielen;
e) als er een kogelvang met stalen lamellen gebruikt wordt, de neuzen daarvan opslijpen in geval van beschadiging;
f) als er een talud uit zand gebruikt wordt: de projectielresten daaruit verwijderen.
§ 3. De datum en de aard van de onderhouds- en reinigingswerkzaamheden worden genoteerd in een register dat deel uitmaakt van het exploitatiedossier, dat de exploitant bijhoudt en ter inzage houdt voor de toezichthouder.
Art. 5.32.7.1.4. Algemene bepalingen over veiligheid
§ 1. Op de buitenkant van alle toegangsdeuren tot de schietstand wordt het volgende bericht aangebracht in duidelijk leesbare letters: "OPGELET SCHIETSTAND - VERBODEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN".
§ 2. Boven elke toegangsdeur tot het schietlokaal die van buitenaf geopend kan worden, bevindt zich aan de buitenkant van het lokaal een rood lichtsignaal dat oplicht als de schietstand in gebruik is.
§ 3. Het is verboden wapens te laden of geladen wapens bij zich te hebben in de lokalen of op de terreinen van de inrichting, buiten de eigenlijke schietstand, behalve voor de personen die bevoegd zijn een geladen wapen te dragen.
§ 4. De standplaatsen van de schutters zijn zo bepaald dat de uitgeworpen hulzen naburige schutters niet kunnen hinderen.
§ 5. Als de schietstand door meer dan één schutter tegelijk gebruikt wordt, mag er uitsluitend geladen, eventueel ontladen en op doel geschoten worden vanaf de plaatsen die daarvoor bepaald zijn. Die voorwaarde geldt niet voor de dynamische disciplines, vermeld in artikel 5.32.7.1.13.
§ 6. Het aantal toegelaten personen op de schietstand is beperkt tot de schutters, al dan niet in opleiding, de schietmonitoren of de personen die nodig zijn om de arbitrage en het toezicht uit te oefenen, en eventueel het publiek.
Het maximum aantal aanwezige personen wordt bepaald in overleg met de bevoegde brandweerdienst. In elk geval neemt het publiek minimaal twee meter achter de standplaats van de schutter plaats, waarbij een bezetting van maximaal twee personen per vierkante meter wordt gerespecteerd. Er is altijd ten minste een tweede persoon aanwezig gedurende de schietoefeningen.
§ 7. Bij het betreden van de schietzone treedt automatisch een alarmsignaal in werking, dat bestaat uit een visueel en een akoestisch signaal.
§ 8. De schietstand is uitgerust met ten minste één gemakkelijk te bereiken telefoontoestel waarmee de hulpdiensten kunnen worden verwittigd.
Art. 5.32.7.1.5. Algemene bepalingen over afval
Dit artikel is alleen van toepassing op schietstanden waar vuurwapens worden gebruikt.
Het verzamelde stof met onverbrand kruit wordt vochtig gehouden in afwachting van de afvoer ervan. Het verzamelde stof en de vervuilde filters, zowel van de afzuiging als van de stofzuiger, zijn aangeduid als gevaarlijk afval en worden afgevoerd overeenkomstig de reglementering die van toepassing is.
De lege hulzen en het kogelafval worden afgegeven voor recyclage of afgevoerd en verwijderd.
Art. 5.32.7.1.6. Verplichting om een exploitatiedossier bij te houden
Dit artikel is alleen van toepassing op schietstanden waar vuurwapens worden gebruikt.
De exploitant moet een exploitatiedossier bijhouden. Het exploitatiedossier mag digitaal worden bijgehouden en is altijd en op eenvoudig verzoek van de toezichthouder ter beschikking. Het exploitatiedossier omvat:
1° het uitvoeringsplan op een schaal van minimaal 1/200 van alle lokalen met aanduiding van hun verbindingen, toegangen en uitgangen, alsook de aard en de plaats van de blustoestellen en de plaats van het elektrische schakelbord;
2° het attest van het bevoegde brandweerkorps over de aard en het aantal blustoestellen en de plaats ervan, alsook over het aantal toegelaten personen in de schietruimte;
3° de attesten over de brandweerstand, de brandreactie en het brandgedrag van de gebruikte bouwmaterialen;
4° de naam van de persoon die verantwoordelijk is voor de veiligheid;
5° de attesten over de controles van de elektrische installatie en de blustoestellen;
6° de attesten over het jaarlijkse onderhoud van de explosie beveiligde stofzuiger;
7° een werkregister met de lijst van de aard en de datum van de uitgevoerde nazichts- en onderhoudsbeurten en herstellingswerken.
Art. 5.32.7.1.7. Algemene bepalingen over signalisaties
Iedere uitgang of nooduitgang wordt aangegeven met reglementaire pictogrammen. Die pictogrammen worden verlicht door de normale verlichting en de veiligheidsverlichting. Aanvullend worden op een hoogte van maximaal 0,40 meter boven de vloer pictogrammen of andere signalisaties aangebracht die de richting van de dichtstbijzijnde nooduitgang aangeven. Die pictogrammen worden verlicht door de normale verlichting en de veiligheidsverlichting of bestaan uit nalichtende (fotoluminescerende) materialen.
Aanduidingen die een rookverbod opleggen, worden op goed zichtbare plaatsen aangebracht.
Art. 5.32.7.1.8. Algemene bepalingen over de gebruikte wapens en munitie
De wapens zijn altijd goed onderhouden.
Behalve in schietstanden, ingedeeld in categorie E, is het gebruik van hagelpatronen verboden.
Het is verboden om munitie met zwart kruit, spoortrekkende munitie, indringende munitie, brandstichtende munitie, ontploffende munitie, opensplijtende munitie, kwikhoudende munitie en munitie met een hardstalen kern te gebruiken, alsook andere munitie als vermeld in de Wapenwet van 8 juni 2006 .
Het gebruik van voorlaadwapens is verboden.
Art. 5.32.7.1.9. Algemene bepalingen over geluid en trillingen
Dit artikel is alleen van toepassing op schietstanden waar vuurwapens worden gebruikt.
Met behoud van de toepassing van hoofdstuk 4.5 geldt met betrekking tot geluid en trillingen ook dit artikel .
Het specifieke geluid Lsp, vermeld in hoofdstuk 4.5, wordt als volgt gedefinieerd en gemeten:
1° Lsp is de som van het niveau van het eigenlijke relevante schietgeluid (Lrel) en het beoordelingsgetal 12 voor het impulskarakter van schietgeluid;
2° Lrel wordt berekend volgens de volgende formule: Lrev = 10 log10 ((10Aeq,1s/10 x n)/3600)
waarbij:
n: het totale aantal schoten per uur.
De richtgetallen voor n zijn:
a) pistool/revolver: (maximaal aantal schutters) x 150
b) lange wapens: (maximaal aantal schutters) x 45
Het specifiek geluid Lsp wordt getoetst aan de richtwaarden voor specifiek geluid in openlucht en niet aan de richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in openlucht.
Art. 5.32.7.1.10. Algemene bepalingen over verluchting en luchtverontreiniging
Dit artikel is alleen van toepassing op schietstanden waar vuurwapens worden gebruikt.
De schietruimte beschikt over een onafhankelijk ventilatiecircuit, gescheiden van de rest van het gebouw. De schietruimte wordt onder een lichte overdruk gehouden.
De schietstand is voorzien van een mechanische verluchting, zodat de schadelijke stoffen die bij het schieten in de lucht vrijkomen op een doeltreffende wijze worden verwijderd. Het ventilatiesysteem is zo ontworpen dat verse lucht wordt aangevoerd achter de schutters en ter hoogte van de kogelvanger wordt weggezogen. De capaciteit is zo dat een luchtsnelheid van minimaal 0,2 m/s bij statisch schieten en kleischijfschieten en minstens 0,4 m/s bij dynamisch schieten in de schietrichting wordt verkregen bij een laminaire luchtstroming op alle plaatsen in de schietruimte. De luchttoevoer is uitgerust met een noodstop in geval van brand.
Het ventilatiesysteem mag pas uitgeschakeld worden tien minuten nadat de schietactiviteiten beëindigd zijn.
De verspreiding van loodhoudend stof in de omgeving wordt voorkomen door een doeltreffende en brandveilige filterinstallatie op de uitlaat van het ventilatiesysteem te plaatsen.
De uitlaat wordt zo geplaatst dat de afgassen zich gemakkelijk en voldoende kunnen verspreiden.
Art. 5.32.7.1.11. Algemene bepalingen over de uitrusting van het gebouw
§ 1. Dit artikel is alleen van toepassing op schietstanden waar vuurwapens worden gebruikt.
§ 2. De verlichtingstoestellen en de elektriciteitsleidingen binnen de schietzone worden beschermd tegen de inslag van projectielen.
§ 3. De schietstand is uitgerust met een veiligheidsverlichting die automatisch in werking treedt bij als de hoofdverlichting uitvalt.
§ 4. Met behoud van de toepassing van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties worden de elektrische installaties van de schietinrichting regelmatig gecontroleerd door een bevoegde deskundige. De exploitant houdt de keuringsattesten bij in het exploitatiedossier.
§ 5. Oneffenheden en uitstekende delen van constructies in de schietstand zoals balken, palen, transportmechanismen van de schietschijven en aandrijfmechanismen van silhouetten, worden zo veel mogelijk vermeden. Als ze constructief nodig zijn, worden ze op een van de volgende wijzen aangebracht:
1° bekleed met materiaal waar de projectielen kunnen indringen en waardoor ze weerhouden worden;
2° afgeschermd door staalplaten die zo aangebracht zijn dat de projectielen op een veilige wijze afketsen naar verder gelegen delen in de schietzone.
Het eerste lid is alleen van toepassing op uitstekende delen die de projectielen zouden kunnen terugkaatsen.
§ 6. Tussen de standplaats van de schutter en de rechtstreeks aanschietbare wand mogen alleen de noodzakelijke ventilatieopeningen en eventuele uitgangen of vluchtluiken voorkomen. Die openingen zijn zo afgeschermd dat een projectiel het lokaal niet kan verlaten. De nooduitgangen en vluchtluiken draaien naar buiten open en kunnen niet van buitenaf geopend worden.
§ 7. De toegangsdeuren bevinden zich achter de standplaatsen van de schutters en draaien open in de vluchtrichting.
§ 8. De plaats, de verdeling en de breedte van de uitgangen laten een snelle en gemakkelijke ontruiming van het lokaal toe.
§ 9. Boven op de gewapende betonlaag die per categorie wordt bepaald, is de vloer afgewerkt met een laag in zacht materiaal. Deze opbouw verhindert dat, als de vloer wordt aangeschoten, een projectiel terugkaatst in de richting van de schutter. De vloer heeft een effen oppervlakte zodat die gemakkelijk te reinigen is. In een schietstand van categorie A1, A2, B, C en E is de vloer opgebouwd op één van de volgende manieren:
1° een sportvloer met een onderlaag met een dikte van minimaal 35 mm die, als de vloer wordt aangeschoten, verhindert dat het projectiel terugkaatst in de richting van de schutter. De onderlaag wordt afgewerkt met een egaliserende toplaag. De toplaag bestaat uit brandvertragend materiaal waaruit bij brand geen giftige stoffen vrijkomen;
2° een zandcementbedlaag (ondervloer) met een dikte van minimaal 50 mm. Om een effen en gemakkelijk reinigbare vloer te verkrijgen, wordt de zandcementbedlaag gepolijst;
3° een gelijmde plankenvloer met de nerfrichting van het hout in de schietrichting;
4° een type vloer dat door of namens een bevoegde overheid van een andere lidstaat van de Europese Unie geschikt is verklaard om de functies, vermeld in deze paragraaf, te vervullen. Een attest waaruit deze geschiktheid blijkt wordt gevoegd bij de vergunningsaanvraag;
5° een ander type vloer wordt vooraf ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning. De aanvrager toont aan dat de vloer voldoet om de functies, vermeld in deze paragraaf, te vervullen.
Art. 5.32.7.1.12. Algemene bepalingen over de kogelvanger
De kogelvanger vervult gelijktijdig de volgende functies:
1° de rechtstreeks aanschietbare wand beschermen tegen de impact;
2° voorkomen dat de projectielen in de schietstand terugkaatsen;
3° de productie van loodhoudend stof bij de impact zo klein mogelijk houden.
Art.5.32.7.1.13. Schietstanden voor dynamische schietactiviteiten
Dit artikel is niet van toepassing voor de schietstanden van categorie E of de activiteiten paintball en airsoft.
Dynamisch schieten wordt alleen beoefend in gesloten schietstanden.
De volgende vereisten zijn bijkomend van toepassing op schietstanden voor dynamische schietactiviteiten. De vereisten, vermeld in punt 1° tot en met 3°, zijn alleen van toepassing op schietstanden die behoren tot categorie A1, A2, B en C:
1° de wanden en het plafond van de schietstand zijn vanaf de startlijn waar de dynamische disciplines plaatsvinden tot tien meter voor de kogelvanger bekleed met een materiaal waar de projectielen kunnen indringen en waardoor ze weerhouden worden;
2° aansluitend met de bekleding en tot aan de kogelvanger zijn de wand en het plafond uitgerust met een kogelvanger of bekleed met een materiaal dat de functies vervult van een kogelvanger als vermeld in artikel 5.32.7.1.12;
3° metalen kogelvangers zijn voorzien van een antiricochetgordijn dat voorkomt dat projectielresten terugkaatsen;
4° na ieder gebruik van de schietstand met vuurwapens wordt de volledige vloer van de schietstand gereinigd als vermeld in artikel 5.32.7.1.3, § 2.
Subafdeling 5.32.7.2. Schietstanden van categorie A1
Art. 5.32.7.2.1. Bouw
De schietzone is ten minste 25 meter lang.
De schietstanden zijn ondergebracht in een lokaal dat uitsluitend daarvoor bestemd is, en dat gebouwd is volgens een code van goede praktijk. De wanden, de vloer en de zoldering bestaan uit gewapend beton van minstens 19 cm dik of uit materialen met een gelijkwaardige kogelbestendigheid.
De aanschietbare wand in de normale schietrichting is over een voldoende oppervlakte afgeschermd door een doeltreffende kogelvanger als vermeld in artikel 5.32.7.2.2.
Alle overige aanschietbare wanden, inclusief het plafond, zijn vanaf de schutterspositie en over een lengte van ten minste 25 meter bekleed met een materiaal waar de projectielen kunnen indringen en waardoor ze weerhouden worden.
Art. 5.32.7.2.2. Kogelvanger
De kogelvanger neemt een van de volgende vormen aan:
1° een zandlichaam waarvan het talud gevormd is door een laag zand met een dikte bovenaan van ten minste 2,5 meter;
2° een staalplaat met een Brinell hardheid van ten minste 320 Hb uit één laag met een dikte van ten minste 20 mm, geplaatst onder een hoek van minimaal 45° en maximaal 70°, met zijwanden van staalplaat met een dikte van ten minste 10 mm. Om de projectielen op te vangen, is op de bodem een lade uit staalplaat met een dikte van ten minste 10 mm geplaatst;
3° lamellen van staalplaat met een Brinell hardheid van ten minste 320 Hb uit één laag met een dikte van ten minste 20 mm, geplaatst onder een hoek tussen 40° en 50°, met een omkasting van staalplaat met een dikte van ten minste 10 mm;
4° een combinatie van het type, vermeld in punt 1° en 2° of het type, vermeld in punt 1° en 3°. Bij een combinatie mag de dikte van het zandlichaam nooit minder dan 50% zijn van de waarde, vermeld in punt 1°. De staalplaten, vermeld in punt 2° en 3°, mogen in dat geval uitgevoerd conform artikel 5.32.7.3.2, 2° en 3° ;
5° een natuurrubber granulaat kogelvanger die bestaat uit een metalen draagstructuur met daarop horizontaal gemeten minimaal 1 meter rubbergranulaat. De metalen draagstructuur is voorzien van een staalplaat met een Brinell hardheid van 500 Hb met een dikte van 8 mm;
6° een synthetische granulaat kogelvanger die bestaat uit een metalen draagstructuur met daarop horizontaal gemeten minimaal 2,5 meter synthetisch granulaat. De metalen draagstructuur is voorzien van een staalplaat met een Brinell hardheid van 500 Hb met een dikte van 8 mm;
7° een type kogelvanger dat door of namens een bevoegde overheid van een andere lidstaat van de Europese Unie geschikt is verklaard om de functies, vermeld in artikel 5.32.7.1.12, te vervullen. Een attest waaruit die geschiktheid blijkt, wordt bij de vergunningsaanvraag gevoegd;
8° een ander type kogelvanger dat vooraf ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning. De aanvrager toont aan dat de kogelvanger voldoet om de functies, vermeld in 5.32.7.1.12, te vervullen.
Subafdeling 5.32.7.3. Schietstanden van categorie A2
Art. 5.32.7.3.1. Bouw
De schietstanden zijn ondergebracht in een lokaal dat uitsluitend daarvoor bestemd is, en dat gebouwd is volgens een code van goede praktijk. De wanden, de vloer en de zoldering bestaan uit gewapend beton van minstens 19 cm dik of uit materialen met een gelijkwaardige kogelbestendigheid.
De aanschietbare wand in de normale schietrichting is over een voldoende oppervlakte afgeschermd door een doeltreffende kogelvanger als vermeld in artikel 5.32.7.3.2.
Alle overige aanschietbare wanden, inclusief het plafond, zijn vanaf de schutterspositie en over een lengte van ten minste 10 meter bekleed met een materiaal waar de projectielen kunnen indringen en waardoor ze weerhouden worden.
Art. 5.32.7.3.2. Kogelvanger
De kogelvanger neemt een van de volgende vormen aan:
1° een zandlichaam waarvan het talud gevormd is door een laag zand met een dikte bovenaan van ten minste 1 meter;
2° een staalplaat met een Brinell hardheid van ten minste 320 Hb uit één laag met een dikte van ten minste 12 mm, geplaatst onder een hoek van minimaal 45° en maximaal 70°, met zijwanden van staalplaat met een dikte van ten minste 5 mm. Om de projectielen op te vangen, is op de bodem een lade uit staalplaat met een dikte van ten minste 5 mm geplaatst;
3° lamellen van staalplaat met een Brinell hardheid van ten minste 320 Hb uit één laag met een dikte van ten minste 12 mm, geplaatst onder een hoek tussen 40° en 50°, met een omkasting van staalplaat met een dikte van ten minste 8 mm;
4° een combinatie van het type, vermeld in punt 1° en 2° of het type, vermeld in punt 1° en 3°. Bij een combinatie mag de dikte van het zandlichaam nooit minder dan 50% zijn van de waarde, vermeld in punt 1°. De staalplaten, vermeld in punt 2° en 3°, mogen in dat geval uitgevoerd worden conform artikel 5.32.7.4.2, 2° en 3° ;
5° een natuurrubber granulaat kogelvanger die bestaat uit een metalen draagstructuur met daarop horizontaal gemeten minimaal 1 meter natuurrubber granulaat. De metalen draagstructuur is bij voorkeur voorzien van impactplaten met een Brinell van hardheid 500 Hb met een dikte van 8 mm;
6° een synthetische granulaat kogelvanger die bestaat uit een metalen draagstructuur met daarop horizontaal gemeten minimaal 2,5 meter synthetisch granulaat. De metalen draagstructuur is bij voorkeur voorzien van impactplaten met een Brinell hardheid van 500 Hb met een dikte van 8 mm;
7° een type kogelvanger dat door of namens een bevoegde overheid van een andere lidstaat van de Europese Unie geschikt is verklaard om de functies, vermeld in artikel 5.32.7.1.12, te vervullen. Een attest waaruit die geschiktheid blijkt, wordt bij de vergunningsaanvraag gevoegd;
8° een ander type kogelvanger dat vooraf ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning.
Subafdeling 5.32.7.4. Schietstanden van categorie B
Art. 5.32.7.4.1. Bouw
De schietstanden zijn ondergebracht in een lokaal dat uitsluitend daarvoor bestemd is, en dat gebouwd is volgens een code van goede praktijk. De wanden, de vloer en de zoldering bestaan uit gewapend beton van minstens 19 cm dik of uit materialen met een gelijkwaardige kogelbestendigheid.
De aanschietbare wand in de normale schietrichting is over een voldoende oppervlakte afgeschermd door een doeltreffende kogelvanger als vermeld in artikel 5.32.7.4.2.
Alle overige aanschietbare wanden, inclusief het plafond, zijn vanaf de schutterspositie en over een lengte van ten minste 10 meter bekleed met een materiaal waar de projectielen kunnen indringen en waardoor ze weerhouden worden.
Art. 5.32.7.4.2. Kogelvanger
De kogelvanger neemt een van de volgende vormen aan:
1° een zandlichaam waarvan het talud gevormd is door een laag zand met een dikte bovenaan van ten minste 0,5 meter;
2° een staalplaat uit één laag met een dikte van ten minste 12 mm, geplaatst onder een hoek van minimaal 45° en maximaal 70°, met zijwanden van staalplaat met een dikte van ten minste 5 mm. Om de projectielen op te vangen, is op de bodem een lade uit staalplaat met een dikte van ten minste 5 mm geplaatst;
3° lamellen van staalplaat uit één laag met een dikte van ten minste 12 mm, geplaatst onder een hoek tussen 40° en 50°, met een omkasting van staalplaat met een dikte van ten minste 8 mm;
4° een combinatie van het type, vermeld in punt 1° en 2° of het type, vermeld in punt 1° en 3°. Bij een combinatie mag de dikte van het zandlichaam nooit minder dan 50% zijn van de waarde, vermeld in punt 1°. De staalplaten, vermeld in punt 2° en 3°, mogen in dat geval uitgevoerd worden conform artikel 5.32.7.5.2, 2° en 3° ;
5° een natuurrubber granulaat kogelvanger die bestaat uit een metalen draagstructuur met daarop horizontaal gemeten minimaal 1 meter rubbergranulaat. De metalen draagstructuur is bij voorkeur voorzien van impactplaten met een Brinell hardheid van 500 Hb met een dikte van 8 mm;
6° een synthetische granulaat kogelvanger die bestaat uit een metalen draagstructuur met daarop horizontaal gemeten minimaal 2,5 meter synthetisch granulaat. De metalen draagstructuur is bij voorkeur voorzien van impactplaten met een Brinell hardheid van 500 Hb met een dikte van 8 mm;
7° een kogelvanger die bestaat uit met granulaat gevulde bakken met een kunststof voorzetplaat van minimaal 50 mm die geschikt is voor de munitie en kalibers die in de schietstand toegelaten zijn. Minimaal is er over een dikte van 20 cm granulaat aanwezig. De bak is altijd tot op 2 cm van de rand opgevuld met granulaat;
8° een type kogelvanger dat door of namens een bevoegde overheid van een andere lidstaat van de Europese Unie geschikt is verklaard om de functies, vermeld in artikel 5.32.7.1.12, te vervullen. Een attest waaruit die geschiktheid blijkt, wordt bij de vergunningsaanvraag gevoegd;
9° een ander type kogelvanger dat vooraf ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning.
Subafdeling 5.32.7.5. Schietstanden van categorie C
Art. 5.32.7.5.1. Bouw
De schietstand is ondergebracht in een lokaal dat uitsluitend daarvoor bestemd is. De wanden, de vloer en de zoldering bestaan uit gewapend beton van minstens 10 cm dik, uit vol metselwerk van minstens 14 cm dik of uit materialen met een gelijkwaardige kogelbestendigheid.
De aanschietbare wand in de normale schietrichting is over een voldoende oppervlakte afgeschermd door een doeltreffende kogelvanger als vermeld in artikel 5.32.7.5.2.
Alle overige aanschietbare wanden, inclusief het plafond, zijn vanaf de schutterspositie en over een lengte van ten minste 10 meter bekleed met een materiaal waar de projectielen kunnen indringen en waardoor ze weerhouden worden.
Art. 5.32.7.5.2. Kogelvanger
De kogelvanger neemt een van de volgende vormen aan:
1° een zandlichaam waarvan het talud gevormd is door een laag zand met een dikte bovenaan van ten minste 0,5 meter;
2° een staalplaat uit één laag met een dikte van ten minste 5 mm, geplaatst onder een hoek van minimaal 45° en maximaal 70°, met zijwanden van staalplaat met een dikte van ten minste 5 mm. Om de projectielen op te vangen, is op de bodem een lade uit staalplaat met een dikte van ten minste 5 mm geplaatst;
3° lamellen van staalplaat uit één laag met een dikte van ten minste 5 mm, geplaatst onder een hoek tussen 40° en 50°, met een omkasting van staalplaat met een dikte van ten minste 3 mm;
4° een natuurrubber granulaat kogelvanger die bestaat uit een metalen draagstructuur met daarop horizontaal gemeten minimaal 1 meter rubbergranulaat De metalen draagstructuur is bij voorkeur voorzien van impactplaten met een Brinell hardheid van 500 Hb met een dikte van 8 mm;
5° een synthetische granulaat kogelvanger die bestaat uit een metalen draagstructuur met daarop horizontaal gemeten minimaal 2,5 meter synthetisch granulaat. De metalen draagstructuur is bij voorkeur voorzien van impactplaten met een Brinell hardheid van 500 Hb met een dikte van 8 mm;
6° een kogelvanger die bestaat uit met granulaat gevulde bakken met een kunststof voorzetplaat van minimaal 50 mm die geschikt is voor de munitie en kalibers, die in de schietstand toegelaten zijn. Minimaal is er over een dikte van 20 cm granulaat aanwezig. De bak is altijd tot op 2 cm van de rand opgevuld met granulaat;
7° een type kogelvanger dat door of namens een bevoegde overheid van een andere lidstaat van de Europese Unie geschikt is verklaard om de functies, vermeld in artikel 5.32.7.1.12, te vervullen. Een attest waaruit die geschiktheid blijkt, wordt bij de vergunningsaanvraag gevoegd;
8° een ander type kogelvanger dat vooraf ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning.
Subafdeling 5.32.7.6. Schietstanden van categorie D
Art. 5.32.7.6.1. Bouw.
De schietstand is ondergebracht in een lokaal waarvan de wanden, de vloer en de zoldering voldoende projectielbestendig zijn.
De rechtstreeks aanschietbare wand is over een voldoende oppervlakte afgeschermd door een doeltreffende projectielvanger.
Subafdeling 5.32.7.7. Schietstanden van categorie E
Art. 5.32.7.7.1. Algemeen
Er worden alleen hagelwapens met een maximum kaliber van 12 gebruikt in de schietstand.
Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, zijn alleen loodhagelpatronen met een maximale hageldiameter van 3 mm toegelaten.
Art. 5.32.7.7.2. Bouw en kogelopvang
De schietstand is ondergebracht in een hal met een minimale hoogte van 4 meter. De wanden, de vloer en het plafond bestaan uit solide materialen, zoals beton, vol metselwerk, staalbouw, bekleed met solide panelen of gelijkwaardige materialen.
In de volledige schietstand wordt er binnenbekleding aangebracht, waardoor de hagelprojectielen nooit in contact kunnen komen met de buitenwand. De binnenbekleding vangt de hagel altijd op.".
Art.165. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, wordt een afdeling 5.32.7bis, die bestaat uit artikel 5.32.7bis.1.0 tot en met 5.32.7bis.3.6, ingevoegd, die luidt als volgt:
"Afdeling 5.32.7bis. - Schietstanden in openluchtBR}Subafdeling 5.32.7bis.1. - Algemene bepalingen
Art. 5.32.7bis.1.0. § 1. Deze afdeling is van toepassing op de inrichtingen, vermeld in rubriek 32.7 van de indelingslijst, die in openlucht ondergebracht zijn .
§ 2. Elke uitbating van een schietstand in openlucht is verboden in natuur- en bosgebieden die vermeld zijn in:
1° ontwerpgewestplannen, gewestplannen en andere ruimtelijke uitvoeringsplannen;
2° het Bosdecreet van 13 juli 1990;
3° het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.
Voor de activiteiten paintball en airsoft is het verbod, vermeld in het eerste lid, niet van toepassing als de exploitant beschikt over een machtiging, verleend door het Agentschap voor Natuur en Bos, om een risicovolle activiteit in natuur- of bosgebied te organiseren. De exploitant beschikt ook over een toestemming van de beheerder van het natuur- of bosgebied.
Art. 5.32.7bis.1.1. Het schietterrein
§ 1. Tijdens het schieten wordt een onveilige zone in elke schietrichting in acht genomen. De onveilige zone wordt voor een worst-casescenario bepaald, rekening houdend met alle gebruikte wapens, de munitie en de inrichting van de schietstand.
§ 2. Tijdens het schieten wordt ervoor gezorgd dat niemand de onveilige zone onaangekondigd betreedt.
§ 3. Rondom de onveilige zone worden waarschuwingsborden geplaatst met het opschrift: "SCHIETTERREIN, het terrein achter dit bord is levensgevaarlijk wegens schietoefeningen".
Voor de activiteiten paintball en airsoft wordt in het opschrift, vermeld in het eerste lid, "levensgevaarlijk" vervangen door "gevaarlijk" en "schietoefeningen" in "paintball" of "airsoft". De waarschuwingsborden worden geplaatst op alle wegen en paden die toegang geven tot de onveilige zone.
§ 4. Op de hoeken van het schietveld wordt een goed zichtbare rode vlag geplaatst.
§ 5. Er wordt uitsluitend op het doel geschoten vanaf de standplaatsen van de schutters binnen het schietveld. Het schietveld wordt aangegeven met richtingspalen. Die voorwaarde is niet van toepassing bij de activiteiten paintball en airsoft.
§ 6. De uiterste standplaatsen voor de schutters zijn vastgelegd met een piket of gelijkwaardig, en zijn blijvend aangegeven. Die voorwaarde is niet van toepassing bij de activiteiten paintball en airsoft.
Art. 5.32.7bis.1.2. Inrichting van de schietstand
De toeschouwers en de schutters die niet aan de beurt zijn, bevinden zich achter een materiële hindernis, die minstens 5 meter achter de schietplaats ligt. Die voorwaarde is niet van toepassing bij de activiteiten paintball en airsoft.
Art. 5.32.7bis.1.3. De wapens en munitie
De wapens zijn altijd goed onderhouden.
Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt alleen gebruik gemaakt van stalen munitie en is het verboden loodpatronen voorhanden te hebben tijdens het schieten.
Het is verboden om munitie met zwart kruit, spoortrekkende munitie, indringende munitie, brandstichtende munitie, ontploffende munitie, opensplijtende munitie, kwikhoudende munitie en munitie met een hardstalen kern te gebruiken, alsook andere munitie als vermeld in de Wapenwet van 8 juni 2006.
Het gebruik van voorlaadwapens is verboden.
Als de schutter niet op de schietplaats is, bevindt zijn wapen zich op een veilige plaats.
Voor de schieting legt de schutter zijn patronen ter controle voor aan de hoofdscheidsrechter of de verantwoordelijke persoon.
Paragraaf 2 en paragraaf 3, alleen voor zwart kruit, zijn niet van toepassing op wapens met historische, folkloristische of decoratieve waarde als vermeld in het koninklijk besluit van 20 september 1991 betreffende de vuurwapens met historische, folkloristische of decoratieve waarde en de vuurwapens die voor het schieten onbruikbaar zijn gemaakt.
Art. 5.32.7bis.1.4. Het personeel
Het toezicht wordt uitgeoefend door de verantwoordelijke persoon, bijgestaan door een of meer medewerkers en door de wedstrijdleiding. De verantwoordelijke persoon en zijn medewerkers staan in voor het veilige verloop van de schieting en nemen alle beslissingen die daarvoor nodig zijn.
De verantwoordelijke persoon, zijn medewerkers en de wedstrijdleiding dragen duidelijk zichtbare kentekens.
De minimumleeftijd van de verantwoordelijke persoon, zijn medewerkers en de operatoren is 18 jaar.
Art. 5.32.7bis.1.5. De schieting
§ 1. Dit artikel is niet van toepassing op de activiteiten paintball en airsoft.
§ 2. Op de schietplaats vertoeven geen andere personen dan de schutters die aan de beurt zijn en eventueel de scheidsrechters, de juryleden, de initiator of instructeur en de werpleider.
De wapens worden alleen geladen op de schietplaats.
De schutters mogen de schietplaats alleen verlaten met een ongeladen wapen. De schutter houdt zijn wapen altijd in de richting van het schietveld, tenzij het geopend is.
Als een geladen geweer defect is, meldt de schutter dat onmiddellijk aan de scheidsrechter.
§ 3. De schieting mag pas beginnen na de expliciete toelating van de verantwoordelijke persoon, die vooraf gecontroleerd heeft of de veiligheid verzekerd is. De verantwoordelijke persoon of zijn medewerkers die hij daarvoor heeft aangewezen, houden verder permanent toezicht op het verloop van de schieting.
De schieting wordt onmiddellijk stilgelegd als de verantwoordelijke persoon de rode vlag opsteekt of een geluidssignaal laat horen.
§ 4. Telkens als het nodig is dat het schietveld betreden wordt, ontladen de schutters hun wapen.
De schutters mogen elkaar op geen enkele manier hinderen.
Iedereen die zich op een onverantwoordelijke manier gedraagt, wordt van het schietterrein verwijderd.
Art. 5.32.7bis.1.6. Geluid
Behalve voor kleischieten en traditioneel buksschieten geldt voor het geluid en de trillingen artikel 5.32.7.1.9. Voor kleischieten gelden de voorwaarden, vermeld in artikel 5.32.7bis.2.3. Bij buksschieten gelden de voorwaarden, vermeld in artikel 5.32.7bis.3.5.
Art. 5.32.7bis.1.7. Verbods- en afstandsregels
Deze verbodsbepalingen, vermeld in het tweede lid, zijn niet van toepassing op tijdelijke inrichtingen.
Het is verboden een schietstand in openlucht te exploiteren waarvan de schietposten in de schietrichting op een afstand van 500 meter of minder liggen van een stilte-behoevende inrichting, een woongebied ander dan een woongebied met landelijk karakter, een natuurgebied met wetenschappelijke waarde, van een natuurreservaat, een parkgebied of een gebied voor verblijfsrecreatie.
De verbodsregels, vermeld in het tweede lid, zijn niet van toepassing op bestaande inrichtingen of gedeelten ervan, noch op het traditioneel buksschieten of het traditioneel klepschieten.
Binnen de onveilige zone, vermeld in artikel 5.32.7bis.1.1, § 1, mogen in de schietrichting geen individuele woningen liggen.
Subafdeling 5.32.7bis.2. Kleischieten
Deze subafdeling is bijkomend van toepassing op de inrichtingen, vermeld in rubriek 32.7 van de indelingslijst, waar uitsluitend wordt gebruikgemaakt van hagelpatronen, en die zijn ondergebracht in openlucht.
Art. 5.32.7bis.2.1. Algemene bepalingen
Zodra de kleischijven of de brokstukken ervan ingevolge de weersomstandigheden buiten het schietveld kunnen terechtkomen, wordt de schieting onmiddellijk stilgelegd.
Het is verboden kleischijven te gebruiken of voorhanden te hebben die milieugevaarlijke stoffen bevatten in concentraties die de volgende waarde te boven gaan: de som van antraceen, benzo[a]antraceen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, chryseen, fenantreen, fluorantheen, indeno[1,2,3cd]pyreen, naftaleen en benzo[ghi]peryleen, mag niet meer bedragen dan 10 mg/kg.
Art. 5.32.7bis.2.2. De wapens en munitie
De gebruikte wapens zijn hagelwapens met een gladde loop met maximumkaliber 12. De schouderriem is verwijderd.
De patronen mogen niet langer zijn dan 70 mm, en de vulling ervan bedraagt ten hoogste 28 g. De diameter van de staalkorrels is ten hoogste 3 mm.
De verplichtingen, vermeld in het eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op hagelwapens met historische, folkloristische of decoratieve waarde als vermeld in het koninklijk besluit van 20 september 1991 betreffende de vuurwapens met historische, folkloristische of decoratieve waarde en de vuurwapens die voor het schieten onbruikbaar zijn gemaakt.
Art. 5.32.7bis.2.3. Geluid
Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, zijn de geluidsnormen, vermeld in hoofdstuk 4.5, niet van toepassing op kleischietstanden in openlucht. De schietactiviteiten zijn evenwel alleen toegelaten gedurende de periode van 10 uur tot 19 uur op zon- en feestdagen en van 10 uur tot 21 uur op de andere dagen.
De exploitant treft de nodige maatregelen om de geluidsproductie aan de bron en de geluidsoverdracht naar de omgeving te beperken en vermeldt die maatregelen in een register. Ook de controle en de wijze van controle op de maatregelen worden in het register vermeld. De exploitant houdt het register altijd ter beschikking van de toezichthouder. Naargelang de omstandigheden en de technologisch verantwoorde mogelijkheden volgens de huidige stand van de techniek wordt daarbij gebruikgemaakt van een oordeelkundige (her)schikking van de geluidsbronnen, geluidsarme installaties en toestellen, geluidsisolatie of -absorptie of -afscherming. Het maximale emissieniveau wordt per discipline en per categorie bepaald. Daarbij wordt rekening gehouden met de best beschikbare verantwoorde technieken. Dit maximale emissieniveau wordt ingeschreven in het register.
Subafdeling 5.32.7bis.3. Traditioneel buksschieten
Art. 5.32.7bis.3.1. Het schietterrein en de inrichting van de schietstand.
Het schietterrein is volledig in eigendom van of in zijn geheel gehuurd door de exploitant van de schietstand. Het bewijs van de eventuele huurovereenkomst wordt ter inzage gehouden voor de toezichthouder.
De schietstand is uitgerust met een of meer schietbomen, elk voorzien van een kogelvanger, en een of meer aanlegpalen. Die worden oordeelkundig geschikt om de geluidsoverdracht naar de omliggende woningen te beperken en de veiligheid van de omwonenden te garanderen.
De horizontale afstand van de aanlegpaal tot de as van de overeenkomstige schietboom mag niet minder dan 8 meter en niet meer dan 10 meter bedragen.
Het hoogteverschil tussen de onderkant van de hark en het bodemoppervlak bedraagt minstens 14 meter.
De hark is uit hout vervaardigd. De hoogte en de breedte van de hark bedragen niet meer dan respectievelijk 2,5 meter en 1,5 meter.
Het hoogteverschil tussen de bovenkant van de aanlegpaal en het bodemoppervlak bedraagt minstens 2 meter.
De toeschouwers en de schutters die niet aan de beurt zijn, bevinden zich achter een materiële hindernis, die minstens 5 meter achter de schietplaats ligt.
De onveilige zone, vermeld in hoofdstuk C1. Veiligheid - reguliere activiteiten (binnen de inrichting) van de HLTS, wordt afgebakend met een materiële hindernis.
Art. 5.32.7bis.3.2. De wapens en de munitie
Als er geen schietactiviteiten plaatsvinden, worden de buksen opgeborgen buiten het bereik van onbevoegden.
Het ogief van de kogel mag niet puntig zijn. De lengte van het ogief mag niet groter zijn dan de halve diameter van de kogel.
Het kogelgewicht mag niet meer dan 45 gram bedragen.
De lading van de kogel wordt los gestort en voldoet chemisch aan het type "rookzwak".
Er wordt alleen geschoten met buksen van kaliber 12 of kaliber 16, of met luchtbuksen van kaliber 4,5.
Art. 5.32.7bis.3.3. De schietactiviteit
Er wordt altijd zo geschoten dat alle kogels afgevangen worden door de kogelvanger.
Tijdens het schieten rust de buks altijd op de aanlegpaal. Ongeoefende schutters mogen alleen schieten met toepassing van een affuit. De buksmeester oordeelt of een schutter geoefend of ongeoefend is.
Voor de aanvang van de schietactiviteit controleert de exploitant de toestand en de werking van de kogelvangers d. Bij twijfel wordt er niet geschoten. Als de kogelvanger tijdens het schieten abnormaal reageert, wordt het schieten gestaakt.
De kogelvanger wordt altijd op zijn hoogste punt geplaatst voor de schietactiviteit begint.
Alleen de buksmeester of zijn helper mag de buks op de schietstand verplaatsen. De buks wordt altijd in ongeladen toestand verplaatst.
Aan de aanlegpalen bevinden zich alleen de schutters die aan de beurt zijn, de buksmeester of de helpers.
Tijdens de schietactiviteit bevinden er zich geen personen achter de schietboom.
De buksmeester, de helper en iedere schutter zijn verplicht er zorg voor te dragen dat het schieten met de buks en het laden ervan zo verloopt dat er geen gevaar voor de omgeving kan ontstaan. Er mag alleen geschoten, geladen en ontgrendeld worden als de buks op de aanlegpaal rust en als de loopmonding gericht is op de kogelvanger waarop geschoten wordt. Alleen het gebruik van de munitie van de vereniging is toegestaan. Die munitie wordt door de buksmeester klaargezet.
Een schutter mag geen alcoholische dranken nuttigen zolang hij aan de schietactiviteit deelneemt. Elke schutter ondertekent het aanwezige schietregister of aanwezigheidsregister voor hij begint te schieten.
Het is verboden te schieten door het vlak dat gevormd wordt door de as van de aanlegpaal en de as van de overeenstemmende schietboom.
Personen bij wie een overtreding van de voorwaarden in deze subafdeling wordt vastgesteld, worden gestraft met een definitieve uitsluiting van de schietingen.
Art. 5.32.7bis.3.4. Veiligheid
De maatregelen, vermeld in hoofdstuk C1. Veiligheid - reguliere activiteiten (binnen de inrichting) van de HLTS, zijn van toepassing.
Art. 5.32.7bis.3.5. Geluid
§ 1. Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, zijn de geluidsnormen, vermeld in hoofdstuk 4.5, niet van toepassing op het traditionele buksschieten.
§ 2. De schietactiviteiten zijn alleen toegelaten van 10 uur tot 21 uur op werkdagen en zon- en feestdagen. Het aantal schietactiviteiten is beperkt tot maximaal één activiteit per week, met uitzondering van vijf weekends per jaar waarbij in het kader van schuttersfeesten of schietwedstrijden geoefend of geschoten wordt. De maximale duur van een activiteit is beperkt tot drie uur, met uitzondering van vijf weekends per jaar waarbij in het kader van schuttersfeesten of schietwedstrijden geoefend of geschoten wordt. Die weekends worden voor het begin van elk schietseizoen bekendgemaakt aan de toezichthouder en het gemeentebestuur.
§ 3. Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt het aantal schoten per uur beperkt tot 120.
§ 4. De exploitant treft de nodige maatregelen om de geluidsproductie aan de bron en de geluidsoverdracht in de omgeving te beperken en vermeldt die in een register. Ook de controle en de wijze van controle op die maatregelen worden in het register vermeld. De exploitant houdt het register altijd ter beschikking van de toezichthouder.
Rekening houdend met de beste beschikbare technieken wordt bij de keuze van de maatregelen gebruikgemaakt van een oordeelkundige (her)schikking van de geluidsbronnen, geluidsarme buksen en kogelvangers, geluidsisolatie, -absorptie of -afscherming.
Art. 5.32.7bis.3.6. Bodembescherming
De maatregelen, vermeld in hoofdstuk B1. Bodem - reguliere activiteiten (binnen de inrichting) van de HLTS, zijn van toepassing.".
Art.166. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, wordt afdeling 5.32.8, die bestaat uit artikel 5.32.8.1.1 tot en met 5.32.8.4.3.2, vervangen door wat volgt:
"Afdeling 5.32.8. Vaste baden, open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie
Subafdeling 5.32.8.1. Algemene bepalingen
Art. 5.32.8.1.1. Deze afdeling is van toepassing op de inrichtingen, vermeld in rubriek 32.8 van de indelingslijst, met uitzondering van de inrichtingen die verbonden zijn aan hotels of appartementsgebouwen die niet voor het publiek worden opengesteld. De voormelde inrichtingen die verbonden zijn aan hotels of appartementsgebouwen die niet voor het publiek worden opengesteld, moeten wel voldoen aan de bepalingen van deze afdeling die betrekking hebben op het waterbehandelingssysteem alsook op de kwaliteitsvereisten van het water en de opslag van chemicaliën.
Specifiek voor open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie zijn, wat deze subafdeling betreft, alleen artikel 5.32.8.1.1 tot en met 5.32.8.1.4, artikel 5.32.8.1.10, § 1 en § 4, en artikel 5.32.8.1.11, § 4 en § 5, van toepassing.
Art. 5.32.8.1.2. Brandvoorkoming en -bestrijding
Met behoud van toepassing van afdeling 4.1.12 van dit besluit beschikt de inrichting over een voldoende aantal geschikte, gebruiksklare en gemakkelijk te bereiken blustoestellen. De werking van die blustoestellen wordt ten minste jaarlijks gecontroleerd conform Titel 1 `algemene bepalingen betreffende de collectieve beschermingsmiddelen' van boek IX `Collectieve Bescherming en individuele uitrusting' en conform Titel 3 `Brandpreventie op de arbeidsplaatsen' van boek III `Arbeidsplaatsen' van de Codex over het welzijn op het werk van 28 april 2017 en in het bijzonder artikel 19 van titel I van Boek IX en artikel 22 van titel 3 van boek III. De attesten met de datum en de uitslag van die controle worden ter inzage gehouden voor de toezichthouder.
De bouw en inrichting van de gebouwen, alsook de aard, het aantal en de plaats van de blustoestellen worden, onafhankelijk van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of de akte van melding, bepaald in overleg met de bevoegde brandweer.
Alle personen kunnen geëvacueerd worden langs toegangs- en uitgangswegen naar een veilige plaats, zonder door cafés, drankzalen of andere lokalen die bij de instelling horen, of door aangrenzende eigendommen te gaan.
De gangen, de deuren en de trapgangen van de toegangs- en uitgangswegen, vermeld in het derde lid, zijn minstens twee meter hoog. Ze zijn dus hoog genoeg om een vlot verkeer toe te laten.
De breedte van de gangen, deuren en trapgangen, vermeld in het vierde lid, staat in verhouding tot het aantal personen dat maximaal in de lokalen aanwezig kan zijn. De gangen, deuren en trapgangen zijn minstens 80 cm breed en zijn minstens gelijk in centimeters aan het aantal personen dat maximaal in de lokalen aanwezig kan zijn. Dat aantal wordt vermenigvuldigd met 1,25 voor de dalende trappen naar de uitgangen, en met 2 voor de stijgende trappen naar de uitgangen.
De personen die zich in de lokalen bevinden, kunnen alle uitgangen gebruiken.
Elke uitgang of nooduitgang is aangegeven met reglementaire pictogrammen. Die pictogrammen zijn vanuit alle hoeken van de lokalen goed zichtbaar. De pictogrammen worden verlicht met de normale verlichting en met noodverlichting.
Art. 5.32.8.1.3. Elektrische installatie - verlichting
§ 1. Bij de natuurlijke en kunstmatige verlichting wordt de weerspiegeling van het licht in het water tot een minimum beperkt. De verlichting is zo uitgevoerd dat de bodem van het bad vanuit elke invalshoek zichtbaar is.
§ 2. De verlichtingsinstallatie is uitgerust met twee stroombronnen die onafhankelijk van elkaar zijn. Die bronnen leveren gelijktijdig stroom, tenzij een ervan automatisch stroom levert als de tweede uitvalt.
Een van de voormelde stroombronnen voedt de lampen van een verlichting die "algemene verlichting" wordt genoemd.
De andere bron voedt de lampen van een verlichting genoemd "noodverlichting".
§ 3. De verlichtingsinstallatie wordt zo ingericht dat als een van de stroombronnen, vermeld in paragraaf 2, uitvalt, er op geen enkel ogenblik een zo grote duisternis kan zijn dat de toeschouwers, baders en het personeel erdoor gehinderd worden om naar buiten te gaan.
Art. 5.32.8.1.4. Meldingen aan de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid
De exploitant meldt de volgende informatie aan de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid:
1° de datum van de eerste ingebruikname;
2° de sluitingsperiode;
3° de heringebruikname van het bad of de zweminrichting;
4° alle bouwtechnische veranderingen, ook als die intern worden doorgevoerd.
De exploitant is ook verplicht om elke wijziging van de inrichting drie maanden vooraf ter goedkeuring voor te leggen aan en te bespreken met de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, met behoud van toepassing van de procedure, vermeld in het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 betreffende de omgevingsvergunning.
Art. 5.32.8.1.5. De exploitant kan het zwembad volledig laten leeglopen in overleg met de beheerder van de ontvangende waterloop of de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Art. 5.32.8.1.6. Opslag van chemicaliën
§ 1. Dit artikel geldt voor alle vaste baden waarbij chemicaliën worden gebruikt in de waterbehandeling. Voor hot whirlpools en dompelbaden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt dit artikel vanaf 1 juli 2022.
§ 2. Met behoud van toepassing van hoofdstuk 5.17 worden chemicaliën op de volgende wijze opgeslagen:
1° de flessen, toestellen en leidingen die chloor in zuivere of in geconcentreerde toestand bevatten, worden in een afzonderlijk lokaal geplaatst, dat op doeltreffende wijze aan de onder- en bovenkant verlucht wordt. De toegang tot dat lokaal is verboden voor onbevoegden;
2° alle flessen, toestellen en leidingen zijn volgens een code van goede praktijk vervaardigd uit materialen die inert zijn ten opzichte van het betrokken middel;
3° er wordt in de nodige beschermingsmiddelen voorzien conform de Codex over het welzijn op het werk en in het bijzonder conform boek IX `Collectieve bescherming en individuele uitrusting';
4° de nodige voorzieningen worden getroffen om de buurt niet te hinderen door uitwasemingen;
5° producten die met elkaar kunnen reageren, worden geplaatst in volledig van elkaar gescheiden lokalen, die uitsluitend daarvoor bestemd zijn. Hun respectieve leidingen zijn voorzien van vulkoppelingen die niet met elkaar verenigbaar zijn;
6° de chemicaliën worden bewaard in gesloten vaten of houders, voorzien van de reglementaire etikettering. De voormelde vaten of houders bevinden zich in een waterdichte inkuiping met een capaciteit die minimaal 110 % bedraagt van het grootste vat of houder. De vaten waaruit chemicaliën worden gedoseerd, mogen niet meer product bevatten dan nodig voor een exploitatie van twee dagen;
7° de exploitant houdt een register bij met gegevens over het beheer van de chemicaliën, namelijk de benaming, de hoeveelheid, de leveringsdatum, de eventuele incidenten, alle onderhoudswerken, de controles, de defecten, de herstellingen en de ongevallen;
8° de installaties worden ten minste één keer per dag door een bevoegde persoon nagekeken;
9° chemicaliën worden altijd geleverd onder toezicht van een bevoegde persoon die de conformiteit van de levering controleert. Bij overdekte zwembaden is de levering van de chemicaliën verboden tijdens de openingsuren voor de inrichtingen die, ten gevolge van een toegestane afwijking, de voorschriften, vermeld in artikel 5.32.8.1.7,6°, niet hebben gerealiseerd.
Daarenboven wordt een installatie die gasvormig chloor onder een druk van meer dan 105 Pa bevat, jaarlijks onderworpen aan een geslaagde waterdrukproef onder een druk gelijk aan anderhalf maal de dienstdruk. Een attest van deze beproeving wordt ter beschikking gehouden van de ambtenaar die met het toezicht is belast. De dichtheid van deze apparatuur wordt steeds verzekerd.
Art. 5.32.8.1.7. Ventilatie en verwarming
Bij overdekte vaste baden worden voor de ventilatie en de verwarming de volgende maatregelen genomen:
1° in de zwemhal heerst er een relatieve luchtvochtigheid van maximaal gemiddeld 65%, gemeten over de hele ruimte;
2° de gemiddelde relatieve luchtvochtigheid wordt dagelijks manueel gemeten en in het register genoteerd;
3° de bezoekers worden niet gehinderd door tocht;
4° geen enkel afvoersysteem van lucht, damp of rook vormt hinder voor de buren;
5° in de zwemhal is er op een representatieve plaats een goed werkende thermometer en een hygrometer bevestigd;
6° de verse lucht wordt rechtstreeks van buiten aangezogen, op een plaats die ver genoeg verwijderd is van de opslagruimte voor chemicaliën en de afgevoerde lucht van het lokaal voor chlooropslag. Er wordt geen verse lucht aangezogen via een technische ruimte, tenzij door hermetisch gesloten leidingen.
Voor hot whirlpools en dompelbaden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt dit artikel vanaf 1 oktober 2022.
Art. 5.32.8.1.8. Trichlooramines
§ 1. Dit artikel is alleen van toepassing op overdekte vaste baden met uitzondering van de overdekte, natuurlijke zwembaden.
§ 2. De richtwaarde voor het gehalte aan trichlooraminen in de lucht bedraagt 300 µg/m3 en de grenswaarde bedraagt 500 µg/m3.
Het gehalte aan trichlooraminen wordt door en op kosten van de exploitant gecontroleerd conform het LUC/VII/002 van het compendium voor de monsterneming, meting en analyse van lucht, op gemotiveerd verzoek van de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid.
Het tijdstip en de plaats van de meting zijn goedgekeurd door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid.
Art. 5.32.8.1.9. Kwaliteitsvereisten voor het badwater
§ 1. Het water van zwembaden, therapiebaden, hot whirlpools, plonsbaden en dompelbaden voldoet aan de volgende kwaliteitsvereisten in geval van chlorering:
parameter | eenheid | overdekt zwembad | openlucht- zwembad | therapiebad | hot whirlpool | plonsbad(b) | dompelbad |
<td colspan="8" valign="top">a) chemische parameters
pH: | pH-eenheid | | | | | | |
- ondergrens | | 7,0 | 7,0 | 7,0 | 7,0 | 6,8 | 6,8 |
- bovengrens | | 7,6 | 7,6 | 7,6 | 7,6 | 8 | 8 |
<td colspan="8" valign="top">vrij beschikbaar chloor (HClO + ClO-):
- ondergrens | mg/l | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 1 | 0,5 | 1 |
-bovengrens | mg/l | 1,5 | 3,0 | 1,5 | 3,0 | 3,0 | 2,0 |
gebonden chloor | mg/l | < 0,6 | ≤0,6/ ≤1,0 (a) | < 0,6 | ≤0,6 | < 0,6/≤1,0 (a) | <0,6 |
bicarbonaat | mg/l | <td colspan="6" valign="top">> 60 richtwaarde
ureum | mg/l | <td colspan="6" valign="top">< 2,0
chloriden | mg/l | <td colspan="6" valign="top">< 800
Die norm geldt niet het bij gebruik van zout houdend water (> 2000 mg Cl/l) of bij het gebruik van zoutelektrolyse.
oxideerbaarheid (KMnO4-verbruik in verwarmde oplossing en in zuur milieu) | mg O2/l | <td colspan="6" valign="top">< 5
<td colspan="8" valign="top">b) bacteriologische parameters
totaal aantal kiemen bij 37° C | n/ml | <td colspan="6" valign="top"><100
coagulase positieve stafylokokken | n/100ml | <td colspan="6" valign="top">0
pseudomonas aeruginosa | n/100ml | <td colspan="6" valign="top">0
Legionella pneumophila (1 bepaling per jaar gedurende de 2 eerste maanden van het jaar) | n/liter | <td colspan="3" valign="top">niet aantoonbaar | |
<td colspan="8" valign="top">c) fysische parameters
temperatuur | ° C | <td colspan="3" valign="top">< 32;
tenzij hiervoor een toelating door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, is verleend < 38; tenzij hiervoor een toelating door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, is verleend | < 32; tenzij hiervoor een toelating door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, is verleend | < 20; tenzij hiervoor een toelating door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, is verleend |
helderheid | | <td colspan="6" valign="top">doorzichtig tot op de bodem van het bad
zichtbare verontreiniging | | <td colspan="6" valign="top">afwezig
geur | | <td colspan="6" valign="top">afwezig
schuim | | <td colspan="6" valign="top">afwezig
volume circulerend water per bader (gemiddelde waarde over de openingsuren van één dag) | m3 | <td colspan="5" valign="top">≥ 2 |
(a) Bij openluchtzwembaden en plonsbaden waarvoor de eerste omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit is verleend vóór 1 oktober 2019 of waarvoor de eerste omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit is aangevraagd vóór 1 oktober 2019, als ze uiterlijk op 1 oktober 2020 in gebruik is genomen, geldt:
1) tijdelijk tot en met 30 september 2022 een emissiegrenswaarde voor gebonden chloor van ≤ 1,0 mg/l;
2) vanaf 1 oktober 2022 een emissiegrenswaarde voor gebonden chloor van ≤ 0,6 mg/l.
(b) De voorwaarden voor plonsbaden zijn geldig tot en met 30 september 2022. Vanaf 1 oktober 2022 zijn er geen plonsbaden meer toegelaten.
§ 2. Het water van natuurlijke zwembaden voldoet aan de volgende kwaliteitsvereisten:
parameter | eenheid | Grenswaarde (*) |
<td colspan="3" valign="top">a) chemische parameters:
pH (meting ter plaatse) | Sörensen | |
- ondergrens | | 6 |
- bovengrens | | 8,5 |
fosfor | mg/l | < 0,01 (*) |
nitraat | mg/l | < 30 (*) |
<td colspan="3" valign="top">b) bacteriologische parameters:
Echerichia coli | KVE/100ml | <100 |
intestinale enterokokken | KVE/100ml | <50 |
Pseudomonas aeruginosa | KVE/100ml | <10 |
<td colspan="3" valign="top">c) fysische parameters:
temperatuur | ° C | < 23 (*) |
helderheid | | doorzichtig tot op de bodem van het bad |
zichtbare verontreiniging | | afwezig |
geur | | afwezig |
schuim | | afwezig |
zuurstofverzadiging (meting ter plaatse) | % | 80-120 |
(*) Richtwaarde in het geval van fosfor, nitraat en temperatuur
§ 3. Voor de metingen van de kwaliteitseisen voor het badwater gelden de volgende voorwaarden:
1° door en op kosten van de exploitant wordt de helderheid, de temperatuur, de pH en, in geval van zwembaden, hot whirlpools, dompelbaden, plonsbaden en therapiebaden, eveneens het vrij beschikbaar chloor en de gebonden chloor ten minste drie keer per dag gecontroleerd, namelijk op de volgende tijdstippen:
a) vóór de opening van de inrichting voor de bezoekers;
b) twee keer tijdens het gebruik van het bad, evenredig gespreid over de openingsuren;
2° het badwater wordt op de volgende wijze bemonsterd en geanalyseerd:
a) op kosten van de exploitant wordt het badwater bij overdekte zwembaden, overdekte natuurlijke zwembaden, hot whirlpools, dompelbaden en therapiebaden ten minste elke maand bemonsterd en geanalyseerd, en bij openluchtzwembaden, openlucht natuurlijke zwembaden en plonsbaden, twee keer per maand;
b) bij zwembaden, hot whirlpools, dompelbaden, plonsbaden en therapiebaden worden alle parameters, vermeld in paragraaf 1, onderzocht;
c) bij natuurlijke zwembaden worden alle parameters, vermeld in paragraaf 2, onderzocht;
d) de monstername van het badwater vindt onaangekondigd plaats tijdens de uren van de exploitatie.
De monstername wordt uitgevoerd in het badwater in het bad zelf en, tenzij hiervoor een toelating door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, is verleend, altijd ten minste twee uur na de opening van het zwembad op een plaats waar de kwaliteit het minst gunstig wordt geacht;
e) de monstername en de analyse van de genomen monsters worden uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein drinkwater als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL;
f) de analyseresultaten worden door het laboratorium rechtstreeks bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid;
3° de exploitant houdt een register bij dat de volgende gegevens omvat:
a) de resultaten van de badwateranalyses, vermeld in punt 1° en 2° ;
b) als mechanische filters vereist zijn voor de waterbehandeling, de data waarop de filters worden gespoeld of het filtreermateriaal wordt vervangen;
c) de dagelijkse bezetting van het bad;
d) het maandelijkse waterverbruik;
e) elke vaststelling over de technische controle bij de lediging van het zwembad;
f) elke bijzonderheid, elk incident of ongeval;
g) bij zwembaden, hot whirlpools, plonsbaden, dompelbaden en therapiebaden: elke vaststelling over de aanvulling van de voorraad scheikundige stoffen;
Dit register, wordt ten minste vijf jaar door de exploitant bewaard en is altijd ter plaatse consulteerbaar door de toezichthouder;
4° elke overschrijding van de normen van de volgende parameters, waarvan de oorzaak niet binnen een halfuur gecorrigeerd is, vereist de onmiddellijke sluiting van het zwembad:
a) de parameter doorzichtigheid, vermeld in paragraaf 2, bij natuurlijke zwembaden;
b) de parameters pH, doorzichtigheid en vrij beschikbaar chloor, vermeld in paragraaf 1, bij zwembaden, hot whirlpools, plonsbaden, dompelbaden en therapiebaden;
5° de toezichthouder kan een volledige lediging van het bad eisen als de reinheid van het bad te wensen overlaat of als de kwaliteit van het water niet in overeenstemming is met de kwaliteitsvereisten, vermeld in paragraaf 1 en 2.
Bij de controle, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
1° de methode, vermeld in artikel 45 van het VLAREL, wordt toegepast;
2° de monstername of de meting wordt uitgevoerd volgens een methode, goedgekeurd door een laboratorium in de discipline water als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL, dat erkend is voor de betreffende monstername of meting. De goedkeuring is maximaaldrie jaar geldig en wordt uitgevoerd conform een code van goede praktijk. De exploitant meldt aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, en aan de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, het laboratorium dat de goedkeuring van de methode verleend heeft. De exploitant houdt die goedkeuring en de resultaten van de uitgevoerde monsternames of metingen ter inzage voor de toezichthouder.
Art. 5.32.8.1.10. Veiligheid
§ 1. De exploitant neemt de nodige maatregelen om de veiligheid van de bezoekers te verzekeren.
§ 2. Maximum aantal bezoekers in de zwemhal;
Bij overdekte zwembaden of overdekte natuurlijke zwembaden zal, weliswaar in functie van de evacuatiewegen, het maximum aantal aanwezige bezoekers in de zwemhal nooit hoger zijn dan de som van het maximum toegelaten aantal baders, vermeerderd met maximum 1 persoon per 2,4 m2 kadeoppervlakte.
Bij een wedstrijd mag afgeweken worden van het maximum aantal aanwezige bezoekers, vermeld in het eerste lid, op voorwaarde dat:
1° een vlotte evacuatie mogelijk blijft overeenkomstig de algemene bepalingen in verband met brandvoorkoming en -bestrijding, vermeld in artikel 5.32.8.1.2;
2° de nodige ruimte of locatie op de kade wordt voorzien voor reanimatiemogelijkheden en om een vlotte doorgang te verzekeren;
3° de nodige maatregelen worden genomen om de hygiëne en de veiligheid van het zwembad te waarborgen.
§ 3. In het bad levert geen enkele aan- en afvoer van water, lucht of andere stoffen gevaar op voor de baders. Bij dompelbaden en hot whirlpools waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt dit artikel vanaf 1 oktober 2022.
Bij een natuurlijk zwembad wordt de ecologische filter voldoende afgeschermd voor de bezoekers.
§ 4. Elk ernstig ongeval of overlijden binnen de badinrichting wordt binnen een termijn van 24 uur telefonisch of per mail gemeld aan de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid.
Art. 5.32.8.1.11. Architectonische normen
§ 1. Het bad en de zwemhal zijn gemakkelijk toegankelijk voor externe hulpdiensten. Bij hot whirlpools en dompelbaden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt dit artikel vanaf 1 oktober 2022.
§ 2. Aan de zwembadwand en -bodem kunnen bezoekers zich niet verwonden en ze zijn gemakkelijk afwasbaar. Bij dompelbaden en hot whirlpools waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt dit artikel vanaf 1 oktober 2022.
§ 3. Alle interne uitrustingen en recreatieve of therapeutische voorzieningen zijn vervaardigd uit duurzaam, corrosiewerend en gemakkelijk afwasbaar materiaal waaraan de bezoekers zich niet kunnen verwonden. Bij hot whirlpools en dompelbaden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt deze bepaling vanaf 1 oktober 2022.
Alle interne uitrustingen en recreatieve of therapeutische voorzieningen mogen de veiligheid van de baders niet in gevaar brengen.
§ 4. De constructie van de recreatieve of therapeutische voorzieningen strookt met de normen van het Europees Comité voor Normalisatie (CEN).
§ 5. De hoogte en veerkracht van een eventuele springplank is aangepast aan de diepte van het water.
Art. 5.32.8.1.12. Waterbehandeling bij gechloreerde baden
Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, is chloor het enige toegelaten ontsmettings- en oxidatiemiddel. Bij dompelbaden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt deze bepaling vanaf 1 oktober 2022.
Als een ander desinfectie- en oxidatiemiddel dan chloor toegelaten wordt, kunnen er in afwijking van artikel 5.32.8.1.9, § 1, andere of aanvullende kwaliteitseisen opgelegd worden die in relatie staan tot het toegelaten alternatieve waterbehandelingssysteem.
Het gebruik van chloorstabilisatoren is niet toegelaten.
Het gebruik van chloorgas is verboden. Bij gechloreerde baden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 februari 1995 en die nog altijd vergund zijn, geldt dit artikel vanaf 1 oktober 2022.
Subafdeling 5.32.8.2. Circulatiebaden
Onderafdeling 5.32.8.2.1. Zwembaden, therapiebaden en natuurlijke zwembaden Architectonische normen
Art. 5.32.8.2.1.1. Bouw van de inrichting
§ 1. De lokalen zijn gebouwd uit niet-wateropslorpend, gemakkelijk afwasbaar materiaal waaraan de bezoekers zich niet kunnen verwonden.
§ 2. De vloer en de wanden zijn tot op een hoogte van 3 meter, voorzien van een corrosiebestendige, niet-wateropslorpende en gemakkelijk afwasbare bekleding.
§ 3. Alle interne uitrustingen zijn vervaardigd uit corrosiebestendig en gemakkelijk afwasbaar materiaal.
§ 4. Tot op een hoogte van 2 meter vanaf de begane grond worden scherpe hoeken en uitstekende elementen vermeden of afgeschermd met een bekleding waaraan de bezoekers zich niet kunnen verwonden.
§ 5. Elke beglazing wordt duidelijk zichtbaar gemaakt en beveiligd.
§ 6. Alle lokaalvloeren hebben een helling van 1 tot en met 2%.
Een alternatief voor de hellingsgraad, vermeld in het eerste lid, is aanvaardbaar in inrichtingen die voor 1 juli 2014 vergund of geakteerd zijn, als een hygiëneplan, goedgekeurd door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, in de inrichting aanwezig is.
Art. 5.32.8.2.1.2. Het bad
§ 1. De wanden zijn vanaf 1,35 meter diep voorzien van een grijprand of touw. Bij overdekte zwembaden en therapiebaden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt dit artikel vanaf 1 oktober 2022.
§ 2. De bodem van het bad is in zijn ondiepe gedeelte ten minste tot op een diepte van 1,35 meter slipwerend.
§ 3. De diepte van het bad voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° de diepte van het water wordt op regelmatige afstanden aangeduid. Elke plotse verandering van diepte wordt op een opvallende wijze zichtbaar gemaakt. Bij therapiebaden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt deze bepaling vanaf 1 oktober 2022;
2° de diepte in het therapiebad is maximaal 1,5 meter.
§ 4. De aan- en afvoer van het water zijn zodanig uitgevoerd dat in het bad geen dode hoeken met stagnerend water aanwezig zijn.
Het badwater wordt voor ten minste 30% gerecycleerd via de bovenafvoer.
Het diepste punt van de badbodem is voorzien van een afvoer om het bad volledig te ledigen. In baden van inrichtingen die voor 1 juli 2014 vergund of geakteerd zijn, mag het restwater ook verwijderd worden met een pomp of een alternatief systeem.
Art. 5.32.8.2.1.3. Kaden en vloeren
§ 1. Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of de akte van de melding, wordt het bad volledig omringd door een kade die minstens 1,5 meter breed is.
§ 2. De kaden en de vloeren voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° overdekte zwembaden en overdekte natuurlijke zwembaden: bij elke toegang tot de kaden van het bad zijn er voldoende stortbaden in functie van de gebruikscapaciteit van de zwemgelegenheid, en een voetwaadbak of voldoende voetsproeiers.
De zone die door personen met schoenen wordt betreden, is volledig gescheiden van de zone waarop blootsvoets wordt gelopen;
2° openlucht zwembaden en openlucht natuurlijke zwembaden:
de exploitant verbiedt de baders de toegang tot het zwembad en de kaden als ze niet eerst door een voetwaadbak of langs voetsproeiers en door een stortbad zijn gegaan;
3° therapiebaden:de zone die de baders betreden, is volledig gescheiden van de overige delen van de inrichting.
§ 3. De rechtstreekse toegang tot de kaden vanuit de kleedkamers of de recreatiezones bevindt zich bij voorkeur ter hoogte van het ondiepe gedeelte van het bad. Als dat niet het geval is, belemmert een hindernis de directe toegang tot het diepe deel.
§ 4. De kaden zijn zo aangelegd dat het water daarvan niet in het bad, noch in het zuiveringscircuit terechtkomt.
Het water wordt afgevoerd via een voldoende aantal afvoerpunten die zo zijn gebouwd dat stilstaand water voorkomen wordt.
Het water wordt afgevoerd naar een openbare riolering of naar een oppervlaktewater met inachtname van de voorschriften van dit reglement en de bijzondere voorwaarden die eventueel opgelegd zijn in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of in de akte van de melding.
Om het reinigen met een waterslang mogelijk te maken, zijn er voldoende wateraftappunten en geschikte voorzieningen om het gebruikte water te verwijderen.
Als de kaden niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, wordt het kuiswater via een systeem met een driewegkraan afgevoerd en wordt de turbiditeit, uitgedrukt in NTU, als extra parameter opgenomen in de maandelijkse waterkwaliteitsanalyse, uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL. Die turbiditeit mag bij zwembaden en therapiebaden maximaal 0,5 NTU bedragen.
§ 5. Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, zijn alle vloeren waarop blootsvoets wordt gelopen, vervaardigd uit slipwerend, gemakkelijk afwasbaar materiaal waaraan de bezoekers zich niet kunnen verwonden.
Art. 5.32.8.2.1.4. Omkleedcabines en stortbaden
De omkleedcabines zijn vervaardigd uit niet-wateropslorpend, gemakkelijk afwasbaar materiaal waaraan de bezoekers zich niet kunnen verwonden.
Bij de overdekte zwembaden en overdekte natuurlijke zwembaden zijn de omkleedcabines en kleedkamers van het wisseltype zodat de geschoeide en ongeschoeide zone van elkaar gescheiden zijn.
In afwijking van de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, hoeven de omkleedcabines en de kleedkamers bij overdekte zwembaden die vóór 1 oktober 2014 vergund of geakteerd zijn, en bij therapiebaden niet van het wisseltype zijn als de exploitant een duidelijk gescheiden zone voor geschoeide en niet-geschoeide bezoekers creëert op een wijze die is goedgekeurd door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid.
Art. 5.32.8.2.1.5. Sanitaire voorzieningen en stortbaden
§ 1. De sanitaire voorzieningen voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° er zijn voldoende toiletten in functie van de gebruikscapaciteit van de zwemgelegenheid.
In elke toiletruimte is er ten minste één wastafel;
2° vanaf 1 oktober 2022 zijn alle toiletten in de ongeschoeide zone van het hangtype, dus bevestigd tegen de muur van de toiletruimte;
3° er zijn afzonderlijke toiletten beschikbaar, zowel in de geschoeide als in de ongeschoeide zone;
4° de vloer van de sanitaire voorzieningen heeft een helling van 1 tot en met 2% waardoor het afvalwater naar een afvoer wordt geleid die verbonden is met de lozingsinrichting;
5° als aan de voorwaarden, vermeld in punt 3° en 4°, niet kan voldaan worden, wordt een hygiëneplan opgemaakt met goedkeuring van de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid.
§ 2. Er zijn voldoende stortbaden in functie van de gebruikscapaciteit van de zwemgelegenheid.
De stortbaden zijn voorzien van water met aangepaste temperatuur, afkomstig van een warmwaterinstallatie met water van ten minste 60° C. Het mengventiel is in de onmiddellijke nabijheid van het stortbad geplaatst. Bij therapiebaden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt deze bepaling vanaf 1 oktober 2022.
Art. 5.32.8.2.1.6. Waterbehandelingssysteem
§ 1. Het waterbehandelingssysteem voor zwembaden en therapiebaden voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° bij gebruik van chloor als ontsmettings- en oxidatiemiddel wordt elk bad voorzien van een automatisch, efficiënt functionerend chloor- en pH-sturingsmechanisme;
2° voor het waterbehandelingsprocedé, de bufferbak, de filter en de chemicaliën gelden de volgende voorwaarden:
a) het waterbehandelingsprocedé omvat ten minste een voorfiltratie, een filtratie, een oxidatie of desinfectie, een pH-aanpassing en een systeem voor de aanvoer van vers water:
b) elke filter heeft een minimale filterbedhoogte van 1 meter en is voorzien van een kijkglas en van drukmeters voor en na de filtratie. De maximale filtersnelheid bedraagt 30 meter/uur; De filters die in inrichtingen die voor 1 oktober 2014 vergund of geakteerd zijn en een filterbedhoogte hebben die kleiner is dan 1 meter, mogen in gebruik blijven zolang ze voldoen aan de kwaliteitsvereisten voor het badwater, vermeld in artikel 5.32.8.1.9, § 1. Bij vervanging van de filter, wordt er een filter met een filterbedhoogte van ten minste 1 meter geïnstalleerd;
c) als chemicaliën worden alleen de producten gebruikt die toegelaten zijn voor de behandeling van drinkwater conform artikel 5 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 december 2002 houdende reglementering inzake de kwaliteit en levering van water bestemd voor menselijke consumptie;
3° de werking van de pompen die voor de injectie van het desinfecterende agens en de pH-correctie zorgen, wordt automatisch onderbroken zodra het debiet van het desbetreffende circulatiesysteem tot minder dan 40 % van het normale daalt. Als het desinfectans en de pH-correctie op dezelfde leiding geïnjecteerd worden, bevinden de injectiepunten zich op ten minste 2 meter afstand van elkaar.
De pH-corrector wordt bij voorkeur geïnjecteerd vóór de filtratie. Bij therapiebaden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt deze bepaling vanaf 1 oktober 2022.
de chemicaliën worden niet rechtstreeks in het zwembad gedoseerd;
4° de aftapkranen zijn goed toegankelijk en staan ten minste op de volgende plaatsen:
a) vóór de filtratie en de injectie van reagentia;
b) achter de filtratie en de injectie van reagentia;
c) zo dicht mogelijk bij de aanvoer van het water naar elk bad;
5° de circulatiepompen kunnen ten minste een cyclusduur van vier uur aan. Het water uit een bad wordt ten minste om de vier uur volledig behandeld. Bij een bad met een maximale capaciteit van 100 m3 is de turn-over ten hoogste twee uur, tenzij hiervoor een toelating door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, is verleend, en op voorwaarde dat de turn-over niet langer dan vier uur duurt. De turn-over wordt gecontroleerd met een efficiënte debietmeter die achter de filtreerinstallatie wordt geplaatst in de deelstroom van elk bad en die een doseerstop beveelt bij een daling tot minder dan 40% van het normale debiet. Bij therapiebaden waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, geldt deze bepaling vanaf 1 oktober 2022;
6° de waadbakken zijn doorlopend gevuld met behandeld badwater. De turn-over mag ten hoogste tien minuten bedragen. Het vervuilde waadbakwater wordt rechtstreeks afgevoerd naar de lozingsinrichting of naar de waterbehandelingsinstallatie.
§ 2. Het waterbehandelingssysteem voor natuurlijke zwembaden, voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° elk natuurlijk zwembad is aangesloten op een ecologisch zuiveringssysteem waarvan de dimensionering aangepast is aan het zwembadvolume;
2° het ecologische filtersysteem omvat ten minste een plantenfilter, een mechanische filter en een systeem voor de aanvoer van vers water;
3° de turn-over van het badwatervolume duurt maximaal twaalf uur. De controle van de turn-over gebeurt met een efficiënte debietmeter.
Exploitatie
Art. 5.32.8.2.1.7. Procedures
De exploitant beschikt over geschreven procedures waarin de werking onder normale en onder noodomstandigheden wordt beschreven. Die procedures worden jaarlijks geëvalueerd en bijgewerkt. Elk personeelslid bezit een kopie van de procedures en kent de inhoud. De procedures worden ook ter inzage gehouden voor de toezichthouder.
Voor het bad in gebruik wordt genomen, wordt het watercirculatiesysteem uitgetest, alsook het doorstromingspatroon bij de kleurproef. De kleurproef wordt uitgevoerd volgens de Europese standaard EN15288_2.
Art. 5.32.8.2.1.8. Waterbehandelingsprocedé
§ 1. Het bad wordt gevuld of bijgevuld met vers water. Als het vul- en suppletiewater geen leidingwater is, wordt het water ten minste halfjaarlijks bemonsterd en geanalyseerd door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein drinkwater, als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL. Ter controle van de effectief toegevoegde hoeveelheid water wordt een debietmeter geïnstalleerd op het suppletiewater. De analyseresultaten worden getoetst aan de bacteriologische waterkwaliteitsvereisten voor drinkwater. Een kopie van de analyseresultaten wordt door het laboratorium rechtstreeks aan de afdeling bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, overgemaakt.
§ 2. Deze paragraaf is alleen van toepassing op zwembaden en therapiebaden.
De filters worden ten minste twee keer per week gespoeld buiten de openingsuren van het zwembad, zodat het filtermateriaal in fluïdisatie komt, tenzij hiervoor een toelating door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, is verleend.
Per bader en per dag wordt minimaal 30 liter vers water toegevoegd op een plaats in het circuit zodat dit suppletiewater door de filters gaat vooral het in het zwembad terechtkomt, tenzij hiervoor een toelating door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, is verleend.
§ 3. Deze paragraaf is alleen van toepassing op natuurlijke zwembaden.
Per bader en per dag wordt voldoende vers water toegevoegd op een plaats in het circuit zodat dit suppletiewater door het ecologische zuiveringssysteem gaat voor het in het natuurlijk zwembad terechtkomt.
Art. 5.32.8.2.1.9. Onderhoud van het bad
§ 1. De bodem van therapiebaden, overdekte zwembaden en overdekte natuurlijke zwembaden wordt ten minste om de twee dagen vóór de openingsuren gereinigd en gestofzuigd.
De bodem van openluchtzwembaden en openlucht natuurlijke zwembaden wordt ten minste dagelijks vóór de openingsuren gereinigd en gestofzuigd.
§ 2. De wanden worden ten minste één keer per week buiten de openingstijden, ter hoogte van de waterrand of de overloopgoten gereinigd.
§ 3. Om vervuilende stoffen uit het systeem te verwijderen worden de reinigingsplanten bij natuurlijke zwembaden minstens één keer per jaar afgeoogst.
Zo nodig worden algen en bladafval verwijderd.
§ 4. Als in een bufferbak voorzien is, wordt die minstens jaarlijks gereinigd.
Art. 5.32.8.2.1.10. Reglement van interne orde
§ 1. De exploitant voert voor de (natuurlijke) zwembaden een reglement van interne orde in om de goede exploitatie te verzekeren. Dat reglement wordt in de inrichting opgehangen op plaatsen die voor de bezoekers duidelijk zichtbaar zijn.
§ 2. Het reglement, vermeld in paragraaf 1, omvat minstens de volgende punten:
1° de directie heeft het recht om elke persoon die een risico kan zijn voor de veiligheid en de gezondheid van de aanwezigen, de toegang tot de inrichting te verbieden;
2° dieren, behalve assistentiehonden in de geschoeide zone, zijn in de inrichting niet toegelaten;
3° elke bader neemt een stortbad voor hij in het zwemwater gaat;
4° kinderen van minder dan 6 jaar zijn altijd vergezeld van een toezichthoudende volwassene.
Art. 5.32.8.2.1.11. Veiligheid
§ 1. Het maximum aantal toegelaten baders is nooit hoger dan één bader per 3 m2 wateroppervlakte. Voor baden met een maximale diepte van 50 cm is het maximum aantal toegelaten baders één bader per 2 m2 wateroppervlakte.
§ 2. Er zijn een EHBO-lokaal en een telefoontoestel beschikbaar. Het EHBO-lokaal en het telefoontoestel voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° EHBO-lokaal:
de bepalingen, vermeld in dit punt, zijn alleen van toepassing op zwembaden en natuurlijke zwembaden.
De inrichting beschikt over een lokaal waar de eerste hulp kan worden toegediend. Het lokaal is uitsluitend uitgerust met materiaal voor eerste hulp en reanimatie. Het lokaal en het materiaal zijn rechtstreeks en gemakkelijk toegankelijk voor de verantwoordelijken.
De reanimatieapparatuur bestaat ten minste uit een systeem voor zuurstoftoediening. Dat apparaat wordt wekelijks op zijn deugdelijkheid onderzocht.
De redder is vertrouwd met het gebruik van al het materiaal voor eerste hulp en reanimatie.
De reanimatie-apparatuur is aanwezig op een vaste plaats en gemakkelijk bereikbaar voor de redder;
2° telefoontoestel:
de inrichting is uitgerust met ten minste één telefoontoestel dat een directe buitenlijn heeft. Het toestel is aanwezig op een vaste plaats en is gemakkelijk bereikbaar voor de toezichthoudende persoon.
§ 3. Als er recreatieve voorzieningen zijn die een risicozone vormen, gelden de volgende voorwaarden:
1° in de onmiddellijke nabijheid van recreatieve voorzieningen is bijkomend een toezichthoudende persoon aanwezig;
2° de plaats waar de gebruiker van de glijbaan of de springtoren in het bad terecht komt, is ontruimd binnen een straal van 2,5 meter.
§ 4. Het aantal toezichthoudende personen wordt als volgt bepaald:
1° voor zwembaden en natuurlijke zwembaden gelden de volgende voorwaarden:
a) de baders staan onder rechtstreeks en constant toezicht van ten minste één redder, die zich uitsluitend aan die activiteit wijdt en zich permanent in de buurt van de kaden bevindt.
Het toezicht is aangepast aan het type van installatie en aan de bezettingsgraad van het zwembad.
Het minimum aantal toezichthoudende personen, van wie ten minste de helft redder is, wordt bepaald volgens de volgende formule, waarbij het resultaat na de komma wordt afgerond naar beneden:
1) voor de eerste 149 baders:
aantal toezichthoudende personen = aantal baders/50 + 1;
2) daarboven, per 150 baders meer, 1 toezichthoudende persoon extra;
3) ten minste de helft, afgerond naar boven, is redder. De redders zijn in het bezit van het diploma Hoger Redder van Sport Vlaanderen of van een ander gelijkwaardig getuigschrift, goedgekeurd door Sport Vlaanderen;
4) de regel, vermeld in punt 1), 2) en 3), geldt niet voor baders in baden van minder dan 50 cm diepte;
5) bij ieder afzonderlijk bad, zwembad of natuurlijk zwembad of bij iedere risicozone staat tenminste één toezichthoudende persoon, ongeacht het resultaat van de formule, vermeld in punt 1) en 2);
b) als het bad niet als instructiebad gebruikt wordt, gelden, in afwijking van punt a), 1) tot en met 4) de volgende voorwaarden voor de volgende zwembaden en natuurlijke zwembaden:
1) met maximaal 1,40 meter diepte en met een wateroppervlakte van maximaal 200 m2: de voorwaarde dat de baders onder rechtstreeks en constant toezicht staan van ten minste één persoon die in het bezit is van hetzij een basisreddersdiploma van Sport Vlaanderen, hetzij een ander gelijkwaardig getuigschrift goedgekeurd door Sport Vlaanderen, hetzij een geldig EHBO-brevet, afgeleverd door een erkende opleidingsverstrekker;
2) met maximaal 1,40 meter diepte en met een wateroppervlakte van meer dan 200 tot en met maximaal 500 m2, waarbij de vorm van het bad volledig in het gezichtsveld van één persoon kan liggen: de voorwaarde dat de baders onder rechtstreeks en constant toezicht staan van ten minste, naargelang het maximum aantal baders 94,144 of 166 bedraagt, één, twee, respectievelijk drie toezichthoudende personen die elk in het bezit zijn van hetzij een basisreddersdiploma van Sport Vlaanderen, hetzij een ander gelijkwaardig getuigschrift goedgekeurd door Sport Vlaanderen, hetzij een geldig EHBO-brevet, afgeleverd door een erkende opleidingsverstrekker;
c) tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of de akte van de melding, mag de exploitant, als die een toezichtsplan heeft opgesteld en naleeft ter verzekering van de veiligheid van de baders en als dat toezichtsplan ter inzage voor de toezichthouders ligt, in afwijking van punt a), 1), 2) en 3), het aantal redders en toezichters beperken tot de volgende aantallen:
1) één redder, als de oppervlakte van het bad minder dan 200 m2 bedraagt;
2) twee toezichthoudende personen, van wie ten minste één redder, als de oppervlakte van het bad 200 m2 of meer bedraagt en de vorm van het bad zo is dat dit volledig in het gezichtsveld ligt van één persoon;
3) drie toezichthoudende personen, waarvan ten minste twee redders, wanneer de oppervlakte van het bad 200 m2 of meer bedraagt en de vorm van het bad niet volledig in het gezichtsveld van één persoon kan liggen.
De redders zijn in het bezit van het diploma Hoger Redder van Sport Vlaanderen of van een ander gelijkwaardig getuigschrift goedgekeurd door Sport Vlaanderen;
d) voor een leerkracht, trainer, lesgever of begeleider van activiteiten in een zwembad of een natuurlijke zwembad gelden de volgende voorwaarden:
1) een leerkracht, trainer, lesgever of begeleider van activiteiten kan een lesgeefactiviteit combineren met de functie van toezichter onder de volgende voorwaarden:
i) hij bevindt zich constant op de kade en kan alle baders die tot een groep behoren, rechtstreeks in het oog houden;
ii) het aantal baders onder zijn toezicht bedraagt maximaal 35;
2) een leerkracht, trainer, lesgever of begeleider van activiteiten kan een lesgeefactiviteit combineren met de functie van redder onder de volgende voorwaarden:
i) hij bevindt zich constant op de kade en kan alle baders die tot een groep behoren, rechtstreeks in het oog houden;
ii) het aantal baders onder zijn toezicht bedraagt maximaal 35;
iii) hij is in het bezit van het diploma Hoger Redder van Sport Vlaanderen of van een ander gelijkwaardig getuigschrift, goedgekeurd door Sport Vlaanderen;
e) voor een leerkracht, trainer, lesgever of begeleider van duikactiviteiten in een zwembad of een natuurlijk zwembad gelden de volgende voorwaarden:
1) een leerkracht, trainer, lesgever of begeleider van duikactiviteiten kan een lesgeefactiviteit combineren met de functie van toezichter onder de volgende voorwaarden:
i) de duikers staan onder constant toezicht van ten minste één persoon. Het toezicht is aangepast aan de beoefende duikdiscipline;
ii) bij het beoefenen van de duiksport wordt nooit alleen gedoken;
2) een leerkracht, trainer, lesgever of begeleider van duikactiviteiten kan een lesgeefactiviteit combineren met de functie van redder onder de volgende voorwaarden:
i) de duikers staan onder constant toezicht van ten minste één persoon. Het toezicht is aangepast aan de beoefende duikdiscipline;
ii) bij het beoefenen van de duiksport wordt nooit alleen gedoken;
iii) hij is in het bezit van het diploma Hoger Redder van Sport Vlaanderen, het brevet Duiker Redder van Sport Vlaanderen of van een ander gelijkwaardig getuigschrift, goedgekeurd door Sport Vlaanderen;
f) voor het diploma van redder en de bijscholing gelden de volgende voorwaarden:
1) het afschrift van de voormelde diploma's of getuigschriften is door de toezichthouder consulteerbaar op de plaats van de exploitatie;
2) de redders worden ten minste één keer per jaar geoefend in reddings- en reanimatietechnieken. Het getuigschrift van de meest recente bijscholing is door de toezichthouder consulteerbaar op de plaats van de exploitatie. De voormelde bijscholing is erkend door Sport Vlaanderen;
2° bij therapiebaden gelden de volgende voorwaarden:
a) de baders staan onder rechtstreeks en constant toezicht van ten minste één toezichthoudende persoon, die zich uitsluitend aan die activiteit wijdt en zich permanent in de buurt van de kaden bevindt;
b) de toezichthoudende personen zijn vertrouwd met reanimatietechnieken en worden ten minste één keer per jaar in die technieken geoefend. Het bewijs van deelname aan de meest recente bijscholing is door de toezichthouder consulteerbaar op de plaats van de exploitatie.
Onderafdeling 5.32.8.2.2. Hot whirlpools Architectonische normen
Art. 5.32.8.2.2.1. De bodem van een zwembad dat vergund of geakteerd is na 1 oktober 2019, is slipwerend.
Art. 5.32.8.2.2.2. Waterbehandelingssysteem
Als het water ontsmet wordt op basis van chloor, is de hot whirlpool altijd aangesloten op een waterbehandelingssysteem dat deel uitmaakt van een inrichting met een zwembad, of op een bufferbak met een nuttige inhoud van ten minste 20 m3.
Het waterbehandelingssysteem voor hot whirlpools is uitgevoerd conform artikel 5.32.8.2.1.6, § 1, 1° tot en met 5°.
Het water heeft een debiet van 3 m3 per bader per uur en een turn-over van maximaal tien minuten.
Bij de doorstroming wordt 100% van het water via de bovenafvoer verwijderd.
Bij eenmalig gebruik van de hot whirlpool, hetzij eenmalig door één persoon of eenmalig maar gelijktijdig door verschillende personen, waarbij het aangevoerde water afkomstig is van een buffersysteem na de waterbehandelingsinstallatie, vervallen de vereisten vermeld in het derde en het vierde lid.
Exploitatie
Art. 5.32.8.2.2.3. Het bad wordt ten minste dagelijks grondig gereinigd.
Tenzij hiervoor een toelating door de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid, is verleend, worden de filters ten minste twee keer per week gespoeld buiten de openingsuren van het bad, zodat het filtermateriaal in fluïdisatie komt.
Als in een bufferbak voorzien is, wordt die minstens jaarlijks gereinigd.
Art. 5.32.8.2.2.4. Het aantal baders is beperkt tot het aantal zitplaatsen van circa 50 cm per bader.
Subafdeling 5.32.8.3. Dompelbaden en plonsbaden.
Architectonische normen
Art. 5.32.8.3.1. De bodem van een dompelbad dat vergund of geakteerd is na 1 oktober 2019, is slipwerend.
Art. 5.32.8.3.2. Waterbehandelingssysteem
§ 1. Deze paragraaf is alleen van toepassing op dompelbaden.
Het verse water wordt ingevoerd via bodeminjectie; het water wordt voor 100% afgevoerd langs de bovenkant.
Het overlopende water mag gebruikt worden als suppletiewater voor zwembaden op voorwaarde dat het vóór de filter wordt toegevoegd.
De verversingsgraad bedraagt minimaal 1 m3/uur. De turn-over is twee uur of korter.
§ 2. Deze paragraaf is alleen van toepassing op plonsbaden en dit tot en met 31 januari 2022.
Er stroomt continu vers suppletiewater door het bad. De verversingsgraad is zo bepaald dat de turn-over één uur of korter is.
Art. 5.32.8.3.3. Vanaf 1 oktober 2022 zijn plonsbaden niet meer toegelaten.
Exploitatie
Art. 5.32.8.3.4. Voor dompelbaden wordt de toevoeging van vers water uitgevoerd conform artikel 5.32.8.2.1.8, § 1.
Art. 5.32.8.3.5. Ten minste 1 keer per dag wordt het dompelbad geledigd en volledig gereinigd.
Subafdeling 5.32.8.4. Open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie
Onderafdeling 5.32.8.4.1. Algemeen
Art. 5.32.8.4.1.1. Het zwemwater voldoet aan de milieukwaliteitsnormen, vermeld in artikel 1 van deel II van bijlage 2.3.3, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 5.32.8.4.1.2. Tijdens de week die aan het badseizoen voorafgaat, en daarna ten minste om de veertien dagen tijdens dat seizoen wordt op kosten van de exploitant een bacteriologisch onderzoek op een representatief staal van het zwemwater uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein drinkwater als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL.
Het bacteriologische onderzoek wordt minstens gedurende de uitbating uitgevoerd.
Het laboratorium bezorgt de analyseresultaten van het bacteriologische onderzoek rechtstreeks t aan de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid. Als een mogelijke proliferatie van cyanobacteriën wordt vastgesteld, meldt de exploitant dit onmiddellijk aan de Vlaamse Milieumaatschappij.
Art. 5.32.8.4.1.3. De meest recente meetresultaten van de uitgevoerde bemonsteringen van het water hangen op goed zichtbare plaatsen in de inrichting.
Art. 5.32.8.4.1.4. Als het water ververst wordt, wordt er water van betrouwbare kwaliteit gebruikt.
Art. 5.32.8.4.1.5. Er zijn stortbaden aanwezig. De stortbaden zijn voorzien van water met aangepaste temperatuur, afkomstig van een warmwaterinstallatie met water van ten minste 60 ° C. Het mengventiel is in de onmiddellijke nabijheid van het stortbad geplaatst. Bij open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie waarvoor de eerste vergunning is verleend vóór 1 oktober 2019, gelden de tweede en de derde zin van dit artikel vanaf 1 oktober 2022.
Art. 5.32.8.4.1.6. De exploitant voert een reglement van interne orde in om de goede exploitatie te verzekeren. Dat reglement wordt in de inrichting opgehangen op plaatsen die voor de bezoekers duidelijk zichtbaar zijn.
Het reglement, vermeld in het eerste lid, omvat minstens de volgende punten:
1° de directie heeft het recht om elke persoon die een risico kan zijn voor de veiligheid en de gezondheid van de aanwezigen, de toegang tot de inrichting te verbieden;
2° het is verboden zeep te gebruiken op andere plaatsen dan in de sanitaire voorzieningen;
3° kinderen van minder dan 6 jaar zijn altijd vergezeld van een toezichthoudende volwassene;
4° met uitzondering van assistentiehonden op het strand, worden honden of andere huisdieren niet toegelaten in het water of op het strand;
5° assistentiehonden op het strand worden, als de persoon met een handicap of ziekte in het water gaat, aangelijnd aan de aanlijnplaats voor assistentiehonden.
Art. 5.32.8.4.1.7. De inrichting wordt voorzien van een veilige en gemakkelijk toegankelijke aanlijnmogelijkheid voor assistentiehonden.
Art. 5.32.8.4.1.8. Het is verboden (potentieel) vervuilende stoffen te storten of te lozen.
Op regelmatige basis en naargelang de noodzaak ervan worden de cabines en het sanitair gereinigd en ontsmet. Het strand, de ligweide en de directe omgeving van het water worden dagelijks, onmiddellijk na de sluiting, ontdaan van afval.
In de inrichting zijn er voldoende vuilnisbakken aanwezig op gemakkelijk te bereiken plaatsen. De inhoud van die bakken wordt dagelijks afgevoerd.
Art. 5.32.8.4.1.9. Op de bodem van de vijver bevinden zich geen voorwerpen waaraan de bezoekers zich kunnen verwonden.
Onderafdeling 5.32.8.4.2. Open zwemgelegenheden
Art. 5.32.8.4.2.1. De bodem is tot op een diepte van 2 meter bedekt met een laag grof zand van tenminste 10 cm om te voorkomen dat slib opdwarrelt, en om de helderheid van het water te verbeteren.
Tot een diepte van 2 meter helt de bodem van de zwemgelegenheid langzaam af met een maximum verval van 10%.
In de zwemgelegenheid is vissen, roeien of andere waterrecreatie verboden. Als er op dezelfde vijver andere recreatie- of sportactiviteiten plaatsvinden, zijn die zones volledig gescheiden van het zwemgedeelte.
De diepte van het water is op een duidelijke en goed zichtbare wijze aangegeven. Die aanduiding is ten minste vereist op het niveau van 1,35 meter diepte.
Rond de zwemgelegenheid, op de plaatsen waar de baders het water betreden, is er een strook zand van ten minste 30 cm dik en 10 meter breed.
Art. 5.32.8.4.2.2. Omkleedcabines en stortbaden
Er zijn voldoende omkleedcabines en stortbaden in functie van de gebruikscapaciteit van de zwemgelegenheid. De kleedcabines zijn vervaardigd uit niet-wateropslorpend, gemakkelijk afwasbaar materiaal waaraan de bezoekers zich niet kunnen verwonden.
Vóór de kleedcabines is er een gangpad aangebracht dat leidt naar de stortbaden, de toiletten en het strand rond de zwemgelegenheid.
De vloer van de kleedcabines en stortbaden is slipwerend, niet-wateropslorpend en gemakkelijk afwasbaar.
Bij de kleedcabines zijn alleen stortbaden aanwezig.
Art. 5.32.8.4.2.3. Er zijn voldoende toiletten in de onmiddellijke omgeving van de zwemgelegenheid in functie van de gebruikscapaciteit van de zwemgelegenheid.
De toiletten zijn aangepast aan de leeftijd en het geslacht van de bezoekers.
Art. 5.32.8.4.2.4. Veiligheid
§ 1. Het EHBO-lokaal en de EHBO-voorzieningen voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.32.8.2.1.11, § 2, 1°, en voldoen vanaf 1 juli 2022 aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.32.8.2.1.11, § 2, 2°, die gelden voor het telefoontoestel.
§ 2. In geval van recreatieve voorzieningen is artikel 5.32.8.2.1.11, § 3, 1°, van toepassing.
De sport- en spelaccommodaties brengen de veiligheid van de baders niet in gevaar.
De plaatsen waar gedoken wordt, zijn afgebakend en niet toegankelijk voor zwemmers. Er wordt niet gedoken in water met een doorkijklengte van minder dan 1 meter.
§ 3. Voor het aantal redders of toezichters is artikel 5.32.8.2.1.11, § 4,1°, van toepassing.
Onderafdeling 5.32.8.4.3. Zones voor waterrecreatie, namelijk voor duiksport, surfen, waterskiën en langeafstandszwemmen
Art. 5.32.8.4.3.1. Behalve als het watervlak alleen gebruikt wordt voor duiksport of als trainingslocatie voor langeafstandszwemmers, zijn in de onmiddellijke omgeving in kleedcabines en toiletten voorzien.
Art. 5.32.8.4.3.2. De sportbeoefenaars, met uitzondering van de duikers en langeafstandszwemmers, dragen een drijfhulpmiddel (reddingsvest, zwemvest,...), aangepast aan de beoefende sportdiscipline.
De sportbeoefenaars staan onder constant toezicht van ten minste één persoon die vertrouwd is met reddings- en reanimatietechnieken. Dat toezicht is aangepast aan de beoefende sportdiscipline.
Bij het beoefenen van de duiksport wordt nooit alleen gedoken. Het langeafstandszwemmen wordt nooit alleen beoefend.
Als in de vijver of waterloop gesurft of gewaterskied wordt, zijn er stortbaden voorzien, bevindt zich in de onmiddellijke omgeving een lokaal voor eerste hulp bij ongevallen en is de inrichting uitgerust met ten minste één telefoontoestel met een directe buitenlijn. Dat toestel bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van de vijver of waterloop op een vaste plaats en is gemakkelijk bereikbaar door de toezichthoudende persoon.
Een leerkracht, trainer, lesgever of begeleider van duikactiviteiten kan een lesgeefactiviteit combineren met de functie van toezichthoudende persoon of redder conform artikel 5.32.8.2.1.11, § 4, 1°, e).".
Art.167. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, wordt afdeling 5.32.9, die bestaat uit artikel 5.32.9.1.1 tot en met 5.32.9.8.7, opgeheven.
Art.168. In artikel 5.32.10.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.169. In artikel 5.32.10.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.170. In artikel 5.32.10.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 27 november 2015, wordt het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.171. In artikel 5.38.0.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 3 worden de woorden "brandbare gassen of ontvlambare vloeistoffen" vervangen door de zinsnede "ontvlambare gassen van gevarencategorie 1 of ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1, 2 of 3 volgens de CLP-verordening";
2° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "brandbare, ontvlambare of ontplofbare stoffen" vervangen door de zinsnede "gemakkelijk brandbare materialen of producten gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS01 of GHS02 volgens de CLP-verordening".
Art.172. In artikel 5.43.3.4 van hetzelfde besluit, vervangen bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 27 oktober 2017, wordt in de tabel de rij
"
type inrichting | totaal nominaal thermisch ingangs- vermogen in MW | <td colspan="6" valign="top">emissiegrenswaarden in mg/Nm3
| | stof | SO2 | NOX | CO | dioxinen en furanen (in ng TEQ/Nm3) (4) | zware metalen(6) |
"
vervangen door de rij
"
type inrichting | totaal nominaal thermisch ingangs- vermogen in MW | <td colspan="6" valign="top">emissiegrenswaarden in mg/Nm3
| | stof | SO2 | NOX | CO | dioxinen en furanen (in ng TEQ/Nm3) (2) | zware metalen(4) |
".
Art.173. Aan afdeling 5.45.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een artikel 5.45.1.7 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 5.45.1.7. Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, worden in de waterzuivering, inclusief de slibontwatering, polymeren gebruikt die geen minerale olie bevatten.".
Art.174. In artikel 5.53.1.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, 1 maart 2013 en 18 maart 2016, wordt de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7°, a), 1) of 2), van het voormelde besluit" vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7°, a), van het voormelde besluit, als die activiteit niet uitgesloten is van het toepassingsgebied van een boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a), van het voormelde besluit".
Art.175. Aan artikel 5.53.4.6, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen de woorden "in de peilputten wordt" en de woorden "maandelijks gemeten" het woord "minimaal" ingevoegd;
2° de zinsnede ", omgerekend in m3/dag," wordt opgeheven;
3° de zinsnede ", het gewonnen volume gedurende acht uur voorafgaand aan de stilstand" wordt opgeheven;
4° er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt:
"In afwijking van het eerste lid, is het stilleggen van de grondwaterwinning gedurende ten minste 24 uur niet vereist als het grondwaterpeil in de meest centraal gelegen productieput en in elke peilfilter in de watervoerende laag waaruit grondwater gewonnen wordt, minstens 6-uurlijks gemeten wordt met een automatisch peilregistratiesysteem. Synchroon met de peilmeting wordt ook het totaal gewonnen volume per watervoerende laag geregistreerd. Eénmaal per jaar worden de grondwaterpeilmetingen van het automatisch peilregistratiesysteem gekalibreerd aan de hand van een manuele peilmeting. In elke productieput waarin geen automatisch peilregistratiesysteem aanwezig is, wordt ook minimaal éénmaal per jaar het grondwaterpeil gemeten.".
Art.176. Artikel 5.53.6.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de activiteiten bedoeld in subrubriek 53.2 van de indelingslijst.
§ 2. Het grondwater dat onttrokken wordt, moet, in zoverre dit met toepassing van beste beschikbare technieken mogelijk is, zoveel mogelijk terug in de grond worden ingebracht. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van infiltratieputten, infiltratiebekkens of infiltratiegrachten. Indien dit technisch onmogelijk is, mag het water geloosd worden in het openbare of private hydrografische net. De infiltratie of de lozing van het opgepompte grondwater mag geen wateroverlast voor derden veroorzaken.
Volumes hoger dan 10 m3 per uur mogen niet geloosd worden in openbare rioleringen aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie behoudens de uitdrukkelijke schriftelijke toelating van de exploitant van deze installatie.
§ 3. Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, heeft het bemalingswater dat terug in de grond wordt ingebracht, geen behandeling ondergaan.
§ 4. Het bemalingswater dat terug in de grond wordt ingebracht, voldoet aan de milieukwaliteitsnormen voor grondwater, bedoeld in artikel 2.4.1.1.".
Art.177. Artikel 5.53.6.2.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 5.53.6.2.6. Voor de grondwaterwinningen, vermeld in rubriek 53.6, 2°, van de indelingslijst, worden in afwijking van artikel 5.53.4.6 met de productieput of -putten ook de injectieput of -putten bedoeld.".
Art.178. In artikel 5.55.1.2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 18 maart 2016, wordt de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7°, a), 3), 4) of 5), van het voormelde besluit" vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7°, a), van het voormelde besluit, als die activiteit niet uitgesloten is van het toepassingsgebied van een boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a), van het voormelde besluit".
Art.179. In artikel 5.59.3.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt paragraaf 2bis vervangen door wat volgt:
" § 2bis. Bij toepassing van het controlemeetprogramma, vermeld in bijlage 4.4.4, kan de meetfrequentie maximaal dalen tot de basisfrequentie/4, met een minimum van één keer per jaar.".
Art.180. In artikel 5.61.2, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt het woord "aanvoer" vervangen door de woorden "aan- en afvoer".
Art.181. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, wordt deel 5bis, dat bestaat uit artikel 5bis.0.1 tot en met 5bis. 19.8.4.15.3, opgeheven.
Art.182. In artikel 6.2.2.1.2, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "in een gesloten bebouwing" opgeheven.
Art.183. Aan hoofdstuk 6.3 van hetzelfde besluit wordt een artikel 6.3.0.5 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 6.3.0.5. Artikel 6.3.0.2, 6.3.0.3 en 6.3.0.4 zijn niet van toepassing bij muziekactiviteiten in openlucht als een toelating is verkregen van het college van burgemeester en schepenen voor die muziekactiviteit als vermeld in artikel 6.7.3, § 3. Die uitzondering geldt alleen voor lichtbronnen die worden gebruikt voor het optreden en, als dat nodig is, voor de testperiodes die nodig zijn om de lichtbronnen voorafgaand aan de muziekactiviteit af te stellen.
De lichtbronnen worden zo afgesteld dat ze maximaal de doelzone voor het podium verlichten en naburige percelen en panden niet aanstralen. Het is verboden het luchtruim met sky-tracers, zoeklichten of vergelijkbare armaturen te verlichten.".
Art.184. In artikel 6.5.5.5 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt het woord "dienen" vervangen door het woord "worden";
2° aan het eerste lid worden de woorden "en gereinigd" toegevoegd;
3° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Als de bovengrondse houder ook wordt verwijderd, stelt de erkende technicus vanaf 1 oktober 2019 een certificaat op waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de buitengebruikstelling is uitgevoerd volgens de regels van het vak. Dat certificaat vermeldt bovendien de naam en het erkenningsnummer van de erkende technicus.";
4° in het bestaande tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt het woord "dienen" vervangend door het woord "worden" en wordt het woord "dient" vervangen door het woord "wordt";
5° in het bestaande derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt de zinsnede "en vanaf 1 maart 2009 stelt de erkende technicus" vervangen door de zinsnede "stelt de erkende technicus vanaf 1 maart 2009".
Art.185. Aan afdeling 6.9.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, 16 mei 2014 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan artikel 6.9.1.1 wordt de zinsnede ", als die activiteit niet uitgesloten is van het toepassingsgebied van een boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a), van het voormelde besluit" toegevoegd;
2° er worden een artikel 6.9.1.1bis en 6.9.1.1ter ingevoegd, die luiden als volgt:
"Art. 6.9.1.1bis. De gebruiker van de grondwaterwinning neemt alle voorzorgen teneinde schade aan onroerende goederen binnen de invloedstraal van een grondwaterwinning te vermijden.
Art. 6.9.1.1ter. Het is verboden grondwaterwinningen en boringen, met uitzondering van peilputten, aan te leggen of te gebruiken als deze zich dieper dan 2,5 m onder het maaiveld bevinden en geheel of gedeeltelijk liggen in een beschermingszone van het type I of II van grondwaterwinningen, bestemd voor de openbare watervoorziening, zoals afgebakend in uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende nadere regelen voor de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones.";
3° er wordt een artikel 6.9.1.4 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 6.9.1.4. § 1. Als door het onttrekken van het grondwater voor bemalingen en draineringen zettingsgevoelige gronden, inzonderheid veen en turf, ontwaterd kunnen worden, laat de gebruiker voor de ingebruikname van de grondwaterwinning een plaatsbeschrijving uitvoeren van al de constructies gelegen in zettingsgevoelige gronden die door ontwatering een gevaar zijn voor de stabiliteit van deze constructies binnen de invloedzone. Op deze constructies worden zettingsbakens aangebracht en genivelleerd ten opzichte van een referentiepunt buiten de invloedzone.
§ 2. Het grondwater dat onttrokken wordt bij de bemalingen wordt, in zoverre dit met toepassing van beste beschikbare technieken mogelijk is, zoveel mogelijk terug in de grond ingebracht. Hiervoor kan gebruikgemaakt worden van infiltratieputten, infiltratiebekkens of infiltratiegrachten.
Als dat technisch onmogelijk is, mag het water geloosd worden in het openbare of, mits toestemming van de beheerder ervan, het private hydrografische net.
De infiltratie of de lozing van het opgepompte grondwater mag geen wateroverlast voor derden veroorzaken.
In afwijking van het tweede lid mogen volumes hoger dan 10 m3 per uur niet geloosd worden in openbare rioleringen aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, behoudens de voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toelating van de exploitant van deze installatie.
§ 3. Het grondwater dat onttrokken wordt bij de draineringen wordt, in zoverre dit met toepassing van de beste beschikbare technieken mogelijk is, nuttig gebruikt.
Volumes hoger dan 10 m3 per uur mogen niet geloosd worden in openbare rioleringen aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie behoudens de voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toelating van de exploitant van deze installatie.
§ 4. Het grondwaterpeil in de bemalingsputten, uitgezonderd bemalingen door middel van vacuümpompen, moet zowel met de winning in rust, als in werking, steeds gemeten kunnen worden. Daarom wordt in elk boorgat een rechte onvervormbare peilbuis geplaatst met een binnendiameter van ten minste 18 mm. De peilbuis wordt geplaatst conform de voorschriften in de code van goede praktijk voor boren, exploiteren en afsluiten van boorputten voor grondwaterwinning, vermeld in bijlage 5.53.1 bij dit besluit.
Een evenwaardige of betere meetmethode is toegelaten mits voorafgaande goedkeuring van de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij bevoegd voor grondwater.
§ 5. Iedere bemaling wordt voorzien van meetinrichtingen zodat het opgepompte volume grondwater per watervoerende laag getotaliseerd kan worden.
De meetinrichtingen worden geplaatst voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. De meetinrichtingen worden geplaatst volgens een code van goede praktijk.
De meetinrichting is ofwel:
1° een vleugelradmeter of een meter met schroef van het Woltman type;
2° een dynamische turbinemeter;
3° een elektromagnetische meter;
4° een ultrasone meter;
5° een gecombineerde meter: een meter die binnen hetzelfde huis een combinatie is van de meters, vermeld in de punten 1° tot en met 4°.
Een evenwaardige of betere meetmethode is toegelaten mits voorafgaande goedkeuring van de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij bevoegd voor grondwater.
Op elke meter staan aanduidingen volgens de voorschriften van de betrokken wetgeving. Elke meter wordt herijkt met een periodiciteit en volgens de voorschriften van de betrokken wetgeving. De ijking gebeurt door een keuringsinstelling die daartoe gemachtigd is. De exploitant houdt van elke ijking een attest bij dat op eenvoudig verzoek aan de met toezicht belaste ambtenaren wordt voorgelegd.
De stand van iedere meetinrichting en het tijdstip van de registratie van de stand wordt genoteerd in een register. Dit gebeurt minstens op de laatste kalenderdag van elk jaar waarin grondwater werd opgepompt en telkens wanneer, om welke reden ook, de debietmeter verwijderd of herplaatst wordt en telkens wanneer de bemaling opgestart en stopgezet wordt. Het register wordt ter beschikking gehouden van de toezichthouder.".
Art.186. Aan deel 6 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt een hoofdstuk 6.13, dat bestaat uit artikel 6.13.1 tot en met 6.13.4, toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Hoofdstuk 6.13. - Beheersing van risico's van vaste inrichtingen voor het laden van rijwielen, bromfietsen, motorfietsen, personenwagens en bestelwagens (laadpalen en dergelijke)
Art. 6.13.1. Dit hoofdstuk is van toepassing op vaste inrichtingen voor het laden van rijwielen, bromfietsen, motorfietsen, personenwagens en bestelwagens (laadpalen en dergelijke).
Art. 6.13.2. De inrichting is uitgevoerd volgens een code van goede praktijk.
Art. 6.13.3. Als de inrichting en de aangeschakelde batterij opgesteld zijn in een lokaal en er een ontplofbare atmosfeer kan ontstaan, wordt het lokaal, onverminderd de voorschriften van de producent, doeltreffend verlucht.
Art. 6.13.4. Tussen de bovengrondse opslag van gevaarlijke producten, gekenmerkt met gevarenpictogram GHS02, volgens de CLP-verordening en brandbare vloeistoffen enerzijds en de plaats om het voertuig te stationeren tijdens het laden door een inrichting met een geïnstalleerd vermogen van meer dan 10 kW anderzijds, wordt een scheidingsafstand van vijf meter gerespecteerd.
Bijkomend wordt een scheidingsafstand van 7,5 meter gerespecteerd tussen een bovengrondse opslagplaats van een gas van groep 1 in verplaatsbare recipiënten met opslagcapaciteit van meer dan 5000 liter of in een vast ongekoeld gasreservoir met een opslagcapaciteit van meer dan 10.000 liter en de plaats om het voertuig te stationeren.".
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de bijlagen van titel II van het VLAREM
Art.187. In bijlage 1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de aanhef, vierde lid, wordt tussen de zinsnede "rubriek 28.2," en de zinsnede "rubriek 29" de zinsnede "rubriek 28.4," ingevoegd;
2° in rubriek 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) Punten 3, 4 en 5 van "uitzonderingen" worden vervangen door wat volgt:
"3. de voorlopige opslag en het sorteren, op een exploitatiezetel, van bedrijfsafvalstoffen die afkomstig zijn van verschillende exploitatiezetels van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon, als de opslag en sortering gebeuren in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen.
Deze uitzondering geldt evenwel niet voor afvalstoffen die beheerd of geproduceerd worden door verwerkers van afvalstoffen of door inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars. Deze uitzondering geldt ook niet voor dierlijke bijproducten die beheerd of geproduceerd worden door verwerkers van dierlijke bijproducten, maar is wel van toepassing voor dierlijke bijproducten die beheerd of geproduceerd worden door inzamelaars, handelaars of makelaars van dierlijke bijproducten;
4. de voorlopige opslag en het sorteren van afvalstoffen in het kader van de aanvaardingsplicht, de terugnameplicht of de vrijwillige terugname van lege verpakkingen of afgedankte goederen, bij de eindverkoper, tussenhandelaar, producent of invoerder van de goederen als de opslag en sortering gebeuren in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen; dit geldt eveneens voor wie in opdracht van de eindverkoper, tussenhandelaar, producent of invoerder instaat voor de levering van de goederen;
5. de op- en overslag van afval in gesloten containers, inclusief tankcontainers en cubitainers, in functie van multimodaal vervoer;";
b) aan rubriek 2.1, "opmerking", wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De opslag en overslag van voertuigwrakken zijn ingedeeld onder de subrubriek 2.2.2.d) en vallen niet onder deze subrubriek 2.1.";
c) in de eerste kolom wordt de rubrieknummer "2.1.1" ter hoogte van "a) afvalstoffen, andere dan de afvalstoffen vermeld onder sub b)" opgeheven;
d) in rubriek 2.1.1 wordt de uitzondering
"uitzondering:
De volgende opslag is geen inrichting voor het verwerken van afvalstoffen:
a) de opslag van inert bouw- en sloopafval op de bedrijfsterreinen van aannemers van bouw en wegenwerken voor zover de opgeslagen afvalstoffen nuttig worden toegepast of aangewend worden als grondstoffen, zoals gedefinieerd in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen bij de uitoefening van de normale bedrijfsactiviteit
b) de opslag van inert bouw- en sloopafval op terreinen of bij inrichtingen waarvoor een geldige omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of een geldige omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is afgeleverd en voor zover de opslag bijdraagt tot het realiseren van het voorwerp van de vergunning"
opgeheven;
e) rubriek 2.1.2 wordt vervangen door wat volgt:
"
2.1.2. | opslag en overslag van afvalstoffen die niet aan verwerking verbonden zijn, met een opslagcapaciteit van (overslag van afvalstoffen is het bijeenvoegen van gelijksoortige afvalstoffen in grotere recipiënten of transportmiddelen met het oog op een rendabeler transport ervan): | | | | | | |
| a) maximaal 1 ton afvalstoffen, vermeld in d) | 2 | O,T | | | | |
| b) maximaal 1 ton afvalstoffen, vermeld in e) | 2 | O,T | | | | |
| c) maximaal 1 ton afvalstoffen, vermeld in f) | 2 | O,T | | | | |
| d) meer dan 1 ton andere afvalstoffen dan de afvalstoffen, vermeld in e) en f) | | | | | | |
| 1° tot maximaal 100 ton | 2 | A,O,T | B | | | A |
| 2° meer dan 100 ton | 1 | O,T | B | | | A |
| e) meer dan 1 ton asbesthoudend afval (afval waarvan het totaalgehalte aan asbestvezels groter is dan het bepaalde in artikel 2.3.2.1, § 1, 5°, van het VLAREMA), bestaande uit asbestcement of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is | 1 | O,T | B | | | A |
| f) meer dan 1 ton afvalstoffen, bestaande uit al dan niet een combinatie van gemengde afvalstoffen, zoals bepaald in rubriek 2.1.1.b), mengsels van afvalstoffen, zoals bepaald in rubriek 2.1.1.b), en gevaarlijke afvalstoffen | 1 | O,T | B | | | A |
";
g) in rubriek 2.2.1.b) wordt het woord "containerpark" vervangen door het woord "recyclagepark";
h) rubriek 2.2.1.e) wordt vervangen door wat volgt:
"
| e) gevaarlijke afvalstoffen, uitgezonderd de inrichtingen, vermeld in subrubriek 2.2.1, b), met een opslagcapaciteit van | | | | | | |
| 1° maximaal 1 ton andere afvalstoffen dan asbestafval bestaande uit asbestcement of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is | 2 | O,T | | | | |
| 2° maximaal 1 ton asbestafval bestaande uit asbestcement of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is | 2 | O,T | | | | |
| 3° meer dan 1 ton andere afvalstoffen dan asbestafval bestaande uit asbestcement of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is | 1 | O,T | A | P | | B |
| 4° meer dan 1 ton asbestafval bestaande uit asbestcement of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is | 1 | O,T | N | | | B |
";
i) in rubriek 2.2.2 worden de zinnen "Het mechanisch behandelen op de bouwplaats zelf, op percelen waarop de stedenbouwkundige vergunning voor het bouwwerk betrekking heeft, van inerte stoffen die bij de uitvoering van wegenwerken ontstaan, wordt in deze context evenmin als een behandeling van afvalstoffen beschouwd als die stoffen nuttig worden aangewend op die bouwplaats zelf. De nuttige toepassing moet blijken uit het feit dat als de restanten niet gebruikt zouden worden, een alternatief met vergelijkbare eigenschappen aangevoerd zou moeten worden als grondstof." opgeheven;
j) in rubriek 2.2.2, d, worden de woorden "of afgedankte voertuigen" telkens opgeheven en wordt de zinsnede "(de afgedankte voertuigen zijn alleen afkomstig van erkende centra voor depollutie, demontage en vernietiging van afgedankte voertuigen)" telkens vervangen door de zinsnede "(afgedankte voertuigen die noch vloeistoffen, noch andere gevaarlijke onderdelen bevatten, zijn alleen afkomstig van erkende centra voor depollutie, ontmanteling en vernietiging van afgedankte voertuigen);
k) in rubriek 2.2.2, d, wordt in de uitzonderingen punt 1° opgeheven;
l) aan rubriek 2.2.6 wordt een lid toegevoegd dat luidt als volgt:
"Uitzondering: Reinigen van scheepsruimen, waarbij, voor wat betreft het lozen door schepen van deze eigen waswaters, blijvend, voor zover cumulatief, wordt voldaan aan:
1° de lozingsvoorwaarden voorzien in het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996 (CDNI-verdrag);
2° de uitzonderingen op de losstandaarden voorzien door de havenkapiteindiensten binnen de Vlaamse havenbesturen.";
m) aan rubriek 2.2 wordt een rubriek 2.2.9 toegevoegd, die luidt als volgt:
"
2.2.9. | Ontginning van een stortplaats, voor de valorisatie van gestorte afvalstoffen | 1 | G,O,M | A | P | | |
";
n) in rubriek 2.3.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
i) het woord "uitzondering" wordt vervangen door het woord "Uitzonderingen";
ii) aan de uitzondering wordt de zin "De opslag en behandeling van restvloeistoffen, afkomstig van het vullen en het schoonmaken van hand- en rugspuitapparatuur, is niet ingedeeld." toegevoegd;
iii) in punt f) worden de woorden ", met uitzondering van hand- en rugspuitapparatuur" opgeheven;
o) in rubriek 2.3.3. worden de volgende wijzigingen aangebracht:
i) tussen de zin "andere opslag en biologische behandeling dan de opslag en biologische behandeling, vermeld in rubriek 2.3.7., van:" en de zinsnede "a) niet-gevaarlijke afvalstoffen met een inhoudscapaciteit van:" wordt de volgende zin ingevoegd:
"Uitzondering:
De opslag en behandeling van restvloeistoffen, afkomstig van het vullen en het schoonmaken van hand- en rugspuitapparatuur, is niet ingedeeld";
ii) in punt b) worden de woorden ", met uitzondering van hand- en rugspuitapparatuur" opgeheven;
p) in rubriek 2.3.4 worden de woorden "dierlijk afval" telkens vervangen door de woorden "dierlijke bijproducten die worden beschouwd als afvalstoffen zoals vermeld in het Materialendecreet";
q) aan rubriek 2.3 wordt een rubriek 2.3.14 ingevoegd, die luidt als volgt:
"
2.3.14. | Andere dan onder rubriek 2.2.9, 2.3.6, 2.3.7, 2.3.9 en 2.3.11 vallende ingrepen in een stortplaats | 1 | G,O,M | A | P | | |
";
r) in rubriek 2.4.3wordt het woord "autowrakken" vervangen door het woord "voertuigwrakken";
3° in rubriek 3 worden de volgende wijzigen aangebracht:
a) in de opmerkingen wordt punt 4 opgeheven;
b) er wordt een rubriek 3.7 toegevoegd, die luidt als volgt:
"
3.7. | Het lozen van bedrijfsafvalwater afkomstig van het gebruik van oppervlaktewater uitsluitend voor thermische energieopslag en teruglozing in hetzelfde oppervlaktewater met een debiet: | | | | | | |
| 1° | tot en met 2 m3/h | 3 | | | | | |
| 2° | van meer dan 2 m3/h tot 100 m3/h | 2 | M | | | | |
| 3° | van meer dan 100 m3/h | 1 | M | | | | |
";
4° in rubriek 4.3 wordt in "Opmerking" de zin "De inrichtingen voor het aanbrengen van bedekkingsmiddelen, die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek 4.3." opgeheven;
5° in rubriek 6.2 wordt tussen de woorden "vermeld in" en de zinsnede "rubriek 48" de zinsnede "rubriek 19.6 en" ingevoegd;
6° in rubriek 9 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) aan rubriek 9 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Opmerking: graasweiden die gebruikt worden om de dieren te laten grazen, maken geen onderdeel uit van de inrichting.";
b) rubriek 9.1 en 9.2 worden vervangen door wat volgt:
"
9.1. | Dieren in een publiek toegankelijke inrichting | | | | | | |
| 1. | dierentuin | 1 | | B | | | |
| 2. | kinderboerderij en dieren gehouden op een openbaar domein (conform bijlage 1 en 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van dierentuinen) | 2 | | | | | |
| 3. | opvangcentrum voor vogels en wilde dieren | 2 | | | | | |
| 4. | dierenasiel | 2 | | | | | |
9.2. | Inrichtingen waarin amfibieën, reptielen of ongewervelden (insecten, spinachtigen en duizendpootachtigen) andere dan ingedeeld in rubriek 9.1 gefokt of gehouden worden | | | | | | |
| 1. | inrichtingen waarin amfibieën, reptielen of ongewervelden (insecten, spinachtigen en duizendpootachtigen) gefokt of gehouden worden die door hun agressiviteit, giftigheid of gedrag een gevaar inhouden, zoals schorpioenen, zwarte weduwe, enz. vanaf 1 volwassen dier | 2 | | | | | |
| 2. | inrichtingen waarin volwassen amfibieën of reptielen andere dan ingedeeld in rubriek 9.2.1. gefokt of gehouden worden | | | | | | |
| | 1. tot en met 30 dieren | 3 | | | | | |
| | 2. meer dan 30 dieren | 2 | | | | | |
";
c) in rubriek 9.3.1, wordt de zinsnede "inrichting waarin leghennen en mestkippen, respectievelijk pluimvee of gevogelte, gefokt of gehouden worden, duiventillen met geringde duiven voor wedstrijddoeleinden uitgezonderd" vervangen door de woorden "Inrichtingen waarin pluimvee gefokt of gehouden wordt";
d) in rubriek 9.3.2, wordt in het opschrift het woord "dergelijke" vervangen door het woord " nandoes" en worden de woorden "en dergelijke" vervangen door de woorden "of nandoes";
e) aan rubriek 9.3 worden een punt 3 tot en met 5 toegevoegd, die luiden als volgt:
"
3. | Inrichtingen waarin roofvogels als vermeld op onderstaande lijst*, en andere dan ingedeeld in rubriek 9.1 gefokt of gehouden worden: * - Orde Falconiformes Familie Falconidae (valken en caracaras) - Orde Accipitriformes Familie Sagittariidae (secretarisvogel) Familie Pandionidae (visarend) Familie Accipitridae (haviken, sperwers en arenden) - Orde Cathartiformes Familie Cathartidae (gieren van de Nieuwe Wereld) - Orde Strigiformes Familie Tytonidae (kerkuilen) Familie Strigidae (uilen) | | | | | | |
| 1. | met plaatsen vanaf 3 tot en met 10 roofvogels ouder dan 10 weken | 3 | | | | | |
| 2. | met plaatsen voor meer dan 10 roofvogels ouder dan 10 weken | 2 | | | | | |
4. | Inrichtingen waarin papegaaiachtigen als vermeld op onderstaande lijst*, en andere dan ingedeeld in rubriek 9.1 gefokt of gehouden worden: * - Familie Psittacidae (Echte papegaaien) Genus Alipiopsitta Genus Amazona Genus Anodorhynchus Genus Ara Genus Diopsittaca Genus Eclectus Genus Orthopsittaca Genus Primolius Genus Psittacus - Familie Cacatuidae (Kaketoe's) Genus Cacatua Genus Callocephalon Genus Calyptorhynchus Genus Eolophus Genus Lophochroa Genus Probosciger Genus Zanda - Familie Strigopidae (Nieuw-Zeelandse papegaaien) Genus Nestor | | | | | | |
| 1. | met plaatsen vanaf 20 tot en met 50 papegaaiachtigen ouder dan 10 weken | 3 | | | | | |
| 2. | met plaatsen voor meer dan 50 papegaaiachtigen ouder dan 10 weken | 2 | | | | | |
5. | Inrichtingen waarin gevogelte andere dan ingedeeld in rubriek 9.1, 9.3.1, 9.3.2, 9.3.3 en 9.3.4 gefokt of gehouden worden met plaatsen voor meer dan 500 stuks gevogelte ouder dan 10 weken | 2 | | | | | |
";
f) rubriek 9.4 wordt vervangen door wat volgt:
"
9.4. | <td colspan="4" valign="top">Zoogdieren, andere dan vermeld in rubriek 9.1, 9.6, 9.7, 9.8 en 9.9 | | | | | |
1. | <td colspan="4" valign="top">Varkens en gespeende biggen*
Inrichtingen waarin varkens of gespeende biggen gefokt of gehouden worden, met inbegrip van :
- de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval
- de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden.
*
Bestaande plaatsen voor gespeende biggen worden geacht te zijn vergund onder de overeenstemmende indelingsrubriek voor zover er rekening mee werd gehouden in de vergunning voor de ingedeelde inrichting of activiteit waarvan ze deel uit maken.
Bestaande plaatsen voor gespeende biggen die geen deel uitmaken van een ingedeelde inrichting of activiteit, worden geacht te zijn vergund onder de overeenstemmende indelingsrubriek voor zover ze deel uit maken van een stedenbouwkundig hoofdzakelijk vergund geheel.
Bestaande biggenplaatsen zijn biggenplaatsen die deel uitmaken van hetzij een vergunde ingedeelde inrichting of activiteit hetzij van een stedenbouwkundig hoofdzakelijk vergund geheel op basis van een aanvraag ingediend voor 1 oktober 2019.
Het aantal bestaande plaatsen voor gespeende biggen wordt aangetoond of berekend:
a) op basis van het vergunningendossier van de voormelde ingedeelde inrichting of activiteit of het stedenbouwkundig geheel;
b) door het aantal plaatsen voor zeugen en gedekte jonge zeugen te vermenigvuldigen met een factor 5,4;
c) op basis van een gemotiveerd dossier. | | | | | |
| a) | <td colspan="3" valign="top">in een ander gebied dan deze vermeld onder b) en c): | | | | | |
| | 1. | | met plaatsen voor varkens ouder dan 10 weken: | | | | | | |
| | | 1° | meer dan 5 tot en met 1.000 | 2 | | | | | |
| | | 2° | meer dan 1.000 | 1 | | N | | | |
| | 2. | | met plaatsen voor gespeende biggen tot en met 10 weken: | | | | | | |
| | | 1° | meer dan 25 tot en met 5.000 | 2 | | | | | |
| | | 2° | meer dan 5.000 | 1 | | N | | | |
| b) | <td colspan="3" valign="top">in een woongebied met landelijk karakter : | | | | | |
| | 1. | | met plaatsen voor varkens ouder dan 10 weken: | | | | | | |
| | | 1° | meer dan 10 tot en met 1.000 | 2 | | | | | |
| | | 2° | meer dan 1.000 | 1 | | N | | | |
| | 2. | | met plaatsen voor gespeende biggen tot en met 10 weken: | | | | | | |
| | | 1° | meer dan 50 tot en met 5.000 | 2 | | | | | |
| | | 2° | meer dan 5.000 | 1 | | N | | | |
| c) | <td colspan="3" valign="top">in een agrarisch gebied : | | | | | |
| | 1. | | met plaatsen voor varkens ouder dan 10 weken: | | | | | | |
| | | 1° | meer dan 20 tot en met 1.000 | 2 | | | | | |
| | | 2° | meer dan 1.000 | 1 | | N | | | |
| | 2. | | met plaatsen voor gespeende biggen tot en met 10 weken: | | | | | | |
| | | 1° | meer dan 100 tot en met 5.000 | 2 | | | | | |
| | | 2° | meer dan 5.000 | 1 | | N | | | |
| d) | <td colspan="3" valign="top">intensieve varkenshouderij met meer dan : | | | | | |
| | 1° | 2.000 plaatsen voor mestvarkens van meer dan 30 kg | 1 | X | N | | J,R | |
| | 2° | 750 plaatsen voor zeugen en gedekte jonge zeugen | 1 | X | N | | J,R | |
| | <td colspan="3" valign="top">(Er kan overlapping zijn met een andere deelrubriek van rubriek 9.4.1 en 9.5 ) | | | | | |
| 2. | <td colspan="3" valign="top">Mestkalveren
Inrichtingen waarin mestkalveren, gefokt of gehouden worden, met inbegrip van:
- de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval
- de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. | | | | | |
| | a) | in een ander gebied dan deze vermeld onder b) en c) : | | | | | | |
| | | 1° | met plaatsen voor 5 tot en met 500 dieren | 2 | | | | | |
| | | 2° | met plaatsen voor meer dan 500 dieren | 1 | | N | | | |
| | b) | in een woongebied met landelijk karakter: | | | | | | |
| | | 1° | met plaatsen voor 10 tot en met 500 dieren | 2 | | | | | |
| | | 2° | met plaatsen voor meer dan 500 dieren | 1 | | N | | | |
| | c) | in een agrarisch gebied: | | | | | | |
| | | 1° | met plaatsen voor 20 tot en met 500 dieren | 2 | | | | | |
| | | 2° | met plaatsen voor meer dan 500 dieren | 1 | | N | | | |
3. | <td colspan="4" valign="top">Grote zoogdieren (paard- en runderachtigen)
Inrichtingen waarin grote zoogdieren zoals paard- en runderachtigen andere dan mestkalveren gefokt of gehouden worden, met inbegrip van:
- de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval
- de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. | | | | | |
| a) | <td colspan="3" valign="top">in een ander gebied dan deze vermeld onder b) en c) : | | | | | |
| | 1° | met plaatsen voor 5 tot en met 200 gespeende dieren | 2 | | | | | |
| | 2° | met plaatsen voor meer dan 200 gespeende dieren | 1 | | N | | | |
| b) | <td colspan="3" valign="top">in een woongebied met landelijk karakter : | | | | | |
| | 1° | met plaatsen voor 10 tot en met 200 gespeende dieren | 2 | | | | | |
| | 2° | met plaatsen voor meer dan 200 gespeende dieren | 1 | | N | | | |
| c) | <td colspan="3" valign="top">in een agrarisch gebied : | | | | | |
| | 1° | met plaatsen voor 20 tot en met 200 gespeende dieren | 2 | | | | | |
| | 2° | met plaatsen voor meer dan 200 gespeende dieren | 1 | | N | | | |
";
g) rubriek 9.5 wordt vervangen door wat volgt:
"
9.5. | <td colspan="4" valign="top">gemengde inrichting
inrichting waarin dieren als vermeld in rubriek 9.3.1 en 9.4, gezamenlijk gefokt of gehouden worden.
Voor de toepassing van deze rubriek:
- worden de aantal plaatsen van de afzonderlijke diersoorten meegeteld als deze hoger zijn dan de respectievelijke ondergrenzen voor vergunningsplicht in het van toepassing zijnde gebied (conform rubriek 9.3.1, 9.4.1, 9.4.2 en 9.4.3.).
- wordt verstaan onder:
A. het aantal stuks pluimvee
B. het aantal varkens ouder dan 10 weken
C. het aantal mestkalveren
D. het aantal grote zoogdieren
E. het aantal gespeende biggen tot en met 10 weken
met inbegrip van:
- de inrichtingen voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest, afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval
- de inrichtingen voor de compostering van dierlijke mest, afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, met groenafval, afkomstig van de eigen inrichting en van de gronden die bij de inrichting horen.
| | | | | |
| a) | <td colspan="3" valign="top">in een ander gebied dan woongebieden met landelijk karakter en agrarische gebieden: | | | | | |
| | | | | | | | | |
| | 1° | inrichtingen waarbij de som ((A/50) +(B/5) + (C/5) + (D/5) + (E/25)) > 1 en de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200) + (E/5000)) ≤ 1 | | | | | | |
| | | 1° | aantal plaatsen voor pluimvee | 2 | | N | | | |
| | | 2° | aantal plaatsen voor varkens ouder dan 10 weken | 2 | | N | | | |
| | | 3° | aantal plaatsen voor mestkalveren | 2 | | N | | | |
| | | 4° | aantal plaatsen voor grote zoogdieren | 2 | | N | | | |
| | | 5° | aantal plaatsen voor gespeende biggen tot en met 10 weken | 2 | | N | | | |
| | 2° | inrichtingen waarbij de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200) + (E/5000)) > 1 | | | | | | |
| | | 1° | aantal plaatsen voor pluimvee | 1 | | N | | | |
| | | 2° | aantal plaatsen voor varkens ouder dan 10 weken | 1 | | N | | | |
| | | 3° | aantal plaatsen voor mestkalveren | 1 | | N | | | |
| | | 4° | aantal plaatsen voor grote zoogdieren | 1 | | N | | | |
| | | 5° | aantal plaatsen voor gespeende biggen tot en met 10 weken | 1 | | N | | | |
| b) | <td colspan="3" valign="top">in een woongebied met landelijk karakter: | | | | | |
| | 1° | inrichtingen waarbij de som ((A/500) +(B/10) + (C/10) + (D/10) + (E/25)) > 1 en de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200) + (E/5000)) ≤ 1 | | | | | | |
| | | 1° | aantal plaatsen voor pluimvee | 2 | | N | | | |
| | | 2° | aantal plaatsen voor varkens ouder dan 10 weken | 2 | | N | | | |
| | | 3° | aantal plaatsen voor mestkalveren | 2 | | N | | | |
| | | 4° | aantal plaatsen voor grote zoogdieren | 2 | | N | | | |
| | | 5° | aantal plaatsen voor gespeende biggen tot en met 10 weken | 2 | | N | | | |
| | 2° | inrichtingen waarbij de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200) + (E/5000)) > 1 | | | | | | |
| | | 1° | aantal plaatsen voor pluimvee | 1 | | N | | | |
| | | 2° | aantal plaatsen voor varkens ouder dan 10 weken | 1 | | N | | | |
| | | 3° | aantal plaatsen voor mestkalveren | 1 | | N | | | |
| | | 4° | aantal plaatsen voor grote zoogdieren | 1 | | N | | | |
| | | 5° | aantal plaatsen voor gespeende biggen tot en met 10 weken | 1 | | N | | | |
| c) | <td colspan="3" valign="top">in een agrarisch gebied: | | | | | |
| | 1° | inrichtingen waarbij de som ((A/1000) +(B/20) + (C/20) + (D/20)) > 1 en de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200) + (E/5000)) ≤ 1 | | | | | | |
| | | 1° | aantal plaatsen voor pluimvee | 2 | | N | | | |
| | | 2° | aantal plaatsen voor varkens ouder dan 10 weken | 2 | | N | | | |
| | | 3° | aantal plaatsen voor mestkalveren | 2 | | N | | | |
| | | 4° | aantal plaatsen voor grote zoogdieren | 2 | | N | | | |
| | | 5° | aantal plaatsen voor gespeende biggen tot en met 10 weken | 2 | | N | | | |
| | 2° | inrichtingen waarbij de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200) + (E/5000)) > 1 | | | | | | |
| | | 1° | aantal plaatsen voor pluimvee | 1 | | N | | | |
| | | 2° | aantal plaatsen voor varkens ouder dan 10 weken | 1 | | N | | | |
| | | 3° | aantal plaatsen voor mestkalveren | 1 | | N | | | |
| | | 4° | aantal plaatsen voor grote zoogdieren | 1 | | N | | | |
| | | 5° | aantal plaatsen voor gespeende biggen tot en met 10 weken | 1 | | N | | | |
| d) | <td colspan="3" valign="top">een gemengde inrichting die al valt onder punt a), b), of c) met onder andere als onderdeel | | | | | |
| | 1° | een intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee | 1 | X | N | | R | |
| | 2° | een intensieve varkenshouderij met meer dan 2000 plaatsen voor mestvarkens van meer dan 30 kg | 1 | X | N | | R | |
| | 3° | een intensieve varkenshouderij met meer dan 750 plaatsen voor zeugen en gedekte jonge zeugen | 1 | X | N | | R | |
";
h) rubriek 9.6 wordt vervangen door wat volgt:
"
9.6. | <td colspan="3" valign="top">Kleine herkauwers
Inrichtingen waarin kleine herkauwers, zoals geiten, schapen, hertachtigen, alpaca's, lama's, en dergelijke, andere dan deze ingedeeld in rubriek 9.1 en 9.7, gefokt of gehouden worden: met inbegrip van:
- de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval
- de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. | | | | | |
| a) | in een gebied ander dan woongebieden met landelijk karakter en agrarische gebieden: | | | | | | |
| | 1° | met plaatsen voor 10 tot en met 400 gespeende dieren | 2 | | | | | |
| | 2° | met plaatsen voor meer dan 400 gespeende dieren | 1 | | N | | | |
| b) | in een woongebied met landelijk karakter: | | | | | | |
| | 1° | met plaatsen voor 25 tot en met 400 gespeende dieren | 2 | | | | | |
| | 2° | met plaatsen voor meer dan 400 gespeende dieren | 1 | | N | | | |
| c) | in een agrarisch gebied : | | | | | | |
| | 1° | met plaatsen voor 50 tot en met 400 gespeende dieren | 2 | | | | | |
| | 2° | met plaatsen voor meer dan 400 gespeende dieren | 1 | | N | | | |
";
i) rubriek 9.7 wordt vervangen door wat volgt:
"
9.7. | <td colspan="3" valign="top">Kleine zoogdieren
Inrichtingen waarin konijnen, knaagdieren, katten, en dergelijke, andere dan deze ingedeeld in rubriek 9.1, 9.8 en 9.9, gefokt of gehouden worden:
met inbegrip van:
- de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval
- de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. | | | | | |
| a) | in een gebied ander dan woongebieden met landelijk karakter en agrarische gebieden: | | | | | | |
| | 1° | met plaatsen voor 20 tot en met 50 gespeende dieren, met uitzondering van konijnen | 3 | | | | | |
| | 2° | met plaatsen voor meer dan 50 tot en met 10.000 gespeende dieren | 2 | | | | | |
| | 3° | met plaatsen voor meer dan 10.000 gespeende dieren | 1 | | N | | | |
| b) | in een woongebied met landelijk karakter: | | | | | | |
| | 1° | met plaatsen voor 20 tot en met 100 gespeende dieren, met uitzondering van konijnen | 3 | | | | | |
| | 2° | met plaatsen voor meer dan 100 tot en met 10.000 gespeende dieren | 2 | | | | | |
| | 3° | met plaatsen voor meer dan 10.000 gespeende dieren | 1 | | N | | | |
| c) | in een agrarisch gebied: | | | | | | |
| | 1° | met plaatsen voor 20 tot en met 150 gespeende dieren, met uitzondering van konijnen | 3 | | | | | |
| | 2° | met plaatsen voor meer dan 150 tot en met 10.000 gespeende dieren | 2 | | | | | |
| | 3° | met plaatsen voor meer dan 10.000 gespeende dieren | 1 | | N | | | |
";
j) in rubriek 9.8 wordt in het opschrift wordt de zinsnede "9.2.2°, a) en e)" vervangen door de zinsnede "9.1 en 9.7";
7° in rubriek 12 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in rubriek 12.1 wordt in "uitzonderingen" de zin "De inrichtingen voor elektriciteitsproductie die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek 12.1." opgeheven;
b) in rubriek 12.2 wordt de zin "De transformatoren die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek 12.2." opgeheven;
c) in rubriek 12.3 wordt de zin "De accumulatoren die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek 12.3." vervangen door de zin "Uitzondering: Vaste inrichtingen voor het laden van rijwielen, bromfietsen, motorfietsen, personenwagens en bestelwagens (laadpalen en dergelijke)";
8° in rubriek 15 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) na de titel "Garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen" worden een eerste en een tweede lid ingevoegd, die luiden als volgt:
"Voor de definitie van personenwagen wordt verwezen naar artikel 1, § 2, 44°, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende het algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.
Voor de definitie van bromfietsen en motorfietsen wordt verwezen naar artikel 2.17 en artikel 2.18 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.";
b) in rubriek 15.1 wordt de zinsnede "andere ruimte dan de ruimte, vermeld in rubriek 15.5 en 19.8," vervangen door het woord "ruimte";
c) in rubriek 15.1 wordt het woord "autovoertuigen" telkens vervangen door het woord "motorvoertuigen" en wordt tussen het woord "personenwagens" en het woord "zijn" telkens de zinsnede ", bromfietsen, motorfietsen of voertuigen zoals gedefinieerd in artikel 3, 73°, van de spoorcodex van 30 augustus 2013" ingevoegd;
d) in rubriek 15.2 wordt de zinsnede "en 15.5" opgeheven;
e) in rubriek 15.3 wordt de zinsnede "andere werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) dan de werkplaatsen, vermeld in rubriek 15.5, met gebruik van meer dan:" vervangen door de zinsnede "werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden), met gebruik van meer dan:";
f) in rubriek 15.4 wordt de zinsnede "andere niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens dan de inrichtingen, vermeld in rubriek 15.5:" vervangen door de zinsnede "niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van motorvoertuigen en hun aanhangwagens:" en wordt het woord "voertuigen" telkens vervangen door het woord "motorvoertuigen";
g) rubriek 15.5 wordt opgeheven;
h) rubriek 15.6 wordt vervangen door wat volgt:
"
15.6. | Het al dan niet overdekt stallen van geaccidenteerde voertuigen of van voertuigwrakken waarvan de opslag niet is ingedeeld in de rubriek 2.2.2, d), van: 1° maximaal 25 ton geaccidenteerde voertuigen of voertuigwrakken, waarbij nooit meer dan 15 ton voertuigwrakken gestald mogen worden 2° meer dan 25 ton geaccidenteerde voertuigen of voertuigwrakken, waarbij nooit meer dan 15 ton voertuigwrakken gestald mogen worden Opmerking: Indien meer dan 15 ton voertuigwrakken gestald worden, wordt dit ingedeeld onder rubriek 2.2.2, d). | 3 2 | | | | | A B |
";
9° rubriek 16.2 wordt vervangen door wat volgt:
"
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 26-09-2019, p. 88828)
";
10° rubriek 16.3. wordt vervangen door wat volgt:
"
16.3. | <td colspan="3" valign="top">Inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen - ontspannen):
Uitzondering:
luchtcompressoren tijdelijk ingezet bij wegenis-, bouw- en sloopactiviteiten zijn niet ingedeeld; | | | | | |
| 1° | Koelinstallaties, warmtepompen en airconditioninginstallaties, met een gezamenlijke hoeveelheid van meer dan 2000 ton CO2-equivalent | 1 | | | | | |
| 2° | Koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen, met uitzondering van inrichtingen die ingedeeld zijn in rubriek 16.9, c), met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: | | | | | | |
| | a) | 5 kW tot en met 200 kW | 3 | | | | | |
| | b) | meer dan 200 kW | 2 | T | | | | |
| 3° | Pompstations die horen bij pijpleidingen voor het vervoer van koolstofdioxidestromen voor geologische opslag | 1 | N, Yk | | | | |
";
11° in rubriek 16.9 worden in punt a) tussen de woorden "van aardgas" en de woorden "met een opslagcapaciteit" de woorden ", niet ingedeeld in rubriek 17" ingevoegd;
12° in rubriek 16.9 worden aan punt b) de woorden ", niet ingedeeld in rubriek 17" toegevoegd;
13° in rubriek 17 wordt de zin
"De opslagplaatsen die vallen onder een van de volgende rubrieken, zijn uitgesloten van deze rubriek:
- 1) rubriek 15.5
- 2) rubriek 19.8"
opgeheven;
14° in rubriek 17.3.6.3° wordt de bepaling "a) meer dan 100 ton" vervangen door de bepaling "meer dan 100 ton";
15° in rubriek 18 wordt het woord "ontginingen" vervangen door het woord "ontginningen";
16° in rubriek 19 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in rubriek 19.3 wordt de zinsnede "andere inrichtingen voor het mechanisch behandelen en het vervaardigen van artikelen van hout en dergelijke dan de inrichtingen, vermeld in rubriek 19.8, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:" vervangen door de zinsnede "inrichtingen voor het mechanisch behandelen en het vervaardigen van artikelen van hout en dergelijke, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:";
b) in rubriek 19.4 wordt de zinsnede "andere inrichtingen voor het chemisch behandelen van hout en soortgelijke producten dan de inrichtingen, vermeld in rubriek 19.8:" vervangen door de zinsnede "inrichtingen voor het chemisch behandelen van hout en soortgelijke producten:";
c) in rubriek 19.5 wordt de zinsnede "andere droogovens voor hout en dergelijke dan de droogovens, vermeld in rubriek 19.8, met een elektrisch vermogen van:" vervangen door de zinsnede "droogovens voor hout en dergelijke, met een elektrisch vermogen van:";
d) in rubriek 19.6 wordt de zinsnede "en rubriek 19.8" opgeheven;
e) rubriek 19.8 wordt opgeheven;
17° in rubriek 23 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in rubriek 23.2 wordt de zin "De inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen die vallen onder de toepassing van rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek." opgeheven;
b) in rubriek 23.3 wordt de zin "De opslag van kunststoffen en van voorwerpen uit kunststoffen die vallen onder de toepassing van rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek." opgeheven;
18° in rubriek 28 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in rubriek 28.1 wordt de zinsnede ", waaronder verstaan elke speciaal vervaardigde één of meer mineralen bevattende stof die wordt aangebracht ter bevordering van de gewasgroei, andere dan dierlijke mest" opgeheven;
b) in rubriek 28.2 wordt de zinsnede ", waaronder verstaan door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsmede de natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven" opgeheven;
c) in rubriek 28.2 wordt de uitzondering vervangen door wat volgt:
"Uitzondering:
De opslag van vaste dierlijke mest of andere meststoffen op landbouwgrond in agrarisch gebied is niet ingedeeld, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
* de meststof is opgeslagen om te worden uitgespreid op het perceel waarop de mest opgeslagen is;
* de afstand tot de perceelsgrens en oppervlaktewater bedraagt ten minste 10 meter;
* de afstand tot woningen van derden bedraagt ten minste 100 meter.
De opslag van vaste dierlijke mest:
1) is verboden in de periode van 16 november tot en met 15 januari;
2) gebeurt maximaal gedurende twee maanden vóór het spreiden.";
d) er wordt een rubriek 28.4 toegevoegd, die luidt als volgt:
"
28.4. | <td colspan="3" valign="top">Opslagplaats van andere meststoffen | | | | | |
| a) | in een gebied ander dan vermeld in b) en c): | | | | | | |
| | 1° | van 2 m3 tot en met 10 m3 | 3 | | | | | |
| | 2° | van meer dan 10 m3 tot en met 100 m3 | 2 | T | N | | | |
| | 3° | van meer dan 100 m3 | 1 | | N | | | |
| b) | In een woongebied met een landelijk karakter | | | | | | |
| | 1° | van 5 m3 tot en met 100 m3 | 3 | | | | | |
| | 2° | van meer dan 100 m3 tot en met 1.000 m3 | 2 | T | N | | | |
| | 3° | van meer dan 1.000 m3 | 1 | | N | | | |
| c) | In een agrarisch gebied of een industriegebied | | | | | | |
| | 1° | van 10 m3 tot en met 5.000 m3 | 3 | | | | | |
| | 2° | van meer dan 5.000 m3 | 2 | | N | | | |
";
e) er wordt een rubriek 28.5 toegevoegd, die luidt als volgt:
"
28.5 | De biologische verwerking van mest met een verwerkingscapaciteit van meer dan 75 ton per dag | 1 | X | B | P | | |
";
19° in rubriek 29 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in rubriek 29.5.2 wordt de zinsnede "Andere smederijen dan de smederijen, vermeld in rubriek 29.5.1, en inrichtingen voor het mechanisch behandelen" vervangen door de zinsnede "Smederijen, andere dan deze vermeld in rubriek 29.5.1, en inrichtingen voor het mechanisch of fysisch behandelen" en wordt de zinsnede "opmerking: De inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en van rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek." opgeheven;
b) in rubriek 29.5.4 worden de woorden "fysisch behandelen" vervangen door het woord "stralen";
c) in rubriek 29.5.5 wordt de zin "De inrichtingen die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek." opgeheven;
d) in rubriek 29.5.7 wordt de zin "De inrichtingen voor het ontvetten van metalen of voorwerpen uit metaal met organische oplosmiddelen die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek." opgeheven;
e) aan rubriek 29 wordt een rubriek 29.6 toegevoegd, die luidt als volgt:
"
29.6. | De opslag van meer dan 10.000 ton schroot dat voldoet aan de criteria van de Europese Verordening 333/2011 en niet ingedeeld is in rubriek 2 | 1 | | | | | |
";
20° rubriek 30.1 wordt vervangen door wat volgt:
"
30.1. | <td colspan="3" valign="top">Inrichtingen voor het mechanisch behandelen van minerale producten: | | | | | | |
| 1° | met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: (De volgende activiteiten en inrichtingen vallen niet onder deze rubriek: - beperkte mechanische activiteiten, zoals het sorteren of zeven van bodemmaterialen, vermeld in rubriek 60, 61 of 63; - inrichtingen voor het mechanisch behandelen van inerte afvalstoffen die bij de uitvoering van wegen- of sloopwerken ontstaan, zie hiervoor rubrieken 2.2.2, a) en b).) | | | | | | | |
| | a) | 5 kW tot en met 10 kW | 3 | | | | | | |
| | b) | meer dan 10 kW tot en met 200 kW | 2 | A,T | N | | | | |
| | c) | meer dan 200 kW | 1 | T | N | | | | |
| | | | | | | | | | |
| 2° | een breek- of zeefinstallatie, andere dan vermeld in punt 1° | 2 | A, T | N | | | | |
21° in rubriek 31.1 wordt de zin "De motoren die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek." opgeheven;
22° rubriek 32.7 wordt vervangen door wat volgt:
"
32.7. | <td colspan="3" valign="top">Schietstanden
(De volgende activiteiten en inrichtingen vallen niet onder deze rubriek:
- het schieten met de handboog, andere dan kruisbogen;
- maximaal tweemaal per jaar op hetzelfde perceel of dezelfde percelen georganiseerde schietwedstrijd, elk met een maximale duur van vier opeenvolgende dagen;
- schietoefeningen binnen gesloten oefengebouwen van de politiediensten waarbij de Ek1 kleiner of gelijk is aan 220 joule en geen stalen munitie wordt gebruikt.) | | | | | | |
| 1° | Niet vuurwapens | | | | | | |
| | a) | De Ek1 is kleiner of gelijk aan 50 joule | 3 | T | N | | | |
| | b) | De Ek1 is groter dan 50 joule | 2 | T | N | | | |
| | c) | Gebruik van kruisbogen | 2 | T | N | | | |
| 2° | Vuurwapens | | | | | | |
| | a) | Uitsluitend gebruik van hagelpatronen | 2 | A, T | N | | | O |
| | b) | De Ek1 is kleiner of gelijk aan 250 joule | 2 | T | N | | | O |
| | c) | De Ek1 is groter dan 250 joule | 1 | T | N | | | O |
";
23° in rubriek 32.8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in het opschrift worden de woorden "baden en waterrecreatie" vervangen door de woorden "vaste baden, open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie";
b) in rubriek 32.8.1, 1°, worden tussen het woord "zwembaden" en de zinsnede ", al dan niet overdekt" de woorden "en natuurlijke zwembaden" ingevoegd;
c) in rubriek 32.8.2 wordt de zinsnede "zwembadgelegenheden en watersportzones in vijvers, meren en niet-openbare waterlopen alsook inrichtingen voor watersport waar" vervangen door de zinsnede "open zwemgelegenheden en zones voor waterrecreatie, waarbij";
d) in rubriek 32.8.3 wordt de zinsnede "watersportzones in vijvers, meren en niet-openbare waterlopen, alsook inrichtingen voor watersport waar'' vervangen door de woorden "zones voor waterrecreatie waarbij";
24° in rubriek 32.9.1, b, wordt het woord "boten" vervangen door het woord "motorvaartuigen";
25° in rubriek 42.1 wordt het woord "auto's" vervangen door het woord "personenwagens";
26° in rubriek 43.1 wordt de zin "De stookinstallaties die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek." opgeheven;
27° rubriek 48.2 wordt opgeheven;
28° in rubriek 53.2 worden de woorden "onbehandeld en" opgeheven;
29° in rubriek 53.4.2°, c), wordt tussen de zinsnede "10 m of meer bedraagt," en het woord "met" het woord "of" ingevoegd;
30° in rubriek 55.1.2° wordt het woord "en" vervangen door het woord "of";
31° in rubriek 59.5.1 wordt het woord "voertuigen" telkens vervangen door het woord "motorvoertuigen", wordt het woord "auto's" telkens vervangen door het woord "personenwagens", wordt het woord "bussen" vervangen door het woord "autobussen" en wordt de zinsnede "voertuigen van M1" vervangen door de zinsnede "motorvoertuigen van categorie M1";
32° in rubriek 62.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de zinsnede "De introductie van uitheemse soorten of translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten in aquacultuurvoorzieningen zoals bepaald in de verordening aquacultuur" wordt vervangen door de zinsnede "Gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur als vermeld in de verordening aquacultuur";
b) het tweede lid wordt vervangen door wat volgt:
"Uitzondering: vallen niet onder deze indelingsrubriek:
* het houden van (niet kweken of telen) sierwaterdieren of -planten:
* in dierenwinkels, tuincentra, afgesloten tuinvijvers of aquaria die voldoen aan artikel 6 van beschikking 2006/656/EG van de Commissie van 20 september 2006;
* in voorzieningen die zijn uitgerust met effluentbehandelingssystemen die aan de doelstellingen van artikel 1 van de verordening aquacultuur voldoen;
* translocaties van plaatselijk niet-voorkomende soorten binnen een lidstaat, tenzij wetenschappelijk advies duidt op mogelijke gevaren voor het milieu als gevolg van de translocatie.".
Art.188. In artikel 3, § 4, van bijlage 2.3.1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de tabel wordt de rij
"
109-89-7 | dimethylamine | µg/l | 6 | 80 | 6 | 80 |
"
vervangen door de rij
"
124-40-3 | dimethylamine | µg/l | 6 | 80 | 6 | 80 |
";
2° de bepaling "(N) Voor deze stof kon de biotanorm niet herrekend worden naar een milieukwaliteitsnorm water" wordt vervangen door de bepaling:
"(N) Deze biotanorm zou overeenkomen met een equivalente milieukwaliteitsnorm water van 0,00007 µg/l.".
Art.189. In artikel 3 van bijlage 2.4.1 bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de tabel wordt de rij
"
MS_0100_GWL_1 | 17 | 2,5 | 160 | 1100 | 1,0 | 10 | 0,81 | 34 | 0,95 | 10 | 0,99 | 210 | 310 |
"
vervangen door de rij
"
MS_0100_GWL_1 | 17 | 2,5 | 160 | 1100 | 1,0 | 10 | 0,81 | 34 | 0,1 | 10 | 0,99 | 210 | 310 |
";
2° in de tabel wordt de rij
"
MS_0200_GWL_1 | 16 | 2,5 | 160 | 1000 | 1,0 | 10 | 0,35 | 49 | 0,95 | 10 | 0,94 | 200 | 350 |
"
vervangen door de rij
"
MS_0200_GWL_1 | 16 | 2,5 | 160 | 1000 | 1,0 | 10 | 0,35 | 49 | 0,1 | 10 | 0,94 | 200 | 350 |
".
Art.190. In bijlage 2.5.1 bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de bepaling "asbestvezels/m3 (l>5 m3, d < 3 m3)" vervangen door de bepaling "asbestvezels/m3 (l>5 µm, d < 3 µm)".
Art.191. In bijlage 2.5.3.3 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 januari 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, wordt in punt B.2 het woord "voertuigen" vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.192. In bijlage 2.5.3.15 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 januari 2011, worden in punt B.3 het woord "voertuigen" en het woord "wegvoertuigen" telkens vervangen door het woord "motorvoertuigen".
Art.193. In bijlage 4.1.12 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de bepaling
"departement Leefmilieu, Natuur en Energie
Afdeling Milieu-inspectie.
Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel
Website: www.lne.be"
wordt vervangen door de bepaling
"departement Omgeving
Afdeling Handhaving. - Omgevingsinspectie
Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel
Website: www.omgevingvlaanderen.be";
2° de woorden "de buitendienst van de afdeling Milieu-inspectie" worden telkens vervangen door "de omgevingsinspectie van de afdeling Handhaving";
3° de woorden "uw buitendienst" worden vervangen door "de omgevingsinspectie van uw provincie";
4° aan punt 2 wordt de volgende bepaling toegevoegd:
" exploitatieadres:";
5° punt 22 wordt vervangen door wat volgt:
"
Bezorg deze melding aan de omgevingsinspectie van de afdeling Handhaving van de provincie waarin de inrichting gelegen is. U vindt de adressen hieronder. |
Afdeling Handhaving Antwerpen Lange Kievitstraat 111-113 bus 62 2018 Antwerpen Tel.: 03 224 64 25 E-mail: omgevingsinspectie.ant@vlaanderen.be | Afdeling Handhaving Vlaams-Brabant Diestsepoort 6 bus 71 3000 Leuven Tel.: 016 66 60 70 E-mail: omgevingsinspectie.vbr@vlaanderen.be |
Afdeling Handhaving Limburg Koningin Astridlaan 50 bus 5 3500 Hasselt Tel.: 011 74 26 00 E-mail: omgevingsinspectie.lim@vlaanderen.be | Afdeling Handhaving West-Vlaanderen Koning Albert I-laan 1/2 bus 73 8200 Brugge Tel.: 050 24 79 60 E-mail: omgevingsinspectie.wvl@vlaanderen.be |
Afdeling Handhaving Oost-Vlaanderen Koningin Maria Hendrikaplein 70 bus 71 9000 Gent Tel.: 09 276 22 00 E-mail: omgevingsinspectie.ovl@vlaanderen.be | |
".
Art.194. In bijlage 4.2.5.1 bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan punt A wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"4° De hele inrichting moet toegankelijk zijn voor de toezichthouder en de Vlaamse Milieumaatschappij zodat een monsternametoestel opgesteld kan worden ter hoogte van de meetgoot of de inductieve debietmeter.";
2° in punt B, wordt de zinsnede ", een meetkamer" opgeheven;
3° in punt B wordt punt 2° opgeheven;
4° in punt B, 3°, wordt de zin "In de in sub 2° bedoelde meetkamer dient de volgende apparatuur vast opgesteld:" opgeheven;
5° punt C wordt vervangen door wat volgt:
"C) Controle-inrichting bij gesloten afvoer:
De controle-inrichting omvat in dit geval de volgende onderdelen: een debietmeetsysteem en, als de meting van andere parameters verplicht is, ook meet- en monstername-apparatuur.
Die onderdelen beantwoorden aan de volgende vereisten:
1° debietmeetsysteem:
Behalve waar aangetoond wordt dat het technisch niet mogelijk is, wordt in een inductieve magnetische debietmeter voorzien:
a) waarvan het meetbereik afgestemd is op het geloosde debiet en de watersnelheid voldoet aan de minimale eisen van de fabrikant;
b) die gekalibreerd en gecontroleerd wordt volgens de code van goede praktijk voor installatie, onderhoud en controle van elektromagnetische debietsmeting van afvalwater. Dat houdt een fabriekskalibratie en minimaal een tweejaarlijkse controle in. Bij een monsternamecampagne in het kader van een afvalwaterheffingzijn een jaarlijkse controle en verzegeling vereist. De exploitant houdt een technisch dossier en een logboek per debietsmeter, conform de voormelde code van goede praktijk, ter inzage voor de toezichthouder en de Vlaamse Milieumaatschappij. Dat technisch dossier en logboek moeten uiterlijk op 1 juli 2020 beschikbaar zijn;
c) waarvan de meetfout van de gecontroleerde debietmeter niet meer dan 5% mag bedragen. Als dat wel het geval is, worden er onmiddellijk corrigerende acties ondernomen. Als de meetfout daarna meer dan 5% bedraagt, wordt er overgegaan tot herkalibratie of vervanging;
d) die voorzien is van een kentekenplaatje met de aanduiding van het debiet dat overeenstemt met 20 mA.
Stroomafwaarts van de inductieve magnetische debietmeter moet een monster van het afvalwater genomen kunnen worden.
In de onmiddellijke omgeving van de inductieve meter, binnen een straal van 5 meter, zijn de volgende voorzieningen voorhanden:
a) stromend water
b) tweepolige stopcontacten met aarding voor de afname van een elektrische voeding van 220 volt wisselstroom (50Hz), 15 ampère
c) een kunstmatige verlichting;
2° meet- en monstername-apparatuur:
a) een debietlogger:
1) die continu een signaal afgeeft dat gebruikt kan worden voor de sturing van de monstername-apparatuur;
2) waaraan een registratiesysteem is gekoppeld dat naast het ogenblikkelijke debiet ook het totaal per uur registreert en 24-uur periodes totaliseert;
b) monstername-apparatuur:
1) die toelaat gedurende ten minste vier dagen autonoom mengmonsters van ten minste 6 liter per dag samen te stellen en dit proportioneel met het debiet van het geloosde afvalwater;
2) die de voormelde mengmonsters automatisch plaatst en bewaart in een gekoelde ruimte (maximumtemperatuur 4 ° C) die afgrendelbaar is;
3) die, nadat de ingestelde monsternamecyclus beëindigd is, zichzelf automatisch uitschakelt, met uitzondering van het koelsysteem voor de voormelde gekoelde ruimte;
4) die beveiligd is overeenkomstig het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI);
5) die bestand is tegen langdurige nullozingen.".
Art.195. In artikel 4, § 1, van bijlage 4.2.5.2 bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de rijen
"
Oppervlakteactieve stoffen | | | |
Kationische oppervlakteactieve stoffen | 100 µg/l | 50% | WAC/IV/A/022 |
"
vervangen door de rijen
"
Oppervlakteactieve stoffen | | | |
Kationische oppervlakteactieve stoffen | 100 µg/l | 50% | WAC/IV/A/022 |
Anionische oppervlakteactieve stoffen | 100 µg/l | 50% | WAC/III/D/040 |
Niet-ionogene oppervlakteactieve stoffen | 100 µg/l | 50% | WAC/IV/A/021 |
".
Art.196. In artikel 4, § 3, van bijlage 4.2.5.2 bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen het woord "VLAREL" en de zinsnede ", hetzij door voormelde milieudeskundige zelf" wordt de bepaling "(*)" ingevoegd;
2° het woord "milieudeskundige" wordt vervangen door het woord "laboratorium";
3° tussen de zinsnede "dienen genomen:" en het punt 1° wordt de bepaling "(*) De desbetreffende goedkeuring is geldig voor maximaal drie jaar en wordt uitgevoerd conform een code van goede praktijk. De exploitant meldt aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, de controleproeven die hij zelf uitvoert en het laboratorium dat de goedkeuring van de methode verleend heeft. De exploitant houdt die goedkeuring en de resultaten van de uitgevoerde controleproeven bij in een dossier dat voor de toezichthouder altijd ter inzage ligt." ingevoegd.
Art.197. In artikel 1 van bijlage 4.2.5.4 bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt:
" § 2. Het minimum aantal monsters, vermeld in artikel 4.2.5.4.1, dat per jaar genomen moet worden voor de analyse van de zware metalen, kan verminderd worden tot 4 keer per jaar voor de parameters waarvan alle meetresultaten binnen een gegeven jaar het indelingscriterium voor die parameter, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS" in artikel 3 van bijlage 2.3.1, niet overschrijden.
Als voor één van de vier metingen voor een bepaalde parameter een hogere waarde wordt vastgesteld dan het indelingscriterium voor die parameter, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS" in artikel 3 van bijlage 2.3.1, wordt de meetfrequentie in het daaropvolgende jaar opnieuw verhoogd, als vermeld in paragraaf 1.".
Art.198. In bijlage 4.4.6 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° hoofdstuk III wordt vervangen door wat volgt:
"Hoofdstuk III. Steekproeven
| product type 2 | product type 1 |
kleppen en open einden | 12,5% | 25% |
veiligheidskleppen, pompen, compressoren en roerwerken monsternamepunten | 100% | 100% |
flenzen en andere verbindingen[1] | 5% | 25% |
[1] Flensverbindingen en andere verbindingen van kleppen, pompen, compressoren en roerwerken worden apart bij de flenzen en andere verbindingen gerekend.";
2° in hoofdstuk IV, 3°, wordt tussen het woord "aantoont" en het woord "Voorbeelden" de zin "Daarbij moet het aantal schakelingen waar in de verificatietest van is uitgegaan, afgestemd zijn op het aantal schakelingen dat in de praktijk wordt verwacht." ingevoegd;
3° in hoofdstuk IV, 3°, wordt de zinsnede "of in DIN-ISO 15848" vervangen door de zinsnede "en in DIN-ISO 15848";
4° in hoofdstuk IV, 4°, wordt de zinsnede "in DIN 28090-1 en DIN" opgeheven;
5° aan hoofdstuk IV, 4°, wordt de zin "Flenzen die vanaf 1 oktober 2019 worden geïnstalleerd, worden alleen als gelijkwaardig beschouwd als ze geïnstalleerd zijn door een technicus die opgeleid is volgens EN1591-4:2013." toegevoegd;
6° in hoofdstuk V worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de zin "Jaarlijks moet op basis van de uitgevoerde steekproeven de totale fugitieve VOS-emissie van de inrichting berekend worden. Hiervoor wordt de onderstaande berekeningsmethode gehanteerd." wordt vervangen door de zin "Voor de berekening van de fugitieve emissie van de apparaten, waarover wordt gerapporteerd in het rapporteringsdocument, vermeld in hoofdstuk VI, wordt de volgende berekeningsmethodiek gehanteerd.";
b) in punt 2) van het zevende lid worden de woorden "een steekproef wordt uitgevoerd en dus" opgeheven;
7° er wordt een hoofdstuk VI toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Hoofdstuk VI. Rapporteringsdocument
bedrijf:
Inrichting:
productie-eenheid:
jaar controle:
toegepaste techniek[1]:
uitvoerder:
toegepast meetprogramma[2]:
type apparaat | aantal gecontroleerde apparaten | aantal apparaten boven herstelcriterium of gevisualiseerd met IR camera | aantal apparaten met meetwaarde groter dan 100.000 ppm [3] | Geschatte fugitieve emissie van alle apparaten [4] (in kg) |
| type 1 | type 2 | type 1 | type 2 | type1 | type2 | type 1 | type 2 |
overige kleppen | | | | | | | | |
regelkleppen open einden | | | | | | | | |
veiligheidskleppen, pompen, compressoren, roerwerken, monsternamepunten | | | | | | | | |
flenzen en andere verbindingen | | | | | | | | |
TOTAAL | | | | | | | | |
[1] EN15446:2008, NTA8399:2015 of een andere methodiek, goedgekeurd door de toezichthouder
[2] paragraaf 4, 5 of 7 van artikel 4.4.6.2.3
[3] alleen in geval van controle met EN15446:2008 in te vullen
[4] voor apparaten, gecontroleerd met behulp van een IR-camera wordt de emissie ingeschat op basis van de laatste controle met EN15446:2008".
Art.199. In bijlage 4.4.7.1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen de rij
"
| Tazadit, fijn erts | SC3 | 1) |
"
en de rij
"
"
worden de volgende rijen ingevoegd:
"
IJzeroxides | | SC2 | |
IJzervijlsels, IJzerpoeder | | SC2 | |
";
2° de rij
"
Schroot, ferrometaal met een belangrijke mate van roestvorming | | SC2 | |
"
wordt vervangen door de rijen:
"
Schroot | ferrometaal met een belangrijke mate van roestvorming | SC2 | |
| schroot als reststof uit een afvalverbrandingsinstallatie | SC2 | |
Shredderafval | lichte fractie (fluff en fines) en zware fractie | SC2 | |
Shreddervoormateriaal | schroot en metaalhoudende materialen die bestemd zijn om verwerkt te worden in een metaalshredder | SC3 | 1) |
".
Art.200. In deel 2 van bijlage 5 bij dit besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt in punt 37 het woord "waterstoffluoride" vervangen door het woord "waterstofsulfide".
Art.201. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, wordt tussen bijlage 5bis en bijlage 5.2.2.10 een bijlage 5.2.1.7 ingevoegd, die als bijlage 1 bij dit besluit is gevoegd.
Art.202. In bijlage 5.3.2 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 1 wordt vervangen door wat volgt:
"
1. Aardappelverwerking (inrichtingen, vermeld in rubriek 45.13.a en 45.13.b van de indelingslijst):
a) lozing in oppervlaktewater:
parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is | van toepassing tot en met 30 juni 2021 | van toepassing vanaf 1 juli 2021(*) |
ondergrens pH pH-eenheid | 6,5 | 6,5 |
bovengrens pH pH-eenheid | 9,0 | 9,0 |
temperatuur ° C | 30,0 | 30,0 |
afmeting zwevende deeltjes mm | 2,0 | 1,5 |
zwevende stoffen | 60,0 | 60,0 |
bezinkbare stoffen ml/l | 1,50 | 1,50 |
perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen | 5,0 | 5,0 |
som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakteactieve stoffen | 3,0 | 3,0 |
olie en vet | n.v.w.b. | n.v.w.b. |
BZV mg O2/l | 25,0 | 25,0 |
som (chloorprofam, profam, thiabenzadol) | 0,50 | 0,50 |
CZV mg O2/l | 200,0 | 100,0 tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit met een maximum van 125,0 (**) |
Kjeldahlstikstof mg N/l | 20,0 | |
ammonium mg N/l | 5,0 | |
totaal stikstof | | 15,0 tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit met een maximum van 20,0 (* * *) |
sulfiet | 1,0 | 1,0 |
totaal fosfor | | 1) Diepvries- en chipsbedrijven: 5,0 met een jaargemiddelde van 2,5 (* * **) 2) Verwerkers van verse aardappelbedrijven: 5,0 |
chloride | | v.g.t.g. |
(*) Op de datum van de inwerkingtreding van deze voorwaarden hebben ze voorrang op de bijzondere milieuvoorwaarden die dezelfde problematiek regelen. In afwijking daarvan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning die op die datum loopt, verder gelden.
(**) Conform BBT is de maximale lozingsnorm 100,0 mg/l voor diepvries- en chipsbedrijven, maar die norm kan hoger liggen voor verwerkers van verse aardappelproducten, met een maximum van 125,0 mg/l.
(* * *) Conform BBT is de maximale lozingsnorm 15,0 mg/l voor verwerkers van verse aardappelproducten, maar die norm kan hoger liggen voor diepvries- en chipsbedrijven, met een maximum van 20,0 mg/l.
(* * **) jaargemiddelde = het voortschrijdende rekenkundig gemiddelde van de beschikbare analyseresultaten van de voorafgaande twaalf maanden. De analyseresultaten zijn de resultaten van de 24 monsters van het verplichte zelfcontroleprogramma.
Het zelfcontroleprogramma bestaat uit debietsproportionele monstername en analyse van het effluent overeenkomstig artikel 4.2.5.2. De exploitant of een erkend laboratorium kan de monsternames en de analyse uitvoeren. Als de exploitant de monstername uitvoert, moet een erkend laboratorium jaarlijks de eerste monsters van de even maanden (februari, april, juni, ...) nemen en analyseren.
De monsters worden genomen volgens de onderstaande frequentie en op de voorgestelde dagen, of de dag erna als het een officiële feestdag is.
- januari: eerste woensdag en derde zaterdag van de maand;
- februari: eerste maandag en derde donderdag van de maand;
- maart: eerste vrijdag en derde maandag van de maand;
- april: eerste woensdag en derde donderdag van de maand;
- mei: eerste woensdag en derde dinsdag van de maand;
- juni: eerste maandag en derde donderdag van de maand;
- juli: eerste vrijdag en derde maandag van de maand;
- augustus: eerste woensdag en derde dinsdag van de maand;
- september: eerste woensdag en derde zondag van de maand;
- oktober: eerste woensdag en derde dinsdag van de maand;
- november: eerste maandag en derde zaterdag van de maand;
- december: eerste vrijdag en derde maandag van de maand.
De resultaten worden jaarlijks bezorgd aan de Vlaamse Milieumaatschappij en worden beschikbaar gehouden van de toezichthouder.
b) lozing in riolering:
parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is | van toepassing tot en met 30 juni 2021 | van toepassing vanaf 1 juli 2021(*) |
ondergrens pH pH-eenheid | 6,0 | 6,0 |
bovengrens pH pH-eenheid | 9,5 | 9,5 |
temperatuur ° C | 45,0 | 45,0 |
afmeting zwevende stoffen mm | 2,0 | 1,5 |
zwevende stoffen | 750,0 | 750,0 |
petroleumetherextraheerbare stoffen | 500,0 | 500,0 |
(*) Op de datum van de inwerkingtreding van deze voorwaarden hebben ze voorrang op de bijzondere milieuvoorwaarden die dezelfde problematiek regelen. In afwijking daarvan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning die op die datum loopt, verder gelden.
c) - Het water dat afkomstig is van de snijmachines voor aardappelen, wordt aangesloten op een zetmeelafscheider.
- Het collectiepunt voor reinigingswater van friteuses wordt minstens aangesloten op een olie/vetvanger.";
2° punt 17 wordt vervangen door wat volgt:
"17. Groenteconservenfabrieken (vruchten) (inrichtingen, vermeld in rubriek 45.13.c van de indelingslijst) en 4de gamma bedrijven (inrichtingen die groenten en fruit versnijden en vers verpakken, vermeld in rubriek 45.13.d:
a) lozing in oppervlaktewater:
parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is | van toepassing tot en met 30 juni 2021 | van toepassing vanaf 1 juli 2021(*) |
ondergrens pH pH-eenheid | 6,5 | 6,5 |
bovengrens pH pH-eenheid | 9,0 | 9,0 |
temperatuur ° C | 30,0 | 30,0 |
afmeting zwevende deeltjes mm | 2,0 | 1,5 |
zwevende stoffen | 50,0 | 50,0 |
bezinkbare stoffen ml/l | 1,50 | 1,50 |
perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen | 5,0 | 5,0 |
som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakte-actieve stoffen | 3,0 | 3,0 |
olie en vet | n.v.w.b. | n.v.w.b. |
BZV mg O2/l | 50,0 | 25,0 |
CZV mg O2/l | 300,0 | 1) diepvriesbedrijven: 125,0 met een jaargemiddelde van 70,0 (**), tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit met een maximum van 300,0 voor het loogschillen van schorseneren in de periode tussen 1 januari en 30 april 2) conservenbedrijven en 4de gammabedrijven: 125,0 |
Kjeldahlstikstof mg N/l | 60,0 | |
totaal stikstof | 60,0 | 1) diepvries- en conservenbedrijven: 15,0 tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, met een maximum van 30,0, voor bedrijven met verwerking van bladgroenten (1 april tot en met 31 mei) of erwten (1 juni tot en met 15 juli). Deze 30,0 is dan gekoppeld aan een jaargemiddelde van 10,0 (**) 2) 4de gamma-bedrijven: 30,0 |
totaal fosfor | | 1) diepvries- en conservenbedrijven: 5,0 met een jaargemiddelde van 3,0 (**) 2) 4de gamma-bedrijven: 10,0 |
chloride | | v.g.t.g. |
(*) Op de datum van de inwerkingtreding van deze voorwaarden hebben ze voorrang op de bijzondere milieuvoorwaarden die dezelfde problematiek regelen. In afwijking daarvan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning die op die datum loopt, verder gelden.
(**) jaargemiddelde = het voortschrijdende rekenkundig gemiddelde van de beschikbare analyseresultaten van de voorafgaande twaalf maanden. De analyseresultaten zijn de resultaten van de 24 monsters van het verplichte zelfcontroleprogramma.
Het zelfcontroleprogramma bestaat uit debietsproportionele monstername en analyse van het effluent overeenkomstig artikel 4.2.5.2. De exploitant of een erkend laboratorium kan de monsternames en de analyse uitvoeren. Als de exploitant de monstername uitvoert, moet een erkend laboratorium jaarlijks de eerste monsters van de even maanden (februari, april, juni, ...) nemen en analyseren.
De monsters worden genomen volgens de onderstaande frequentie en op de voorgestelde dagen, of de dag erna als het een officiële feestdag is.
- januari: eerste woensdag en derde zaterdag van de maand;
- februari: eerste maandag en derde donderdag van de maand;
- maart: eerste vrijdag en derde maandag van de maand;
- april: eerste woensdag en derde donderdag van de maand;
- mei: eerste woensdag en derde dinsdag van de maand;
- juni: eerste maandag en derde donderdag van de maand;
- juli: eerste vrijdag en derde maandag van de maand;
- augustus: eerste woensdag en derde dinsdag van de maand;
- september: eerste woensdag en derde zondag van de maand;
- oktober: eerste woensdag en derde dinsdag van de maand;
- november: eerste maandag en derde zaterdag van de maand;
- december: eerste vrijdag en derde maandag van de maand.
De resultaten worden jaarlijks bezorgd aan de Vlaamse Milieumaatschappij en worden beschikbaar gehouden van de toezichthouder.
b) lozing in riolering:
parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is | van toepassing tot en met 30 juni 2021 | van toepassing vanaf 1 juli 2021(*) |
ondergrens pH pH-eenheid | 6,0 | 6,0 |
bovengrens pH pH-eenheid | 10,0 | 9,5 |
temperatuur ° C | 45,0 | 45,0 |
afmeting zwevende stoffen mm | 2,0 | 1,5 |
zwevende stoffen | 600,0 | 600,0 |
petroleumetherextraheerbare stoffen | 500,0 | 500,0 |
(*) Op de datum van de inwerkingtreding van deze voorwaarden hebben ze voorrang op de bijzondere milieuvoorwaarden die dezelfde problematiek regelen. In afwijking daarvan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning die op die datum loopt, verder gelden.";
3° in punt 41° wordt de rij:
"
elektrische geleidbaarheid | 6 | µs/cm |
"
vervangen door de rij:
"
elektrische geleidbaarheid | 6.000 | µs/cm |
";
4° punt 48 wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
"48. Verontreinigd hemelwater van inrichtingen voor de opslag van afvalstoffen (de inrichtingen, vermeld in rubriek 2.1.1, 2.1.2, 2.2.1 en 2.2.2 van de indelingslijst), waarvan de niet-overdekte buitenopslag van de afvalstoffen, met uitzondering van de opslag van de inerte afvalstoffen en niet-teerhoudend asfalt, een opslagcapaciteit van meer dan 4000 ton betreft, overeenkomstig de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of bij ontstentenis overeenkomstig het goedgekeurde werkplan:
a) lozing in oppervlaktewater:
Parameters, in mg/l tenzij anders vermeld | Zijn direct van toepassing |
ondergrens pH pH-eenheid | 6,5 |
bovengrens pH pH-eenheid | 9,0 |
temperatuur in ° C | 30,0 |
zwevende stoffen | 60,0 |
bezinkbare stoffen ml/l | 0,50 |
perchloorethyleen extraheerbare apolaire stoffen | 5,0 |
som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakte-actieve stoffen | 3,0 |
olie en vet | n.v.w.b. |
totaal stikstof | 15 |
totaal fosfor | 2 |
BZV mg O2/l | 25,0 |
CZV mg O2/l | 125,0 |
totaal koper | 0,15 |
totaal nikkel | 0,09 |
totaal lood | 0,1 |
totaal zink | 1,4 |
naftaleen | 0,002 |
fenanthreen | 0,002 |
fluoranteen | 0,002 |
benzo(a)anthraceen in µg/l | 0,6 |
chryseen | 0,001 |
som benzo(b+k)fluoranteen in µg/l | 2,4 |
benzo(a)pyreen in µg/l | 0,5 |
som benzo(ghi)peryleen + ideno (1,2,3-c,d)pyreen in µg/l | 2,4 |
acenaftyleen | 0,004 |
acenafteen in µg/l | 0,6 |
fluoreen | 0,002 |
anthraceen in µg/l | 0,5 |
pyreen | 0,002 |
dibenzo(a,h)anthraceen in µg/l | 0,5 |
antimoon | 0,1 |
barium | 0,21 |
borium | 3,5 |
kobalt | 0,01 |
molybdeen | 0,35 |
seleen | 0,005 |
telluur | 0,1 |
tin | 0,04 |
titanium | 0,1 |
zilver | 0,01 |
benzeen | 0,01 |
tolueen | 0,09 |
dichloormethaan | 0,02 |
PCB som 7 in µg/l | 1,8 |
arseen | 0,015 |
cadmium | 0,003 |
chroom | 0,050 |
kwik in µg/l | 0,6 |
b) lozing in riolering
Parameters, in mg/l tenzij anders vermeld | Zijn direct van toepassing |
ondergrens pH pH-eenheid | 6,5 |
bovengrens pH pH-eenheid | 9,0 |
temperatuur in ° C | 30,0 |
zwevende stoffen | 300,0 |
bezinkbare stoffen ml/l | 0,50 |
perchloorethyleen extraheerbare apolaire stoffen | 5,0 |
som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakte-actieve stoffen | 3,0 |
olie en vet | n.v.w.b. |
totaal koper | 0,15 |
totaal nikkel | 0,09 |
totaal lood | 0,1 |
totaal zink | 1,4 |
naftaleen | 0,002 |
fenanthreen | 0,002 |
fluoranteen | 0,002 |
benzo(a)anthraceen in µg/l | 0,6 |
chryseen | 0,001 |
som benzo(b+k)fluoranteen in µg/l | 2,4 |
benzo(a)pyreen in -g/l | 0,5 |
som benzo(ghi)peryleen + ideno (1,2,3-c,d)pyreen in µg/l | 2,4 |
acenaftyleen | 0,004 |
acenafteen in µg/l | 0,6 |
fluoreen | 0,002 |
anthraceen in µg/l | 0,5 |
pyreen | 0,002 |
dibenzo(a,h)anthraceen in µg/l | 0,5 |
antimoon | 0,1 |
barium | 0,21 |
borium | 3,5 |
kobalt | 0,01 |
molybdeen | 0,35 |
seleen | 0,005 |
telluur | 0,1 |
tin | 0,04 |
titanium | 0,1 |
zilver | 0,01 |
benzeen | 0,01 |
tolueen | 0,09 |
dichloormethaan | 0,02 |
PCB som 7 in µg/l | 1,8 |
arseen | 0,015 |
cadmium | 0,003 |
chroom | 0,050 |
kwik in µg/l | 0,6 |
5° in punt 49 wordt de titel "Vilbeluiken (inrichtingen, vermeld in rubriek 2.11.a) van de indelingslijst):" vervangen door de titel "Vilbeluiken (de inrichtingen, vermeld in rubriek 2.2.4 of 2.4.7 van de indelingslijst):";
6° punt 50 wordt vervangen door wat volgt:
"50. Visverwerkende nijverheid (de inrichtingen, vermeld in rubriek 45.5 van de indelingslijst):
a) lozing in oppervlaktewater:
parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is | van toepassing tot en met 30 juni 2020 | van toepassing vanaf 1 juli 2020(*) |
ondergrens pH pH-eenheid | 6,5 | 6,5 |
bovengrens pH pH-eenheid | 9,0 | 9,0 |
temperatuur ° C | 30,0 | 30,0 |
zwevende stoffen | 60,0 | 60,0 |
perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen | 5,0 | 5,0 |
bezinkbare stoffen ml/l | 0,50 | 0,50 |
som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakte-actieve stoffen | 3,0 | 3,0 |
olie en vet | n.v.w.b. | n.v.w.b. |
BZV mg O2/l | 25,0 | 25,0 |
CZV mg O2/l | 150,0 | 150,0 |
Kjeldahlstikstof mg N/l | 60,0 | |
totaal stikstof | | 15,0 |
(*) Op de datum van de inwerkingtreding van deze voorwaarden hebben ze voorrang op de bijzondere milieuvoorwaarden die dezelfde problematiek regelen. In afwijking daarvan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning die op die datum loopt, verder gelden.
b) lozing in riolering:
parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is | van toepassing tot en met 30 juni 2020 | van toepassing vanaf 1 juli 2020(*) |
ondergrens pH pH-eenheid | 6,0 | 6,0 |
bovengrens pH pH-eenheid | 9,5 | 9,5 |
temperatuur ° C | 45,0 | 45,0 |
afmeting zwevende stoffen mm | 10,0 | 10,0 |
zwevende stoffen | 1000,0 | 1000,0 |
petroleumetherextraheerbare stoffen | 500,0 | 500,0 |
totaal arseen (**) | - | v.g.t.g. |
totaal cadmium (**) | - | v.g.t.g. |
totaal koper | - | 0,20 |
totaal lood (**) | - | v.g.t.g. |
totaal seleen (**) | - | v.g.t.g. |
totaal zink | - | 1,0 |
chloride (**) | - | v.g.t.g. |
(*) Op de datum van de inwerkingtreding van deze voorwaarden hebben ze voorrang op de bijzondere milieuvoorwaarden die dezelfde problematiek regelen. In afwijking daarvan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning die op die datum loopt, verder gelden.
(**) Bij de verwerking van schaaldieren, vette vis en paling kunnen de lozingswaarden hoger liggen dan het indelingscriterium, vermeld in de kolom `indelingscriterium GS, van artikel 3 van bijlage 2.3.1 (met andere woorden de lozingsvoorwaarde is afhankelijk van welke vis verwerkt wordt). De lozingsnorm is bijgevolg bedrijfsafhankelijk en moet in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit opgenomen worden.";
7° punt 51 wordt vervangen door wat volgt:
"51. Vleeswarenverwerking, uitgezonderd vetsmelterijen (de inrichtingen, vermeld in rubriek 45.4 van de indelingslijst):
a) lozing in oppervlaktewater:
parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is | van toepassing tot en met 30 juni 2020 | van toepassing vanaf 1 juli 2020(*) |
ondergrens pH pH-eenheid | 6,5 | 6,5 |
bovengrens pH pH-eenheid | 9,0 | 9,0 |
temperatuur ° C | 30,0 | 30,0 |
zwevende stoffen | 60,0 | 30,0 |
afmetingen zwevende stoffen mm | 2,0 | 2,0 |
bezinkbare stoffen ml/l | 1,50 | 1,50 |
perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen | 5,0 | 5,0 |
olie en vet | n.v.w.b. | n.v.w.b. |
som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakte-actieve stoffen | 3,0 | 3,0 |
BZV mg O2/l | 50,0 25,0 voor bedrijven die meer dan 25 m3/d lozen | 25,0 |
CZV mg O2/l | 300,0 200,0 voor bedrijven die meer dan 25 m3/d lozen | 125,0 |
Kjeldahlstikstof mg N/l | 60,0 30,0 voor bedrijven die meer dan 25 m3/d lozen | |
totaal stikstof | 60,0 30,0 voor bedrijven die meer dan 25 m3/d lozen | 15,0 |
totaal fosfor | 30,0 10,0 voor bedrijven die meer dan 25 m3/d lozen | 2,0 |
totaal cadmium | - | v.g.t.g. |
chloride | - | v.g.t.g. |
(*) Op de datum van de inwerkingtreding van deze voorwaarden hebben ze voorrang op de bijzondere milieuvoorwaarden die dezelfde problematiek regelen. In afwijking daarvan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning die op die datum loopt, verder gelden.
b) lozing in riolering:
parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is | van toepassing tot en met 30 juni 2020 | van toepassing vanaf 1 juli 2020(*) |
ondergrens pH pH-eenheid | 6,0 | 6,0 |
bovengrens pH pH-eenheid | 9,5 | 9,5 |
temperatuur ° C | 45,0 | 45,0 |
afmeting zwevende stoffen mm | 10,0 | 10,0 |
zwevende stoffen | 1000,0 | 1000,0 |
petroleumetherextraheerbare stoffen | 500,0 | 500,0 |
totaal cadmium | - | v.g.t.g. |
totaal chroom | - | v.g.t.g. |
totaal koper | - | 0,20 |
totaal kwik | - | v.g.t.g. |
totaal nikkel | - | v.g.t.g. |
totaal zink | - | 1,0 |
chloride | - | v.g.t.g. |
(*) Op de datum van de inwerkingtreding van deze voorwaarden hebben ze voorrang op de bijzondere milieuvoorwaarden die dezelfde problematiek regelen. In afwijking daarvan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning die op die datum loopt, verder gelden.".
Art.203. In bijlage 5.6.3 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt de zinsnede ", vermeld in punt 3" opgeheven.
Art.204. Bijlage 5.9 bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt opgeheven.
Art.205. Bijlage 5.17.8 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt vervangen door bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
Art.206. In bijlage 5.17.9, § 3, 2°, bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zinsnede "35 g/m3;" wordt vervangen door de zinsnede "10 g/Nm3";
2° de zin "Vanaf 1 januari 2008 mag deze concentratie niet meer dan 10 g/Nm3 bedragen." wordt opgeheven;
3° de zinnen "Deze toestellen worden gekalibreerd met propaan in lucht, uitgedrukt in g/m3. Het meetresultaat wordt uitgedrukt in g/m3 propaan equivalent. Dit wordt expliciet in het verslag vermeld."worden vervangen door de zinnen: "Deze toestellen worden gekalibreerd met propaan in lucht. Het meetresultaat wordt uitgedrukt in g/Nm3 VOS. Dit wordt expliciet in het verslag vermeld.";
4° de zinsnede "3 g/m3" wordt vervangen door de zinsnede "3 g/Nm3".
Art.207. In bijlage 5.30.1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2003 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de woorden "de verhittingsinstallaties" en de woorden "de verhittingsinstallatie" vervangen door de woorden "ovens voor het bakken van keramische producten".
Art.208. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, wordt tussen bijlage 5.20.6.1 en bijlage 50.30.1, een bijlage 5.28 ingevoegd, die als bijlage 3, bij dit besluit is gevoegd.
Art.209. In bijlage 5.53.1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 en 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in hoofdstuk 1, deel II, 7, wordt in het tweede lid tussen de woorden "inert aanvulzand" en de woorden "dat wordt aangevoerd" de zinsnede "of fijn aanvulgrind (2-10 mm)" ingevoegd;
2° in hoofdstuk 1, deel IV, wordt in het tweede lid de zin "Het boorverslag met boorstaat en putschema dient door de exploitant te worden aangeleverd bij de aanvraag of melding van een grondwaterwinning of boring ingedeeld in VLAREM." opgeheven;
3° in hoofdstuk 2, 2.3, worden de zinnen "De wet voorziet hierin geen bepalingen. Het wordt aangeraden de opvulling te laten uitvoeren door een deskundige firma met referenties ter zake." vervangen door de zin "Verlaten grondwaterwinningen mogen vanaf 1 januari 2015 alleen worden opgevuld door een boorbedrijf, erkend volgens het VLAREL voor de desbetreffende discipline, vermeld in artikel 6, 7°, a), van het voormelde besluit, als die activiteit niet uitgesloten is van het toepassingsgebied van een boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a), van het VLAREL.".
Art.210. In bijlage 5.59.1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 18 maart 2016, wordt het woord "autocarrosserie" vervangen door het woord "carrosserie", wordt het woord "auto's" telkens vervangen door het woord "personenwagens", wordt het woord "auto" telkens vervangen door het woord "personenwagen" en wordt het woord "bussen" telkens vervangen door het woord "autobussen".
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater
Art.211. In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 32° tot en met 34° worden vervangen door wat volgt:
"32° reinigingsattest: het attest dat opgemaakt wordt na het beëindigen van de reinigingsbeurt van het centrale stooktoestel of het rookgasafvoerkanaal;
33° verbrandingsattest: het attest dat opgemaakt wordt na de verbrandingscontrole van het centrale stooktoestel;
34° keuringsrapport: het rapport dat opgemaakt wordt na de keuring voor de eerste ingebruikname van het centrale stooktoestel;";
2° punt 42° tot en met 45° worden vervangen door wat volgt:
"42° niet-premix-brander: een brander waarbij maar een deel van de verbrandingslucht gemengd wordt met de brandstof vóór de aanvang van de verbranding;
43° premix-brander: een brander waarbij alle verbrandingslucht gemengd wordt met de brandstof vóór de aanvang van de verbranding;
44° ketel met ventilatorbrander: een ketel met brander die los van de verwarmingsketel verkocht mag worden, waarbij de verbrandingslucht wordt aangevoerd met behulp van een ventilator. De ketel beantwoordt aan de norm EN 676 voor gasvormige brandstoffen en aan de norm EN 267 voor vloeibare brandstoffen;
45° toestel type B1: toestel type B uitgerust met een valwindafleider/trekonderbreker, dat zijn verbrandingslucht haalt uit het lokaal waar het geplaatst is en dat aangesloten dient te worden op een leiding voor de afvoer voor verbrandingsgassen met natuurlijke trek.".
Art.212. In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1, eerste lid, 1°, wordt vervangen door wat volgt:
"1° geen spoor van brandstof, rokende roetdeeltjes of samengeklonterde gesuspendeerde deeltjes zichtbaar is op het filterpapier dat gebruikt wordt om de rookindex van de verbrandingsgassen te bepalen, wat kan blijken uit een gele verkleuring van het filterpapier of een afzetting van zwarte deeltjes;";
2° paragraaf 1, eerste lid, 3°, wordt vervangen door wat volgt:
"3° voldaan is aan de in de volgende tabel weergegeven eisen voor de rookindex van de rookgassen, het gehalte aan koolstofmonoxide (CO) van de rookgassen en het verbrandingsrendement op basis van de onderste verbrandingswaarde van de brandstof (Hi). De metingen moeten worden uitgevoerd wanneer het toestel op bedrijfstemperatuur is.
| maximale rookindex (Bacharach) | maximaal CO-gehalte (mg/kWh) | minimaal verbrandingsrendement (Hi) (%) |
centraal stooktoestel gevoed met vloeibare brandstof | 1 | 150 | 90 |
";
3° het derde lid van paragraaf 1 wordt opgeheven;
4° in paragraaf 2, 1°, wordt tussen de woorden "geplaatst werd" en de woorden "en in het rookgasafvoerkanaal" de zinsnede "en de goede werking ervan altijd verzekerd is," ingevoegd.
Art.213. In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1, eerste lid, 2°, wordt vervangen door wat volgt:
"2° voldaan is aan de in de volgende tabel weergegeven eisen voor het gehalte aan koolstofmonoxide (CO) in de rookgassen en het verbrandingsrendement op basis van de onderste verbrandingswaarde van de brandstof (Hi). De metingen worden uitgevoerd wanneer het toestel op bedrijfstemperatuur is.
centraal stooktoestel gevoed met gasvormige brandstof | maximaal CO-gehalte (mg/kWh) | minimaal verbrandingsrendement (Hi) (%) |
B1-toestellen | 150 | 88 |
niet B1-toestellen | 150 | 90 |
";
2° het tweede en derde lid van paragraaf 1 worden opgeheven;
3° in het vierde lid van paragraaf 1 wordt de zin "Voor de installaties die LPG als brandstof gebruiken is de CO-waarde met 15 mg/kWh verhoogd." opgeheven;
4° het vijfde lid van paragraaf 1 wordt opgeheven;
5° in paragraaf 2, 1°, wordt tussen de woorden "geplaatst werd" en de woorden "en in het rookgasafvoerkanaal" de zinsnede "en de goede werking ervan altijd verzekerd is," ingevoegd.
Art.214. Aan artikel 6, § 2, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 18 maart 2016, wordt voor de woorden "in het rookgasafvoerkanaal" de zinsnede "het rookgasafvoerkanaal volgens de code van goede praktijk geplaatst is en de goede werking ervan altijd verzekerd is, en" ingevoegd.
Art.215. In artikel 11 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt:
" § 2. De gebruiker en eigenaar houden minstens de duplicaten van het reinigings- en verbrandingsattest van de laatste twee onderhoudsbeurten bij. De gebruiker bezorgt een duplicaat van het reinigings- en verbrandingsattest aan de eigenaar.";
Art.216. Aan artikel 12 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 5. Bij de plaatsing of de vervanging van een stooktoestel moet het ventilatiesysteem in het lokaal waar dit stooktoestel geplaatst wordt, voldoen aan de van toepassing zijnde normen NBN B 61-001, NBN B 61-002, NBN D 51-003, NBN D 51-004 en NBN D 51-006.".
Art.217. In artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2, 2°, a), worden de woorden "het mechanisch vegen van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het stooktoestel" vervangen door de woorden "het mechanisch vegen van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel voor stooktoestellen die werken door middel van natuurlijke trek";
2° in paragraaf 3, 2°, a), worden tussen de woorden "rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel" en de zinsnede ", het nakijken van de algemene staat" de woorden "voor stooktoestellen die werken door middel van natuurlijke trek" ingevoegd.
Art.218. In bijlage I, hoofdstuk I, 2.1, vijfde lid, 2°, bij hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt a) wordt tussen het woord "voor" en de zinsnede ""alles of niets"-branders" de zinsnede "ketels met een nominaal vermogen lager dan 1 MW en" ingevoegd;
2° in punt b) wordt tussen de zinsnede ""alles of weinig"-branders" en de zinsnede ": een meetreeks" de zinsnede "(ketels met een nominaal vermogen vanaf 1 MW)" ingevoegd;
3° in punt c) wordt tussen het woord "gebruiksvermogen" en de zinsnede ": een meetreeks" de zinsnede "(ketels met een nominaal vermogen vanaf 1 MW)" ingevoegd.
Art.219. In bijlage I, hoofdstuk II, bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt voor het eerste lid twee leden ingevoegd, die luiden als volgt:
"De toestellen gebruikt voor het meten van de CO-, O2- en CO2-concentratie in verbrandingsgassen, voor het meten van de temperatuur van de verbrandingsgassen en van de temperatuur van de verbrandingslucht, evenals voor het meten van de onderdruk van de leiding voor de afvoer van verbrandingsgassen voldoen aan de technische eisen van tabel 1 van norm NBN EN 50379-1 voor wat de meting van deze parameters betreft.
De toestellen worden zo ontworpen dat ze aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° het is mogelijk om gelijktijdig twee temperatuursensoren aan te sluiten zodat bij verwarmingsketels type C tegelijkertijd de temperatuur van de verbrandingsgassen en die van de omgevingslucht gemeten kan worden;
2° de toestellen kunnen ofwel een afdruk maken waarop de resultaten van de uitgevoerde metingen en de datum en het uur waarop deze uitgevoerd werden, vermeld staan, ofwel deze resultaten doorsturen zonder dat ze gewijzigd kunnen worden naar een informaticaprogramma dat verslagen en attesten kan genereren.".
Art.220. In bijlage II bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 3.1 wordt vervangen door wat volgt:
"3.1 Omrekening van het gemeten gehalte bij de gemeten zuurstofovermaat naar het gehalte bij de referentiezuurstofovermaat
W (g %O2) = [(21-g) / (21 - Y)] * M
metW = gewenste emissiewaarde bij gewenste zuurstofovermaat g
M = gemeten emissiewaarde bij de gemeten zuurstofovermaat y
Y = gemeten zuurstofovermaat
g = gewenste zuurstofovermaat";
2° punt 4 wordt vervangen door wat volgt:
"4. Berekening van het verbrandingsrendement
Het verbrandingsrendement (η Hi) wordt berekend met de volgende formule:
η Hi = 100 - [(tg -ta) * (A2/(21 - %O2) + B)]
met %O2 = zuurstofpercentage gemeten in de verbrandingsgassen (volumeprocent)
tg = temperatuur van de verbrandingsgassen
ta = temperatuur van de verbrandingslucht (omgevingstemperatuur)
A2 en B = parameters afhankelijk van de brandstof:
brandstof | A2 | B |
aardgas | 0,65 | 0,009 |
propaan | 0,63 | 0,008 |
stookolie | 0,68 | 0,007 |
".
Art.221. In bijlage III bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt I wordt de tabel vervangen door wat volgt:
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 26-09-2019, p. 88847)
"
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Art.222. Aan artikel 35/7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Met behoud van toepassing van artikel 61 zien de betrokken gewestelijke toezichthouders erop toe dat de exploitant binnen een redelijke termijn alle noodzakelijke maatregelen neemt die in het controlerapport vermeld zijn.".
Art.223. In artikel 1 van bijlage VII bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2015 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de rij:
"
4.1.8.1, § 5 | Het milieujaarverslag wordt ingediend door middel van de volgende deelformulieren van het integrale milieujaarverslag waarvan het model als bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag, is gevoegd: 1° inrichtingen als vermeld in paragraaf 1, 1°, 2°, 4° en 5° : het deelformulier "Identificatiegegevens", het deelformulier "Luchtemissies", het relevante gedeelte van het deelformulier "Energiegegevens", deelformulier "Wateremissies", deelformulier "Afvalstoffenmelding voor producenten" en deelformulier "Bodememissies, verontreinigende stoffen uit afval"; 2° inrichtingen als vermeld in artikel 4.1.8.1, § 1, 3° : het deelformulier "Identificatiegegevens" en het relevante gedeelte van het deelformulier "Energiegegevens". 3° afvalwater afgevoerd voor zuivering in een externe afvalwaterzuiveringsinstallatie : het deelformulier "Identificatiegegevens" en het deelformulier "Wateremissies"; |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
4.1.8.1, § 5 | Het milieujaarverslag wordt ingediend door middel van de volgende deelformulieren van het integrale milieujaarverslag waarvan het model als bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag, is gevoegd: 1° inrichtingen als vermeld in paragraaf 1, 1°, 2°, 4° en 5° : het deelformulier "Identificatiegegevens", het deelformulier "Luchtemissies", het relevante gedeelte van het deelformulier "Energiegegevens", deelformulier "Wateremissies" en deelformulier "Bodememissies, verontreinigende stoffen uit afval"; 2° inrichtingen als vermeld in artikel 4.1.8.1, § 1, 3° : het deelformulier "Identificatiegegevens" en het relevante gedeelte van het deelformulier "Energiegegevens". 3° afvalwater afgevoerd voor zuivering in een externe afvalwaterzuiveringsinstallatie : het deelformulier "Identificatiegegevens" en het deelformulier "Wateremissies"; |
";
2° de rij:
"
4.1.9.1.4, § 2 | De exploitant brengt de aanstelling van de milieucoördinator ter kennis van de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen. Wanneer de milieucoördinator niet voldoet aan de in artikel 4.1.9.1.2. bedoelde voorwaarden, kan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen eisen dat de exploitant binnen een termijn die deze afdeling bepaalt, een andere persoon aanstelt. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
4.1.9.1.4, § 2 | De exploitant brengt de aanstelling van de milieucoördinator ter kennis van de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen. Wanneer de milieucoördinator niet voldoet aan de in artikel 4.1.9.1.2 bedoelde voorwaarden of als de milieucoördinator de taken, vermeld in dit besluit, niet naar behoren uitvoert, kan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning eisen dat de exploitant binnen een termijn die deze afdeling bepaalt, een andere persoon aanstelt. |
";
3° de rij:
"
4.3.2.3, § 3 | In het in § 1 bedoelde geval moet de exploitant de resultaten van de uitgevoerde metingen bijhouden in een meetdossier dat steeds ter inzage dient gehouden van de toezichthouders. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
4.3.2.3, § 3 | In het geval, vermeld in paragraaf 1, meldt de exploitant aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, de monsternames, metingen of analyses die hij zelf uitvoert en het laboratorium dat de goedkeuring van de methode, vermeld in paragraaf 2, verleend heeft. De exploitant houdt die goedkeuring en de resultaten van de uitgevoerde monsternames, metingen of analyses bij in een dossier dat voor de toezichthouder altijd ter inzage ligt. |
";
4° de rij:
"
5.4.3.2.3, § 4, eerste lid | Voor elke spuitcabine houdt de exploitant een verslag ter beschikking van de toezichthoudende overheid (...). |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
5.4.3.2.3, § 4, eerste lid | In afwijking van de algemene bepalingen inzake meetstrategie zijn periodieke meetverplichtingen voor het spuiten niet vereist als de exploitant een verslag ter beschikking van de toezichthouder houdt, waarin aangetoond wordt dat aan de emissiegrenswaarde van 10 mg/Nm3 voor het spuiten, vermeld in paragraaf 3, voldaan is. |
";
5° in de rij van artikel "5.16.3.3, § 8, 2° " wordt het woord "certificaatnummer" telkens vervangen door het woord "erkenningsnummer";
6° de volgende rijen worden opgeheven:
"
5.32.2.2bis, § 1, 3°, eerste lid | Op initiatief en op kosten van de exploitant wordt ofwel LAeq,15min, ofwel LAmax,slow continu gemeten door middel van meetapparatuur die voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 2 van bijlage 5.32.2.2bis. Het geluidsniveau is tijdens de muziekactiviteit continu zichtbaar voor en wordt continu bewaakt door de exploitant of door een door hem aangestelde persoon. |
5.32.2.2bis, § 2, 3°, eerste lid | Op initiatief en op kosten van de exploitant wordt LAeq,60 min continu gemeten en geregistreerd door middel van meetapparatuur die voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 2 van bijlage 5.32.2.2bis en kan LAeq,15min gemeten worden. (...) Het geluidsniveau is tijdens de muziekactiviteit continu zichtbaar voor en wordt continu bewaakt door de exploitant of door een door hem aangestelde persoon. |
";
7° de rij:
"
5.32.2.2bis, § 2, 4°, a) | De exploitant neemt de volgende maatregelen om de bezoekers te beschermen tegen gehoorschade: a) het kosteloos ter beschikking stellen aan alle bezoekers van gehoorbescherming voor eenmalig gebruik. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
5.32.2.2bis, § 2, 5°, a) | De exploitant neemt de volgende maatregelen om de bezoekers te beschermen tegen gehoorschade: a) het vrij en kosteloos ter beschikking stellen aan alle bezoekers van gehoorbescherming voor eenmalig gebruik. |
";
8° de volgende rijen worden opgeheven:
"
5.32.7.2.4, § 2, tweede lid, laatste zin | Een attest, afgeleverd door een deskundige, de leverancier of de installateur, dient door de exploitant bijgehouden in het veiligheidsdossier dat ter inzage wordt gehouden van de toezichthouder. |
5.32.7.2.4, § 5, laatste zin | De desbetreffende keuringsattesten worden door de exploitant bijgehouden in het veiligheidsdossier dat ter inzage wordt gehouden van de toezichthouder. |
5.32.7.2.5, § 1, laatste lid | Datum en aard van de onderhoudswerkzaamheden moeten genoteerd worden in een register dat deel uitmaakt van het door de exploitant bij te houden veiligheidsdossier dat ter inzage dient gehouden van de toezichthouder. |
5.32.7.2.6, § 1, eerste lid, laatste zin | De attesten met datum en uitslag van deze controle moeten bij het veiligheidsdossier gevoegd worden dat ter inzage van de toezichthouder dient gehouden. |
5.32.7.2.9, § 9, eerste lid | Een intern ordereglement wordt ter kennis gebracht van de plaatselijke politie of rijkswacht. Dit intern ordereglement bevat : de richtlijnen en verplichtingen in verband met de registratie van de schutters, de modaliteiten aangaande het laden en het ontladen van wapens, de modaliteiten van het schieten o.a. de schietdisciplines en de standplaatsen en aangaande het betreden en evacueren van de schietzone. Het reglement vermeldt uitdrukkelijk dat de schutters de bevelen in verband met de veiligheid van de verantwoordelijke persoon dienen na te leven. |
5.32.7.2.12, § 1 | De exploitant is ertoe gehouden een exploitatiedossier bij te houden, omvattende : 1° een veiligheidsdossier dat bevat : a) het liggingsplan minimum op schaal 1/200 van alle lokalen met aanduiding van hun verbindingen, toegangen en uitgangen, alsmede de aard en plaats van de blustoestellen en de plaats van het elektrisch schakelbord; b) het attest van het bevoegd brandweerkorps betreffende de aard, het aantal en de plaats van de blustoestellen, evenals met betrekking tot het in de schietruimte toegelaten aantal personen; c) de attesten met betrekking tot de brandweerstand of zelfdovendheid van gebruikte bouwmaterialen; d) de attesten betreffende de controles van de elektrische installatie en de blustoestellen; e) de naam van de persoon verantwoordelijk voor de veiligheid. 2° het interne ordereglement; 3° een werkregister met de lijst van de aard en datum van de uitgevoerde nazichts-en onderhoudsbeurten en herstellingswerken; 4° de naam van de exploitant en de ledenlijst. |
5.32.7.2.12, § 2 | Het exploitatiedossier wordt te allen tijde ter beschikking gehouden van de toezichthouder. |
5.32.7.5.3, § 3, laatste zin | De desbetreffende keuringsattesten worden door de exploitant bijgehouden in het veiligheidsdossier dat ter inzage wordt gehouden van de toezichthouder. |
5.32.7.5.4, § 1, laatste zin | De attesten met de datum en de uitslag van deze controle worden bij het veiligheidsdossier gevoegd dat ter inzage van de toezichthouder wordt gehouden. |
5.32.7.5.7, § 1 | De exploitant is ertoe gehouden een exploitatiedossier bij te houden, omvattende : 1° een veiligheidsdossier dat bevat : a) het liggingsplan minimum op schaal 1/200 van alle lokalen met aanduiding van hun verbindingen, toegangen en uitgangen, alsmede de aard en plaats van de blustoestellen en de plaats van het elektrisch schakelbord; b) de attesten betreffende de controles van de elektrische installatie en de blustoestellen; c) de naam van de persoon verantwoordelijk voor de veiligheid. 2° het interne ordereglement; 3° een werkregister met de lijst van de aard en datum van de uitgevoerde nazichts- en onderhoudsbeurten en herstellingswerken; |
5.32.7.5.7, § 2 | Het exploitatiedossier wordt te allen tijde ter beschikking gehouden van de toezichthouder. |
5.32.7.6.4, § 1, tweede lid, laatste volzin | Een attest, afgeleverd door een deskundige, de leverancier of de installateur, dient door de exploitant bijgehouden in het veiligheidsdossier dat ter inzage wordt gehouden van de toezichthouder. |
5.32.7.6.4, § 3, laatste volzin | De desbetreffende keuringsattesten worden door de exploitant bijgehouden in het veiligheidsdossier dat ter inzage wordt gehouden van de toezichthouder. |
";
9° de rij:
"
5.32.8.2.1, § 1, laatste volzin | Het bewijs van de eventuele huurovereenkomst dient ter inzage gehouden van de toezichthouder. |
"
wordt vervangen door de rij:
"
5.32.7bis.3.1, eerste lid | Het bewijs van de eventuele huurovereenkomst wordt ter inzage gehouden voor de toezichthouder. |
";
10° de volgende rijen worden opgeheven:
"
5.32.9.1.2, § 1, tweede lid | De attesten met datum en uitslag van deze controle worden ter inzage gehouden van de toezichthouder. |
5.32.9.1.3, § 1, laatste volzin | De desbetreffende keuringsattesten worden door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthouder. |
5.32.9.1.4, § 1 | De exploitant meldt aan de toezichthouder van het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid: 1° de datum van de eerste ingebruikname; 2° de sluitingsperiode voor bv. onderhoud, aanpassingen, enz; 3° de wederingebruikname van het bad; 4° alle bouwtechnische veranderingen ook indien deze intern worden doorgevoerd. |
5.32.9.2.2, § 1, eerste lid, eerste zin | De exploitant beschikt over geschreven procedures waarin de werking onder normale en onder noodomstandigheden wordt beschreven. |
5.32.9.2.2, § 1, eerste lid, laatste zin | Voormelde procedures worden tevens ter inzage gehouden van de toezichthouder. |
5.32.9.2.2, § 2, 2°, voorlaatste zin | (...) Een attest van deze beproeving wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar. (...) |
5.32.9.2.2, § 2, 7° | De exploitant houdt een register bij met gegevens die betrekking hebben op het beheer van de chemicaliën, met name hun benaming, hoeveelheid, leveringsdatum, eventuele incidenten, alle onderhoudswerken, controles, defecten, herstellingen en ongevallen. |
5.32.9.2.2, § 3, 5°, laatste zin | Het afschrift van voormeld brevet of getuigschrift ligt ter inzage van de toezichthouder op de plaats van de exploitatie. |
5.32.9.2.2, § 3, 6°, voorlaatste zin | Het getuigschrift van de meest recente bijscholing ligt ter inzage van de toezichthouder op de plaats van de exploitatie. |
5.32.9.2.2, § 3ter, tweede lid, laatste zin | Dit toezichtsplan ligt ter inzage voor de toezichthouders. |
5.32.9.2.2, § 4, 3°, derde lid, laatste zin | Een kopie van de analyseresultaten wordt door het laboratorium rechtstreeks gestuurd naar de milieuarts of milieugezondheidskundige van de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid. |
5.32.9.2.2, § 4, 4° | De exploitant houdt een register bij omvattende de volgende gegevens : a) de resultaten van de sub 2° bedoelde dagelijkse zwembadwateranalyses; b) de resultaten van de sub 3° bedoelde maandelijkse analyses; c) de data waarop de filters worden gespoeld en/of het filtreermateriaal wordt vervangen; d) de dagelijkse bezetting van het zwembad; e) elke bijzonderheid, incident of ongeval; f) de maandelijkse notering van het waterverbruik; g) elke vaststelling met betrekking tot het technisch nazicht bij de lediging van het zwembad en bij de aanvulling van de voorraad scheikundige stoffen. Dit register, wordt ten minste 5 jaar door de exploitant bewaard en ligt steeds ter inzage van de toezichthouder. |
5.32.9.2.2, § 7, 1° | De exploitant voert een reglement van interne orde in om de goede exploitatie te verzekeren. Dit reglement wordt op voor de bezoekers duidelijk zichtbare plaatsen in de inrichting aangeplakt. |
5.32.9.2.2, § 7, 2° | Het sub 1° bedoelde reglement omvat tenminste de volgende punten : a) de directie heeft het recht om elke persoon die een gevaar blijkt op te leveren voor de veiligheid en de gezondheid van de aanwezigen, de toegang tot de instelling te verbieden (dronkenschap, ordeverstoring, niet naleving van dit reglement, e.d.); b) dieren, tenzij assistentiehonden in de geschoeide zone, worden niet in de inrichting toegelaten; c) elke bader moet een stortbad nemen alvorens de zwemhal te betreden; d) kinderen van minder dan 6 jaar zijn steeds vergezeld van een toezichthoudende volwassene. |
5.32.9.3.2, § 1, eerste lid, eerste zin | De exploitant beschikt over geschreven procedures waarin de werking onder normale en onder noodomstandigheden wordt beschreven. |
5.32.9.3.2, § 1, eerste lid, laatste zin | Voormelde procedures worden tevens ter inzage gehouden van de toezichthouder. |
5.32.9.3.2, § 2, 2°, voorlaatste zin | Een attest van deze beproeving wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar. |
5.32.9.3.2, § 2, 7° | De exploitant houdt een register bij met gegevens die betrekking hebben op het beheer van de chemicaliën, met name hun benaming, hoeveelheid, leveringsdatum, eventuele incidenten, alle onderhoudswerken, controles, defecten, herstellingen en ongevallen. |
5.32.9.3.2, § 3, 5°, laatste zin | Het afschrift van voormeld brevet of getuigschrift ligt ter inzage van de toezichthouder op de plaats van de exploitatie. |
5.32.9.3.2, § 3, 6°, voorlaatste zin | Het getuigschrift van de meest recente bijscholing ligt ter inzage van de toezichthouder op de plaats van de exploitatie. |
5.32.9.3.2, § 3bis, tweede lid, laatste zin | Dit toezichtsplan ligt ter inzage voor de toezichthouders. |
5.32.9.3.2, § 4, 3°, derde lid, laatste zin | Een kopie van de analyseresultaten wordt door het laboratorium rechtstreeks gestuurd naar de milieuarts of milieugezondheidskundige van de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid. |
5.32.9.3.2, § 4, 4° | De exploitant houdt een register bij omvattende de volgende gegevens: a) de resultaten van de sub 2° bedoelde dagelijkse zwembadwateranalyses; b) de resultaten van de sub 3° bedoelde maandelijkse analyses; c) de data waarop de filters worden gespoeld en/of het filtreermateriaal wordt vervangen; d) de dagelijkse bezetting van het zwembad; e) elke bijzonderheid, incident of ongeval; f) de maandelijkse notering van het waterverbruik; g) elke vaststelling met betrekking tot het technisch nazicht bij de lediging van het zwembad en bij de aanvulling van de voorraad scheikundige stoffen. Dit register, wordt ten minste 5 jaar door de exploitant bewaard en ligt steeds ter inzage van de toezichthouder. |
5.32.9.3.2, § 7, 1° | De exploitant voert een reglement van interne orde in om de goede exploitatie te verzekeren. Dit reglement wordt op voor de bezoekers duidelijk zichtbare plaatsen in de inrichting aangeplakt. |
5.32.9.3.2, § 7, 2° | Het in § 1 bedoelde reglement omvat tenminste de volgende punten : a) de directie heeft het recht om elke persoon die een gevaar blijkt op te leveren voor de veiligheid en de gezondheid van de aanwezigen, de toegang tot de instelling te verbieden (dronkenschap, ordeverstoring, niet naleving van dit reglement, e.d.); b) dieren, tenzij assistentiehonden in de geschoeide zone, worden niet in de inrichting toegelaten; c) elke bader moet een stortbad nemen alvorens de kaden en het zwembad te betreden; d) kinderen van minder dan 6 jaar zijn steeds vergezeld van een toezichthoudende volwassene. |
5.32.9.4.2, § 3, derde lid, laatste volzin | Een kopie van de analyseresultaten wordt door het laboratorium rechtstreeks gestuurd naar de milieuarts of milieugezondheidskundige van de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid. |
5.32.9.4.2, § 6 | De exploitant houdt een register bij omvattende de volgende gegevens : 1° de resultaten van de in § 2 bedoelde dagelijkse zwembadwateranalyses; 2° de resultaten van de in § 3 bedoelde maandelijkse analyses; 3° de data waarop de filters worden gespoeld en/of het filtreermateriaal wordt vervangen; 4° de dagelijkse bezetting van het zwembad; 5° elke bijzonderheid, incident of ongeval; 6° de maandelijkse notering van het waterverbruik; 7° elke vaststelling met betrekking tot het technisch nazicht bij de lediging van het zwembad en bij de aanvulling van de voorraad scheikundige stoffen. Dit register, wordt tenminste 5 jaar door de exploitant bewaard en ligt steeds ter inzage van de toezichthouder. |
5.32.9.5.1, § 3, derde lid, laatste volzin | Een kopie van de analyseresultaten wordt door het laboratorium rechtstreeks gestuurd naar de milieuarts of milieugezondheidskundige van de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid. |
5.32.9.5.2, § 1, tweede lid | Dit register, wordt tenminste 5 jaar door de exploitant bewaard en ligt steeds ter inzage van de toezichthouder. |
5.32.9.7.2, § 1, eerste lid, eerste volzin | De exploitant beschikt over geschreven procedures waarin de werking onder normale en onder noodomstandigheden wordt beschreven. |
5.32.9.7.2, § 1, tweede lid | Voormelde procedures worden tevens ter inzage gehouden van de toezichthouder. |
5.32.9.7.2, § 2, 2°, voorlaatste zin | Een attest van deze beproeving wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar. |
5.32.9.7.2, § 2, 7° | De exploitant houdt een register bij met gegevens die betrekking hebben op het beheer van de chemicaliën, met name hun benaming, hoeveelheid, leveringsdatum, eventuele incidenten, alle onderhoudswerken, controles, defecten, herstellingen en ongevallen. |
5.32.9.7.2, § 3, 4°, laatste volzin | Het getuigschrift van de meest recente bijscholing ligt ter inzage van de toezichthouder op de plaats van de exploitatie. |
5.32.9.7.2, § 4, 3°, derde lid, laatste volzin | Een kopie van de analyseresultaten wordt door het laboratorium rechtstreeks gestuurd naar de milieuarts of milieugezondheidskundige van de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid. |
5.32.9.7.2, § 4, 4° | De exploitant houdt een register bij omvattende de volgende gegevens: a) de resultaten van de sub 2° bedoelde dagelijkse zwembadwateranalyses; b) de resultaten van de sub 3° bedoelde maandelijkse analyses; c) de data waarop de filters worden gespoeld en/of het filtreermateriaal wordt vervangen; d) de dagelijkse bezetting van het zwembad; e) elke bijzonderheid, incident of ongeval; f) de maandelijkse notering van het waterverbruik; g) elke vaststelling met betrekking tot het technisch nazicht bij de lediging van het zwembad en bij de aanvulling van de voorraad scheikundige stoffen. Dit register, wordt ten minste 5 jaar door de exploitant bewaard en ligt steeds ter inzage van de toezichthouder. |
5.32.9.8.1, § 2, eerste lid | Door de exploitant wordt een reglement van inwendige orde vastgelegd dat tenminste de volgende bepalingen omvat : 1° de toegang tot de zwemgelegenheid wordt verboden voor dronken personen; 2° personen aangetast door of verdacht van besmettelijke ziekten worden niet tot het zwemwater toegelaten; 3° het is verboden zeep te gebruiken op andere plaatsen dan onder het stortbad; 4° met uitzondering van assistentiehonden op het strand worden honden of andere huisdieren niet toegelaten in het water of op het strand; 5° kinderen van minder dan 6 jaar staan steeds onder het toezicht van een volwassene; 6° assistentiehonden op het strand worden, als de persoon met een handicap of ziekte in het water gaat, aangelijnd aan de aanlijnplaats voorzien voor assistentiehonden. |
5.32.9.8.2, § 3, laatste zin | Een dubbel van deze analyseresultaten wordt door het laboratorium rechtstreeks aan de afdeling van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid gezonden. |
5.32.9.8.5, § 6bis, tweede lid | Dit toezichtsplan wordt ter inzage gehouden van de toezichthouders. |
5.32.9.8.5, § 7, laatste zin | Het afschrift van voormeld brevet of getuigschrift ligt ter inzage van de toezichthouder op de plaats van de exploitatie. |
5.32.9.8.5, § 8, voorlaatste zin | Het getuigschrift van de meest recente bijscholing ligt ter inzage van de toezichthouder op de plaats van de exploitatie. |
";
11° de volgende rijen worden opgeheven:
"
5BIS.15.5.2.7 | Alle documenten en gegevens die met toepassing van dit besluit bezorgd moeten worden aan de overheid, worden ook ter beschikking gesteld van de werknemersvertegenwoordiging in de ondernemingsraad en van het comité voor preventie en bescherming op het werk. Bij ontstentenis van die beide organen worden de documenten en gegevens ter beschikking gesteld van de vakbondsdelegatie van de onderneming. |
5BIS.19.8.2.7 | Alle documenten en gegevens die met toepassing van dit besluit bezorgd moeten worden aan de overheid, worden ook ter beschikking gesteld van de werknemersvertegenwoordiging in de ondernemingsraad en van het comité voor preventie en bescherming op het werk. Bij ontstentenis van die beide organen worden de documenten en gegevens ter beschikking gesteld van de vakbondsdelegatie van de onderneming. |
".
Art.224. Aan bijlage IX bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden in het punt "Verplichtingen van de persoon belast met de keuring vóór eerste ingebruikname, met de onderhoudsbeurt of met de verwarmingsaudit van een centraal stooktoestel" de rijen
"
13, § 2 | Bij een centraal stooktoestel, met een nominaal vermogen van 20 kW of meer en gevoed met vloeibare brandstof, bestaat de onderhoudsbeurt, bedoeld in artikel 8, 4°, uit: 1° het nazien van de algemene staat en de veilige staat van werking van het centrale stooktoestel, het controleren van de verluchting van het stooklokaal en de aanvoer van verbrandingslucht; 2° een reinigingsbeurt: a) voor een stooktoestel aangesloten als type B: het reinigen en het controleren van het rookgasafvoerkanaal: het mechanisch vegen van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het stooktoestel, het nakijken van de algemene staat van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het stooktoestel (onder meer de dichtheid), en het controleren van de goede werking van het rookgasafvoerkanaal (onder meer de druk); b) voor een stooktoestel aangesloten als type C: het controleren van de correcte plaatsing volgens de code van goede praktijk en van de rookgaszijdige dichtheid van het rookgasafvoerkanaal. c) het reinigen en het controleren van het centrale stooktoestel en de inwendige delen van het centrale stooktoestel, het reinigen en het controleren van de ventilator, en het nakijken van de dichtheid van het centrale stooktoestel; 3° de verbrandingscontrole: het nazien en het afstellen van de brander, alsook van de inrichtingen en de onderdelen die voor de werking ervan noodzakelijk zijn, gevolgd door de controleproeven omtrent de goede staat van werking. |
13, § 3 | Bij een centraal stooktoestel, met een nominaal vermogen van 20 kW of meer en gevoed met gasvormige brandstof, bestaat de onderhoudsbeurt, bedoeld in artikel 8, 4°, uit: 1° het nazien van de algemene staat en de veilige staat van werking van het centrale stooktoestel, het controleren van de verluchting van het stooklokaal en de aanvoer van verbrandingslucht; 2° een reinigingsbeurt: a) voor een stooktoestel aangesloten als type B: het reinigen en het controleren van het rookgasafvoerkanaal: het mechanisch vegen van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel, het nakijken van de algemene staat van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel (onder meer de dichtheid), en het controleren van de goede werking van het rookgasafvoerkanaal (onder meer de druk); b) voor een stooktoestel aangesloten als type C: het controleren van de correcte plaatsing volgens de code van goede praktijk en van de rookgaszijdige dichtheid van het rookgasafvoerkanaal; c) het reinigen en het controleren van het centrale stooktoestel: het ontstoffen van het centrale stooktoestel, het reinigen van de branderbedden en de warmtewisselaar, en, voor gasketels met ventilatorbrander, het reinigen van de ventilator en de brander, en het nakijken van de dichtheid van het centrale stooktoestel; 3° een verbrandingscontrole: dit omvat het uitvoeren van de controleproeven omtrent de goede staat van werking en, voor gasketels met ventilatorbrander, het afregelen van de ventilatorbrander. |
"
vervangen door de volgende rijen:
"
13, § 2 | Bij een centraal stooktoestel, met een nominaal vermogen van 20 kW of meer en gevoed met vloeibare brandstof, bestaat de onderhoudsbeurt, bedoeld in artikel 8, 4°, uit: 1° het nazien van de algemene staat en de veilige staat van werking van het centrale stooktoestel, het controleren van de verluchting van het stooklokaal en de aanvoer van verbrandingslucht; 2° een reinigingsbeurt: a) voor een stooktoestel aangesloten als type B: het reinigen en het controleren van het rookgasafvoerkanaal: het mechanisch vegen van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel voor stooktoestellen die werken door middel van natuurlijke trek, het nakijken van de algemene staat van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het stooktoestel (onder meer de dichtheid), en het controleren van de goede werking van het rookgasafvoerkanaal (onder meer de druk); b) voor een stooktoestel aangesloten als type C: het controleren van de correcte plaatsing volgens de code van goede praktijk en van de rookgaszijdige dichtheid van het rookgasafvoerkanaal. c) het reinigen en het controleren van het centrale stooktoestel en de inwendige delen van het centrale stooktoestel, het reinigen en het controleren van de ventilator, en het nakijken van de dichtheid van het centrale stooktoestel; 3° de verbrandingscontrole: het nazien en het afstellen van de brander, alsook van de inrichtingen en de onderdelen die voor de werking ervan noodzakelijk zijn, gevolgd door de controleproeven omtrent de goede staat van werking. |
13, § 3 | Bij een centraal stooktoestel, met een nominaal vermogen van 20 kW of meer en gevoed met gasvormige brandstof, bestaat de onderhoudsbeurt, bedoeld in artikel 8, 4°, uit: 1° het nazien van de algemene staat en de veilige staat van werking van het centrale stooktoestel, het controleren van de verluchting van het stooklokaal en de aanvoer van verbrandingslucht; 2° een reinigingsbeurt: a) voor een stooktoestel aangesloten als type B: het reinigen en het controleren van het rookgasafvoerkanaal: het mechanisch vegen van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel voor stooktoestellen die werken door middel van natuurlijke trek, het nakijken van de algemene staat van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel (onder meer de dichtheid), en het controleren van de goede werking van het rookgasafvoerkanaal (onder meer de druk); b) voor een stooktoestel aangesloten als type C: het controleren van de correcte plaatsing volgens de code van goede praktijk en van de rookgaszijdige dichtheid van het rookgasafvoerkanaal; c) het reinigen en het controleren van het centrale stooktoestel: het ontstoffen van het centrale stooktoestel, het reinigen van de branderbedden en de warmtewisselaar, en, voor gasketels met ventilatorbrander, het reinigen van de ventilator en de brander, en het nakijken van de dichtheid van het centrale stooktoestel; 3° een verbrandingscontrole: dit omvat het uitvoeren van de controleproeven omtrent de goede staat van werking en, voor gasketels met ventilatorbrander, het afregelen van de ventilatorbrander. |
"
Art.225. In bijlage XXIII bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de rij
"
34, § 5, eerste lid | De erkende persoon deelt elke wijziging in de identificatiegegevens, elke wijziging van de gegevens die tot de erkenning hebben geleid, waardoor hij niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, of de definitieve stopzetting van het gebruik van de erkenning onverwijld mee aan de bevoegde afdeling. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
34, § 5, eerste lid | De erkende persoon deelt elke wijziging in de identificatiegegevens, elke wijziging van de gegevens waardoor hij niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden of de gebruikseisen, of de definitieve stopzetting van het gebruik van de erkenning onverwijld mee aan de bevoegde afdeling. |
" ;
2° de rij
"
34, § 7 | Personeelsleden van de bevoegde afdeling kunnen hun erkenning niet gebruiken als ze met betrekking tot de erkenning of de taken van de erkenninghouder een adviserende, toezichthoudende of beslissende functie uitoefenen. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
34, § 7 | Overheidspersoneel kan zijn erkenning niet gebruiken als het met betrekking tot de erkenning of de taken van de erkenninghouder een adviserende, toezichthoudende of beslissende functie uitoefent. |
";
3° de rij
"
34, § 9 | De erkende persoon legt vijfjaarlijks een bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, voor aan de bevoegde afdeling of voor de erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f), en de erkende technici, vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met e), aan een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
34, § 9 | De erkende persoon legt jaarlijks en dit ten laatste op 31 mei van het betreffende jaar een bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, voor aan de bevoegde afdeling. |
";
4° in het punt "Bijzondere gebruikseisen voor technici" wordt de rij:
"
40/1, 4°, vierde zin | De datum van het slagen voor het actualisatie-examen of een gelijkwaardig examen mag niet ouder zijn dan vijf jaar, voorafgaand aan de datum van de betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/1, 3°, of artikel 32, § 2, derde lid; |
"
opgeheven;
5° in het punt "Bijzondere gebruikseisen voor deskundigen" worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de rij
"
37, 7° | De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2): 7° heeft geen rechtstreeks belang in een bedrijf dat apparaten of toestellen die met geluidsmeting of lawaaibestrijding te maken hebben, fabriceert of verhandelt; |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
37, 7° | De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2): 7° heeft geen rechtstreeks belang in een bedrijf dat apparaten, toestellen of andere akoestische producten die met geluidsmeting of lawaaibestrijding te maken hebben, fabriceert of verhandelt; |
";
b) de rijen
"
39/1, eerste lid, 2° | De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f): 2° voert de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, of artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM correct uit en interpreteert de resultaten correct; |
39/1, eerste lid, 3°, eerste zin | De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f): 3° bezorgt na iedere keuring van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, of artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM, een verslag van de keuring aan de exploitant van het gebouw met het airconditioningsysteem. |
"
worden vervangen door de volgende rijen:
"
39/1, eerste lid, 2° | De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f): 2° voert de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, van titel II van het VLAREM correct uit en interpreteert de resultaten correct; |
39/1, eerste lid, 3°, eerste zin | De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f): 3° bezorgt na iedere keuring van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, van titel II van het VLAREM, een verslag van de keuring aan de exploitant van het gebouw met het airconditioningsysteem. |
";
c) de rij
"
39/1, eerste lid, 5° | De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f): 5° houdt een overzichtslijst bij van alle keuringen als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, of artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM, die hij in het voorbije kalenderjaar uitgevoerd heeft; |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
39/1, eerste lid, 5° | De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f): 5° houdt een overzichtslijst bij van alle keuringen als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, van titel II van het VLAREM, die hij in het voorbije kalenderjaar uitgevoerd heeft; |
";
d) de volgende rij wordt toegevoegd:
"
39/1, tweede lid | Als het certificaat van bekwaamheid inzake de keuring van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW, vermeld in artikel 13/1, 3°, ouder is dan vijf jaar na de afgiftedatum, vermeld op het certificaat, moet de airco-energiedeskundige de bijscholing gevolgd hebben en voor het bijhorende examen geslaagd zijn, vermeld in het eerste lid, van dit artikel, voor hij de erkenning van rechtswege, vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 6°, kan gebruiken. |
";
e) de volgende rijen worden toegevoegd:
"
39/2, 1° | De erkende MER-coördinator, vermeld in artikel 6, 1°, g): 1° beschikt over de nodige vakliteratuur en gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning; |
39/2, 2° | De erkende MER-coördinator, vermeld in artikel 6, 1°, g): 2° blijft op de hoogte van de recentste ontwikkelingen en wetgeving over milieueffectrapportage door daarvoor jaarlijks een bijscholing van minstens acht uur te volgen; |
";
6° in het punt "Bijzondere gebruikseisen voor technici" wordt na de rij
"
40, eerste lid, 5° | De erkende technicus, vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met d): 5° levert de attesten en rapporten af en houdt die ter beschikking, zoals bepaald in artikel 15 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van centrale stooktoestellen. |
"
de volgende rij ingevoegd:
"
40, tweede lid | Als het certificaat van bekwaamheid, vermeld in artikel 14, 2°, artikel 15, 2°, artikel 16, 3°, of artikel 17, 2°, ouder is dan vijf jaar na de afgiftedatum, vermeld op het certificaat, moet de technicus de bijscholing, vermeld in het eerste lid, 3°, gevolgd hebben, en voor het bijhorende examen, vermeld in het eerste lid, 3°, geslaagd zijn voor hij de desbetreffende erkenning van rechtswege, vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, kan gebruiken. |
";
7° in het punt "Bijzondere gebruikseisen voor opleidingscentra" worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de rij
"
43, § 4 | Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat door de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 14, 3°, of artikel 34, § 9, voorgelegd is, een kopie van dat bewijs aan het departement. |
"
wordt opgeheven;
b) de rij
"
43/1, § 5 | Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van de betaling van de retributie, vermeld in artikel 16, 4°, of artikel 34, § 9, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan het departement. |
"
wordt opgeheven;
c) de rij
"
43/2, § 4 | Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat door de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 14, 3°, of artikel 34, § 9, voorgelegd is, een kopie van dat bewijs aan het departement. |
"
wordt opgeheven;
d) de rij
"
43/3, § 4 | Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van de betaling van de retributie, vermeld in artikel 17, 3°, of artikel 34, § 9, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan het departement. |
"
wordt opgeheven;
e) de rijen
"
43/4, § 1, tweede lid | De opleiding bestaat uit drie modules: 1° module 1: wetgeving; 2° module 2: energetische aspecten; 3° module 3: de correcte uitvoering van de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, en artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM. |
43/4, § 1, derde lid | Het bijhorende examen bestaat uit twee onderdelen: 1° een theorieonderdeel over de onderwerpen die in de opleiding aan bod zijn gekomen; 2° een oefening over de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, en artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM. |
"
worden vervangen door de volgende rijen:
"
43/4, § 1, tweede lid | De opleiding bestaat uit drie modules: 1° module 1: wetgeving; 2° module 2: energetische aspecten; 3° module 3: de correcte uitvoering van de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, van titel II van het VLAREM. |
43/4, § 1, derde lid | Het bijhorende examen bestaat uit twee onderdelen: 1° een theorieonderdeel over de onderwerpen die in de opleiding aan bod zijn gekomen; 2° een oefening over de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, van titel II van het VLAREM. |
";
f) de rij
"
43/4, § 2, tweede lid | Het bijhorende examen bestaat uit een oefening met betrekking tot de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, en artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
43/4, § 2, tweede lid | Het bijhorende examen bestaat uit een oefening met betrekking tot de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, van titel II van het VLAREM. |
";
g) de rij
"
43/4, § 5 | Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 13/1, 4°, of artikel 34, § 9, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan het departement. |
"
wordt opgeheven;
h) de rij
"
43/6, § 5 | Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/1, 3°, of artikel 34, § 9, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan het departement. |
"
wordt opgeheven;
i) de rij
"
43/7, § 4 | Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/2, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan het departement. |
"
wordt opgeheven;
j) de rij
"
43/8, § 4 | Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/3, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan het departement. |
"
wordt opgeheven;
k) de rij
"
43/9, § 4 | Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/4, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan het departement. |
"
wordt opgeheven;
l) de rij
"
43/10, § 4 | Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/5, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan het departement. |
"
wordt opgeheven;
8° in het punt "Bijzondere gebruikseisen voor laboratoria" worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de rijen
"
44, vijfde lid, eerste zin | Het erkende laboratorium geeft op verzoek van de bevoegde afdeling het nodige gevolg aan het beoordelingsverslag en legt, in voorkomend geval, een plan van aanpak met corrigerende maatregelen en termijnen van uitvoering voor aan de bevoegde afdeling en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest. |
44, vijfde lid, derde zin | Het erkende laboratorium voert de corrigerende maatregelen uit binnen de termijn die is opgenomen in het goedgekeurde plan van aanpak. |
"
worden vervangen door de volgende rijen:
"
44, vierde lid, eerste zin | Het erkende laboratorium geeft op verzoek van de bevoegde afdeling het nodige gevolg aan het beoordelingsverslag en legt, in voorkomend geval, een plan van aanpak met corrigerende maatregelen en termijnen van uitvoering voor aan de bevoegde afdeling en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest. |
44, vierde lid, derde zin | Het erkende laboratorium voert de corrigerende maatregelen uit binnen de termijn die is opgenomen in het goedgekeurde plan van aanpak. |
";
b) na de rij
"
49, eerste zin | Op de verslagen en andere documenten die afgeleverd worden door een erkend laboratorium, wordt een erkenningslogo aangebracht en wordt duidelijk vermeld voor welke uitgevoerde monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses het laboratorium erkend is en voor welke niet. |
"
wordt de volgende rij ingevoegd:
"
49, tweede zin | De verslagen en andere documenten worden gedurende ten minste vijf jaar bewaard en ter beschikking gehouden van de bevoegde afdeling en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest. |
";
c) de rij
"
53/1, § 1, eerste zin | Voor bepaalde door de minister vastgestelde monsternemingen en analyses die uitgevoerd worden in het kader van het Mestdecreet, wordt een aanmelding gedaan door het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), aan de Mestbank via een webapplicatie die de Mestbank ter beschikking stelt. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
53/1, § 1, eerste zin | Voor bepaalde door de minister vastgestelde monsternemingen en analyses die uitgevoerd worden in het kader van het Mestdecreet of de uitvoeringsbesluiten ervan, wordt een aanmelding gedaan door het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), aan de Mestbank via een webapplicatie die de Mestbank ter beschikking stelt. |
";
d) de rij
"
53/1, § 3, eerste lid, 1° | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van: 1° het nitraatresidu, vermeld in artikel 13, § 12 en § 13, en artikel 14 van het Mestdecreet; |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
53/1, § 3, eerste lid | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), zorgt dat er een gps-datalogger gebruikt wordt bij de monsternemingen. |
";
e) de volgende rijen worden opgeheven:
"
53/1, § 3, eerste lid, 2° | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van: 2° de fosfaatverzadigingsgraad en het fosfaatbindend vermogen, vermeld in artikel 17, § 2, § 5 en § 6, van het Mestdecreet; |
53/1, § 3, eerste lid, 3° | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van: 3° het gehalte aan stikstof uit kunstmest of uit andere specifieke meststoffen bij de bodemanalyses, vermeld in artikel 4, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende nadere regels rond tuinbouw ter uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen; |
53/1, § 3, eerste lid, 4° | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van: 4° het gehalte aan fosfaat uit kunstmest bij de bodemanalyses, vermeld in artikel 6, § 1, van het besluit, vermeld in punt 3° ; |
53/1, § 3, eerste lid, 5° | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van: 5° het nitraatresidu en het koolstofgehalte met het oog op het opbrengen van compost op percelen met een te laag koolstofgehalte, vermeld in artikel 8 van het besluit, vermeld in punt 3° ; |
53/1, § 3, eerste lid, 6° | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van: 6° het nitraatresidu, vermeld in artikel 58, 9°, van het ministerieel besluit van 11 juni 2008 betreffende het sluiten van beheersovereenkomsten en het toekennen van vergoedingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling. |
";
f) de rij
"
53/1, § 3, derde lid, eerste zin | De gps-dataloggegevens worden bezorgd aan de Mestbank. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
53/1, § 3, tweede lid, eerste zin | Voor bepaalde door de minister vastgestelde monsternemingen worden de dataloggegevens in gps exchange format (gpx) bezorgd aan de Mestbank via een webapplicatie die de Mestbank ter beschikking stelt. |
";
g) na de rij
"
53/1, § 3, tweede lid, eerste zin | Voor bepaalde door de minister vastgestelde monsternemingen worden de dataloggegevens in gps exchange format (gpx) bezorgd aan de Mestbank via een webapplicatie die de Mestbank ter beschikking stelt. |
"
worden de volgende rijen ingevoegd:
"
53/1, § 4 | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), bewaart de resultaten van de kwaliteitscontrole als vermeld in het BAM gedurende ten minste vijf jaar en houdt deze ter beschikking van de Mestbank en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest. |
53/1, § 5 | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), bewaart het gpx-bestand met de dataloggegevens en het monsternameformulier die de monsternemer aanlevert gedurende ten minste vijf jaar en houdt dat bestand en formulier ter beschikking van de Mestbank en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest. |
53/1, § 6, eerste lid | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), organiseert een opleiding voor een monsternemer die geregistreerd wil worden. De onderdelen van de inhoud van de opleiding zijn opgenomen in bijlage 23, die bij dit besluit is gevoegd. |
53/1, § 6, tweede lid | Het erkende laboratorium reikt een bevoegdheidsverklaring uit aan een monsternemer nadat hij de opleiding gevolgd heeft en voldoet aan de eisen die het laboratorium vastgelegd heeft in de procedure voor de opleiding die in het kwaliteitssysteem van het erkende laboratorium opgenomen is. |
53/1, § 6, derde lid | Als het erkende laboratorium een monsternemer die het geregistreerd heeft, niet langer bevoegd acht, meldt het laboratorium dat onmiddellijk aan de Mestbank, met opgave van de reden waarom het de bevoegdheidsverklaring heeft ingetrokken. |
";
h) na de rij
"
53/1, § 6, derde lid | Als het erkende laboratorium een monsternemer die het geregistreerd heeft, niet langer bevoegd acht, meldt het laboratorium dat onmiddellijk aan de Mestbank, met opgave van de reden waarom het de bevoegdheidsverklaring heeft ingetrokken. |
"
worden de volgende rijen ingevoegd:
"
53/1, § 8 | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), zorgt dat bij de monsternemingen van de bodem de geregistreerde monsternemer conform het kwaliteitssysteem van het erkende laboratorium en het BAM werkt. |
53/1, § 9 | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), zorgt dat de geregistreerde monsternemer gedurende de monsternemingen over het nodige materiaal, vermeld in het BAM, beschikt. |
";
i) de rij
"
53/2, eerste lid, eerste zin | Voor bepaalde door de minister vastgelegde monsternemingen en analyses die uitgevoerd worden in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moet het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), een rapportering van de analyseresultaten bezorgen aan de afdeling, bevoegd voor bodembescherming. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
53/2, § 1, eerste en tweede zin | Voor alle monsternemingen die uitgevoerd worden in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid doet het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), een aanmelding bij de subentiteit van het departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming. De aanmelding wordt gedaan via een webapplicatie. |
";
j) de volgende rijen wordt opgeheven:
"
53/2, eerste lid, tweede zin | De minister bepaalt de procedure voor die rapportering. |
53/2, tweede lid | Voor alle monsternemingen die uitgevoerd worden in het kader van het voormelde besluit moet het erkende laboratorium gebruikmaken van een gps-datalogger. |
";
k) de volgende rijen worden toegevoegd:
"
53/2, § 2, eerste lid | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), zorgt dat er een gps-datalogger gebruikt wordt bij de monsternemingen. |
53/2, § 2, tweede lid, eerste zin | Het gpx-bestand met de dataloggegevens wordt bezorgd aan de subentiteit van het departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming, via een webapplicatie. |
53/2, § 3 | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), bewaart de resultaten van de kwaliteitscontrole als vermeld in het BOC gedurende ten minste vijf jaar en houdt deze ter beschikking van het departement, en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest. |
53/2, § 4 | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), bewaart het gpx-bestand met de dataloggegevens en het monsternameformulier die de monsternemer aanlevert, en het advies als vermeld in de Code van goede praktijk bodembescherming gedurende ten minste vijf jaar en houdt dat bestand, formulier en advies ter beschikking van het departement, en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest. |
53/2, § 5, eerste lid | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), organiseert een opleiding voor een monsternemer die geregistreerd wil worden. De onderdelen van de inhoud van de opleiding zijn opgenomen in bijlage 23, die bij dit besluit is gevoegd. |
53/2, § 5, tweede lid | Het erkende laboratorium reikt een bevoegdheidsverklaring uit aan een monsternemer nadat hij de opleiding gevolgd heeft en voldoet aan de eisen die het laboratorium vastgelegd heeft in de procedure voor de opleiding die in het kwaliteitssysteem van het erkende laboratorium opgenomen is. |
53/2, § 5, derde lid | Als het erkende laboratorium een monsternemer die het geregistreerd heeft, niet langer bevoegd acht, meldt het laboratorium dat onmiddellijk aan de Mestbank, met opgave van de reden waarom het de bevoegdheidsverklaring heeft ingetrokken. |
";
l) na de rij
"
53/2, § 6, derde lid | Als het erkende laboratorium een monsternemer die het geregistreerd heeft, niet langer bevoegd acht, meldt het laboratorium dat onmiddellijk aan de Mestbank, met opgave van de reden waarom het de bevoegdheidsverklaring heeft ingetrokken. |
"
worden de volgende rijen ingevoegd:
"
53/2, § 8 | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), zorgt dat bij de monsternemingen van de bodem de geregistreerde monsternemer conform het kwaliteitssysteem van het erkende laboratorium en het BOC werkt. |
53/2, § 9 | Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), zorgt ervoor dat de geregistreerde monsternemer gedurende de monsternemingen over het nodige materiaal, vermeld in het BOC, beschikt. |
";
9° in het punt "Bijzondere gebruikseisen voor bedrijven" worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de rij
"
53/7, 3° | Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b): 3° houdt de volgende zaken ten minste vijf jaar bij: a) per exploitant en per koelinstallatie: de registraties, vermeld in punt 2° ; b) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen die werden aangekocht met vermelding van de datum van aankoop en de naam van de leverancier; c) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen die werden afgevoerd met vermelding van de datum van afvoer, de naam van de vervoerder en de bestemming van die koelmiddelen; |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
53/7, 3° | Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b): 3° houdt de volgende zaken ten minste vijf jaar bij: a) per exploitant en per koelinstallatie: de registraties, vermeld in punt 2° ; b) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen die werden aangekocht met vermelding van de datum van aankoop en de naam van de leverancier; c) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen die werden afgevoerd met vermelding van de datum van afvoer, de naam van de vervoerder en de bestemming van die koelmiddelen; d) de schriftelijke meldingen over het overschrijden van het maximaal relatief lekverlies als vermeld in punt 4° ; |
";
b) de rij
"
53/7, 4°, eerste zin | Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b): 4° gaat na iedere bijvulling na of het maximaal relatief lekverlies, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 6, artikel 5bis.15.5.4.5.5, artikel 5bis.19.8.4.8.5 en artikel 6.8.1.2 van titel II van het VLAREM, niet overschreden werd. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
53/7, 4°, eerste zin | Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b): 4° gaat na iedere bijvulling na of het maximaal relatief lekverlies, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 6, en artikel 6.8.1.2 van titel II van het VLAREM, niet overschreden werd. |
";
10° in het punt "Bijzondere gebruikseisen voor keuringsinstellingen" wordt de rij
"
53/9, 3°, tweede zin | 3° Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd. |
"
vervangen door de volgende rij:
"
53/9, 3°, tweede zin | 3° Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 24, die bij dit besluit is gevoegd. |
";
11° in het punt "Retributie" worden de volgende wijzigingen doorgevoerd:
a) de rij
"
54/1, § 2, eerste lid, tweede zin | Die retributie is op de volgende tijdstippen verschuldigd: 1° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, 6° en 7°, of van personen die met toepassing van artikel 32, § 1, op basis van een gelijkwaardige titel van rechtswege erkend worden als technicus als vermeld in artikel 6, 2° : een eerste keer voor het verkrijgen van het erkenningscertificaat en vervolgens vijfjaarlijks, te rekenen vanaf de datum, vermeld op het certificaat, in voorkomend geval bij het volgen van de bijscholing of bij de deelname aan het actualisatie-examen; 2° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 8° tot en met 11° : een eerste keer voor het verkrijgen van het erkenningscertificaat en vervolgens uiterlijk op 31 december 2019 en vervolgens vijfjaarlijks; 3° in alle andere gevallen, dan de gevallen, vermeld in punt 1° en 2° : uiterlijk op 31 december 2014 en vervolgens vijfjaarlijks. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
54/1, § 2, eerste lid, tweede zin | Die retributie is op de volgende tijdstippen verschuldigd: 1° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, 6° en 7°, of van personen die met toepassing van artikel 32, § 1, op basis van een gelijkwaardige titel van rechtswege erkend worden als technicus als vermeld in artikel 6, 2° : een eerste keer voor het verkrijgen van het erkenningscertificaat en vervolgens vijfjaarlijks, te rekenen vanaf de datum, vermeld op het certificaat, in voorkomend geval bij het volgen van de bijscholing of bij de deelname aan het actualisatie-examen; 2° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 8° tot en met 11° : voor het verkrijgen van het erkenningscertificaat; 3° in alle andere gevallen, dan de gevallen, vermeld in punt 1° en 2° : uiterlijk op 31 december 2014. |
";
b) de rij
"
54/1, § 2, eerste lid, tweede zin | Die retributie is op de volgende tijdstippen verschuldigd: 1° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, 6° en 7°, of van personen die met toepassing van artikel 32, § 1, op basis van een gelijkwaardige titel van rechtswege erkend worden als technicus als vermeld in artikel 6, 2° : een eerste keer voor het verkrijgen van het erkenningscertificaat en vervolgens vijfjaarlijks, te rekenen vanaf de datum, vermeld op het certificaat, in voorkomend geval bij het volgen van de bijscholing of bij de deelname aan het actualisatie-examen; 2° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 8° tot en met 11° : voor het verkrijgen van het erkenningscertificaat; 3° in alle andere gevallen, dan de gevallen, vermeld in punt 1° en 2° : uiterlijk op 31 december 2014. |
"
wordt vervangen door de volgende rij:
"
54/1, § 2, eerste lid, tweede zin | Deze retributie is op de volgende tijdstippen verschuldigd: 1° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 1° tot en met 10°, 12°, b), en 13°, of van personen die met toepassing van artikel 32, § 1, op basis van een gelijkwaardige titel van rechtswege erkend zijn als technicus als vermeld in artikel 6, 2° : jaarlijks, te beginnen vanaf het jaar nadat het erkenningsbewijs verkregen is, uiterlijk op 31 mei van het betreffende jaar; 2° in geval van een laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming of bemesting: jaarlijks, te beginnen vanaf het jaar nadat de registratie van de monsternemer verkregen is, uiterlijk op 31 mei van het betreffende jaar; 3° in alle andere gevallen dan de gevallen, vermeld in punt 1° en 2° : jaarlijks, te beginnen vanaf het jaar nadat de erkenning verleend is, uiterlijk op 31 mei van het betreffende jaar. |
";
12° er wordt een punt "Registratie van een monsternemer" toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Registratie van een monsternemer
58/4, 1° | Een geregistreerde monsternemer moet voldoen aan de volgende gebruikseisen: 1° alleen de monsternemingen uitvoeren in opdracht van het erkende laboratorium waarvoor hij geregistreerd is en werken conform het kwaliteitssysteem van het erkende laboratorium; |
58/4, 2° | Een geregistreerde monsternemer moet voldoen aan de volgende gebruikseisen: 2° het BOC toepassen bij de monsternemingen van de bodem die uitgevoerd worden in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; |
58/4, 3° | Een geregistreerde monsternemer moet voldoen aan de volgende gebruikseisen: 3° het BAM toepassen bij de monsternemingen van de bodem die uitgevoerd worden in het kader van het Mestdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan; |
58/4, 4° | Een geregistreerde monsternemer moet voldoen aan de volgende gebruikseisen: 4° beschikken over het nodige materiaal, vermeld in het BOC of BAM, om de monsternemingen correct uit te voeren; |
58/4, 5° | Een geregistreerde monsternemer moet voldoen aan de volgende gebruikseisen: 5° gebruikmaken van een gps-datalogger voor alle monsternemingen die uitgevoerd worden. De minister bepaalt de nadere regels voor het gebruik van de gps-datalogger; |
58/4, 6° | Een geregistreerde monsternemer moet voldoen aan de volgende gebruikseisen: 6° het bodemmonster, het bestand met de dataloggegevens en het monsternameformulier bezorgen aan het erkende laboratorium in opdracht waarvan hij de monstername uitgevoerd heeft; |
58/4, 7° | Een geregistreerde monsternemer moet voldoen aan de volgende gebruikseisen: 7° elke wijziging in de identificatiegegevens, elke wijziging van de gegevens waardoor hij niet meer voldoet aan de gebruikseisen, of de definitieve stopzetting van het gebruik van de registratie onverwijld meedelen aan de Mestbank; |
58/4, 8° | Een geregistreerde monsternemer moet voldoen aan de volgende gebruikseisen: 8° aan de bevoegde afdeling en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest alle inlichtingen en documenten ter beschikking stellen waar ze met betrekking tot de monstername om verzoeken en zich richten naar de instructies die de bevoegde afdeling en de toezichthouders geven; |
58/4, 9° | Een geregistreerde monsternemer moet voldoen aan de volgende gebruikseisen: 9° zijn medewerking verlenen aan periodieke evaluaties die de bevoegde afdeling opzet; |
".
Art.226. Bijlage XXXIII bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2018, wordt vervangen door bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.
Art.227. Bijlage XXXIV bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2018, wordt vervangen door bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd.
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van het VLAREL
Art.228. In artikel 4, § 1, van het VLAREL, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 3° wordt opgeheven;
2° in punt 15° wordt het woord "ondernemersloket" vervangen door het woord "ondernemingsloket";
3° in punt 20° wordt tussen het woord "omvatten" en de woorden "Het compendium" de zinsnede ", in voorkomend geval met inbegrip van de validatie- en kwaliteitseisen voor die methoden" ingevoegd;
4° in punt 20° wordt de zin "Het compendium wordt goedgekeurd bij ministerieel besluit en de inhoudstafel wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad." opgeheven;
5° in punt 43°, worden de woorden "aanvragen tot" telkens opgeheven;
6° aan punt 43° worden een punt g) en een punt h) toegevoegd, die luiden als volgt:
"g) voor de registratie als monsternemer in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid: het departement;
h) voor de registratie als monsternemer in het kader van het Mestdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan: de Mestbank;".
Art.229. In artikel 6 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1° worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in punt f) wordt de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, of artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid," opgeheven;
b) er wordt een punt g) toegevoegd, dat luidt als volgt:
"g) MER-coördinator: deskundige die het opstellen van milieueffectrapporten als vermeld in titel IV van het decreet Milieubeleid coördineert;";
2° in punt 2° worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in punt e) wordt de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1," opgeheven;
b) in punt i) wordt de zinsnede ", artikel 5bis.15.5.2.3, § 1," opgeheven;
3° in punt 4° worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in punt f) wordt de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, of artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid," opgeheven;
b) in punt h) wordt de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1," opgeheven;
c) in punt l) wordt de zinsnede ", artikel 5bis.15.5.2.3, § 1," opgeheven;
4° in punt 5°, a), b) en e), wordt de zinsnede "I," telkens opgeheven;
5° in punt 7°, a), inleidende zin, wordt tussen de zinsnede "funderingsboringen," en het woord "handboringen" de zinsnede "draineringen," ingevoegd;
6° in punt 7°, a), wordt punt 1) vervangen door wat volgt:
"1) bemalingen";
7° in punt 7°, a), wordt punt 4) vervangen door wat volgt:
"4) verticale boringen:
a) verticale boringen als vermeld in rubriek 55.1 van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, met uitzondering van de boringen, vermeld in punt 3);
b) boringen die vallen onder de uitzondering, vermeld in rubriek 55.1 van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, met uitzondering van de boringen, vermeld in punt 3);";
8° aan punt 7°, a), wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De houders van een erkenning in een van de disciplines, vermeld in het eerste lid, 7°, a), zijn ook erkend voor de aanleg, wijziging en verbouwing van peilputten.";
9° punt 7°, b), wordt vervangen door wat volgt:
"b) koeltechnisch bedrijf als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 1bis, of artikel 6.8.1.1 van titel II van het VLAREM;".
Art.230. In artikel 13/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt punt 4° opgeheven.
Art.231. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 3 juli 2017, wordt een artikel 13/2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 13/2. De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor de MER-coördinator, vermeld in artikel 6, 1°, g):
1° een natuurlijke persoon zijn;
2° minstens de graad van master, bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad hebben behaald;
3° minstens drie jaar praktische ervaring hebben met het meewerken aan de coördinatie van milieueffectrapporten, verworven binnen vijf jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;
4° met gunstig gevolg een opleiding hebben gevolgd waarin minstens de onderwerpen aan bod zijn gekomen, vermeld in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd.".
Art.232. In artikel 14 en artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 24 februari 2017, wordt punt 3° telkens opgeheven.
Art.233. In artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 24 februari 2017, wordt punt 4° opgeheven.
Art.234. In artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 24 februari 2017, wordt punt 3° opgeheven.
Art.235. In artikel 17/1, artikel 17/2, artikel 17/3, artikel 17/4 en artikel 17/5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt punt 3° telkens opgeheven.
Art.236. In artikel 19 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 24 februari 2017, wordt punt 2° opgeheven.
Art.237. In artikel 24/6, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de woorden "de opleiding en" opgeheven.
Art.238. In artikel 25, tweede lid, 3°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt de zinsnede "of M-M3" vervangen door de zinsnede ", M-M3, M-M5 of M-M6".
Art.239. In artikel 28 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2, eerste lid, 2°, d), 3), worden de woorden "en aan het Vlaams Instituut voor de Zee" opgeheven;
2° aan paragraaf 2, eerste lid, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"6° voor de aanvragen tot erkenning als MER-coördinator als vermeld in artikel 6, 1°, g): de personeelsleden van het departement die deskundig zijn op het vlak van milieueffectrapportage.";
3° in paragraaf 6 wordt de zinsnede "artikel 6, 1°, a) tot en met e)," vervangen door de zinsnede "artikel 6, 1°, a) tot en met e) en g),".
Art.240. In artikel 29 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden tussen de woorden "De leidinggevende ambtenaar van het agentschap of departement waartoe de bevoegde afdeling behoort" en de zinsnede ", neemt een beslissing" de woorden "of zijn afgevaardigde" ingevoegd;
2° in paragraaf 2 worden tussen de woorden "De leidinggevende ambtenaar van het agentschap of departement waartoe de bevoegde afdeling behoort" en de zinsnede ", kan indien noodzakelijk" de woorden "of zijn afgevaardigde" ingevoegd.
Art.241. In artikel 31, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden tussen de woorden "De leidinggevende ambtenaar van het agentschap of departement waartoe de bevoegde afdeling behoort" en de zinsnede ", beslist over de volledige" de woorden "of zijn afgevaardigde" ingevoegd.
Art.242. In artikel 32 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "en een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, wordt voorgelegd aan de bevoegde afdeling" opgeheven;
2° in paragraaf 2 worden in het tweede en het derde lid de zinsnede ", en een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, wordt voorgelegd aan het departement" telkens opgeheven.
Art.243. In artikel 34 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 5 wordt de zinsnede "die tot de erkenning hebben geleid," opgeheven;
2° in paragraaf 5 worden tussen de woorden "de erkenningsvoorwaarden" en de zinsnede ", of de definitieve stopzetting" de woorden "of de gebruikseisen" ingevoegd;
3° in paragraaf 7 worden de woorden "Personeelsleden van de bevoegde afdeling kunnen hun erkenning niet gebruiken als ze" vervangen door de woorden "Overheidspersoneel kan zijn erkenning niet gebruiken als het" en wordt het woord "uitoefenen" vervangen door het woord "uitoefent";
4° in paragraaf 9 wordt het woord "vijfjaarlijks" vervangen door de woorden "jaarlijks en dit ten laatste op 31 mei van het betreffende jaar";
5° in paragraaf 9 wordt de zinsnede "of voor de erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f), en de erkende technici, vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met e), aan een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4° " opgeheven.
Art.244. In artikel 37, 7°, van hetzelfde besluit worden de woorden "apparaten of toestellen" vervangen door de zinsnede "apparaten, toestellen of andere akoestische producten".
Art.245. In artikel 39/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt in punten 2°, 3° en 5° de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, of artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid," telkens opgeheven;
2° in het tweede lid wordt de zinsnede "Als een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 13/1, 4°, na een termijn van vijf jaar na het behalen van het certificaat van bekwaamheid inzake de keuring van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW, vermeld in artikel 13/1, 3°, voorgelegd wordt," vervangen door de zinsnede "Als het certificaat van bekwaamheid inzake de keuring van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW, vermeld in artikel 13/1, 3°, ouder is dan vijf jaar na de afgiftedatum, vermeld op het certificaat,".
Art.246. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017, wordt een artikel 39/2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 39/2. De erkende MER-coördinator, vermeld in artikel 6, 1°, g):
1° beschikt over de nodige vakliteratuur en gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning;
2° blijft op de hoogte van de recentste ontwikkelingen en wetgeving over milieueffectrapportage door daarvoor jaarlijks een bijscholing van minstens acht uur te volgen;
3° de erkende MER-coördinator garandeert een kwaliteitsvolle uitvoering van de werkzaamheden, die ook de objectieve en onafhankelijke uitvoering van de dienstverlening omvat.
De MER-coördinator kan geen gebruik maken van zijn erkenning als de objectieve en onafhankelijke uitvoering van de dienstverlening ten aanzien van de opdrachtgever niet kan worden gewaarborgd. De beoordeling of de objectieve en onafhankelijke uitvoering van een dienstverlening kan worden gewaarborgd, gebeurt door de MER-coördinator volgens de werkwijze, opgenomen in de standaardprocedure, vastgesteld door de minister. Deze standaardprocedure bevat een niet-limitatieve opsomming van de gevallen waarin, tot het bewijs van het tegendeel, wordt vermoed dat de MER-coördinator zich in een situatie van onverenigbaarheid bevindt. In afwijking hiervan kan de MER-coördinator toch gebruik maken van zijn erkenning als hij in het kader van de betrokken dienstverlening toepassing maakt van de beheersmaatregelen, opgenomen in de standaardprocedure.".
Art.247. In artikel 40 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt in het tweede lid de zinsnede "Als een geldig bewijs van betaling van de desbetreffende retributie, vermeld in artikel 14, 3°, artikel 15, 3°, artikel 16, 4°, of artikel 17, 3°, na een termijn van vijf jaar na het behalen van het desbetreffende certificaat van bekwaamheid, vermeld in artikel 14, 2°, artikel 15, 2°, artikel 16, 3°, of artikel 17, 2°, voorgelegd wordt" vervangen door de zinsnede "Als het certificaat van bekwaamheid, vermeld in artikel 14, 2°, artikel 15, 2°, artikel 16, 3°, of artikel 17, 2°, ouder is dan vijf jaar na de afgiftedatum, vermeld op het certificaat,".
Art.248. In artikel 40/1, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt de zin "De datum van het slagen voor het actualisatie-examen of een gelijkwaardig examen mag niet ouder zijn dan vijf jaar, voorafgaand aan de datum van de betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/1, 3°, of artikel 32, § 2, derde lid;" opgeheven.
Art.249. In artikel 43 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt paragraaf 4 opgeheven.
Art.250. In artikel 43/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt paragraaf 5 opgeheven.
Art.251. In artikel 43/2 en 43/3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt paragraaf 4 opgeheven.
Art.252. In artikel 43/4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 en 2 wordt de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, en artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid," telkens opgeheven;
2° paragraaf 5 wordt opgeheven.
Art.253. In artikel 43/6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt paragraaf 5 opgeheven.
Art.254. In artikel 43/7, 43/8, 43/9, 43/10 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt paragraaf 4 opgeheven.
Art.255. In artikel 44 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, wordt het vierde lid opgeheven.
Art.256. Aan artikel 45, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Het compendium wordt op voorstel van de bevoegde afdeling goedgekeurd bij ministerieel besluit en de inhoudstafel wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.".
Art.257. In artikel 48, tweede lid, 3°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt de zinsnede "of M-M3" vervangen door de zinsnede ", M-M3, M-M5 of M-M6".
Art.258. Aan artikel 49 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt de zin "De verslagen en andere documenten worden gedurende ten minste vijf jaar bewaard en ter beschikking gehouden van de bevoegde afdeling en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest." toegevoegd.
Art.259. In artikel 53/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden tussen de woorden "in het kader van het Mestdecreet" en de zinsnede ", wordt een aanmelding" de woorden "of de uitvoeringsbesluiten ervan" ingevoegd;
2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:
" § 3. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), zorgt dat er een gps-datalogger gebruikt wordt bij de monsternemingen.
Voor bepaalde door de minister vastgestelde monsternemingen worden de dataloggegevens in gps exchange format (gpx) bezorgd aan de Mestbank via een webapplicatie die de Mestbank ter beschikking stelt. De minister bepaalt de nadere regels voor het gebruik van de gps-datalogger en de procedure voor de overdracht van het gpx-bestand met de dataloggegevens.";
3° er worden een paragraaf 4 tot en met 9 toegevoegd, die luiden als volgt:
" § 4. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), bewaart de resultaten van de kwaliteitscontrole als vermeld in het BAM gedurende ten minste vijf jaar en houdt ze ter beschikking van de Mestbank en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest.
§ 5. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), bewaart het gpx-bestand met de dataloggegevens en het monsternameformulier die de monsternemer aanlevert gedurende ten minste vijf jaar en houdt dat bestand en formulier ter beschikking van de Mestbank en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest.
§ 6. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), organiseert een opleiding voor een monsternemer die geregistreerd wil worden. De onderdelen van de inhoud van de opleiding zijn opgenomen in bijlage 23, die bij dit besluit is gevoegd.
Het erkende laboratorium reikt een bevoegdheidsverklaring uit aan een monsternemer nadat hij de opleiding gevolgd heeft en voldoet aan de eisen die het laboratorium vastgelegd heeft in de procedure voor de opleiding die in het kwaliteitssysteem van het erkende laboratorium opgenomen is.
Als het erkende laboratorium een monsternemer die het geregistreerd heeft, niet langer bevoegd acht, meldt het laboratorium dat onmiddellijk aan de Mestbank, met opgave van de reden waarom het de bevoegdheidsverklaring heeft ingetrokken.
§ 7. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), zorgt dat de monsternemingen van de bodem uitgevoerd worden door een monsternemer die het geregistreerd heeft als vermeld in artikel 58/3, met toepassing van de gebruikseisen, vermeld in artikel 58/4.
§ 8. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), zorgt dat bij de monsternemingen van de bodem de geregistreerde monsternemer conform het kwaliteitssysteem van het erkende laboratorium en het BAM werkt.
§ 9. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), zorgt dat de geregistreerde monsternemer gedurende de monsternemingen over het nodige materiaal, vermeld in het BAM, beschikt.".
Art.260. In artikel 53/2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 en 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de bestaande tekst wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. Voor alle monsternemingen die uitgevoerd worden in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid doet het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), een aanmelding bij de subentiteit van het departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming. De aanmelding wordt gedaan via een webapplicatie. De minister bepaalt de nadere regels voor de aanmelding en de webapplicatie. Alleen de analyseresultaten van de monsternemingen die voorafgaand zijn aangemeld bij de subentiteit van het departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming, kunnen gebruikt worden in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
§ 2. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), zorgt dat er een gps-datalogger gebruikt wordt bij de monsternemingen.
Het gpx-bestand met de dataloggegevens wordt bezorgd aan de subentiteit van het departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming, via een webapplicatie. De minister bepaalt de nadere regels voor het gebruik van de gps-datalogger en de procedure voor de overdracht van het gpx-bestand met de dataloggegevens.
§ 3. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), bewaart de resultaten van de kwaliteitscontrole als vermeld in het BOC gedurende ten minste vijf jaar en houdt ze ter beschikking van het departement en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest.
§ 4. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), bewaart het gpx-bestand met de dataloggegevens en het monsternameformulier die de monsternemer aanlevert, en het advies als vermeld in de Code van goede praktijk bodembescherming gedurende ten minste vijf jaar en houdt dat bestand, formulier en advies ter beschikking van het departement en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest.
§ 5. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), organiseert een opleiding voor een monsternemer die geregistreerd wil worden. De onderdelen van de inhoud van de opleiding zijn opgenomen in bijlage 23, die bij dit besluit is gevoegd.
Het erkende laboratorium reikt een bevoegdheidsverklaring uit aan een monsternemer nadat hij de opleiding gevolgd heeft en voldoet aan de eisen die het laboratorium vastgelegd heeft in de procedure voor de opleiding die in het kwaliteitssysteem van het erkende laboratorium opgenomen is.
Als het erkende laboratorium een monsternemer die het geregistreerd heeft, niet langer bevoegd acht, meldt het laboratorium dat onmiddellijk aan de Mestbank, met opgave van de reden waarom het de bevoegdheidsverklaring heeft ingetrokken.".
2° er worden een paragraaf 6 tot en met 8 toegevoegd, die luiden als volgt:
" § 6. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), zorgt dat de monsternemingen van de bodem uitgevoerd worden door een monsternemer die het geregistreerd heeft als vermeld in artikel 58/3, met toepassing van de gebruikseisen, vermeld in artikel 58/4.
§ 7. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), zorgt dat bij de monsternemingen van de bodem de geregistreerde monsternemer conform het kwaliteitssysteem van het erkende laboratorium en het BOC werkt.
§ 8. Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), zorgt ervoor dat de geregistreerde monsternemer gedurende de monsternemingen over het nodige materiaal, vermeld in het BOC, beschikt.".
Art.261. In artikel 53/7, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan punt 3° wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt:
"d) de schriftelijke meldingen over het overschrijden van het maximaal relatief lekverlies als vermeld in punt 4° ;";
2° in punt 4° wordt de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.5, artikel 5bis.19.8.4.8.5" opgeheven.
Art.262. In artikel 53/9, 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt de zinsnede "bijlage 14" vervangen door de zinsnede "bijlage 24".
Art.263. In artikel 54, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden tussen de woorden "De leidinggevende ambtenaar van het agentschap of departement waartoe de bevoegde afdeling behoort" en de zinsnede ", kan de erkenning" de woorden "of zijn afgevaardigde" ingevoegd;
2° in paragraaf 1 wordt punt 5° opgeheven;
3° in paragraaf 3 worden tussen de woorden "De leidinggevende ambtenaar van het agentschap of departement waartoe de bevoegde afdeling behoort" en de zinsnede ", neemt een beslissing" de woorden "of zijn afgevaardigde" ingevoegd.
Art.264. In artikel 54/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in punt 2° worden de woorden "een eerste keer" en de woorden "en vervolgens uiterlijk op 31 december 2019 en vervolgens vijfjaarlijks" opgeheven;
b) in punt 3° worden de woorden "en vervolgens vijfjaarlijks" opgeheven;
2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt punt 1° tot en met 3° vervangen door wat volgt:
"1° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 1° tot en met 10°, 12°, b), en 13°, of van personen die met toepassing van artikel 32, § 1, op basis van een gelijkwaardige titel van rechtswege erkend zijn als technicus als vermeld in artikel 6, 2° : jaarlijks, te beginnen vanaf het jaar nadat het erkenningsbewijs verkregen is, uiterlijk op 31 mei van het betreffende jaar;
2° in geval van een laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming of bemesting: jaarlijks, te beginnen vanaf het jaar nadat de registratie van de monsternemer verkregen is, uiterlijk op 31 mei van het betreffende jaar;
3° in alle andere gevallen dan de gevallen, vermeld in punt 1° en 2° : jaarlijks, te beginnen vanaf het jaar nadat de erkenning verleend is, uiterlijk op 31 mei van het betreffende jaar.";
3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:
" § 3. De retributies, vermeld in paragraaf 1 en 2, gelden niet voor de volgende categorieën van erkenningen:
1° de opleidingscentra, vermeld in artikel 6, 4° ;
2° de keuringsinstellingen, vermeld in artikel 6, 8°. ";
4° aan paragraaf 4 wordt een punt 6° toegevoegd, die luidt als volgt:
"6° bij de erkenning als technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i);";
5° aan paragraaf 4 worden een punt 7° en 8° toegevoegd, die luiden als volgt:
"7° bij de erkenning als laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a), b), d), met betrekking tot de discipline diervoeder, e) en f);
8° bij de erkenning als laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, d), met betrekking tot de discipline mest tenzij het laboratorium alleen erkend is voor het pakket M-M6 als vermeld in bijlage 3, 4°. "
6° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt:
" § 5. De retributie, vermeld in paragraaf 1, is niet van toepassing:
1° op de personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32;
2° voor de eerste aanvraag tot erkenning als laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, d), met betrekking tot de discipline mest voor het pakket M-M6 als vermeld in bijlage 3, 4°. ".
Art.265. Het opschrift van hoofdstuk 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
"Hoofdstuk 10. Verval en schorsing van rechtswege van de erkenning".
Art.266. In artikel 55 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, 16 mei 2014 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2/1 wordt de zinsnede "artikel 6, 1°, c), d) of e)," vervangen door de zinsnede "artikel 6, 1°, c), d), e) of g),";
2° er wordt een paragraaf 2/2 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 2/2. Een erkenning is van rechtswege geschorst als de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, na ingebrekestelling van de erkende persoon niet wordt betaald. De schorsing van de erkenning gaat in dertig dagen na de datum van de verzending van de ingebrekestelling en duurt tot de dag waarop de retributie betaald wordt. De erkenning vervalt van rechtswege als de retributie nog altijd niet betaald is dertig dagen na de datum van de aanvang van de schorsing van de erkenning.
Met behoud van de toepassing van hoofdstuk 9 en 13 van dit besluit zijn de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 18, § 1, 2°, of § 2, 2°, niet van toepassing voor milieucoördinatoren die erkend zijn op basis van een aanvraag die is ingediend voor 1 januari 2016, en die opnieuw een erkenning willen verkrijgen nadat hun erkenning van rechtswege is vervallen.
Met behoud van de toepassing van hoofdstuk 9 en 13 van dit besluit zijn de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 18, § 1, 3°, of § 2, 3°, niet van toepassing voor milieucoördinatoren die erkend zijn op basis van een aanvraag die is ingediend voor 1 januari 2000, en die opnieuw een erkenning willen verkrijgen nadat hun erkenning van rechtswege is vervallen.";
3° er wordt een paragraaf 2/3 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 2/3. De erkenning van een koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), vervalt ook als hij niet tijdig slaagt voor het actualisatie-examen.
In het geval, vermeld in het eerste lid, moet de koeltechnicus slagen voor het actualisatie-examen, vermeld in artikel 40/1, 4°, voor de erkenning opnieuw kan worden verleend.";
4° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "paragraaf 2 tot en met 2/1" vervangen door de zinsnede "paragraaf 2, 2/1 en 2/3";
5° in paragraaf 4 worden tussen de woorden "op de hoogte van" en de woorden "het verval" de woorden "de schorsing of" ingevoegd.
Art.267. In artikel 58/1, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1," opgeheven.
Art.268. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 3 juli 2017, wordt een hoofdstuk 13/3, dat bestaat uit artikel 58/3 tot en met 58/6, ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Hoofdstuk 13/3. Registratie van een monsternemer
Art. 58/3. § 1. Een natuurlijk persoon die door een erkend laboratorium geregistreerd wil worden als monsternemer van bodemmonsters in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van het Mestdecreet en de uitvoeringsbesluiten beschikt over een bevoegdheidsverklaring die het erkende laboratorium uitgereikt heeft met toepassing van artikel 53/1, § 6, of artikel 53/2, § 6.
Het erkende laboratorium dat een natuurlijke persoon wil registreren, bezorgt aan de Mestbank:
1° het registratieformulier, ondertekend door de monsternemer, waarvan het model is vastgesteld door de Mestbank, met de identificatiegegevens, opgenomen in bijlage 19, die bij dit besluit is gevoegd;
2° de bevoegdheidsverklaring van de monsternemer die het erkende laboratorium uitgereikt heeft met toepassing van artikel 53/1, § 6, of artikel 53/2, § 6.
De registratie wordt geweigerd in een van de volgende gevallen:
1° de monsternemer heeft in de periode van drie jaar die voorafgaat aan de aanvraag tot registratie in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte een strafrechtelijke veroordeling opgelopen voor overtredingen van de milieuwetgeving die verband houden met het gebruik van de registratie;
2° in de periode van twee jaar die aan de aanvraag tot registratie voorafgaat, is een eerdere registratie van de monsternemer opgeheven met toepassing van artikel 58/5, § 1, 1°, 2° of 5°, of § 2, ongeacht het erkende laboratorium waarvoor de monsternemer geregistreerd was;
3° een eerdere registratie van de monsternemer is geschorst met toepassing van artikel 58/5, § 1, 1° of 2°, of § 2, ongeacht het erkende laboratorium waarvoor de monsternemer geregistreerd is, zolang die schorsing niet stopgezet wordt.
De Mestbank brengt het erkende laboratorium binnen dertig dagen nadat alle stukken, vermeld in het tweede lid, ingediend zijn op de hoogte van de datum waarop de registratie ingaat of van de weigering van de registratie.
De Mestbank bezorgt de gegevens van de geregistreerde monsternemers voor de erkende laboratoria, vermeld in artikel 6, 5°, c), aan het departement.
§ 2. De bevoegde afdeling publiceert op haar website de lijst van geregistreerde monsternemers met de erkende laboratoria waarvoor de monsternemers geregistreerd zijn. Op vraag van de geregistreerde monsternemer kunnen gegevens van de monsternemer niet gepubliceerd worden op de website van de bevoegde afdeling.
Art. 58/4. Een geregistreerde monsternemer moet voldoen aan de volgende gebruikseisen:
1° alleen de monsternemingen uitvoeren in opdracht van het erkende laboratorium waarvoor hij geregistreerd is en werken conform het kwaliteitssysteem van het erkende laboratorium;
2° het BOC toepassen bij de monsternemingen van de bodem die uitgevoerd worden in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
3° het BAM toepassen bij de monsternemingen van de bodem die uitgevoerd worden in het kader van het Mestdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan;
4° beschikken over het nodige materiaal, vermeld in het BOC of BAM, om de monsternemingen correct uit te voeren;
5° gebruikmaken van een gps-datalogger voor alle monsternemingen die uitgevoerd worden. De minister bepaalt de nadere regels voor het gebruik van de gps-datalogger;
6° het bodemmonster, het bestand met de dataloggegevens en het monsternameformulier bezorgen aan het erkende laboratorium in opdracht waarvan hij de monstername uitgevoerd heeft;
7° elke wijziging in de identificatiegegevens, elke wijziging van de gegevens waardoor hij niet meer voldoet aan de gebruikseisen, of de definitieve stopzetting van het gebruik van de registratie onverwijld meedelen aan de Mestbank;
8° aan de bevoegde afdeling en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest alle inlichtingen en documenten ter beschikking stellen waar ze met betrekking tot de monstername om verzoeken en zich richten naar de instructies die de bevoegde afdeling en de toezichthouders geven;
9° zijn medewerking verlenen aan periodieke evaluaties die de bevoegde afdeling opzet;
10° een objectieve en onafhankelijke houding aannemen bij de uitvoering van een monstername. Hij mag geen monsternames uitvoeren als:
a) hij, in rechte of in feite, bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de opdrachtgever;
b) de opdrachtgever, zelf of met een tussenpersoon, in rechte of in feite bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de erkende persoon;
c) hij bloed- of aanverwant in de rechte lijn tot en met de derde graad en in de zijlijn tot en met de vierde graad is met de opdrachtgever;
d) er financiële banden zijn tussen hem en de opdrachtgever;
e) hij rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, gecontroleerd of beheerd wordt door de opdrachtgever.
Voor de toepassing van het eerste lid, 10°, wordt onder opdrachtgever niet het erkende laboratorium verstaan in opdracht waarvan de geregistreerde monsternemer de monstername uitvoert, maar wel de persoon in opdracht van wie de monstername en bijhorende analyse worden uitgevoerd, alsook de gebruikers van de percelen waarop de bemonsteringen uitgevoerd worden.
Art. 58/5. § 1. De bevoegde afdeling kan de registratie van een monsternemer geheel of gedeeltelijk schorsen of opheffen in een of meer van de volgende gevallen:
1° er is niet meer voldaan aan een of meer van de gebruikseisen, vermeld in artikel 58/4;
2° bij een controle worden foutieve handelingen vastgesteld bij de monsterneming;
3° de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, wordt niet betaald;
4° de monsternemer beschikt niet meer over een bevoegdheidsverklaring als vermeld in artikel 58/3, § 1;
5° het erkende laboratorium in opdracht waarvan de geregistreerde monsternemer werkt, heeft gemeld dat bij de uitvoering van kwaliteitscontroles als vermeld in het BOC of het BAM, de resultaten van een monsterneming die uitgevoerd is door de betrokken geregistreerde monsternemer, als afwijkend aangemerkt werden;
6° de monsternemer heeft in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte een strafrechtelijke veroordeling opgelopen voor overtredingen van de milieuwetgeving die verband houden met het gebruik van de registratie.
§ 2. Naast de gevallen, vermeld in paragraaf 1, kan de leidinggevende ambtenaar van het agentschap of departement waartoe de bevoegde afdeling behoort, de registratie van een monsternemer als vermeld in artikel 58/3, § 1, geheel of gedeeltelijk schorsen of opheffen als er twee keer in hetzelfde jaar bij een controlebemonstering resultaten worden vastgesteld die niet in overeenstemming gebracht kunnen worden met de resultaten van de monsterneming die de geregistreerde monsternemer heeft uitgevoerd. De resultaten van de controlebemonstering kunnen niet in overeenstemming gebracht worden met de resultaten van de monsterneming die de geregistreerde monsternemer heeft uitgevoerd, als de analyseresultaten van beide bemonsteringen voor een of meer parameters meer verschillen dan de toegestane afwijking van de bemonstering en analyse van de parameter in kwestie, vermeld in het BOC of het BAM.
De minister kan in het BOC of in het BAM voor een of meer parameters de toegestane afwijking, vermeld in het eerste lid, vastleggen.
§ 3. De bevoegde afdeling brengt de geregistreerde monsternemer met een aangetekende brief op de hoogte van het voornemen om de registratie te schorsen of op te heffen, met vermelding van de redenen, en nodigt hem tegelijkertijd uit zijn verweermiddelen in te dienen en aanwezig te zijn op een hoorzitting.
§ 4. De leidinggevende ambtenaar van het agentschap of departement waartoe de bevoegde afdeling behoort, neemt een beslissing over de schorsing of opheffing van de registratie, rekening houdend met de eventueel vervulde formaliteiten en meegedeelde verweermiddelen.
§ 5. Als de registratie wordt geschorst of opgeheven, betekent de bevoegde afdeling de beslissing met een aangetekende brief aan de persoon in kwestie en aan het erkende laboratorium waarvoor de monsternemer geregistreerd is.
De schorsing of opheffing van de registratie geldt zowel voor de registratie als monsternemer van bodemmonsters in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid als voor de registratie als monsternemer van bodemmonsters in het kader van het Mestdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
§ 6. Als de procedure tot schorsing of opheffing van de registratie wordt stopgezet, worden de monsternemer en het erkende laboratorium waarvoor de monsternemer geregistreerd is, daarvan op de hoogte gebracht.
Art. 58/6. De registratie van een monsternemer vervalt van rechtswege op de dag dat de geregistreerde monsternemer of het erkende laboratorium in opdracht waarvan de geregistreerde monsternemer monsternames uitvoert, aan de Mestbank de stopzetting van het gebruik van de registratie meedeelt. De Mestbank brengt de monsternemer en het erkende laboratorium waarvoor de monsternemer geregistreerd is, op de hoogte van het verval van rechtswege van de registratie van de monsternemer.".
Art.269. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 3 juli 2017, wordt een artikel 92/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 92/1. In afwijking van artikel 13/2, 4°, kan op basis van een aanvraag die moet worden ingediend vóór 1 januari 2020 een persoon die de onderwerpen, opgenomen in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd, niet heeft gevolgd, als MER-coördinator worden erkend als hij minstens vijf jaar ervaring heeft in de coördinatie van milieueffectrapporten.
In afwijking van artikel 13/2, 4°, moet die MER-coördinator van wie de erkenning van rechtswege is vervallen en die zijn erkenning opnieuw aanvraagt, de opleiding, waarvan de inhoud is opgenomen in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd, niet volgen als hij minstens vijf jaar ervaring heeft in de uitvoering van de opdrachten in het kader van de erkenning.".
Art.270. In bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 5, onderafdeling 2, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zinsnede "door centrale stooktoestellen, gevoed met vloeibare brandstof, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater" wordt vervangen door de zinsnede "door stookolietanks, vermeld in titel II van het VLAREM";
2° in punt c) wordt tussen het woord "hoofdstuk" en de zinsnede "5.17" de zinsnede "5.6 en" ingevoegd.
Art.271. In bijlage 3 bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1° worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) punt W.1.4 wordt vervangen door wat volgt:
"W.1.4 staalname van water uit peilbuizen:
W.1.4.1 met ondiepe <30 m) waterstand
W.1.4.2 met diepe (≥ 30 m) waterstand
De pakketten onder W.1.4 zijn telkens een uitbreiding van pakket W.1.5.1 en W.1.5.2.";
b) punt W.2 wordt vervangen door wat volgt:
"W.2 organoleptische parameters in water, bestemd voor menselijke consumptie:
W.2.1 kleur, troebelingsgraad en de kwalitatieve bepaling van reuk en smaak
W.2.2 de kwantitatieve bepaling van reuk en smaak";
c) punt W.3.6 wordt vervangen door wat volgt:
"W.3.6 alkaliniteit";
d) aan punt W.3 wordt een punt W.3.8 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"W.3.8. saturatie-index";
e) punt W.4.1 wordt vervangen door wat volgt:
"W.4.1 standaardreeks:
W.4.1.1 kwik
W.4.1.2 cadmium, lood, arseen, chroom, nikkel, koper, zink, antimoon, seleen, mangaan, ijzer en aluminium";
f) aan punt W.4.2 worden een punt W.4.2.11 tot en met W.4.2.13 toegevoegd, die luiden als volgt:
"W.4.2.11 cerium
W.4.2.12 aluminium inclusief dialuminiumtrioxide
W.4.2.13 cerium inclusief ceriumdioxide";
g) punt W.5.14 wordt opgeheven;
h) aan punt W.7 worden een punt W.7.20 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"W.7.20 ftalaten";
i) punt W.7.19, dat bestaat uit punt W.7.19.1, wordt opgeheven;
j) punt W.8.1 wordt vervangen door wat volgt:
"W.8.1 totaal kiemgetal (22 ° C, 36 ° C), coliformen, Escherichia coli en enterokokken";
k) punt W.9.1 wordt vervangen door wat volgt:
"W.9.1 biodiversiteitsindexen: Belgische biotische index (BBI) en multimetrische macro-invertebratenindex Vlaanderen (MMIF)";
l) aan punt W.9 wordt een punt W.9.2.5 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"W.9.2.5 elimineerbaarheid via de Zahn-Wellens test";
m) aan punt W.10 wordt een punt W.10.3, dat bestaat uit een punt W.10.3.1 tot en met punt W.10.3.3, toegevoegd, dat luidt als volgt:
"W.10.3 oppervlakteactieve stoffen
W.10.3.1 kationische oppervlakteactieve stoffen
W.10.3.2 anionische oppervlakteactieve stoffen
W.10.3.3 niet-ionogene oppervlakteactieve stoffen";
2° in punt 2° worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) aan punt L.11 wordt een punt L.11.3 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"L.11.3 gebruik van Optical Gas Imaging bij lekdetectie";
b) punt L.5.14 wordt vervangen door wat volgt:
"L.5.14 natchemische bepaling van zwaveltrioxide SO3:
L.5.14.1: voor procesemissies
L.5.14.2: voor verbrandingsgassen";
c) er worden een punt L.21 en L.22 toegevoegd, die luiden als volgt:
"L.21 monsterneming en analyse van tetrachlooretheen in de lucht van textielreinigingsmachines die gebruikmaken van tetrachlooretheen als reinigingsmiddel
L.22 bepaling van het geurverwijderingsrendement van gaswassers en biofilters bij stallen";
3° in punt 4° worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) punt M-M1 wordt vervangen door wat volgt:
"M-M1 pakket meststoffen - voor het nemen van monsters met het oog op de analyse van anorganische parameters, van volgende meststoffen:
a) vloeibare mest uit mestkelders;
b) vloeibare mest bij simulatie van mesttransport;
c) vaste mest.";
b) er worden na het punt M-M4 een punt M-M5 en een punt M-M6 ingevoegd, die luiden als volgt:
"M-M5 pakket meststoffen - voor het nemen van monsters met het oog op de analyse van anorganische parameters, van volgende meststoffen:
a) behandelde mest;
b) vloeibare mest uit een mestopslag andere dan een mestkelder.
M-M6 pakket meststoffen - voor het nemen van monsters met het oog op de analyse van anorganische parameters, van vloeibare mest bij mesttransport.".
Art.272. In bijlage 9 bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het opschrift wordt de zinsnede "de MER-deskundige en de VR-deskundige, vermeld in artikel 11, 12, en 13 van dit besluit" vervangen door de zinsnede "de MER-deskundige, de VR-deskundige en de MER-coördinator, vermeld in artikel 11, 12, 13 en 13/2 van dit besluit";
2° punt 3° wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
"3° Een MER-coördinator als vermeld in artikel 6, 1°, g), heeft met gunstig gevolg een opleiding gevolgd van minstens 140 uur, waarin de volgende onderwerpen en competenties aan bod kwamen:
a) competenties (minstens 40 uur):
1) leidinggeven;
2) plannen en organiseren;
3) samenwerken;
4) communicatieve en participatieve vaardigheden;
5) coachen;
6) overtuigingskracht;
7) redactionele vaardigheden;
b) basiskennis met betrekking tot alle disciplines die aan bod komen in een milieueffectrapport (minstens 100 uur).".
Art.273. In bijlage 10, hoofdstuk 1, bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt punt 8° vervangen door wat volgt:
"8° Beoordeling van ringtestresultaten per pakket met betrekking tot het pakket, vermeld in bijlage 3, 3° :
a) als voor de parameters het organische koolstofgehalte en de zuurtegraad verschillende stalen worden aangeboden, worden de resultaten van de verschillende stalen samengenomen en beoordeeld als volgt:
1) de parameters het organische koolstofgehalte en de zuurtegraad krijgen de beoordeling "goed" als van alle stalen voor die parameters niet meer dan 10% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" of "twijfelachtig" heeft gekregen, en niet meer dan 5% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" heeft gekregen;
2) de parameters het organische koolstofgehalte en de zuurtegraad krijgen de beoordeling "twijfelachtig" als van alle stalen voor die parameters niet meer dan 20% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" of "twijfelachtig" heeft gekregen en niet meer dan 10% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" heeft gekregen;
3) de parameters het organische koolstofgehalte en de zuurtegraad krijgen de beoordeling "slecht" als van alle stalen voor die parameters meer dan 20% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" of "twijfelachtig" heeft gekregen of meer dan 10% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" heeft gekregen;
b) als voor de parameter granulometrische bepaling van de bodemtextuur verschillende stalen worden aangeboden, worden de resultaten van de verschillende stalen beoordeeld als volgt:
1) de parameter krijgt de beoordeling "goed" als van alle stalen voor die parameter niet meer dan 10% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" of "twijfelachtig" heeft gekregen en niet meer dan 5% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" heeft gekregen;
2) de parameter krijgt de beoordeling "twijfelachtig" als van alle stalen voor die parameter niet meer dan 20% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" of "twijfelachtig" heeft gekregen en niet meer dan 10% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" heeft gekregen;
3) de parameter krijgt de beoordeling "slecht" als van alle stalen voor die parameter meer dan 20% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" of "twijfelachtig" heeft gekregen of meer dan 10% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" heeft gekregen;
c) als voor de parameter handmatige bepaling van de bodemtextuur verschillende stalen worden aangeboden, worden de resultaten van de verschillende stalen beoordeeld als volgt:
1) de parameter krijgt de beoordeling "goed" als niet meer dan 10% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" heeft gekregen;
2) de parameter krijgt de beoordeling "slecht" als meer dan 10% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" heeft gekregen;
d) om een gunstige beoordeling voor een pakket als vermeld in bijlage 3, 3°, te krijgen, moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
1) voor de samengenomen parameters het organische koolstofgehalte en de zuurtegraad moet een beoordeling "goed" verkregen worden;
2) wat de parameter, vermeld in bijlage 3, 3°, c), betreft: voor hetzij de handmatige bepaling voor minstens één werknemer, hetzij de granulometrische bepaling, moet een beoordeling "goed" verkregen worden.".
Art.274. In bijlage 12 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1°, a), 1), wordt de zinsnede "titel I en" opgeheven;
2° in punt 1°, c) wordt de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, en artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid" opgeheven;
3° in punt 2° wordt de zinsnede "artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, en artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid" opgeheven.
Art.275. In bijlage 13 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
"1° een certificaat van categorie I of II als vermeld in artikel 3, lid 2, van verordening nr. 2015/2067 behaald hebben;".
Art.276. In bijlage 14 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het opschrift wordt de zinsnede "artikel 43/9, § 2, artikel 43/10, § 2, en artikel 53/9, 3° " vervangen door de zinsnede "artikel 43/9, § 2, en artikel 43/10, § 2";
2° in punt 1° worden de woorden "het telefoon- en faxnummer" vervangen door de woorden "het telefoonnummer";
3° in punt 8° wordt tussen de zinsnede "artikel 6, 2°, e):" en de woorden "de categorie van certificaat" de zinsnede "het certificaatnummer," ingevoegd;
4° punt 9° wordt vervangen door wat volgt:
"9° in geval van een technicus als vermeld in artikel 6, 2°, f) tot en met i): het certificaatnummer en de activiteiten die de certificaathouder mag verrichten.".
Art.277. In bijlage 15 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 5° worden de woorden "de geslaagde persoon" vervangen door de woorden "de kandidaat";
2° in punt 6° worden de woorden "het telefoon- en faxnummer" vervangen door de woorden "het telefoonnummer".
Art.278. In bijlage 16 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt de zinsnede `I en' opgeheven.
Art.279. In bijlage 18 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en vervangen bij het besluit van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het punt A. worden de rijen
"
- MER-deskundige a) voor een eerste discipline b) per bijkomende discipline | 500 euro 125 euro |
"
vervangen door de volgende rijen:
"
- MER-deskundige a) voor een eerste discipline indien niet erkend als MER-coördinator b) voor een eerste discipline indien erkend als MER-coördinator c) per bijkomende discipline | 500 euro 125 euro 125 euro |
";
2° in het punt A. worden na de rij
"
"
de volgende rijen ingevoegd:
"
- MER-coördinator a) indien niet erkend als MER-deskundige b) indien erkend als MER-deskundige | 500 euro 125 euro |
";
3° punt B. wordt vervangen door wat volgt:
"B. Retributie voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning
categorie erkenning | bedrag |
deskundigen - milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen - milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie - milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen - MER-deskundige a) voor een eerste discipline b) per bijkomende discipline - VR-deskundige - airco-energiedeskundige - MER-coördinator a) indien niet erkend als MER-deskundige b) indien erkend als MER-deskundige | 100 euro 100 euro 100 euro 100 euro 25 euro 100 euro 25 euro 100 euro 25 euro |
technici - technicus vloeibare brandstof - technicus gasvormige brandstof - technicus verwarmingsaudit - technicus stookolietanks - koeltechnicus - technicus voor brandbeveiligingsapparatuur - technicus voor elektrische schakelinrichtingen - technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat | 25 euro 25 euro 25 euro 25 euro 25 euro 25 euro 25 euro 25 euro |
milieucoördinatoren en milieuverificateurs - milieucoördinatoren - milieuverificateurs | 50 euro 50 euro |
laboratoria - laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming of bemesting: per geregistreerd monsternemer - laboratorium in de discipline mest voor het pakket M-M6 | 50 euro 100 euro |
bodemsaneringsdeskundigen a) type 1 b) type 2 | 50 euro 100 euro |
bedrijven - boorbedrijf a) voor een eerste discipline b) per bijkomende discipline - koeltechnisch bedrijf - bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur | 100 euro 25 euro 100 euro 100 euro |
".
Art.280. In bijlage 19 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het opschrift wordt de zinsnede "als vermeld in artikel 27, § 2, 1°, a), en artikel 32" vervangen door de zinsnede "als vermeld in artikel 27, § 2, 1°, a), artikel 32 en artikel 58/3, § 1";
2° in punt 1° wordt punt c) vervangen door wat volgt:
"c) het rijksregisternummer of de geboortedatum en -plaats als men niet over een rijksregisternummer beschikt;".
Art.281. In het opschrift van bijlage 21 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt de zinsnede "artikel 53/7, 7° " vervangen door de zinsnede "artikel 53/7, 6° ".
Art.282. In bijlage 22 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 3° worden de woorden "en van de exploitatiezetels" opgeheven;
2° in punt 4° worden de woorden "en het vestigingsnummer" opgeheven;
3° punt 8° wordt vervangen door wat volgt:
"8° de voor- en achternaam en het certificaatnummer van de koeltechnici;".
Art.283. Aan hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 3 juli 2017, worden een bijlage 23 en 24 toegevoegd, die als bijlage 6 en 7 bij dit besluit zijn gevoegd.
HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014
Art.284. Artikel 2.2.3 van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 2.2.3. Als de activiteiten definitief worden stopgezet, gelden:
1° voor installaties die in de achtste kolom van de indelingslijst van titel II van het VLAREM met de kenletter S worden aangeduid: de verplichtingen, vastgesteld door en krachtens artikel 32 en 122 van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006;
2° voor installaties die niet vallen onder de installaties, vermeld in punt 1° : de verplichtingen, vastgesteld door en krachtens artikel 9 tot en met 11 en artikel 19 tot en met 22 van het voormelde decreet.".
Art.285. In artikel 3.2.5.3 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "vluchtige organische stoffen, uitgedrukt als totaal organische stoffen" vervangen door de zinsnede "vluchtige organische stoffen, uitgedrukt als totaal organische koolstof".
Art.286. In artikel 3.3.3.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen de woorden "vermeld in" en de zinsnede "bijlage 4.2.5.2" wordt de zinsnede "artikel 4, § 1, van" ingevoegd;
2° de rijen
"
meten van de concentraties sulfide (= som van opgelost sulfide en in zuur milieu oplosbaar sulfide) en chroom totaal in het effluent nadat het afvalwater voor lozing in oppervlaktewater is gezuiverd, aan de hand van debietproportionele 24 uurmengmonsters meten van de concentraties sulfide (= som van opgelost sulfide en in zuur milieu oplosbaar sulfide) en chroom totaal in het effluent na behandeling door middel van chroomprecipitatie voor lozing in riolering, aan de hand van debietproportionele 24 uurmengmonsters | chroom: maandelijks in on-site- of off-site-installaties waarin chroomprecipitatie wordt toegepast. sulfide (= som van opgelost sulfide en in zuur milieu oplosbaar sulfide): maandelijks in on-site- of off-site-installaties waarin een gedeelte van de behandeling van het afvalwater van looierijen plaatsvindt |
meten van het chemisch zuurstofverbruik (CZV), het biochemisch zuurstofverbruik (BZV) en de concentratie ammoniumstikstof na in- of externe behandeling van het afvalwater voor directe lozing in het ontvangende water, aan de hand van debietproportionele 24 uurmengmonsters meten van de totale hoeveelheid zwevende deeltjes na on-site- of off-sitebehandeling van het afvalwater voor directe lozing in het ontvangende water | maandelijks in on-site- of off-site-installaties waarin een gedeelte van de behandeling van het afvalwater van looierijen plaatsvindt en telkens als er procesveranderingen gebeuren |
meten van de som van vluchtige organische halogeenverbindingen, matig vluchtige organische halogeenverbindingen na on-site- of off-sitebehandeling van het afvalwater voor directe lozing in het ontvangende water | maandelijks in installaties waarin de som van vluchtige organische halogeenverbindingen, matig vluchtige organische halogeenverbindingen in het productieproces worden gebruikt die gemakkelijk in het ontvangende water kunnen terechtkomen |
meten van het pH- of redoxpotentiaal bij de uitlaat van natte gaswassers | continu in installaties waar natte gaswassers worden gebruikt voor het verminderen van de emissie van waterstofsulfide of ammoniak in de lucht |
"
worden vervangen door de rijen
"
meten van de concentraties sulfide (= som van opgelost sulfide en in zuur milieu oplosbaar sulfide) en chroom totaal in het effluent nadat het afvalwater voor lozing in oppervlaktewater is gezuiverd, aan de hand van debietproportionele 24 uurmengmonsters meten van de concentraties sulfide (= som van opgelost sulfide en in zuur milieu oplosbaar sulfide) en chroom totaal in het effluent na behandeling door middel van chroomprecipitatie voor lozing in riolering, aan de hand van debietproportionele 24 uurmengmonsters | chroom: in afwijking van artikel 2.3.1, eerste lid, maandelijks in on-site- of off-site-installaties waarin chroomprecipitatie wordt toegepast sulfide (= som van opgelost sulfide en in zuur milieu oplosbaar sulfide): in afwijking van artikel 2.3.1, eerste lid,maandelijks in on-site- of off-site-installaties waarin een gedeelte van de behandeling van het afvalwater van looierijen plaatsvindt |
meten van het chemisch zuurstofverbruik (CZV), het biochemisch zuurstofverbruik (BZV) en de concentratie ammoniumstikstof na interne of externe behandeling van het afvalwater voor directe lozing in het ontvangende water, aan de hand van debietproportionele 24 uurmengmonsters meten van de totale hoeveelheid zwevende deeltjes na on-site- of off-sitebehandeling van het afvalwater voor directe lozing in het ontvangende water | in afwijking van artikel 2.3.1, eerste lid, maandelijks in on-site- of off-site-installaties waarin een gedeelte van de behandeling van het afvalwater van looierijen plaatsvindt, en telkens als er procesveranderingen plaatsvinden |
meten van de som van vluchtige organische halogeenverbindingen, matig vluchtige organische halogeenverbindingen na on-site- of off-sitebehandeling van het afvalwater voor directe lozing in het ontvangende water | maandelijks in installaties waarin de som van vluchtige organische halogeenverbindingen, matig vluchtige organische halogeenverbindingen in het productieproces worden gebruikt die gemakkelijk in het ontvangende water kunnen terechtkomen |
meten van het pH- of redoxpotentiaal bij de uitlaat van natte gaswassers | continu in installaties waar natte gaswassers worden gebruikt om de emissie van waterstofsulfide of ammoniak in de lucht te verminderen |
".
Art.287. In artikel 3.5.2.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt tussen de woorden "vermeld in" en de zinsnede "bijlage 4.2.5.2" de zinsnede "artikel 4, § 1, van" ingevoegd.
Art.288. Artikel 3.6.2.3.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 3.6.2.3.3. Tenzij het anders is vermeld, betreffen de emissiegrenswaarden voor emissies naar water voortschrijdende jaargemiddelden: het voortschrijdend gemiddelde van alle daggemiddelden, genomen binnen een jaar, gewogen op basis van de dagelijkse productie, en uitgedrukt als massa van uitgestoten stoffen per eenheid van massa van de gegenereerde of verwerkte producten of materialen.".
Art.289. In artikel 3.6.2.3.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt tussen de woorden "vermeld in" en de zinsnede "bijlage 4.2.5.2" de zinsnede "artikel 4, § 1, van" ingevoegd.
Art.290. In artikel 3.7.2.15 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "Emissies naar water worden" worden vervangen door de zinsnede "In afwijking van artikel 2.3.1, eerste lid, worden de emissies naar water";
2° het woord "monitoringfrequentie" wordt telkens vervangen door het woord "meetfrequentie";
3° tussen de woorden "vermeld in" en de zinsnede "bijlage 4.2.5.2" wordt de zinsnede "artikel 4, § 1, van" ingevoegd.
HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Art.291. In artikel 59, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid worden de woorden "het koolstofgehalte" vervangen door de woorden "het organische koolstofgehalte";
2° in het tweede lid worden de woorden "De monsterneming en analyse van het bodemstaal wordt" vervangen door de zinsnede "De monsterneming en analyse van het organische koolstofgehalte, de pH en de bodemtextuur van het bodemstaal worden";
3° er worden een vierde en vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
"De geldigheid van de analyse van een bodemstaal, vermeld in het tweede lid, vervalt als de subentiteit van het departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming, kennis krijgt van een analyse die voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° de analyse is recenter dan de analyse die de landbouwer heeft ingediend;
2° de bemonstering is uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming als vermeld in artikel 6, 5°, c), van het VLAREL of door de subentiteit van het departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming;
3° de bemonsteringsdiepte is voor beide analyses gelijk;
4° de analyse is uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming als vermeld in artikel 6, 5°, c), van het VLAREL;
5° de analyse toont aan dat het organische koolstofgehalte van het desbetreffende perceel lager is dan 1,7% of dat de pH zich niet in de optimale zone voor het bodemtype in kwestie bevindt.
De subentiteit van het departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming, brengt de landbouwer die het perceel waarop de analyse betrekking heeft, in gebruik heeft, en de bevoegde entiteit ervan op de hoogte dat een analyse van een bodemstaal als vermeld in het derde lid, niet meer geldig is. De herklassering van een perceel, gebaseerd op een analyse van een bodemstaal dat conform het vierde lid niet meer geldig is, eindigt op 31 december van het kalenderjaar waarin wordt meegedeeld dat de analyse in kwestie niet meer geldig is.".
Art.292. In artikel 60 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "het koolstofgehalte" vervangen door de woorden "het organische koolstofgehalte";
2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "een te laag koolstofgehalte" vervangen door de woorden "een te laag organisch koolstofgehalte";
3° in paragraaf 4 wordt tussen het woord "analyses" en de woorden "en het opstellen" de zinsnede "van het organische koolstofgehalte, de pH en de bodemtextuur van het bodemstaal," ingevoegd.
HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
Art.293. In onderdeel 3.5 van bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 september 2018, wordt de bepaling "9.3" vervangen door de bepaling "9.3.1 en 9.3.2".
2HOOFDSTUK 9. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019 besluit tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen en het besluit van de Vlaamse Regering van 21 juni 2013 betreffende dierlijke bijproducten en afgeleide producten
Art.294. In artikel 88 van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019 besluit tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen en het besluit van de Vlaamse Regering van 21 juni 2013 betreffende dierlijke bijproducten en afgeleide producten wordt het getal "66" vervangen door het getal "68".
HOOFDSTUK 10. - Overgangs- en slotbepalingen
Art.295. Procedures betreffende een omgevingsvergunning of melding gestart voor de inwerkingtreding van dit besluit worden behandeld en beslist op basis van de indelingslijst die als bijlage 1 bij titel II van het VLAREM is gevoegd die geldig was op het moment van de start van de procedures.
Art.296. In afwijking van artikel 53/1 en artikel 53/2 van het VLAREL zorgt een laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c) en d), van het VLAREL ervoor dat een monsternemer vanaf de eerste dag van de vierde maand die volgt op de maand van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad over een registratie als vermeld in artikel 58/3 van het VLAREL beschikt.
Art.297.Een laboratorium in de discipline water als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL dat erkend is:
1° voor het pakket W.1.4.1 voor het deeldomein grondwater [1 op 30 september 2019]1 is erkend voor het pakket W.1.4.1, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL, en dit voor de deeldomeinen afval- en grondwater;
2° voor het pakket W.1.4.2 voor het deeldomein grondwater [1 op 30 september 2019]1 is erkend voor het pakket W.1.4.2, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL, en dit voor de deeldomeinen afval- en grondwater;
3° voor het pakket W.2 [1 op 30 september 2019]1, is erkend voor de pakketten W.2.1 en W.2.2, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL;
4° voor het pakket W.2 met uitzondering van de kwantitatieve bepaling van reuk en smaak [1 op 30 september 2019]1 is erkend voor het pakket W.2.1, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL;
5° voor het pakket W.3.6 [1 op 30 september 2019]1 is erkend voor het pakket W.3.6, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL;
6° voor het pakket W.4.1 [1 op 30 september 2019]1 is erkend voor de pakketten W.4.1.1 en W.4.1.2, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL;
7° voor het pakket W.4.1 en W.4.2.10 voor het deeldomein afvalwater [1 op 30 september 2019]1 is erkend voor het pakket W.4.2.12, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL, en dit voor het deeldomein afvalwater;
8° voor het pakket W.5.14 [1 op 30 september 2019]1, is erkend voor het pakket W.10.3.2, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL;
9° voor het pakket W.7.19.1 [1 op 30 september 2019]1, is erkend voor het pakket W.10.3.1, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL;
10° voor het pakket W.8.1 [1 op 30 september 2019]1, is erkend voor het pakket W.8.1, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL;
11° voor het pakket W.9.1 [1 op 30 september 2019]1, is erkend voor het pakket W.9.1, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL.
De erkenning, vermeld in het eerste lid, 3°, 4°, 5°, 6°, 8°, 9°, 10° en 11°, heeft alleen betrekking op de deeldomeinen waarvoor het laboratorium erkend was [1 op 30 september 2019]1.
----------
(1)<BVR 2022-06-24/22, art. 83, 002; Inwerkingtreding : 26-11-2022>
Art.298. De erkenning als laboratorium in de discipline water als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL, wordt opgeheven voor het pakket W.5.13, het pakket W.5.14 en het pakket W.7.19.1, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL.
Art.299.Een laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b), van het VLAREL dat erkend is voor het pakket L.5.14 [1 op 30 september 2019]1 is erkend voor het volgende pakket:
1° voor het pakket L.5.14.1, vermeld in bijlage 3, 2°, van het VLAREL: Covestro nv, Eurofins GfA GmbH, Tauw België nv en Vynova Belgium nv;
2° voor het pakket L.5.14.2, vermeld in bijlage 3, 2°, van het VLAREL: Eurofins GfA GmbH.
----------
(1)<BVR 2022-06-24/22, art. 84, 002; Inwerkingtreding : 26-11-2022>
Art.300. Een laboratorium in de discipline water als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL moet vanaf 1 januari 2020 over een erkenning voor de pakketten W.3.8, W.4.2.11, W.4.2.13, W.7.20, W.7.21, W.9.2.5 en W.10.3.3 als vermeld in bijlage 3, 1°, a), van het VLAREL beschikken.
Een laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b), van het VLAREL moet vanaf 1 januari 2020 over een erkenning voor de pakketten L.11.3, L.21 en L.22 als vermeld in bijlage 3, 2°, van het VLAREL beschikken.
Art.301. In afwijking van artikel 54/1, § 2, eerste lid, 1°, van het VLAREL is een persoon die van rechtswege erkend is conform artikel 32, § 2, eerste lid, 1° tot en met 10°, 12°, b), en 13°, of een persoon die met toepassing van artikel 32, § 1, op basis van een gelijkwaardige titel van rechtswege erkend is als technicus als vermeld in artikel 6, 2°, pas vanaf het hieronder vermelde jaar de jaarlijkse retributie voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning verschuldigd:
1° voor een persoon die in 2016 de retributie voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning betaald heeft: vanaf 2021;
2° voor een persoon die in 2017 de retributie voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning betaald heeft: vanaf 2022;
3° voor een persoon die in 2018 de retributie voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning betaald heeft: vanaf 2023;
4° voor een persoon die in 2019 de retributie voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning betaald heeft: vanaf 2024.
Art.302. Een laboratorium in de discipline mest als vermeld in artikel 6, 5°, d), van het VLAREL dat erkend is voor het pakket M-M1 op de tiende dag na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad is erkend voor het pakket M-M1 en M-M6, vermeld in bijlage 3, 4°, van het VLAREL.
Art.303. Ter uitvoering van artikel 10, § 3, van het decreet van 18 december 2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage moet een MER-coördinator vanaf 1 januari 2020 beschikken over de erkenning, vermeld in artikel 6, 1°, g), van het VLAREL.
Art.304. Artikel 225, 3°, 4°, 5°, d), 6° ), 7°, a), b), c), d), g), h), i), j), k), l) en 11°, b), artikel 230, artikel 232, artikel 233, artikel 234, artikel 235, artikel 236, artikel 242, artikel 243, 4° en 5°, artikel 245, 2°, artikel 247, artikel 248, artikel 249, artikel 250, artikel 251, artikel 252, 2°, artikel 253, artikel 254, artikel 264, 2° en 4°, artikel 266, 2° en 5°, en artikel 279, 3°, van dit besluit treden in werking op 1 januari 2020.
Art.305. De indelingsrubrieken vermeld in de meldingen van standaardgarages en -carrosseriebedrijven waarvan akte werd genomen voor de inwerkingtreding van dit besluit, worden gelezen als de hiermee overeenstemmende indelingsrubrieken vermeld in kolom 3 van onderstaande tabel.
Indelingsrubrieken vermeld in de meldingen van standaardgarages en -carrosseriebedrijven | | Rubrieken van de indelingslijst |
15.5.1.a | werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (al of niet met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden), met gebruik van maximaal 4 schouwputten of hefbruggen als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in een ander gebied dan industriegebied, respectievelijk maximaal 10 schouwputten of hefbruggen als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 15.2 | andere werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) dan de werkplaatsen, vermeld in rubriek 15.3 en 15.5 |
15.5.1.b | installaties voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen waarmee alleen producten voor het overspuiten van voertuigen worden aangebracht met een maximaal gehalte aan vluchtige organische stoffen, zoals conform de EG-richtlijn 2004/42/EG, bepaald in bijlage 2B van het koninklijk besluit van 7 oktober 2005 inzake de reductie van het gehalte aan vluchtige organische stoffen in bepaalde verven en vernissen en in producten voor het overspuiten van voertuigen (zie B van voetnota onder rubriek 4.3, b)), met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 25 kW als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 5 kW tot en met 60 kW als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 4.3.b.1° | inrichtingen voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen: inrichtingen waarin bedekkingsmiddelen worden aangebracht met een maximaal gehalte aan vluchtige organische stoffen, zoals conform de EG-richtlijn 2004/42/EG, bepaald in bijlage 2A en 2B van het koninklijk besluit van 7 oktober 2005 inzake de reductie van het gehalte aan vluchtige organische stoffen in bepaalde verven en vernissen en in producten voor het overspuiten van voertuigen (voetnoot zie achteraan bijlage 1), met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: i) 5 kW tot en met 60 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied ii) 5 kW tot en met 25 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan het industriegebied, vermeld in i) |
15.5.2.a.1 | het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m3/jaar: als het lozingspunt is gelegen in een gemeente waarvoor het gemeentelijke zoneringsplan definitief is vastgesteld en het lozingspunt is gelegen in een centraal gebied of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied of buiten het zoneringsplan | 3.2 | het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m3/jaar: 2° als het lozingspunt is gelegen in een gemeente waarvoor het gemeentelijke zoneringsplan definitief is vastgesteld: a) het lozingspunt ligt in een centraal gebied of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied of buiten het zoneringsplan |
15.5.2.a.2 | het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van bedrijfsafvalwater dat geen van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C van dit besluit, bevat in concentraties, hoger dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met een debiet tot en met 2 m3/h. Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor deze parameter de rapportagegrens gehanteerd. | 3.4 | het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van bedrijfsafvalwater dat al of niet een of meer van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C, bevat in concentraties die hoger zijn dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met een debiet: Opmerking: Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor deze parameter de rapportagegrens gehanteerd. 1° tot en met 2 m3/h: a) als het bedrijfsafvalwater geen hogere concentratie van gevaarlijke stoffen dan de voormelde concentraties bevat |
15.5.2.a.3 | afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijbehorende slibproductie voor de behandeling van: i) ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m3/jaar ii) bedrijfsafvalwater dat geen van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C van dit besluit, bevat in concentraties die hoger zijn dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met een effluent tot en met 5 m3/uur Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor die parameter de rapportagegrens gehanteerd. | 3.6 | afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijbehorende slibproductie: 1. voor de behandeling van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m3/jaar 2. [...] 3. voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat al of niet een of meer van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C, bevat in hogere concentraties dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met uitzondering van de in rubriek 3.6.5 ingedeelde inrichtingen, met een effluent: Opmerking: Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor deze parameter de rapportagegrens gehanteerd. 1° tot en met 5 m3/h: a) als het effluentwater geen hogere concentratie van gevaarlijke stoffen dan de voormelde concentraties bevat |
15.5.2.b | elektrische noodgroep met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van maximaal 1000 kW, aangedreven door gas- of dieselmotor met een totaal nominaal vermogen van 100 kW tot en met 300 kW als die volledig gelegen is in industriegebied | 12.1 | Elektriciteitsproductie niet in rubrieken 20.1.5, 20.1.6 en 43.2 bedoelde inrichtingen voor elektriciteitsproductie, uitgezonderd de aspecten die betrekking hebben op de kernbrandstofcyclus: uitzonderingen: - elektriciteitsproductie op basis van zonne-energie is niet ingedeeld - verplaatsbare elektriciteitsproductiegroepen tijdelijk ingezet voor de elektrische voeding van werktuigen, toestellen en installaties gebruikt bij de uitvoering van de eigenlijke bouw-, sloop- of wegeniswerken en verplaatsbare elektrische noodgroepen zijn niet ingedeeld in rubriek 12.1. - de inrichtingen voor elektriciteitsproductie, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in rubriek 12.1. Opmerking: Voor noodstroomgroepen met minder dan 500 bedrijfsuren per kalenderjaar, moet het elektrisch (schijnbaar) vermogen maar voor 50% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal elektrisch (schijnbaar) vermogen. 1.1° inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch schijnbaar vermogen van: a) 150 kVA tot en met 800 kVA als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied b) 150 kVA tot en met 200 kVA als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt 2.1° inrichtingen die gelijkspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van: c) 150 kW tot en met 800 kW als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied d) 150 kW tot en met 200 kW als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt |
15.5.2.c | elektrische transformatoren met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1000 kVA | 12.2.1 | Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van: 100 kVA tot en met 1.000 kVA |
15.5.2.d | vaste inrichtingen voor het laden van elektrische accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW | 12.3.1 | accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW |
15.5.2.e | al dan niet overdekte ruimten waarin 3 tot en met 25 autovoertuigen of aanhangwagens worden gestald die geen personenwagens zijn | 15.1.1 | Al dan niet overdekte andere ruimte dan de ruimte, vermeld in rubriek 15.5 en 19.8, waarin de volgende voertuigen gestald worden: 3 tot en met 25 autovoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens zijn |
15.5.2.f | niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens, beperkt tot minder dan 10 voertuigen of aanhangwagens per dag als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk zonder beperking als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 15.4.a | andere niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens dan de inrichtingen, vermeld in rubriek 15.5: 1° volledig gelegen in een industriegebied 2° volledig of gedeeltelijk gelegen in een ander gebied dan het industriegebied, vermeld in 1°, waarin a) minder dan 10 voertuigen en hun aanhangwagens per dag worden gewassen |
15.5.2.g | al dan niet overdekte ruimte waarin 1. maximaal 25 ton of 25 voertuigwrakken of afgedankte voertuigen die noch vloeistoffen, noch andere gevaarlijke onderdelen bevatten, gestald worden (deze afgedankte voertuigen zijn alleen afkomstig van erkende centra 2. maximaal 5 ton of 5 voertuigwrakken of afgedankte voertuigen die nog wel vloeistoffen of andere gevaarlijke onderdelen bevatten, gestald worden 3. maximaal 25 geaccidenteerde voertuigen gestald worden | 2.2.2.d.1.a | opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken of afgedankte voertuigen, met een opslagcapaciteit van maximaal 25 ton voertuigwrakken of afgedankte voertuigen die noch vloeistoffen, noch andere gevaarlijke onderdelen bevatten (de afgedankte voertuigen zijn alleen afkomstig van erkende centra voor depollutie, demontage en vernietiging van afgedankte voertuigen); |
| | 2.2.2.d.1.b | opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken of afgedankte voertuigen, met een opslagcapaciteit van maximaal 5 ton voertuigwrakken of afgedankte voertuigen die wel nog vloeistoffen of andere gevaarlijke onderdelen kunnen bevatten |
| | 15.6.1 | Het al dan niet overdekt stallen van geaccidenteerde voertuigen van: maximaal 25 geaccidenteerde voertuigen |
15.5.2.h | luchtcompressoren en airconditioningsinstallaties met een koelmiddelinhoud < 30 kg met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW | 16.3.1.1° | inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen - ontspannen): [...] 1° koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren, warmtepompen en airconditioningsinstallaties, met een totale geïnstalleerde drijfkracht van: 5 kW tot en met 200 kW |
15.5.2.i | opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen tot en met 3000 liter | 17.1.2.2.1° | opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs, uitgezonderd de opslagplaatsen van drukvaten die deel uitmaken van compressoren, en uitgezonderd buffervaten (reserve aan koelmiddel in een opslagtank waarvan de afnameleiding afgesloten is van het koelcircuit, is wel ingedeeld), met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen: tot en met 3000 liter |
15.5.2.j | opslagplaatsen voor oxiderende, bijtende, en schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door respectievelijk het gevarenpictogram GHS03, GHS05, of GHS07, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 tot en met 2000 kg als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk 200 tot en met 20.000 kg als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 17.3.3 | oxiderende vloeistoffen en vaste stoffen opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS03, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° a) 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied b) 200 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
| | 17.3.4 | bijtende vloeistoffen en vaste stoffen opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° a) 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied b) 200 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
| | 17.3.6 | schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° a) 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied b) 200 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
15.5.2.k | opslagplaatsen voor brandgevaarlijke vloeistoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 1) voor gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen met een vlampunt ≥ 55 ° C die behoren tot de ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton 2) voor de overige andere ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 dan de ontvlambare vloeistoffen, vermeld in punt 1, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 10 ton 3) voor ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 50 kg tot en met 2 ton in verplaatsbare recipiënten | 17.3.2.1.1 | gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt ≥ 55 ° C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° b) 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan de inrichtingen, vermeld in punt a |
| | 17.3.2.1.2 | overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° 100 kg tot en met 10 ton |
| | 17.3.2.2 | ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° 50 kg tot en met 2 ton |
15.5.2.l | opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totaal inhoudsvermogen van 200 liter tot en met 50.000 liter | 6.4 | opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van: 1° 200 l tot en met 50.000 l uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt |
15.5.2.m | opslagplaatsen voor voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS09 met een opslagcapaciteit van meer dan 100 kg tot en met 2000 kg | 17.3.8 | vloeistoffen en vaste stoffen die gevaarlijk zijn voor het aquatisch milieu opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS09, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° 100 kg tot en met 2 ton |
15.5.2.n | opslagplaatsen voor op lange termijn gezondheidsgevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS08 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 2000 kg als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 100 kg tot en met 20.000 kg als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 17.3.7 | vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gevaarlijk zijn voor de gezondheid opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS08, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° a) 100 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied b) 100 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
15.5.2.o | brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeistoffen, zoals vermeld in punt k, 1, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en), met maximaal 1 verdeelslang | 6.5 | brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en): 1° inrichtingen met maximaal 2 verdeelslangen |
15.5.2.p | opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen in verpakkingen van maximaal 30 liter of 30 kg als de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5000 kg of 5000 liter | 17.4 | opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, en producten, gekenmerkt door gevarenpictogram GHS01, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5000 kg of 5000 l |
15.5.2.r | installaties voor het mechanisch behandelen van metalen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 5 kW tot en met 200 kW als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 29.5.2 | andere smederijen dan de smederijen, vermeld in rubriek 29.5.1, en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 1° a) 5 kW tot en met 200 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied b) 5 kW tot en met 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
15.5.2.s | installaties voor het ontvetten van metalen of voorwerpen uit metaal [...] met een totaal inhoudsvermogen van de baden en spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebuikte chemicaliën als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden] van 10 liter tot en met 300 liter als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 10 liter tot en met 1000 liter als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 29.5.5 | oppervlaktebehandeling, met inbegrip van ontvetting van metalen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé, als de gezamenlijke inhoud van de gebruikte behandelingsbaden en spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën, als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, uit de volgende volumes bestaat: 1° a) 10 liter tot en met 1000 liter, als de inrichting volledig in een industriegebied ligt b) 10 liter tot en met 300 liter, als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt |
| | 29.5.7 | ontvetten van metalen of voorwerpen van metaal door middel van: 1° gehalogeneerde oplosmiddelen of oplosmiddelen met een vlampunt tot en met 55 ° C met een totaal inhoudsvermogen van de baden en de spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, van: a) 1) 10 l tot en met 1000 l, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied 2) 10 l tot en met 300 l, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied 2° andere organische oplosmiddelen met een totaal inhoudsvermogen van de baden en de spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, van: a) 1) 10 l tot en met 1000 l, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied 2) 10 l tot en met 300 l, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
15.5.2.t | vast opgestelde motoren met een totaal nominaal vermogen van 10 kW tot en met 300 kW als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied, respectievelijk van 10 kW tot en met 100 kW als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied Voor de vast opgestelde motoren met minder dan 360 bedrijfsuren per kalenderjaar die noodgeneratoren aandrijven, moet het nominaal vermogen maar voor 5O% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal nominaal vermogen. | 31.1 | stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van: uitzondering: Motoren met inwendige verbranding die opgesteld zijn op een bouwplaats voor de uitvoering van eigenlijke bouw, sloop- of wegenwerken, zijn niet (in deze rubriek) ingedeeld. Opmerkingen: De motoren die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek. Voor de vast opgestelde motoren met minder dan 500 bedrijfsuren per kalenderjaar die noodgeneratoren of bluswaterpompen aandrijven, moet het nominaal thermisch ingangsvermogen maar voor 50% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen. Er kan overlapping zijn met rubriek 43.3. 1° a) 300 kW tot en met 2.000 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied b) 300 kW tot en met 500 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
15.5.2.u | stookinstallaties zonder elektriciteitsproductie, met een totaal warmtevermogen van: 1) 300 kW tot en met 2000 kW als de inrichting i) volledig gelegen is in een industriegebied ii) gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas 2) 300 kW tot en met 500 kW in de andere gevallen dan de gevallen, vermeld in 1) | 43.1 | het stoken in installaties, met uitzondering van stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van: 1° a) 300 kW tot en met 2000 kW, als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied en gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas b) 300 kW tot en met 2000 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een ander gebied dan industriegebied en gestookt wordt met aardgas c) 300 kW tot en met 500 kW in de andere gevallen dan de gevallen, vermeld in a) en b) |
15.5.2.v | opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten, met uitzondering van de recipiënten, vermeld in rubriek 48, met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van 300 l tot en met 1000 l | 17.1.2.1 | opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van: 1° 300 liter tot en met 1000 liter |
15.5.2.w | vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000 | 12.3.1 | vast opgestelde batterijen waarvan het product van de capaciteit, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000 |
De indelingsrubrieken vermeld in de meldingen van standaardhoutbewerkingsbedrijven waarvan akte werd genomen voor de inwerkingtreding van dit besluit worden gelezen als de hiermee overeenstemmende indelingsrubrieken vermeld in kolom 3 van onderstaande tabel.
Indelingsrubrieken vermeld in de meldingen van standaardhoutbewerkingsbedrijven | Rubrieken van de indelingslijst |
19.8.1°. a) | werkplaatsen voor het mechanisch behandelen en het vervaardigen van artikelen van hout en dergelijke met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in een ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 5 kW tot en met 200 kW als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 19.3.1° | andere inrichtingen voor het mechanisch behandelen en het vervaardigen van artikelen van hout en dergelijke dan de inrichtingen, vermeld in rubriek 19.8, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 1° a) 5 kW tot en met 200 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied b) 5 kW tot en met 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
19.8.1°. b) | installaties voor houtverduurzaming met een jaarlijks oplosmiddelenverbruik van maximaal 25 ton met producten met minder dan 150 g VOS/l op emulsie- of dispersiebasis door instrijken/indompeling of drenking ineen bad, toegepast in een houtverduurzamingsstation waaraan de technische goedkeuring ATG van de Belgische Unie voor de technische goedkeuring in de bouw (BUtgb) is toegekend | 19.4.1° | installaties voor houtverduurzaming met een jaarlijks oplosmiddelenverbruik van maximaal 25 ton met: producten met minder dan 150 g VOS/l op emulsie- of dispersiebasis door instrijken/indompeling of drenking in een bad, toegepast in een houtverduurzamingsstation waaraan de technische goedkeuring ATG van de Belgische Unie voor de technische goedkeuring in de bouw (BUtgb) is toegekend |
19.8.1°. c) | droogovens voor fineer-, gelijmde stukken of massief hout, met een elektrisch vermogen van 5 kW tot en met 75 kW als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in een ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 5 kW tot en met 200 kW als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 19.5 | andere droogovens voor hout en dergelijke dan de droogovens, vermeld in rubriek 19.8, met een elektrisch vermogen van: 1° a) 5 kW tot en met 200 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied b) 5 kW tot en met 75 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
19.8.1°. d), 1) | opslagplaatsen van hout en dergelijke met een capaciteit van: als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied: i) meer dan 20 ton tot en met 200 ton of meer dan 40 tot en met 400 m3 in een lokaal ii) meer dan 100 ton tot en met 800 ton of meer dan 200 m3 tot en met 1600 m3 in openlucht | 19.6.1° | opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van: als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied: a) meer dan 40 m3 tot en met 400 m3 in een lokaal b) meer dan 200 m3 tot en met 1.600 m3 in openlucht |
19.8.1°. d), 2) | opslagplaatsen van hout en dergelijke met een capaciteit van: als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied: i) meer dan 20 ton tot en met 100 ton of meer dan 40 tot en met 200 m3 in een lokaal ii) meer dan 100 ton tot en met 400 ton of meer dan 200 m3 tot en met 800 m3 in openlucht | 19.6.2° | opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van: als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied a) meer dan 40 m3 tot en met 200 m3 in een lokaal b) meer dan 200 m3 tot en met 800 m3 in openlucht |
19.8. 2°. a), 1) | het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater, afkomstig van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m3/jaar, als het lozingspunt is gelegen in een gemeente waarvoor het gemeentelijke zoneringsplan definitief is vastgesteld en het lozingspunt is gelegen in een centraal gebied of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied of buiten het zoneringsplan | 3.2 | het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m3/jaar: 2° als het lozingspunt is gelegen in een gemeente waarvoor het gemeentelijke zoneringsplan definitief is vastgesteld: a) het lozingspunt ligt in een centraal gebied of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied of buiten het zoneringsplan |
19.8. 2°. a), 2) | het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van bedrijfsafvalwater dat geen van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C van dit besluit, bevat in concentraties die hoger zijn dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met een debiet tot en met 2 m3/h Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor die parameter de rapportagegrens gehanteerd. | 3.4 | het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van bedrijfsafvalwater dat al of niet een of meer van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C, bevat in concentraties die hoger zijn dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met een debiet: Opmerking: Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor deze parameter de rapportagegrens gehanteerd. 1° tot en met 2 m3/h: a) als het bedrijfsafvalwater geen hogere concentratie van gevaarlijke stoffen dan de voormelde concentraties bevat |
19.8. 2°. a), 3) | afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijbehorende slibproductie voor de behandeling van: i) ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m3/jaar ii) bedrijfsafvalwater dat geen van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C van dit besluit, bevat in concentraties die hoger zijn dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met een effluent tot en met 5 m3/uur Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor die parameter de rapportagegrens gehanteerd. | 3.6 | afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijbehorende slibproductie: 1. voor de behandeling van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m3/jaar. 2. [...] 3. voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat al of niet een of meer van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C, bevat in hogere concentraties dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met uitzondering van de in rubriek 3.6.5 ingedeelde inrichtingen, met een effluent: Opmerking: Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor deze parameter de rapportagegrens gehanteerd. 1° tot en met 5 m3/h: a) als het effluentwater geen hogere concentratie van gevaarlijke stoffen dan de voormelde concentraties bevat |
19.8. 2°. b), 1) | installaties voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen: voorzien van een filterinstallatie met gebruik van actieve kool voor de adsorptie van de afvalgassen of een gelijkwaardige installatie, alsook installaties waar uitsluitend bedekkingsmiddelen met minder dan 150 g VOS/l worden aangebracht, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 25 kW als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in een ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 5 kW tot en met 60 kW als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 4.3.a) | inrichtingen voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen inrichtingen, voorzien van een filterinstallatie met gebruik van actieve kool voor de adsorptie van de afvalgassen of een gelijkwaardige installatie, alsook inrichtingen waar uitsluitend bedekkingsmiddelen met minder dan 150 g VOS/l worden aangebracht, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 1° i) 5 kW tot en met 60 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied ii) 5 kW tot en met 25 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied ander dan het industriegebied, vermeld in i) |
19.8. 2°. b), 2) | waarmee bedekkingsmiddelen worden aangebracht met een maximaal gehalte aan vluchtige organische stoffen, zoals conform de EG-richtlijn 2004/42/EG, bepaald in bijlage 2A van het koninklijk besluit van 7 oktober 2005 inzake de reductie van het gehalte aan vluchtige organische stoffen in bepaalde verven en vernissen en in producten voor het overspuiten van voertuigen (zie A van voetnota onder rubriek 4.3, b)), met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 25 kW als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in een ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 5 kW tot en met 60 kW als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 4.3.b) | inrichtingen waarin bedekkingsmiddelen worden aangebracht met een maximaal gehalte aan vluchtige organische stoffen, zoals conform de EG-richtlijn 2004/42/EG, bepaald in bijlage 2A en 2B van het koninklijk besluit van 7 oktober 2005 inzake de reductie van het gehalte aan vluchtige organische stoffen in bepaalde verven en vernissen en in producten voor het overspuiten van voertuigen (voetnoot zie achteraan bijlage 1), met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 1° i) 5 kW tot en met 60 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied ii) 5 kW tot en met 25 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied ander dan het industriegebied, vermeld in i) |
19.8. 2°. b), 3) | andere installaties dan de installaties, vermeld in 1) en 2), met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: i) 5 kW tot en met 25 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied ii) 5 kW tot en met 10 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan het industriegebied, vermeld in i) | 4.3.c) | andere inrichtingen voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen dan de inrichtingen, vermeld in a) en b), met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 1° i) 5 kW tot en met 25 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied ii) 5 kW tot en met 10 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan het industriegebied, vermeld in i) |
19.8. 2°. c) | elektrische noodgroep met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van maximaal 1000 kW, aangedreven door gas- of dieselmotor met een totaal nominaal vermogen van 100 kW tot en met 300 kW als die volledig gelegen is in industriegebied. Voor de vast opgestelde motoren met minder dan 360 bedrijfsuren per kalenderjaar die noodgeneratoren aandrijven, moet het nominaal vermogen maar voor 50% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal nominaal vermogen. | 12.1 | Elektriciteitsproductie niet in rubrieken 20.1.5, 20.1.6 en 43.2 bedoelde inrichtingen voor elektriciteitsproductie, uitgezonderd de aspecten die betrekking hebben op de kernbrandstofcyclus: uitzonderingen: - elektriciteitsproductie op basis van zonne-energie is niet ingedeeld - verplaatsbare elektriciteitsproductiegroepen tijdelijk ingezet voor de elektrische voeding van werktuigen, toestellen en installaties gebruikt bij de uitvoering van de eigenlijke bouw-, sloop- of wegeniswerken en verplaatsbare elektrische noodgroepen zijn niet ingedeeld in rubriek 12.1. - de inrichtingen voor elektriciteitsproductie, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in rubriek 12.1. opmerking: Voor noodstroomgroepen met minder dan 500 bedrijfsuren per kalenderjaar, moet het elektrisch (schijnbaar) vermogen maar voor 50% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal elektrisch (schijnbaar) vermogen. 1.1° inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch schijnbaar vermogen van: a) 150 kVA tot en met 800 kVA als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied b) 150 kVA tot en met 200 kVA als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt 2.1° inrichtingen die gelijkspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van: a) 150 kW tot en met 800 kW als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied b) 150 kW tot en met 200 kW als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt |
19.8. 2°. d) | elektrische transformatoren met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA | 12.2 | Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van: Uitzonderingen: Verplaatsbare transformatoren opgesteld op een bouwplaats voor de uitvoering van eigenlijke bouw, sloop- of wegenwerken zijn niet ingedeeld in rubriek 12.2. De transformatoren, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in rubriek 12.2 1° 100 kVA tot en met 1.000 kVA |
19.8. 2°. e) | vaste inrichtingen voor het laden van elektrische accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW | 12.3 | accumulatoren (gebruik van): De accumulatoren die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek 12.3. 2° vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW |
19.8. 2°. f) | vast opgestelde elektrische batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000 | 12.3 | accumulatoren (gebruik van): De accumulatoren die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek 12.3. 1° vast opgestelde batterijen waarvan het product van de capaciteit, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000 |
19.8. 2°. g) | al dan niet overdekte ruimten waarin 3 tot en met 25 autovoertuigen of aanhangwagens worden gestald die geen personenwagens zijn | 15.1 | Al dan niet overdekte andere ruimte dan de ruimte, vermeld in rubriek 15.5 en 19.8, waarin de volgende voertuigen gestald worden 1° 3 tot en met 25 autovoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens zijn |
19.8. 2°. h) | luchtcompressoren en airconditioningsinstallaties met een koelmiddelinhoud < 30 kg met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW | 16.3 | inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen - ontspannen): [...] 1° koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren, warmtepompen en airconditioningsinstallaties, met een totale geïnstalleerde drijfkracht van: uitzonderingen: - luchtcompressoren, tijdelijk ingezet bij wegen-, bouw- en sloopactiviteiten, zijn niet ingedeeld- de installaties die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek 16.3. 1° 5 kW tot en met 200 kW |
19.8. 2°. i) | opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen tot en met 3000 liter, respectievelijk in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van 300 liter tot en met 1000 liter | 17.1.2.2 | opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs, uitgezonderd de opslagplaatsen van drukvaten die deel uitmaken van compressoren, en uitgezonderd buffervaten (reserve aan koelmiddel in een opslagtank waarvan de afnameleiding afgesloten is van het koelcircuit, is wel ingedeeld), met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen: 1° tot en met 3000 liter |
| | 17.1.2.1 | opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van: Opmerking: De gebruikte verplaatsbare recipiënten moeten worden meegeteld voor de bepaling van het gezamenlijke waterinhoudsvermogen. Verplaatsbare recipiënten aangeschakeld aan verplaatsbare verbruikstoestellen, worden niet meegeteld. Verplaatsbare recipiënten aangeschakeld aan vaste verbruikstoestellen, worden evenmin meegeteld als het waterinhoudsvermogen van de recipiënt of van de flessenbatterij minder dan 300 liter bedraagt. 1° 300 liter tot en met 1000 liter |
19.8. 2°. j) | opslagplaatsen voor oxiderende, bijtende, en schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door respectievelijk het gevarenpictogram GHS03, GHS05 of GHS07, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 kg tot en met 2000 kg als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk 200 kg tot en met 20.000 kg als ze volledig gelegen zijn inindustriegebied | 17.3.3 | oxiderende vloeistoffen en vaste stoffen opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS03, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° a) 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied b) 200 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
| | 17.3.4 | bijtende vloeistoffen en vaste stoffen opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° a) 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied b) 200 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
| | 17.3.6 | schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° a) 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied b) 200 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
19.8. 2°. k) | opslagplaatsen voor brandgevaarlijke vloeistoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 1) voor gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen met een vlampunt ≥ 55 ° C die behoren tot de ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton 2) voor de overige andere ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 dan de ontvlambare vloeistoffen, vermeld in punt 1, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 10 ton 3) voor ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 50 kg tot en met 2 ton in verplaatsbare recipiënten | 17.3.2.1.1 | gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt ≥ 55 ° C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° b) 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan de inrichtingen, vermeld in punt a |
| | 17.3.2.1.2 | overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° 100 kg tot en met 10 ton |
| | 17.3.2.2 | ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° 50 kg tot en met 2 ton |
19.8. 2°. l) | opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totaal inhoudsvermogen van 200 liter tot en met 50.000 liter | 6.4 | opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van: 1° 200 l tot en met 50.000 l uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt |
19.8. 2°. m) | opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die gevaarlijk zijn voor het aquatisch milieu, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS09, met een opslagcapaciteit van meer dan 100 kg tot en met 2000 kg | 17.3.8 | vloeistoffen en vaste stoffen die gevaarlijk zijn voor het aquatisch milieu opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS09, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° 100 kg tot en met 2 ton |
19.8. 2°. n) | opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn een gevaar inhouden voor de gezondheid, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS08 ( ), met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 2000 kg als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 100 kg tot en met 20.000 kg als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 17.3.7 | vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gevaarlijk zijn voor de gezondheid opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS08 ( ), met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1° a) 100 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied b) 100 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
19.8. 2°. o) | brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeistoffen als vermeld in punt k, 1, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en), met maximaal 1 verdeelslang | 6.5 | brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en): 1° inrichtingen met maximaal 2 verdeelslangen |
19.8. 2°. p) | opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen in verpakkingen van maximaal 30 liter of 30 kg voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5000 kg of 5000 liter | 17.4 | opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, en producten, gekenmerkt door gevarenpictogram GHS01, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5000 kg of 5000 l |
19.8. 2°. r) | inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de extrusie en het opschuimen van kunststofprofielen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in een ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 5 kW tot en met 200 kW als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 23.2 | inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de inrichtingen, vermeld in rubriek 41, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: opmerkingen: De inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen die vallen onder de toepassing van rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek. [...] 1° a) 5 kW tot en met 200 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied b) 5 kW tot en met 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
19.8. 2°. s) | opslag van kunststoffen en van voorwerpen uit kunststoffen, met een maximumcapaciteit van: 1) meer dan 10 ton tot en met 200 ton in een lokaal of meer dan 100 ton tot en met 800 ton in openlucht, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied 2) meer dan 10 ton tot en met 20 ton in een lokaal of meer dan 100 ton tot en met 200 ton in openlucht, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied | 23.3 | opslag van kunststoffen en van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de opslag, vermeld in rubriek 41 en 48, met een capaciteit van: opmerking: opslag van kunststoffen en van voorwerpen uit kunststoffen die vallen onder de toepassing van rubriek 19.8 zijn niet ingedeeld in deze rubriek. 1° als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied: a) meer dan 10 ton tot en met 200 ton in een lokaal b) meer dan 100 ton tot en met 800 ton in openlucht 2° als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan een industriegebied a) meer dan 10 ton tot en met 20 ton in een lokaal b) meer dan 100 ton tot en met 200 ton in openlucht |
19.8. 2°. t) | installaties voor het mechanisch behandelen van metalen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 5 kW tot en met 200 kW als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 29.5.2 | andere smederijen dan de smederijen, vermeld in rubriek 29.5.1, en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: opmerking: De inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en van rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek. 1° a) 5 kW tot en met 200 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied b) 5 kW tot en met 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
19.8. 2°. u) - | installaties voor het ontvetten van metalen of voorwerpen uit metaal met organische oplosmiddelen met een totaal inhoudsvermogen van de baden en spoelbaden van 10 liter tot en met 300 liter als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in een ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 10 liter tot en met 1000 liter als ze volledig gelegen zijn in industriegebied | 29.5.5 | oppervlaktebehandeling, met inbegrip van ontvetting van metalen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé, als de gezamenlijke inhoud van de gebruikte behandelingsbaden en spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën, als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, uit de volgende volumes bestaat: opmerking: De inrichtingen die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek. 1° a) 10 liter tot en met 1000 liter, als de inrichting volledig in een industriegebied ligt b) 10 liter tot en met 300 liter, als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt |
| | 29.5.7 | ontvetten van metalen of voorwerpen van metaal door middel van: opmerkingen: De inrichtingen voor het ontvetten van metalen of voorwerpen uit metaal met organische oplosmiddelen die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek. [...] 1° gehalogeneerde oplosmiddelen of oplosmiddelen met een vlampunt tot en met 55 ° C met een totaal inhoudsvermogen van de baden en de spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, van: a) 1) 10 l tot en met 1000 l, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied 2) 10 l tot en met 300 l, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied 2° andere organische oplosmiddelen met een totaal inhoudsvermogen van de baden en de spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, van: a) 1) 10 l tot en met 1000 l, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied 2) 10 l tot en met 300 l, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied |
19.8. 2°. v) | stookinstallaties zonder elektriciteitsproductie, met een totaal warmtevermogen van maximaal: 1) 300 kW tot en met 2000 kW als de inrichting i) volledig gelegen is in een industriegebied ii) gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas 2) 300 kW tot en met 500 kW in de andere gevallen dan de gevallen, vermeld in 1) | 43.1 | het stoken in installaties, met uitzondering van stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van: opmerkingen: De stookinstallaties die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek. [...] 1° a) 300 kW tot en met 2000 kW, als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied en gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas b) 300 kW tot en met 2000 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een ander gebied dan industriegebied en gestookt wordt met aardgas c) 300 kW tot en met 500 kW in de andere gevallen dan de gevallen, vermeld in a) en b) |
Art.306. Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2019.
Art.307. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N. Bijlagen.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 26-09-2019, p. 88895)