Details





Titel:

13 MAART 2013. - Wet tot hervorming van de inhouding van 3,55 % ten gunste van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en de solidariteitsbijdrage verricht op de pensioenen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-03-2013 en tekstbijwerking tot 31-05-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Kruispuntbank van de sociale zekerheid
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - Inhouding van 3,55 %
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 3
Afdeling 2. - Instelling belast met de inning en het beheer van de inhouding
Art. 4-5
HOOFDSTUK 4. - Solidariteitsbijdrage
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen
Art. 6-10
Afdeling 2. - Opheffing van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen
Art. 11
HOOFDSTUK 5. - Overplaatsing van personeelsleden van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering naar de Rijksdienst voor Pensioenen
Art. 12
HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding
Art. 13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1990022014  1994021117  1994022448 



Uitvoeringsbesluit(en):

2013022595  2019041153  2020205693  2022043502  2023048337  2023204833 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Kruispuntbank van de sociale zekerheid
Art.2. In artikel 9bis, § 4, eerste zin, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, ingevoegd bij de wet van 29 april 1996, worden de woorden " , ieder voor zijn opdrachten, " en de woorden " en het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering " opgeheven.

HOOFDSTUK 3. - Inhouding van 3,55 %
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art.3. In artikel 191 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid, 7°, wordt het eerste lid vervangen als volgt :
  " de opbrengst van een inhouding van 3,55 % verricht op de wettelijke ouderdoms-, rust-, anciënniteits- en overlevingspensioenen of op elk ander als zodanig geldend voordeel, ten laste van een Belgisch pensioenstelsel, van een buitenlands pensioenstelsel of van een pensioenstelsel van een internationale instelling, alsmede op elk voordeel, bedoeld als aanvulling van zo'n pensioen, zelfs als dit laatste niet is verworven en toegekend hetzij bij toepassing van wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, hetzij bij toepassing van bepalingen die voortvloeien uit een arbeidscontract, een ondernemingsreglement, een collectieve ondernemingsovereenkomst of een collectieve sectoriële overeenkomst. Deze inhouding wordt eveneens verricht op het voordeel dat als een pensioen geldt of een pensioen aanvult, dat wordt toegekend aan een zelfstandige krachtens een collectieve overeenkomst of een individuele toezegging van een pensioen afgesloten door de onderneming alsmede op het aanvullend pensioen bepaald in artikel 42, 1°, van de programmawet van 24 december 2002. ";
  2° in het eerste lid, 7°, worden het tweede tot het negende lid opgeheven;
  3° het eerste lid, 7°, wordt aangevuld met een lid, luidende :
  " De Rijksdienst voor Pensioenen int de inhouding bedoeld in het eerste lid en stort maandelijks de opbrengst ervan aan het Instituut, na aftrek van de door de Rijksdienst voor Pensioenen ter zake in rekening gebrachte administratiekosten, exclusief de personeelskredieten en de informaticawerkingskredieten. Het Instituut stort jaarlijks een deel van de opbrengsten aan de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid en de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden, naar rata van het aantal gerechtigden dat in de hoedanigheid van gepensioneerde of van begunstigde op een overlevingspensioen, bij die stelsels is aangesloten. ";
  4° het vijfde lid wordt opgeheven;
  5° het zesde lid wordt opgeheven;
  6° het achtste lid wordt vervangen als volgt :
  " De vorderingen tot terugvordering van onverschuldigde aanvullende bijdragen en ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, 8° en 13°, ingesteld door de uitbetalingsinstellingen tegen het Instituut, verjaren na vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de aanvullende bijdrage of de ontvangst is overgemaakt aan het Instituut. ";
  7° in het negende lid worden de woorden " in het zesde, zevende en achtste lid " vervangen door de woorden " in het vijfde en zesde lid ".

Afdeling 2. - Instelling belast met de inning en het beheer van de inhouding
Art.4.[1 De Federale Pensioendienst]1 is belast met de inning en het beheer van de opbrengst van de inhouding bedoeld in artikel 191, eerste lid, 7°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
  Deze inhouding mag niet tot gevolg hebben dat het totaal van de in artikel 191, eerste lid, 7°, eerste lid, van de voormelde wet van 14 juli 1994 bedoelde pensioenen of voordelen vanaf 1 januari 2002 wordt verminderd tot een bedrag, lager dan 535,77 euro per maand verhoogd met 99,20 euro voor de begunstigden met gezinslast en, vanaf 1 januari 2003, tot een bedrag, lager dan 546,49 euro per maand, verhoogd met 101,18 euro voor de begunstigden met gezinslast. Dit bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 132,13. Het wordt aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied, opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voornoemd bedrag vaststellen overeenkomstig de bepalingen waarmee het maandbedrag van sommige wettelijke pensioenen na 1 januari 2003 wordt geherwaardeerd.
  De Koning bepaalt de nadere regels voor de inning en het beheer van deze inhouding, onder meer :
  1° de heffing van de inhouding door de uitbetalingsinstellingen en de voorwaarden voor de kwijtschelding van de achterstallige bedragen die overeenstemmen met de niet-uitgevoerde inhoudingen;
  2° de storting door de uitbetalingsinstellingen van de opbrengst van de inhouding [1 aan de Dienst]1 en de sancties in geval van gebrek aan storting of laattijdige storting;
  3° de verplichtingen van de uitbetalingsinstellingen inzake inschrijving bij [1 de Dienst]1 en de sancties in geval van niet-naleving;
  4° de verplichtingen van de uitbetalingsinstellingen op het vlak van de informatieverstrekking in het kader van de uitvoering van deze inhouding en van artikel 9bis van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en de sancties in geval van niet-naleving;
  5° de aangifteverplichtingen van de begunstigden en de sancties in geval van niet-naleving;
  6° de definitie van het begrip van begunstigde met gezinslast;
  7° de vaststelling van het barema dat zal worden gebruikt voor de omzetting in een fictieve rente van pensioenen en pensioenvoordelen die werden betaald in de vorm van een kapitaal;
  8° de controle op de uitvoering van de desbetreffende bepalingen.
  [1 De Dienst]1 betaalt van ambtswege de onverschuldigde inhoudingen terug aan de rechthebbende. De Koning bepaalt de nadere regels van deze terugbetaling.
  De schuldvorderingen van [1 de Dienst]1 op de inhouding bedoeld in het eerste lid verjaren na drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de betaling van het pensioen of het pensioenvoordeel. De schuldvorderingen van [1 de Dienst]1 op de in toepassing van het vierde lid gestorte bedragen, verjaren na drie jaar te rekenen vanaf de terugbetaling door [1 de Dienst]1.
  De vorderingen tot terugvordering van onverschuldigde inhoudingen, bedoeld in het eerste lid, ingesteld tegen [1 de Dienst]1 door de begunstigden en door de uitbetalingsinstellingen, verjaren na drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de inhouding is overgemaakt [1 aan de Dienst]1.
  De verjaring van de vorderingen, bedoeld in [2 het vijfde en het zesde lid]2, wordt [2 gestuit]2 :
  1° op de wijze zoals voorzien in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;
  2° met een aangetekende brief die door [1 de Dienst]1 aan de uitbetalingsinstelling is gericht of met een aangetekende brief die door de uitbetalingsinstelling [1 aan de Dienst]1 is gericht.
  ----------
  (1)<W 2016-03-18/03, art. 178, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
  (2)<W 2023-05-04/04, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.5.De gerechtelijke procedures betreffende de inhouding bedoeld in artikel 191, eerste lid, 7°, van voormelde wet van 14 juli 1994, waarin het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering partij is en die lopende zijn op de datum van de overname door [1 De Federale Pensioendienst]1 van de in artikel 4 bedoelde opdrachten, worden voortgezet door de [1 de Dienst]1.
  ----------
  (1)<W 2016-03-18/03, art. 179, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2016>

HOOFDSTUK 4. - Solidariteitsbijdrage
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen
Art.6. In artikel 68, § 1, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 december 1996 en gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de bepaling onder c) wordt vervangen als volgt :
  " c) onder " aanvullend voordeel ", elk voordeel bedoeld als aanvulling van een in de bepaling onder a) of b) bedoeld pensioen, zelfs als dit laatste niet is verworven en toegekend hetzij krachtens wettelijke, bestuursrechtelijke of statutaire bepalingen, hetzij krachtens bepalingen voortvloeiend uit een arbeidsovereenkomst, een ondernemingsreglement, een collectieve of sectorale overeenkomst, ongeacht het feit of het een periodiek of een in de vorm van een kapitaal betaald voordeel betreft.
  Als aanvullende voordelen in de zin van de bepaling onder c) worden eveneens beschouwd :
  - de in de bepaling onder a), 1°, bepaalde renten die uitbetaald worden in de vorm van een kapitaal;
  - elk voordeel betaald aan een persoon ongeacht zijn statuut in uitvoering van een individuele pensioentoezegging evenals het aanvullend pensioen bepaald in artikel 42, 1°, van de programmawet van 24 december 2002.
  Het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld, de eindejaarstoelage, de verwarmingstoelage en de bijzondere bijslag voor zelfstandigen worden niet beschouwd als aanvullende voordelen in de zin van de bepaling onder c). ";
  2° in de bepaling onder e), 1°, worden de woorden " of van de zelfstandigen " ingevoegd tussen de woorden " van de werknemers " en de woorden " toegekend rustpensioen ";
  3° de bepaling onder e), 2°, wordt aangevuld met de woorden " , hetzij met toepassing van artikel 5, § 8, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen; ";
  4° de bepaling onder i) wordt opgeheven.

Art.7. In artikel 68 van dezelfde wet, wordt paragraaf 3 vervangen als volgt :
  " § 3. Het gedeelte van de met toepassing van paragraaf 2 uit te voeren afhouding dat overeenstemt met in paragraaf 1, b), bepaalde andere pensioenen en met aanvullende voordelen bedoeld als aanvulling van dergelijke pensioenen wordt uitsluitend verricht :
  1° wanneer de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in België en een pensioen of als zodanig geldend voordeel als in paragraaf 1 ten laste van een Belgische pensioeninstelling geniet;
  2° wanneer de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in het buitenland en een pensioen of als zodanig geldend voordeel als in paragraaf 1 geniet ten laste van een Belgische pensioeninstelling, maar geen pensioen of als zodanig geldend voordeel geniet ten laste van een pensioeninstelling in het woonstland. ".

Art.8. In artikel 68bis, § 1 en § 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996, worden de woorden " het Rijksinstituut " vervangen door de woorden " de Rijksdienst ".

Art.9. In artikel 68ter van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 1999, 9 juli 2004 en 12 januari 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 1, worden het eerste en het tweede lid vervangen door een lid, luidende :
  " Indien betrokkene, naast het door de Rijksdienst of een andere instelling betaald wettelijk pensioen, eveneens een door de Administratie vereffend wettelijk pensioen geniet, deelt de Rijksdienst per begunstigde de volgende gegevens mee aan de Administratie :
  1° de bedragen van de verschillende pensioenen of aanvullende voordelen, hun referentiedatum, alsook de uitbetalingsinstelling;
  2° de bedragen van de door de buitenlandse of internationale uitbetalingsinstellingen betaalde pensioenen of aanvullende voordelen, alsook hun referentiedatum;
  3° of het een begunstigde met gezinslast of een alleenstaande begunstigde betreft;
  4° iedere wijziging aan voormelde gegevens.
  2° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden " vanaf de betaling die volgt op de mededeling van het Rijksinstituut " vervangen door de woorden " vanaf de betaling die volgt op de mededeling bedoeld in artikel 68bis, §§ 1 en 2 ";
  3° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
  " § 2. Indien er door de Rijksdienst geen enkel wettelijk pensioen vereffend wordt, maar er door de Administratie en door een andere instelling een wettelijk pensioen vereffend wordt, deelt de Rijksdienst de in § 1, eerste lid, bedoelde gegevens mee aan de Administratie. In dat geval handelt de Administratie overeenkomstig de bepalingen van § 1, tweede en derde lid, en de instelling overeenkomstig de bepalingen van § 1, vierde en vijfde lid. ";
  4° er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, luidende :
  " § 2bis. Indien een wettelijk pensioen wordt uitgekeerd door de Rijksdienst en door een andere instelling of indien een wettelijk pensioen wordt uitgekeerd door meerdere andere instellingen, met uitsluiting van de Administratie, handelt de Rijksdienst overeenkomstig de bepalingen van § 1, tweede en derde lid, en de instelling overeenkomstig de bepalingen van § 1, vierde en vijfde lid. ".

Art.10. In artikel 68quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996 en gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en de wet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 1, worden de woorden " het Rijksinstituut " vervangen door de woorden " de Rijksdienst ";
  2° in paragraaf 3 worden het eerste en het tweede lid vervangen door een lid, luidende :
  " De Rijksdienst is belast met de invordering van de vergoedingen bedoeld in §§ 1 en 2. ";
  3° in paragraaf 4, worden de woorden " het Rijksinstituut " opgeheven en het woord " besluit " wordt vervangen door het woord " hoofdstuk ";
  4° in paragraaf 6, worden de woorden " , het Rijksinstituut " opgeheven.

Afdeling 2. - Opheffing van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen
Art.11. Het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2004, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK 5. - Overplaatsing van personeelsleden van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering naar de Rijksdienst voor Pensioenen
Art.12. Met toepassing van hoofdstuk V van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal Administratief openbaar ambt, worden personeelsleden van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering ambtshalve overgedragen naar de Rijksdienst voor Pensioenen, op de datum en volgens de nadere regels bepaald door de Koning.

HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding
Art. 13. Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 januari 2014, met uitzondering van artikel 3, 1°, en artikel 7, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2013.