2 SEPTEMBER 2018. - Koninklijk besluit houdende de uitvoering van de wet van 9 mei 2018 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse onderdanen die zich in een specifieke verblijfssituatie bevinden(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-09-2018 en tekstbijwerking tot 28-04-2023)
Art. 1-4, 4/1, 5-10, 10/1, 10/2, 11-27
2019200911 2020030838 2021040454 2021203684 2022201738 2022206063 2024007847
Artikel 1.- Dit besluit zet ten dele om :
1° de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen;
2° de richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen;
3° de richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 om betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven;
[1 4° de richtlijn 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten.]1
----------
(1)<KB 2021-07-20/05, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 15-08-2021>
Art.2.- Voor de toepassing van dit besluit, verstaat men onder :
1° buitenlandse onderdanen en werknemers: de onderdanen en werknemers die niet over de Belgische nationaliteit beschikken;
2° wet van 15 december 1980 : wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
3° koninklijk besluit van 8 oktober 1981: koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van de vreemdelingen;
4° de Minister : de Minister van Werk;
5° de bevoegde overheid : de overheid bevoegd in toepassing van artikel 6, § 1, IX, 3° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
6° de echtgenoot : de echtgenoot, alsook iedere persoon die met een andere persoon verbonden is door een geregistreerd partnerschap zoals bedoeld in de artikelen 10, § 1, 4° en 5°, en 40bis, § 2, 1° en 2° van de wet van 15 december 1980;
[1 7° het terugtrekkingsakkoord: het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2019/C 384 I/01, Pb., 2020, L 29/7);
8° begunstigde van het terugtrekkingsakkoord: de persoon bedoeld in artikel 10 van het terugtrekkingsakkoord;]1
[2 9° de student: de student als gedefinieerd door de wet van 15 december 1980.]2
----------
(1)<KB 2021-01-27/07, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<KB 2021-07-20/05, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 15-08-2021>
Art.3. - De documenten als bedoeld in dit besluit en die opgesteld zijn conform het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 moeten geldig zijn.
Art.4. - Hebben de toelating om te werken, de onderdanen van de Lidstaten van de Europese Economische Ruimte evenals de onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat.
Art. 4/1. [1 Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen bedoeld in artikel 47/5 van de wet van 15 december 1980 en die tot één van de volgende categorieën behoren:
1° gedurende de aanvraagperiode bepaald in artikel 47/5 van de wet van 15 december 1980, de personen die een aanvraag kunnen indienen voor een status van begunstigde van het terugtrekkingsakkoord;
2° de personen die een aanvraag hebben ingediend voor een status van begunstigde van het terugtrekkingsakkoord;
3° de personen die een status van begunstigde van het terugtrekkingsakkoord of een wijziging van deze status hebben verkregen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2021-01-27/07, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.5. - Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen die in het bezit zijn van één van de documenten bepaald bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1991 betreffende de documenten voor het verblijf in België van bepaalde vreemdelingen, voor de uitoefening van de ambten die recht geven op het verkrijgen van deze documenten.
Art.6. - Hebben de toelating om te werken, de echtgenoot en de kinderen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt van de onderdanen bedoeld in artikel 5, indien ze onderdanen zijn van een land waarmee België verbonden is via een wederkerigheidsakkoord, en volgens de bepalingen van dit wederkerigheidsakkoord.
Art.7. - Hebben de toelating om te werken, enkel in het kader van hun leerovereenkomst of hun opleiding in het kader van het alternerend leren, de buitenlandse onderdanen die als leerling in dienst genomen vóór de leeftijd van 18 jaar in het kader van een leerovereenkomst of een overeenkomst inzake alternerend leren erkend door de overheid die daartoe de bevoegdheid heeft.
Art.8. - Hebben de toelating om te werken, de in België erkende vluchtelingen.
Art.9. - Hebben de toelating om te werken, enkel in het kader van de stages, de buitenlandse onderdanen die als student verplichte stages verrichten in België ten behoeve van hun studies in België, in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondsstaat.
Art.10.- Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen, houders van [4 een verblijfstitel ter staving van een verblijf van beperkte duur]4 conform het model als bijlage 6 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, voor zover dit document in bezit is van een persoon die tot één van de volgende categorieën behoort:
1° de leerlingen, die in dienst genomen zijn in het kader van een leerovereenkomst of een overeenkomst voor alternerend leren, erkend door de overheid die daartoe de bevoegdheid heeft, uitsluitend voor de arbeidsprestaties in het kader van hun leerovereenkomst of hun overeenkomst voor alternerend leren;
2° de personen voor wie het verblijf is toegestaan [1 in de hoedanigheid van student]1, uitsluitend voor de arbeidsprestaties :
- tijdens de schoolvakanties;
- buiten de schoolvakanties, voor zover hun tewerkstelling twintig uur per week niet overschrijdt en deze verenigbaar is met hun studies;
3° de begunstigden van een internationaal akkoord " vakantie-werk " dat België bindt, binnen de perken van dit akkoord;
4° de personen die tot een verblijf gemachtigd werden in toepassing van de artikelen 9, 9bis, 9ter en 13 van de wet van 15 december 1980;
5° de personen die erkend zijn voor de subsidiaire beschermingsstatus gedurende de periode tijdens dewelke hun verblijf beperkt is;
6° [2 de personen die gemachtigd werden te verblijven als begunstigden van de tijdelijke bescherming bedoeld in artikel 57/29 van de wet van 15 december 1980, alsook de personen die gemachtigd werden te verblijven in toepassing van artikel 57/34 van dezelfde wet, door de Minister die de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onder zijn bevoegdheden heeft of door diens gemachtigde;]2
7° de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV) bedoeld in artikel 61/14 van de voornoemde wet van 15 december 1980 in het geval de erkende duurzame oplossing een verblijf conform artikel 61/20 van dezelfde wet is;
8° de personen die een definitieve gunstige beslissing hebben verkregen betreffende een verblijfsrecht op basis van artikel 10 of artikel 10bis van de voornoemde wet van 15 december 1980, met uitzondering van de familieleden van een student;
9° de personen die gemachtigd werden te verblijven, in het kader van de maatregelen in de strijd tegen mensenhandel;
10° de echtgenoot en de kinderen van de onderdanen bedoeld in artikel 5 van dit besluit;
[1 11° de personen voor wie, na de voltooiing van hun studies, het verblijf is toegestaan gedurende maximum twaalf maanden in toepassing van artikel 61/1/9 of 61/1/15 van de wet van 15 december 1980;]1
[3 12° de personen voor wie, na de voltooiing van hun onderzoek, het verblijf is toegestaan gedurende maximum twaalf maanden in toepassing van artikel 61/13/12 of 61/13/15 van de wet van 15 december 1980.]3
----------
(1)<KB 2021-07-20/05, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 15-08-2021>
(2)<KB 2022-03-29/05, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 04-03-2022>
(3)<KB 2022-10-30/05, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<MB 2023-04-24/01, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 28-04-2023>
Art. 10/1. [1 Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen die, in het kader van mobiliteit, door een andere lidstaat van de Europese Unie werden gemachtigd tot een verblijf in de hoedanigheid van student en voor wie het verblijf in België is toegestaan in de hoedanigheid van student op basis van artikel 61/1/6 van de wet van 15 december 1980, uitsluitend voor de arbeidsprestaties :
- tijdens de schoolvakanties;
- buiten de schoolvakanties, voor zover hun tewerkstelling twintig uur per week niet overschrijdt en deze verenigbaar is met hun studies.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2021-07-20/05, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 15-08-2021>
Art. 10/2. 1 Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen die door een andere lidstaat van de Europese Unie werden gemachtigd tot een verblijf in de hoedanigheid van familielid van een onderzoeker en die, op basis van artikel 61/13/5, § 3 van de wet van 15 december 1980, worden toegelaten op het Belgisch grondgebied voor een verblijf van ten hoogste honderdtachtig dagen binnen een periode van driehonderdzestig dagen om hun familielid dat in België verblijft in het kader van korte-termijnmobiliteit te vervoegen.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-10-30/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2023>
Art.11.- Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen, houders van [1 een verblijfstitel ter staving van een verblijf van onbeperkte duur,]1 conform het model opgenomen als bijlage 6 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
----------
(1)<MB 2023-04-24/01, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 28-04-2023>
Art.12.- Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen houders van [1 een verblijfstitel ter staving van de vestiging,]1 conform bijlage 7 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
----------
(1)<MB 2023-04-24/01, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 28-04-2023>
Art.13.- Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen, houders van [1 verblijfstitel ter staving van het statuut van EU - langdurig ingezetene,]1 conform bijlage 7bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
----------
(1)<MB 2023-04-24/01, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 28-04-2023>
Art.14.- Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen, houders van [1 een verblijfskaart ter staving van het statuut van familielid van een burger van de Europese Unie - "Art. 10, RL 2004/38/EG",]1 conform bijlage 9 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
----------
(1)<MB 2023-04-24/01, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 28-04-2023>
Art.15.- Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen, houders van [1 een duurzame verblijfskaart ter staving van het statuut van familielid van een burger van de Europese Unie - "Art. 20, RL 2004/38/EG",]1 conform bijlage 9bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
----------
(1)<MB 2023-04-24/01, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 28-04-2023>
Art.16. - Hebben toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen die het recht op verblijf inroepen op basis van artikel 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 die tijdens de periode van onderzoek van de aanvraag tot erkenning van het recht op verblijf in het bezit zijn van een document conform het model opgenomen als bijlage 19ter van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
Art.17. - Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen, echtgenoten van Belgen of onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die in het bezit zijn van een document conform het model opgenomen als bijlage 15 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 als grensarbeider, zolang deze personen in de Staat waar zij verblijven over een recht op of een machtiging tot verblijf beschikken van meer dan drie maanden.
Art.18.- Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen, houders van een attest van immatriculatie, model A, conform bijlage 4 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, voor zover de houder van dit document behoort tot één van de volgende categorieën :
1° de personen die het voorrecht van een recht op verblijf inroepen op basis van artikel 10 of 10bis van de wet van 15 december 1980, tijdens de periode van onderzoek van de aanvraag tot erkenning van het verblijfsrecht, met uitzondering van familieleden van een student;
2° de personen die, in het kader van de strijd tegen de mensenhandel een verblijfsvergunning van minstens drie maanden hebben ontvangen;
3° [1 de verzoekers om internationale bescherming die, vier maanden na hun verzoek om internationale bescherming te hebben ingediend, nog geen betekening hebben ontvangen van de beslissing van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen tot afwijzing van het verzoek, en dit tot de definitieve beslissing in het kader van een verzoek om internationale bescherming, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 19°, van de wet van 15 december 1980.]1
----------
(1)<KB 2019-03-01/15, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 24-12-2018>
Art.19.- Hebben de toelating om te werken, in geval van beroep ingediend bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en totdat een beslissing wordt betekend door deze laatste, de buitenlandse onderdanen, houders van een geldig document overeenkomstig het model opgenomen als bijlage 35 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, voor zover de houder van dit document een persoon is die tot één van de volgende categorieën behoort :
1° de personen die het voordeel inroepen van een recht op verblijf op grond van artikel 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980;
2° de personen die het voordeel inroepen van een recht op verblijf op grond van artikel 10 of 10bis van de voornoemde wet, met uitzondering van familieleden van een student;
3° [1 de verzoekers om internationale bescherming die, vier maanden na hun verzoek om internationale bescherming te hebben ingediend, werden toegelaten te werken in toepassing van artikel 18, 3° hierboven, voor zover voormeld beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen werd ingediend vóór 22 maart 2018;]1
[2 4° de personen die een beroep tot nietigverklaring hebben ingediend tegen een beslissing waarop artikel 18, paragraaf 3, en artikel 20, paragraaf 1, van het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn.]2
----------
(1)<KB 2019-03-01/15, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 24-12-2018>
(2)<KB 2021-01-27/07, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.20. - Hebben de toelating om te werken, de buitenlandse onderdanen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 4 en 7 tot 19 maar die, tijdelijk, in bezit zijn van een document overeenkomstig bijlage 15 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 tijdens de periode waarin zij in afwachting zijn van de afgifte van het verblijfsdocument.
Art.21. - Teneinde zich te conformeren aan de wijzigingen die zijn opgetreden wat de benaming van de verblijfstitels en -documenten betreft in de wet van 15 december 1980 en in het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, of wat de nummering van de bijlagen van dit besluit betreft, kan de Minister die Werk onder zijn bevoegdheid heeft, de benaming van de opschriften en van de verblijfsdocumenten of het nummer van de bijlagen bedoeld in dit besluit, aanpassen.
Art.22. - Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, worden belast met het toezicht op de naleving van de wet en de uitvoeringsbesluiten ervan :
1° de sociaal bemiddelaars van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
2° de sociale inspecteurs van de algemene directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
3° de sociale inspecteurs van de algemene directie Toezicht op het Welzijn van de Federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
4° de sociale inspecteurs van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;
5° de sociale inspecteurs van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;
6° de inspecteurs van de Federale overheidsdienst Economie;
7° de ambtenaren van de Federale overheidsdienst Financiën;
8° de ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken;
9° de ambtenaren van de Lokale Politie;
10° de ambtenaren van de Federale Politie.
Art.23. - Het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende de uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers wordt opgeheven, behalve voor wat betreft de au-pair jongeren, voor welke het koninklijk besluit van toepassing blijft.
Art.24. - Het koninklijk besluit van 2 april 2003 tot bepaling van de modaliteiten van indiening van de aanvragen en aflevering van de arbeidskaart C wordt opgeheven.
Art.25. - § 1. - De arbeidskaarten C, verstrekt met toepassing van de bepalingen van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers en van het uitvoeringsbesluit ervan, blijven geldig tot de vervaldatum ervan.
§ 2. - De arbeidskaarten C verliezen echter hun geldigheid zodra een nieuwe verblijfsvergunning dat een vermelding met betrekking tot de arbeidsmarkt bevat, wordt toegekend aan de werknemer.
§ 3. - Wanneer geen enkele nieuwe verblijfsvergunning werd toegekend aan de werknemer vóór de vervaldatum van de arbeidskaart C, behoudt de werknemer de toestemming om voor elke werkgever te werken tot de vervaldatum van zijn verblijfsvergunning.
Art.26. - Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de wet van 9 mei 2018 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse onderdanen die zich in een specifieke verblijfssituatie bevinden.
(NOTA : Inwerkingtreding van de wet van 9 mei 2018 vastgesteld op 24-12-2018 door NO 2018-02-02/14, art. 45)
Art. 27. - De minister die bevoegd is voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.