Details





Titel:

29 JANUARI 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-05-2009 en tekstbijwerking tot 14-02-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling en begripsomschrijvingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Plaatsen van centrale verwarmingsinstallaties
Art. 3-6
HOOFDSTUK III. - Interventies op centrale verwarmingsinstallaties
Art. 7
HOOFDSTUK IV. - Gebruik van centrale verwarmingsinstallaties
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 8
Afdeling 2. - Verplichtingen van de eigenaar en van de gebruiker van de centrale verwarmingsinstallatie
Art. 9-10
HOOFDSTUK V. - Oplevering, omstandige diagnose en nazicht van de centrale verwarmingsinstallaties
Afdeling 1. - Opleveringsprocedure
Art. 11
Afdeling 2. - Omstandige diagnose
Art. 12
Afdeling 3. - Periodieke [1 inspecties]1
Art. 13
Afdeling 4. - Meettoestellen
Art. 14
Afdeling 5. - Register van de opleverings-, omstandige diagnose en periodieke controle-akten en mededeling van de gegevens aan het bestuur
Art. 15
Afdeling 6. - Controle van het werk van de technici [1 ...]1 erkend door een aangewezen geaccrediteerde controle-instelling
Art. 16-18
HOOFDSTUK VI. - [1 Erkenning van de technici inzake vloeibare brandstoffen, de technici inzake gasachtige brandstoffen en de technici inzake omstandige diagnose]1
Afdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 19
Afdeling 1bis. [1 - Voorwaarden tot erkenning van de technici inzake omstandige diagnose.]1
Art. 19bis
Afdeling 2. - Procedure voor de toekenning van de erkenning
Art. 20
Afdeling 3. - Beroepsprocedure
Art. 21
Afdeling 4. - Dossierrecht
Art. 22
Afdeling 5. - Duur, wijziging en verlenging van de erkenning
Art. 23-25
Afdeling 6. - Opschorting en intrekking van de erkenning
Art. 26-28
HOOFDSTUK VII. - Bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, bekwaamheidscertificaat voor gasachtige vloeistoffen en bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose, [1 ...]1
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 29
Afdeling 2. - Erkenning van de certificatiecentra
Art. 30-36
Afdeling 3. - Opleidingen, examens en verstrekken van de certificaten
Art. 37-40
Afdeling 4. - Titels en diploma's die recht geven op de toekenning van een bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, een bekwaamheidscertificaat voor gasachtige vloeistoffen, een bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose
Art. 41-45
Afdeling 5. - Vervolmakingsprogramma
Art. 46-48
Afdeling 6. - Verlenging van het certificaat voor de omstandige diagnose en van het [1 ...]1
Art. 49
Afdeling 7. - Subsidiëring van de certificatiecentra
Art. 50-56
Afdeling 8.
Art. 57-59
HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 60-70
BIJLAGEN.
Art. N1-N7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1978010603  1979041201 



Uitvoeringsbesluit(en):

2009203089  2011202172  2014204679  2015202211  2019205089  2023200772 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling en begripsomschrijvingen
Artikel 1.[1 Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen wordt gedeeltelijk omgezet bij dit besluit.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/63, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° centrale verwarmingsinstallatie : het geheel van elementen bestaande uit minstens één verbrandingstoestel, geplaatst in een stookruimte, uitgerust met een oxiderende luchtaanvoer- en een rookafvoerregeling en waarin :
  a) de warmte verdeeld wordt door een geleid en gekanaliseerd vervoerssysteem naar de verschillende te verwarmen gebouwgedeelten en waarin de warmtegeleidende vloeistof ofwel water, ofwel lagedrukstoom, ofwel thermische olie is, of
  b) de warmte overgebracht wordt naar een toestel voor de opslag van sanitair warm water;
  2° [3 verwarmingsketel : het gehele lichaam van ketel en brander dat de door verbranding vrijgekomen warmte doorstuurt naar het water, dat ook verstaan kan worden onder warmtegenerator in de zin van dit besluit;]3
  3° [3 ...]3
  4° warmtegenerator met gesloten verbrandingsruimte (gesloten warmtegenerator of generator van het type C) : elke warmtegenerator waarvan het verbrandingscircuit - toevoer van oxiderende lucht, de verbranding zelf en de afvoer van de producten van de verbranding - volledig gescheiden is van de stookruimte;
  5° warmtegenerator met open verbrandingsruimte (open warmtegenerator of generator van het type B) : elke warmtegenerator die zijn oxiderende lucht toegevoerd krijgt via de stookruimte en waarvan de producten van de verbranding onmiddellijk naar buiten gevoerd worden via een afvoerleiding;
  6° warmtegenerator van het type unit : stookketel die onlosmakelijk verbonden is met een atmosferische of gepulseerde brander, afgesteld door de fabrikant;
  7° atmosferische brander : de brander met zonder mechanische hulpmiddelen aangevoerde oxiderende lucht;
  8° gepulseerde brander : de brander met aan de hand van een ventilator aangevoerde oxiderende lucht, erkend en afzonderlijk van de stookketel verkrijgbaar;
  9° premix gasbrander : de brander waarin de oxiderende lucht in zijn geheel vermengd wordt met de gasachtige brandstof voor aanvang van de verbranding;
  10° stookruimte : de ruimte waarin één of meerdere warmtegeneratoren opgesteld zijn;
  11° bouwjaar : het bouwjaar van de warmtegenerator. Dat jaar wordt bepaald door de informatie vermeld op de kenplaat. Indien er geen kenplaat voorhanden is of wanneer deze onleesbaar is, wordt het bouwjaar bepaald doordat het wordt afgeleid van de informatie op de installatiefactuur, het opleveringsverslag of de technische documentatie van de warmtegenerator;
  12° nuttig nominaal vermogen (in kW) : het door de fabrikant vastgestelde en gewaarborgde maximale verwarmingsvermogen dat de ketel in continu-bedrijf kan afgeven, terwijl de door de fabrikant vermelde nuttige rendementen worden gehaald;
  13° centrale verwarmingsdossier : het dossier opgemaakt voor elke centrale verwarmingsinstallatie, dat volgende stukken bevat :
  a) de berekeningsnota voor de dimensionering van de installatie;
  b) het opleveringsverslag bij de eerste inbedrijfsname van een nieuwe centrale verwarmingsinstallatie;
  c) in voorkomend geval, het omstandige diagnoseverslag;
  d) de controle-attests;
  c) de gebruiks- en onderhoudsinstructies;
  14° bestaande centrale verwarmingsinstallatie : elke centrale verwarmingsinstallatie die voor het eerst in gebruik is genomen vóór inwerkingtreding van dit besluit. Wanneer de stookketel of zijn brander vervangen wordt na inwerkingtreding van dit besluit, wordt de centrale verwarmingsinstallatie niet meer als reeds bestaand beschouwd;
  15° [1 erkende technicus : elke natuurlijke persoon erkend overeenkomstig artikel 20; [3 elke natuurlijke persoon erkend inzake vloeibare brandstoffen, gasachtige brandstoffen of omstandige diagnose, overeenkomstig artikel 20;]3 ]1
  16° [3 ...]3
  17° eigenaar : de eigenaar van de centrale verwarmingsinstallatie;
  18° gebruiker : de gebruiker(s) van de centrale verwarmingsinstallatie;
  19° [1 AWAC" : "Agence wallonne de l'Air et du Climat" (Waals Agentschap voor Lucht en Klimaat);]1
  20° [1 Voorzitter : de Voorzitter van AWAC of diens gemachtigde;]1
  21° toezichthoudende ambtenaren : de ambtenaren aangewezen op grond van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 23 december 1992 tot aanwijzing van de ambtenaren bevoegd voor het opsporen en vaststellen van overtredingen inzake de leefmilieubescherming, voor het opsporen en vaststellen van de overtredingen van de wet van 28 december 1964 inzake de bestrijding van de luchtverontreiniging;
  22° goede praktijkcode : een geheel van voor het publiek toegankelijke schriftelijke regels inzake de bouw, de plaatsing, de aansluiting, het gebruik en het onderhoud van centrale verwarmingsinstallaties, met in begrip van de geschikte productnormen en de algemeen aanvaarde regels inzake goed vakmanschap in de betrokken beroepscategorieën.
  [1 23° onderneming : elke natuurlijke of rechtspersoon die een activiteit van installatie van centrale en gasverwarming uitoefent en die zich geschikt heeft naar de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 januari 2009 betreffende de beroepsbekwaamheid voor de uitoefening van zelfstandige activiteiten van het bouwvak en van de elektrotechniek, alsook van de algemene aanneming;]1
  [3 24° verslag van omstandige diagnose : diagnoseverslag voor de gezamenlijke verwarmingsinstallatie, incluis de evaluatie van het rendement van de verwarmingsketel, waarbij de diagnose verricht wordt bij de periodieke controle en de dimensionering ervan ten opzichte van de verwarmingsbehoeften van het gebouw, alsook een advies over de vervanging van de verwarmingsketel, over andere wijzigingen aan het verwarmingssysteem en over alternatieve oplossingen die voor een aanzienlijke energiebesparing kunnen zorgen;]3
  [3 25° Administratie : De Waalse Overheidsdienst, Operationeel Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie, Departement Energie en Duurzaam Gebouw.]3
  Hoe dan ook maken volgende bepalingen in de volgende hiërarchische volgorde deel uit van de goede praktijkcode :
  a) de adequate bepalingen van de Belgische wetten en de Waalse decreten en de uitvoeringsbesluiten ervan;
  b) de adequate Begische en Europese normen;
  c) de regels bekendgemaakt door de beroepsfederaties inzake verwarming en brandstoffen en de verdelers van warmtegeneratoren.
  Spreken deze verschillende regels uit punt c elkaar tegen, dan treedt het [2AWAC]2 als scheidsrechter op.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (3)<BWG 2014-05-15/63, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

HOOFDSTUK II. - Plaatsen van centrale verwarmingsinstallaties
Art.3.Elke onderneming die centrale verwarmingsinstallaties plaatst die van vloeibare of gasachtige brandstoffen voorzien worden, beschikt over minstens één erkend technicus overeenkomstig bijlage I.
  Ze deelt het [1AWAC]1 de naam en de certificaatnummers mee van de bij haar in dienst zijnde technici door het formulier dat beschikbaar is op de [1AWAC]1-website in te vullen.
  Het formulier wordt elektronisch of, bij ontstentenis, bij eenvoudig schrijven dan wel tegen ontvangstbewijs overgezonden. Ze deelt eveneens binnen één maand en volgens dezelfde regels elke wijziging mee betreffende de bij haar in dienst zijnde erkende technici.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.4. § 1. De stookruimte, met inbegrip van de systemen voor luchtaanvoer- en -afvoer en voor afvoer van de verbrandingsgassen, gelegen in een gebouw waarvan het dossier voor de aanvraag van de aanvankelijke stedenbouwkundige vergunning ingediend is de dag na de inwerkingtreding van dit besluit voldoet al naar gelang aan :
  1° de norm NBN B 61-001 : Stookafdelingen en schoorstenen, eerste uitgave, oktober 1986, of aan de laatste herziening ervan;
  2° de norm NBN B 61-002 : Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW - Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer of rookafvoer, of aan de laatste herziening ervan;
  de norm NBN D 51-003 : Binneninstallaties voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen - Algemene bepalingen, vierde uitgave, juli 2004, of aan de laatste herziening ervan;
  4° de norm NBN D 51-004 : Installaties voor brandbaar aardgas lichter dan lucht, verdeeld door leidingen - Bijzondere installaties, januari 1992, of aan de laatste herziening ervan;
  5° de norm NBN D 51-006 : Binnenleidingen voor commercieel butaan of propaan in gasfase op een werkdruk van maximum 5 bar en plaatsing van de verbruikstoestellen - Algemene bepalingen, 2005, of aan de laatste herziening ervan.
  § 2. De stookruimte, met inbegrip van de systemen voor luchtaanvoer- en -afvoer en voor afvoer van de verbrandingsgassen, gelegen in een gebouw waarvan het dossier voor de aanvraag van de aanvankelijke stedenbouwkundige vergunning ingediend is voor of de dag van de inwerkingtreding van dit besluit voldoet aan de bepalingen vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
  § 3. Elke centrale verwarmingsinstallatie wordt uitgerust met meetgaten overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.

Art.5.[1 Voor de installatie van één of meer verwarmingsketels wordt het noodzakelijke nominale calorische vermogen berekend aan de hand van de methode die door de Minister van Energie bepaald wordt. Hij kan de methode aanpassen naar gelang van het al dan niet nieuwe karakter van het gebouw en al naar gelang van de bestemming ervan.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/63, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Art.6.Na de plaatsing van een centrale verwarmingsinstallatie met vloeibare of gasachtige brandstoffen stelt de overeenkomstig bijlage I erkende technicus [1 van een onderneming]1 die de eerste inbedrijfsname van die installatie heeft uitgevoerd overeenkomstig artikel 9, § 1, 2°, een berekeningsnota op voor de uitvoering van de methode waarvan sprake in artikel 5. Die nota wordt samen met de gebruiks- en onderhoudsinstructues van de elementen waaruit de centrale verwarmingsinstallatie bestaat, aan de eigenaar van die installatie overgemaakt als laatstgenoemde de plaatsing niet zelf verricht heeft.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

HOOFDSTUK III. - Interventies op centrale verwarmingsinstallaties
Art.7. Elke interventie op het verbrandingsgedeelte van een warmtegenerator met vloeibare of gasachtige vloeistoffen kan enkel worden uitgevoerd door een overeenkomstig bijlage I erkend technicus.

HOOFDSTUK IV. - Gebruik van centrale verwarmingsinstallaties
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.8. § 1. Een centrale verwarmingsinstallatie die voldoet aan de criteria vastgesteld in bijlage II wordt geacht in goede staat van werking te verkeren.
  § 2. De warmtegeneratoren uitgerust met branders die werkt op verschillende brandstoffen, voldoen aan de criteria vastgesteld voor elke brandstof die gebruikt mag worden.

Afdeling 2. - Verplichtingen van de eigenaar en van de gebruiker van de centrale verwarmingsinstallatie
Art.9.§ 1. Om zich ervan te vergewissen dat zijn centrale verwarmingsinstallatie in goede staat van werking verkeert, zal de eigenaar van de installatie :
  1° een warmtegenerator met vloeibare of gasachtige brandstoffen laten plaatsen door [1 [3 de technicus van een onderneming erkend inzake vloeibare of gasachtige brandstoffen]3 ]1 .
  [1 Afwijkend mag de plaatsing verricht worden door personen die niet de hoedanigheid van erkend technicus van een onderneming bezitten, op voorwaarde dat dat werk verricht wordt onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een erkend technicus van een onderneming.]1 ;
  2° de eerste inbedrijfsname van een warmtegenerator met vloeibare of gasachtige brandstoffen laten uitvoeren door een overeenkomstig bijlage I erkend technicus;
  3° een oplevering van een warmtegenerator met vloeibare of gasachtige brandstoffen laten uitvoeren overeenkomstig de bepalingen van artikel 11, § 1, en dit :
  a) bij de eerste inbedrijfsname wanneer de technicus die deze verrichting uitvoert eveneens de oplevering verricht;
  b) uiterlijk vijftien dagen na de eerste inbedrijfsname wanneer de eigenaar de oplevering laat uitvoeren door een derde persoon. In dat geval maakt de erkende technicus die de eerste inbedrijfsname verricht heeft de eigenaar van de installatie een voorlopig opleveringsattest over waarvan het model bepaald wordt door het [2AWAC]2 en waarin minstens de volgende gegevens vermeld zijn :
  - naam en certificaatnummer van de technicus die de inbedrijfsname heeft verricht;
  - een verklaring waarmee aangetoond wordt dat de plaatsing is geschied met naleving van de bepalingen van dit besluit;
  4° [3 als het geplaatst nominaal vermogen hoger is dan 20 kW, een omstandige diagnose laten uitvoeren in het kader van de inspectie bedoeld in artikel 13 en overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, § 1.]3
  § 2. Tijdens de gehele duur van de werking van de centrale verwarmingsinstallatie bewaart de eigenaar de originele exemplaren van de volgende stukken :
  1° de berekeningsnota waarvan sprake in artikel 6;
  2° het opleveringsverslag waarvan sprake in artikel 11, § 3;
  3° in voorkomend geval, bij afwijking van de normen waarvan sprake in artikel 4, § 1, de nota waarvan sprake in artikel 62, § 1, lid 2;
  4° het omstandige diagnoseverslag waarvan sprake in artikel 12, § 4, 1°.
  Indien de eigenaar niet de gebruiker is van de centrale verwarmingsinstallatie, verstrekt hij een afschrift van de documenten genoemd in lid 1 aan de gebruiker.
  Indien een centrale verwarmingsinstallatie warmte produceert voor meerdere gebruikers, wordt het centrale verwarmingsdossier overgemaakt aan de persoon die verantwoordelijk is voor het technisch beheer van de verwarmingsinstallatie.
  Bij verandering van gebruiker maakt de eigenaar het centrale verwarmingsdossier aan de nieuwe gebruiker over.
  De stukken waarvan sprake in lid 1 liggen ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (3)<BWG 2014-05-15/63, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Art.10.De gebruiker van de centrale verwarmingsinstallatie :
  1° maakt uitsluitend gebruik van de brandstof waarvoor de installatie is gebouwd en afgesteld;
  2° ziet erop toe de installatie in een zodanige staat van werking te vrijwaren dat de impact van het gebruik ervan op het leefmilieu en het risico voor de personen zo laag mogelijk is;
  3° leeft de gebruiks- en onderhoudsinstructies na van de fabrikanten van de elementen waaruit de centrale verwarmingsinstallatie bestaat;
  4° laat [1 de onderhoudsbeurten en]1 de periodieke controles uitvoeren overeenkomstig de bepalingen van artikel 13;
  5° bewaart het centrale verwarmingsdossier en houdt het ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar;
  6° geeft de eigenaar het centrale verwarmingsdossier terug zodra hij ophoudt er gebruiker van te zijn;
  7° verstrekt de eigenaar onverwijld [1 het periodieke nazichtsattest]1 op verzoek van laatstgenoemde.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

HOOFDSTUK V. - Oplevering, omstandige diagnose en nazicht van de centrale verwarmingsinstallaties
Afdeling 1. - Opleveringsprocedure
Art.11. § 1. De oplevering waarvan sprake in artikel 9, § 1, 3°, wordt verricht overeenkomstig de bepalingen van bijlage III.
  § 2. Het personeel dat de oplevering waarvan sprake in § 1 verricht, voldoet aan volgende voorwaarden :
  1° over de erkenning waarvan sprake in bijlage I beschikken;
  2° indien het nuttige nominale vermogen van de ketel of van de gezamenlijke ketels die aangesloten is (zijn) op hetzelfde hydraulisch net hoger is dan of gelijk is aan 400 kW, werken in opdracht van een overeenkomstig de voorwaarden van artikel 16 geaccrediteerde controle-instelling werken.
  § 3. De erkend technicus die de oplevering waarvan sprake in § 1 heeft verricht, maakt de eigenaar een opleveringsverslag over en bewaart er tijdens een minimumduur van vier jaar een duplicaat van dat ter beschikking van de toezichthoudend ambtenaar wordt gehouden.
  Dat verslag stemt overeen met het model vastgelegd door de Minister van Leefmilieu en bevat minstens de gegevens ingezameld overeenkomstig de nadere regels bepaald in bijlage III.
  Bij het opleveringsverslag, overgemaakt aan de eigenaar, worden de ticketten gevoegd, geproduceerd door de gebruikte meetuitrustingen zoals bedoeld in artikel 14, § 1, lid 2, 1°.
  § 4. Een warmtegenerator mag niet in bedrijf genomen of gehouden worden dan als het opleveringsverslag gunstig is.
  Als de generator niet conform wordt verklaard, mag hij pas in bedrijf worden genomen na afloop van een nieuwe oplevering.
  In woongebouwen kan een warmtegenerator waarvan het opleveringsverslag tot niet-conformiteit ervan besluit evenwel één enkele keer, ter afwijking van lid 2, in bedrijf gehouden worden tijdens een periode van maximum drie maanden tussen september en april, behalve als de werking ervan de veiligheid van de personen in het gedrang dreigt te brengen.

Afdeling 2. - Omstandige diagnose
Art.12.§ 1. [1 De omstandige diagnose bedoeld in artikel 9, § 1, 4°, wordt verricht aan de hand van een berekeningsinstrument of een software bepaald door de Minister en ter beschikking gesteld door de Administratie.]1
  [1 De diagnose betreffende de centrale verwarmingsinstallaties met een nuttig nominaal vermogen van 100 kW of minder, uitgerust met één enkele warmtegenerator en bevoorraad met vloeibare of gasachtige brandstoffen, wordt omstandige diagnose van het type I genoemd.
   De diagnose betreffende alle andere centrale verwarmingsinstallaties wordt omstandige diagnose van het type II genoemd.]1
  [2 De grondige diagnose wordt uitgevoerd op centrale verwarmingsinstallaties en op ventilatiesystemen gecombineerd met een centrale verwarmingsinstallatie als bedoeld in artikel 2, 14°, van het besluit van de Waalse regering van 15 mei 2014 ter uitvoering van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestaties van gebouwen.]2
  § 2. [1 Het personeel bedoeld in paragraaf 1 beschikt over een erkenning als technicus inzake omstandige diagnose :
   1° van het type I voor de centrale verwarmingsinstallaties bevoorraad met vloeibare of gasachtige brandstoffen en uitgerust met één enkele warmtegenerator, waarvan het nuttige nominale vermogen gelijk is aan 100 kW of minder;
   2° van het type II in de andere gevallen.]1
  [1 ...]1
  De Minister van Energie kan vereisten vastleggen bovenop de vereisten omschreven in het eerste lid.
  De Minister van Energie legt de erkenningsvoorwaarden vast voor de certificaten of andere gelijkwaardige stukken die verkregen zijn in het Vlaamse Gewest, in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of in een andere lidstaat van de Europese Unie.
  § 3. [1 ...]1
  § 4. De persoon die de diagnose verricht heeft zoals bedoeld in § 1 :
  1° maakt de eigenaar een omstandige diagnoseverslag over waarvan de inhoud wordt vastgelegd door de Minister van Energie en houdt er een duplicaat van ter beschikking van de toezichthoudend ambtenaar, tijdens minstens twee jaar;
  2° verstrekt de eigenaar raad over de vervanging van warmtegeneratoren, over andere mogelijke wijzigingen van het verwarmingssysteem en over de te overwegen alternatieve oplossingen die een vermindering van het energieverbruik mogelijk maken;
  3° licht de eigenaar in over de bestaande tegemoetkomingsmaatregelen van de overheid of van derden met het oog op de verbetering of de vervanging van weinig performante centrale verwarmingsinstallaties.
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/63, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>
  (2)<BWG 2023-01-11/02, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 24-02-2023>

Afdeling 3. - Periodieke [1 inspecties]1   ----------   (1)
Art.13.§ 1. [2 De periodieke inspectie bestaat in de periodieke controle bedoeld in artikel 10, 4°, en in bijlage IV en, als het geplaatst nominaal vermogen hoger is dan 20 kW, in de omstandige diagnose bedoeld in de artikelen 9, 4°, en 12.
   De periodieke inspectie wordt gevoerd aan de volgende minimale frequenties :


Type brandstofInspectiefrequentie
Vaste brandstoffenJaarlijks
Vloeibare brandstoffenJaarlijks
Gasachtige brandstoffenOm de drie jaar als het nuttig nominaal vermogen gelijk is aan 100 kW of minder. Om de twee jaar als het nuttig nominaal vermogen 100 kW overschrijdt.

  In afwijking van het tweede lid moet de omstandige diagnose niet herhaald worden indien ondertussen geen wijziging is aangebracht aan het verwarmingssysteem of in de vereisten inzake gebouwverwarming. Indien een wijziging werd aangebracht, wordt de omstandige diagnose ten vroegste twee jaar na de wijziging doorgevoerd, bij de eerste periodieke controle na de periode van twee jaar.
  [3 In afwijking van het tweede lid wordt de grondige diagnose niet uitgevoerd wanneer :
   1° de installatie expliciet onder een overeengekomen energieprestatiecriterium of een contractuele regeling valt waarin een overeengekomen niveau van energie-efficiëntieverbetering is vermeld, zoals energieprestatiecontracten, of wordt beheerd door een nutsbedrijf- of netwerkexploitant en daarom aan prestatiemonitoringmaatregelen aan de systeemzijde is onderworpen, op voorwaarde dat deze aanpak hetzelfde globale resultaat oplevert als het resultaat van de eisen bedoeld in het tweede lid; of
   2° het gebouw is uitgerust met een systeem voor gebouwautomatisering en -controle zoals bedoeld in artikel 19/3 van het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014 tot uitvoering van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van gebouwen.
   Voor de toepassing van lid 5, 1°, wordt onder "energieprestatiecontract" verstaan een contractuele overeenkomst tussen de begunstigde en de leverancier van een maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie, die gedurende de gehele contractperiode wordt gecontroleerd en bewaakt en waarbij investeringen (werken, leveringen of diensten) voor die maatregel worden vergoed op basis van een contractueel overeengekomen niveau van energie-efficiëntieverbetering of een ander overeengekomen energieprestatiecriterium, zoals financiële besparingen.]3
   Daarenboven wordt een controle gevoerd na elke interventie op het verbrandingsgedeelte van de warmtegenerator.]2
  § 2. De data waarop de controles dienen te gebeuren, moeten berekend worden vanaf de datum van eerste inbedrijfsname van de warmtegenerator.
  De controles dienen uiterlijk verricht te worden binnen de drie maanden die daarop volgen.
  § 3. [1 De controles worden uitgevoerd door het personeel dat over de kwalificatie en, indien vereist, over de erkenning waarvan sprake in bijlage I beschikt.]1
  § 4. De persoon die de controle heeft verricht, maakt de gebruiker het controleattest over dat overeenstemt met het model vastgelegd door de Minister van Leefmilieu waarin minstens de gegevens ingezameld volgens de nadere regels bepaald in bijlage IV [2 en aanbevelingen voor een beter rendement van de energieprestatie van het geïnspecteerde systeem]2 over aan de persoon die over het centrale verwarmingsdossier betreffende de plaatsing van de centrale verwarming beschikt en houdt er een duplicaat van ter beschikking van de toezichthoudend ambtenaar.
  Aan het controleattest, overgemaakt aan de gebruiker, worden de ticketten gevoegd, geproduceerd door de gebruikte meetuitrustingen zoals bedoeld in artikel 14, § 1, lid 2, 1°.
  De gebruiker en de persoon die de controle heeft verricht bewaren de twee laatste attesten.
  § 5. Als de centrale verwarmingsinstallatie na afloop van de controle niet conform wordt verklaard, laat de eigenaar of de gebruiker, al naar gelang, binnen de vijf maanden de elementen van die installatie herstellen of aanpassen die aan de oorsprong van de niet-conformiteit liggen.
  Na afloop van die termijn wordt er een nieuwe controle verricht. Als de installatie opnieuw niet-conform wordt verklaard, wordt ze stopgezet en mag ze niet in werking worden gesteld dan na afloop van een nieuwe controle waarbij tot de conformiteit van de installatie wordt besloten.
  In woongebouwen kan een centrale verwarmingsinstallatie die niet-conform wordt verklaard a afloop van de periodieke controle evenwel één enkele keer, ter afwijking van lid 2, in bedrijf gehouden worden tijdens een periode van maximum drie maanden tussen september en april, behalve als de werking ervan de veiligheid van de personen in het gedrang dreigt te brengen.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2014-05-15/63, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>
  (3)<BWG 2023-01-11/02, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 24-02-2023>

Afdeling 4. - Meettoestellen
Art.14. § 1. De meetuitrustingen die gebruikt worden bij de uitvoering van de oplevering, de omstandige diagnose of de controles bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13 beantwoorden, voor wat betreft de gasmetingen of volgende parameters : CO, O 2 , CO 2 , temperaturen, druk, aan de technische vereisten van tabel 1 van de norm NBN EN 50379-1 : Specificatie voor draagbaar elektrisch materieel bestemd voor het meten van rookgasparameters van verwarmingstoestellen - Deel 1 : Algemene eisen en beproevingsmethoden, eerste editie, 2004, of de laatste herziening ervan.
  Daarnaast worden die uitrustingen uitgerust om :
  1° ticketten te kunnen produceren waarop de uitslagen van de verrichte metingen worden vermeld, evenals datum en uur waarop ze zijn uitgevoerd;
  2° de gelijktijdige aansluiting mogelijk maken van twee temperatuursonden om tegelijk de temperatuur te kunnen meten van de verbrandingsgassen en van de oxiderende lucht bij gesloten warmtegeneratoren.
  § 2. De goede staat van werking en de dichtheid worden gecontroleerd door de technicus voor elke meting en geijkt (nulstelling) volgens de voorschriften van de fabrikant.
  § 3. De meetuitrustingen worden gecontroleerd en geijkt voor het eerste gebruik en minstens één keer om de twee jaar overeenkomstig de internationaal erkende normen of, bij ontstentenis, volgens de aanwijzingen verstrekt door de fabrikant ervan.
  Bij de controle en de ijking wordt er een attest van de goede werking van het apparaat verstrekt en wordt er een sticker op het toestel gekleefd. Die sticker vermeldt de datum van de laatste controle/ijking, en de datum van de volgende controle/ijking. Een afschrift van het attest van de goede werking hoort bij het betrokken toestel.
  De controle- en ijkingscertificaten van de meettoestellen worden ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaren gehouden.

Afdeling 5. - Register van de opleverings-, omstandige diagnose en periodieke controle-akten en mededeling van de gegevens aan het bestuur
Art.15.§ 1. Het personeel dat de oplevering, de omstandige diagnose en de periodieke controles waarvan sprake in de artikelen 11, 12 en 13 heeft uitgevoerd, houdt een chronologisch register bij van die akten die hij gedurende vier jaar bewaart.
  § 2. Het personeel bedoeld in § 1 maakt binnen de vijf werkdagen, op eenvoudig verzoek van de [1Voorzitter]1 of van de toezichthoudende ambtenaar een afschrift over van de volgende stukken :
  - het register bedoeld in § 1;
  - elk opleveringsverslag dat hij opstelt;
  - elk omstandig diagnoseverslag dat hij opgesteld heeft;
  - elk controleattest dat hij opgesteld heeft.
  § 3. Met inachtneming van de beginselen omschreven in bijlage V mag de Minister van Leefmilieu de gegevens vastleggen die bovenop de gegevens bedoeld in §§ 1 en 2 komen, en de regels voor het overmaken ervan, die het personeel dat de oplevering, de omstandige diagnose en de periodieke controles bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13 heeft uitgevoerd, aan de [1Voorzitter]1 moet overmaken.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Afdeling 6. - Controle van het werk van de technici [1 ...]1 erkend door een aangewezen geaccrediteerde controle-instelling   ----------   (1)
Art.16.§ 1. De [2Voorzitter]2 kan te allen tijde een opgeleverde verwarmingsinstallatie die gecontroleerd is of die een omstandige diagnose ondergaat overeenkomstig dit besluit, onderwerpen aan een controle door een geaccrediteerde controle-instelling aangewezen overeenkomstig de bepalingen geldend voor de overheidsopdrachten.
  De controle heeft betrekking op de conformiteit van de interventies door het erkende personeel bedoeld in bijlage I, het personeel bedoeld in artikel 12, § 2, [1 ...]1 , ten opzichte van de vereisten bepaald in dit besluit.
  § 2. Om aangewezen te worden overeenkomstig § 1, vervult de geaccrediteerde controle-instelling volgende voorwaarden,
  1° geaccrediteerd zijn :
  a) als controle-instelling van het type A op grond van de criteria NBN - EN ISO/IEC 17020 : Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren, eerste editie, november 2004, of de laatste herziening ervan, voor de activiteiten bepaald in dit besluit, overeenkomstig het accreditatiesysteem ingevoerd overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van de instellingen voor de conformiteitsbeoordeling, of;
  b) door een organisatie die gelijkwaardig is aan de instelling die de accreditaties aflevert in het kader van het systeem bedoeld in punt a, waarbij criteria opgelegd worden die dezelfde garanties bieden als het accreditatiesysteem bedoeld in punt a;
  2° onder het personeel beschikken over houders van een bekwaamheidsattest voor vloeibare en/of gasachtige brandstoffen die overeenstemmen met het soort te bezoeken installatie en, in voorkomend geval, beschikkend over het bekwaamheidsattest inzake de omstandige diagnose die overeenstemt met het soort te bezoeken installatie.
  De aanwijzing wordt verleend voor een periode van maximum drie jaar. Ze is verlengbaar.
  [3 § 3. Jaarlijks wordt op basis van een toevalsselectie een statistisch significant percentage van de verslagen gecontroleerd door de geaccrediteerde controle-instelling.]3
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (3)<BWG 2014-05-15/63, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Art.17.Bij elke controle verstrekt de instelling bedoeld in artikel 16 een controleverslag aan de [1Voorzitter]1 en :
  1° aan de eigenaar indien de interventie die gecontroleerd wordt een oplevering is zoals bedoeld in artikel 11 of een omstandige diagnose zoals bedoeld in artikel 12;
  2° aan de gebruiker indien de interventie die gecontroleerd wordt een periodieke controle is zoals bedoeld in artikel 13.
  Als uit de controle blijkt dat de gecontroleerde persoon zijn opdracht op niet-reglementaire wijze heeft uitgevoerd, kan er een nieuwe controle gehouden worden in aanwezigheid van de geaccrediteerde instelling en van de gecontroleerde persoon, op verzoek van laatstgenoemde. In dat geval licht de geaccrediteerde instelling de [1Voorzitter]1 per aangetekend schrijven daarover in, uiterlijk acht werkdagen voor die nieuwe controle. De [1Voorzitter]1 of de toezichthoudend ambtenaar mogen de controle bijwonen. Als de nieuwe controle de aanvankelijke conclusies, geformuleerd door de geaccrediteerde instelling, bevestigt, worden de kosten ervan overgenomen door de gecontroleerde persoon.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.18. De vergoeding voor de dienstverlening van de instelling aangewezen overeenkomstig artikel 16 leeft de perken van de beschikbare kredieten bij het Fonds voor de Milieubescherming na.

HOOFDSTUK VI. - [1 Erkenning van de technici inzake vloeibare brandstoffen, de technici inzake gasachtige brandstoffen en de technici inzake omstandige diagnose]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden
Art.19. Om erkend te worden voldoet elke persoon aan de volgende voorwaarden :
  1° voor de erkenning als technicus voor vloeibare brandstoffen, houder zijn van een geldig bekwaamheidsattest voor vloeibare brandstoffen;
  2° voor de erkenning als technicus voor gasachtige brandstoffen :
  a) van het type GI : houder zijn van het geldige bekwaamheidsattest voor gasachtige brandstoffen van het type GI, verstrekt overeenkomstig hoofdstuk VI;
  b) van het type GII : houder zijn van het geldige bekwaamheidsattest voor gasachtige brandstoffen van het type GI, verstrekt overeenkomstig hoofdstuk VI;
  3° beschikken over het behoorlijk onderhouden materiaal nodig voor de controles betreffende de goede werking van de installaties;
  4° als zelfstandige of loontrekkende werkzaam zijn bij een onderneming die bij de Kruispuntbank van de Ondernemingen geregistreerd is;
  5° wanneer hij een verantwoordelijkheid heeft in het beheer van de onderneming, werkzaam zijn bij een onderneming die de tegels voor de toegang tot het beroep naleeft indien dat vereist is.

Afdeling 1bis. [1 - Voorwaarden tot erkenning van de technici inzake omstandige diagnose.]1   ----------   (1)
Art.19bis. [1 § 1. Om erkend te worden als technicus inzake omstandige diagnose van het type I moeten de volgende voorwaarden vervuld worden :
   1° beschikken over het bekwaamheidscertificaat inzake vloeibare of gasachtige brandstoffen;
   2° beschikken over het bekwaamheidscertificaat inzake omstandige diagnose van het type I;
   3° beschikken over het behoorlijk onderhouden materiaal dat nodig is voor de controles op de goede werking van de installaties;
   4° als zelfstandige of loontrekkende werkzaam zijn bij een onderneming die bij de Kruispuntbank van de Ondernemingen geregistreerd is;
   5° wanneer hij een verantwoordelijkheid heeft in het beheer van de onderneming, werkzaam zijn bij een onderneming die de regels voor de toegang tot het beroep naleeft indien dat vereist is.
   Als de aanvrager erkend is als technicus inzake vloeibare of gasachtige brandstoffen, levert hij slechts het bewijs van de naleving van de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 2°.
   § 2. Om erkend te worden als technicus inzake omstandige diagnose van type II moeten de volgende voorwaarden vervuld worden :
   1° beschikken over het bekwaamheidscertificaat inzake vloeibare of gasachtige brandstoffen;
   2° beschikken over het bekwaamheidscertificaat inzake omstandige diagnose van het type II;
   3° beschikken over het behoorlijk onderhouden materiaal dat nodig is voor de controles op de goede werking van de installaties;
   4° als zelfstandige of loontrekkende werkzaam zijn bij een onderneming die bij de Kruispuntbank van de Ondernemingen geregistreerd is;
   5° wanneer hij een verantwoordelijkheid heeft in het beheer van de onderneming, werkzaam zijn bij een onderneming die de regels voor de toegang tot het beroep naleeft indien dat vereist is.
   Als de aanvrager erkend is als technicus inzake vloeibare of gasachtige brandstoffen, levert hij slechts het bewijs van de naleving van de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 2°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/63, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Afdeling 2. - Procedure voor de toekenning van de erkenning
Art.20.§ 1. De erkenningsaanvraag wordt aan de [1Voorzitter]1 gericht of hem tegen ontvangstbewijs overgemaakt.
  De aanvraag wordt ingediend aan de hand van een formulier dat ter beschikking wordt gesteld op de website van het [2AWAC]2.
  § 2. De [1Voorzitter]1 stuurt de aanvrager zijn beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag binnen vijftien dagen te rekenen van de dag waarop hij die heeft ontvangen
  De aanvraag is onvolledig als er gevraagde gegevens of stukken ontbreken.
  § 3. Als de aanvraag onvolledig is, deelt de [1Voorzitter]1 per schrijven aan de aanvrager mee welke gegevens of stukken ontbreken. De aanvrager beschikt vervolgens over dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het schrijven, om de ontbrekende gegevens of stukken per schrijven of ontvangstbewijs aan de [1Voorzitter]1 te sturen. Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvullende stukken en gegevens stuurt de [1Voorzitter]1 zijn beslissing waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk bevonden werd.
  § 4. De [1Voorzitter]1 deelt zijn beslissing tot toekenning of weigering van de erkenning bij ter post aangetekende brief aan de aanvrager mee binnen zestig dagen, te rekenen van de dag waarop hij de erkenningsaanvraag heeft ontvangen.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Afdeling 3. - Beroepsprocedure
Art.21.Er kan door de aanvrager bij de Minister van Leefmilieu tegen de beslissingen waarvan sprake in artikel 20, § 4, een beroep ingediend worden. Het beroep wordt per schrijven met ontvangstbewijs aan de [1Voorzitter]1 gezonden binnen de twintig dagen na ontvangst van de omstreden beslissing. Het wordt ingediend aan de hand van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het [2AWAC]2.
  De Minister van Leefmilieu deelt zijn beslissing per brief aan de aanvrager mee binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen.
  [3 In afwijking van het eerste lid, kan tegen de beslissing bedoeld in artikel 20, § 4, een beroep bij de Minister van Energie ingediend worden onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde modaliteiten als in het eerste lid wanneer de aanvraag betrekking heeft op de erkenning als technicus inzake omstandige diagnose.
   De Minister van Energie stuurt zijn beslissing volgens dezelfde modaliteiten en binnen dezelfde termijn als de Minister van Leefmilieu.]3
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (3)<BWG 2014-05-15/63, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Afdeling 4. - Dossierrecht
Art.22.§ 1er. Een dossiersrecht, waarvan de opbrengst integraal aan het "Fonds pour la protection de l'environnement" gestort wordt, wordt ten laste van de technicus voor vloeibare brandstoffen of de technicus voor gasachtige vloeistoffen van niveau GI geheven wegens de indiening van een aanvraag overeenkomstig artikel 20, § 1.
  Het dossierrecht wordt vastgesteld op 150 euro. Het is verschuldigd op de datum van indiening van de erkenningsaanvraag.
  Er wordt een afschrift van het ontvangstbewijs van de storting of van het debetbericht voor de storting van het dossierrecht gevoegd bij de erkenningsaanvraag.
  § 2. Het dossierrecht waarvan sprake in § 1 is niet verschuldigd door de technicus die over een geldige erkenning beschikt voor de vloeibare brandstoffen indien hij een erkenning aanvraagt voor de gasachtige vloeistoffen, en omgekeerd. In die gevallen moet een afschrift van de beslissing van de [1Voorzitter]1, waarvan sprake in artikel 20, § 4, bij de nieuwe erkenningsaanvraag worden gevoegd.
  § 3. Jaarlijks op één januari wordt het bedrag waarvan sprake in § 2, lid 2, aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen van het afgelopen jaar. Het bedrag wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt die verkregen wordt door de verhouding te berekenen tussen het indexcijfer van de consumptieprijzen geldig tijdens de lopende maand januari en het indexcijfer dat geldig was tijdens de maand januari van het voorafgaande jaar. Het aldus verkregen bedrag wordt naar de lagere eenheid afgerond.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Afdeling 5. - Duur, wijziging en verlenging van de erkenning
Art.23. De erkenning wordt toegekend voor een beperkte duur op de datum waarop het relevante bekwaamheidsattest vervalt.

Art.24. De artikelen 19 tot en met 22 zijn van toepassing op de aanvraag tot verlenging van de erkenning.
  Het aanvraagformulier wordt samen met het attest van de voortgezette opleiding, waarvan sprake in artikel 38, mutatis mutandis, ingediend.

Art.25.De erkende technicus licht het [1AWAC]1 binnen de maand per aangetekend schrijven in over elke wijziging die betrekking heeft op zijn erkenning.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Afdeling 6. - Opschorting en intrekking van de erkenning
Art.26.De [1Voorzitter]1 kan de erkenning opschorten of intrekken indien de erkend technicus :
  1° de bepalingen van dit besluit overtreedt;
  2° de controle van zijn activiteiten door de toezichthoudende ambtenaren belet.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.27.§ 1. Wanneer de [1Voorzitter]1 voornemens is de erkenning op te schorten of in te trekken, licht hij er bij aangetekend schrijven de betrokken technicus over in en, in voorkomend geval, de onderneming waar hij werkzaam is. Het voorstel tot opschorting of intrekking vermeldt de motieven die die opschorting of intrekking verantwoorden.
  De erkend technicus beschikt over een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel tot opschorting of intrekking om zijn schriftelijke bemerkingen over te maken aan de [1Voorzitter]1.
  Hij wordt eveneens op eigen verzoek gehoord.
  § 2. De [1Voorzitter]1 beslist over het beroep binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van :
  1° ofwel de ontvangst van de bemerkingen waarvan sprake in § 1, lid 2, of, bij ontstentenis, van de afloop van de termijn van dertig dagen bedoeld in hetzelfde lid;
  2° ofwel, indien ze gehouden wordt, tijdens de hoorzitting waarvan sprake in § 1, lid 3.
  De beslissing wordt bij aangetekend schrijven aan de betrokken erkend technicus en aan zijn eventuele werkgever overgemaakt.
  § 3. Bij intrekking van de erkenning dient de technicus het originele exemplaar en de eventuele voor eensluidend verklaarde afschriften van de erkenning binnen de veertien dagen na het versturen van de beslissing aan het [2AWAC]2 terug te geven.
  § 4. De [1Voorzitter]1 kan de erkenning onmiddellijk opschorten indien er sprake is van een bijzonder gemotiveerd geval van dringende noodzakelijkheid.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.28.Er kan door de betrokken erkend technicus een beroep worden ingediend tegen de beslissingen tot opschorting of intrekking van de erkenning bij de Minister van Leefmilieu. Het beroep wordt per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan de [1Voorzitter]1 gezonden binnen de twintig dagen na ontvangst van de omstreden beslissing. Het wordt ingediend aan de hand van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het [2AWAC]2.
  De beslissing van de Minister van Leefmilieu wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de verzoeker medegedeeld binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep.
  [3 Bij wijze van afwijking kan tegen de beslissing tot opschorting of intrekking van de erkenning een beroep bij de Minister van Energie ingediend worden onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde modaliteiten als in het eerste lid wanneer de beslissing betrekking heeft op de erkenning als technicus inzake omstandige diagnose.
   De Minister van Energie stuurt zijn beslissing volgens dezelfde modaliteiten en binnen dezelfde termijn als de Minister van Leefmilieu.]3
  Behalve in het geval waarvan sprake in artikel 27, § 4, is het beroep opschortend.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (3)<BWG 2014-05-15/63, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

HOOFDSTUK VII. - Bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, bekwaamheidscertificaat voor gasachtige vloeistoffen en bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose, [1 ...]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.29.§ 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 41 en 44 worden het bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, het bekwaamheidscertificaat voor gasachtige vloeistoffen, het bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose en het [1 ...]1 afgeleverd door certificatiecentra erkend door de [2Voorzitter]2.
  § 2. Het bekwaamheidscertificaat voor vloeibare of gasachtige brandstoffen bekrachtigt het welslagen in een examen overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI.
  Het bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose bekrachtigt het welslagen in een examen volgend op een adequate opleiding waarvan de inhoud en de duur door de Minister van Energie worden vastgelegd. [3 De inhoud van de opleiding en van het examen verschillen naar gelang van het type bekwaamheidscertificaat inzake omstandige diagnose.]3
  Het bekwaamheidscertificaat voor de verwarmingscontrole bekrachtigt het welslagen in een examen volgend op een opleiding "verwarmingscontrole" waarvan de inhoud en de duur door de Minister van Energie worden vastgelegd.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (3)<BWG 2014-05-15/63, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Afdeling 2. - Erkenning van de certificatiecentra
Art.30.Om erkend te worden voldoet het certificatiecentrum aan volgende voorwaarden :
  1° a) voor de erkenning als certificatiecentrum voor gasachtige brandstoffen GI of GII (of voor vloeibare brandstoffen) : de opleiding verzorgen voor gasachtige brandstoffen van het type GI of GII (of vloeibare brandstoffen), vedoeld in bijlage VI, overeenkomstig de daar bepaalde nadere regels, met dienovereenkomstige proeven.
  [1 AWAC geeft een nadere bepaling van de vakken voor de opleiding en het examen bedoeld in bijlage VI.B in overleg met beroepsfederaties inzake verwarming en brandstoffen en de opleidingscentra die overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof erkend zijn met het oog op het afleveren van het bekwaamheids en permanente vormingsattest voor de verbrandingscontrole en het onderhoud van installaties met vloeibare brandstoffen.]1
  De Minister van Leefmilieu kan nadere procedureregels vastleggen die bovenop de regels bepaald in bijlage VI, C, vastleggen :
  b) voor de erkenning als certificatiecentrum voor de omstandige diagnose van het type I/II : erkend worden als certificatiecentrum voor vloeibare of gasachtige brandstoffen en de opleiding voor de "omstandige diagnose" van het type I/II verzorgen, met dienovereenkomstige proeven;
  c) [2 ...]2
  2° over het onderrichtend personeel beschikken overeenkomstig de bepalingen van bijlage VII, A;
  3° een examenjury samenstellen overeenkomstig de bepalingen van bijlage VII, B;
  4° a) voor de erkenning als certificatiecentrum voor vloeibare brandstoffen of voor gasachtige brandstoffen GI of GII, beschikken over een technische infrastructuur overeenkomstig de bepalingen van bijlage VII, C;
  b) voor de erkenning als certificatiecentrum voor de omstandige diagnose, in voorkomend geval beschikken over de technische infrastructuur vastgelegd door de Minister van Energie.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.31.§ 1. De erkenningsaanvraag wordt per schrijven ingediend tegen ontvangstbewijs overgemaakt aan de [1Voorzitter]1 aan de hand van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het [2AWAC]2.
  § 2. De [1Voorzitter]1 stuurt de aanvrager zijn beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag binnen vijftien dagen te rekenen van de dag waarop hij die heeft ontvangen
  De aanvraag is onvolledig als er gevraagde gegevens of stukken ontbreken.
  § 3. Als de aanvraag onvolledig is, deelt de [1Voorzitter]1 per schrijven aan de aanvrager mee welke gegevens of stukken ontbreken. De aanvrager beschikt vervolgens over dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het schrijven, om de ontbrekende gegevens of stukken per schrijven of ontvangstbewijs aan de [1Voorzitter]1 te sturen. Binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvullende stukken en gegevens stuurt de [1Voorzitter]1 zijn beslissing waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk bevonden werd.
  § 4. De aanvraag is onontvankelijk :
  1° als ze is ingediend in strijd met § 1;
  2° als ze twee keer onvolledig wordt geacht;
  3° als de aanvrager de aanvullende stukken of gegevens niet indient binnen de termijn van § 3.
  Als de aanvraag onontvankelijk is, moet de [1Voorzitter]1 de onontvankelijkheidsgronden aan de aanvrager meedelen.
  § 5. De [1Voorzitter]1 deelt zijn beslissing tot toekenning of weigering van de erkenning bij ter post aangetekende brief aan de aanvrager mee binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de dag waarop hij de volledigheid en de ontvankelijkheid van de erkenningsaanvraag heeft ontvangen. Als de erkenning toegekend wordt, wordt er een erkenningsnummer toegewezen aan het certificatiecentrum.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.32. De erkenning van het certificatiecentrum wordt toegekend voor een periode van vijf jaar.

Art.33.Er kan door de aanvrager bij de Minister van Leefmilieu tegen de beslissingen waarvan sprake in artikel 31, § 5, een beroep ingediend worden. Het beroep wordt per schrijven of tegen ontvangstbewijs aan de [1Voorzitter]1 gezonden binnen de twintig dagen na ontvangst van de omstreden beslissing. Het wordt ingediend aan de hand van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het [2AWAC]2.
  De Minister van Leefmilieu deelt zijn beslissing bij ter post aangetekend schrijven mee aan de aanvrager mee binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.34.§ 1. De [1Voorzitter]1 kan de erkenning opschorten of intrekken indien het certificatiecentrum :
  1° de bepalingen van dit besluit overtreedt;
  2° de controle van zijn activiteiten door de toezichthoudende ambtenaren belet.
  § 2. Wanneer de [1Voorzitter]1 voornemens is de erkenning op te schorten of in te trekken, licht hij er bij aangetekend schrijven de verantwoordelijke van het betrokken certificatiecentrum over. Het voorstel tot opschorting of intrekking vermeldt de motieven die die opschorting of intrekking verantwoorden.
  De de verantwoordelijke van het betrokken certificatiecentrum beschikt over een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel tot opschorting of intrekking om zijn schriftelijke bemerkingen over te maken aan de [1Voorzitter]1.
  De verantwoordelijke van het betrokken certificatiecentrum wordt eveneens op eigen verzoek gehoord.
  § 3. De [1Voorzitter]1 beslist over het beroep binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van :
  1° ofwel de ontvangst van de bemerkingen waarvan sprake in § 2, lid 2, of, bij ontstentenis, van de afloop van de termijn van dertig dagen;
  2° ofwel van de hoorzitting bedoeld in § 2, lid 3.
  De beslissing wordt per aangetekend schrijven gezonden aan de verantwoordelijke van het certificatiecentrum.
  § 43. Bij intrekking van de erkenning dient de verantwoordelijke van het certificatiecentrum het originele exemplaar en de eventuele voor eensluidend verklaarde afschriften van de erkenning binnen de veertien dagen na het versturen van de beslissing aan het [2AWAC]2 terug te geven.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.35.Er kan door het certifictaiecentrum een beroep worden ingediend tegen de beslissingen tot opschorting of intrekking van de erkenning bij de Minister van Leefmilieu. Het beroep wordt per schrijven of tegen ontvangstbewijs aan de [1Voorzitter]1 gezonden binnen de twintig dagen na ontvangst van de omstreden beslissing. Het wordt ingediend aan de hand van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het [2AWAC]2.
  De beslissing van de Minister van Leefmilieu wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de verzoeker medegedeeld binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.36.Het erkende certificatiecentrum deelt binnen één maand per aangetekend schrijven aan de [1Voorzitter]1 elke wijziging betreffende het centrum mee die betrekking heeft op de gegevens opgenomen in het formulier waarvan sprake in artikel 31, § 1.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Afdeling 3. - Opleidingen, examens en verstrekken van de certificaten
Art.37.Het certificatiecentrum deelt het [2AWAC]2 minstens vijftien werkdagen voor aanvang van de cursussen en de examens de data mee waarop die plaats moeten vinden.
  De [1Voorzitter]1 of de toezichthoudend ambtenaar mogen het examen bijwonen.
  Om het goede verloop ervan te garanderen, mag hij te allen tijde nagaan of de technische infrastructuur bedoeld in artikel 30, 4°, conform is. Het certificatiecentrum verstrekt hem elke inlichting of elk stuk die hij wenst te krijgen.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.38.Binnen de vijftien werkdagen volgend op het examen overhandigt het certificatiecentrum de kandidaten die voor het examen geslaagd zijn het desbetreffende certificaat.
  [1 Het certificaat wordt opgesteld overeenkomstig het model dat door het AWAC bepaald wordt.]1
  Het certificaat is geldig voor een periode van vijf jaar te rekenen van de dag waarop het examen met vrucht is afgelegd.
  Bij verlenging wordt de datum voor het vervallen van het certificaat vastgesteld op vijf dagen te rekenen van de vervaldatum van het certificaat dat verlengd moet worden.
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/63, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Art.39.§ 1. Binnen de dertig werkdagen volgend op het examen wordt er een verslag over de examenzittijd aan het [2AWAC]2 overgemaakt. Dat verslag bevat minstens de volgende gegevens :
  1° de lijst van de juryleden die de examens bijgewoond hebben;
  2° voor elke kandidaat die het examen afgelegd heeft, diens nauwgezetheidscijfer;
  3° de lijst van de kandidaten die het bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, het bekwaamheidscertificaat voor gasachtige vloeistoffen (met precisering van het type), het bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose (met precisering van het type) en het [1 ...]1 gekregen hebben;
  4° de percentages die door de verschillende kandidaten behaald zijn bij de verschillende examengedeelten.
  Het verslag wordt ondertekend voor de juryverantwoordelijke die de examens bijgewoond heeft.
  § 2. Bij het verslag wordt een afschrift of een duplicaat van de afgeleverde certificaten gevoegd.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.40. Om de kosten te dekken voortvloeiend uit de organisatie van de opleiding en de examens, mag het certificatiecentrum een inschrijvingsrecht van de kandidaten innen.
  De Minister van Leefmilieu kan het maximumbedrag van het inschrijvingsrecht vastleggen.

Afdeling 4. - Titels en diploma's die recht geven op de toekenning van een bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, een bekwaamheidscertificaat voor gasachtige vloeistoffen, een bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose
Art.41.Het behalen van een titel of een diploma verstrekt door de onderwijsinstellingen of de opleidingscentra erkend door de [1Voorzitter]1 waarmee het welslagen in een opleiding bekrachtigd wordt in hiernavermelde vakken geeft recht op de toekenning van een bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, van een bekwaamheidscertificaat voor gasachtige brandstoffen of van een bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose :
  1° de vakken bepaald in bijlage VII, C, voor wat betreft de vloeibare of gasachtige brandstoffen;
  2° de vakken vastgelegd door de Minister van Energie overeenkomstig artikel 29, § 2, lid 2, voor wat betreft de omstandige diagnose.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.42. Om erkend te worden, moeten de onderwijsinstellingen of de opleidingscentra beschikken over een technische infrastructuur overeenkomstig de bepalingen van artikel 30, 4°.

Art.43. De artikelen 31 tot en met 36 zijn mutatis mutandis van toepassing op de erkenning van de onderwijsinstellingen of de opleidingscentra.

Art.44.Het certificaat dat met de opleiding overeenstemt wordt afgeleverd door de onderwijsinstelling of het erkende opleidingscentrum, tegelijk met het verstrekken van de titel of het diploma bedoeld in artikel 41 of, in voorkomend geval, een voorlopig attest van welslagen.
  Het certificaat wordt opgesteld overeenkomstig het model dat ter beschikking wordt gesteld op de website van het [2AWAC]2.
  Er wordt onverwijld een afschrift van overgemaakt aan de [1Voorzitter]1.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.45.De [2Voorzitter]2 of de toezichthoudend ambtenaar kan te allen tijde nagaan of de technische infrastructuur waarvan sprake in artikel conform is. [1 De onderwijsinstelling]1 of het opleidingscentrum verstrekt hem elk gegeven of elk stuk dat hij wenst te krijgen.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Afdeling 5. - Vervolmakingsprogramma
Art.46.§ 1. Om de vijf jaar, te rekenen van de afgifte van het certificaat bedoeld in de artikelen 38 en 44, [2 volgt de inzake vloeibare of gasachtige brandstoffen erkende technicus met het oog op de hernieuwing van zijn certificaat]2, een opleiding met dienovereenkomstige proef met betrekking tot de vakken bedoeld in artikel 47, lid 2.
  De opleiding duurt minstens :
  1° acht uren voor de verlenging van het bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen;
  2° zes uren voor de verlenging van het bekwaamheidscertificaat voor gasachtige brandstoffen van type G1;
  3° twee uren voor de verlenging van het bekwaamheidscertificaat voor gasachtige brandstoffen van type G2.
  De opleiding wordt door de technicus gevolgd ten vroegste één jaar voor de vervaldatum van het certificaat en uiterlijk één maand voor die vervaldatum.
  § 2. De de [1Voorzitter]1 kan de erkend technicus die een vergelijkbare opleiding heeft gevolgd in het Vlaamse Gewest, in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of in een andere lidstaat van de Europese Unie vrijstellen van de opleiding waarvan sprake in § 1.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2014-05-15/63, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Art.47. De opleiding waarvan sprake in artikel 46, § 1, wordt afgeleverd door het overeenkomstig de artikelen 31, § 5, of 43 erkende certificatiecentrum voor het vak dat aan de opleiding beantwoordt.
  De inhoud ervan en de nadere regels voor de dienovereenkomstige proef worden door de Minister van Leefmilieu vastgelegd op grond van de evolutie :
  1° van de wetgeving in verband met de dienstovereenkomstige certificering;
  2° de technieken en de praktijken in verband met het dienovereenkomstige certificaat die zouden kunnen bijdragen tot de vermindering van de emissies en van het energieverbruik door de centrale verwarmingsinstallaties;

Art.48. De artikelen 37 tot 40 zijn mutatis mutandis van toepassing op de opleiding waarvan sprake in artikel 46, § 1.

Afdeling 6. - Verlenging van het certificaat voor de omstandige diagnose en van het [1 ...]1   ----------   (1)
Art.49.§ 1. De Minister van Energie omschrijft de nadere regels voor de verlenging van [2 het bekwaamheidscertificaat inzake omstandige diagnose]2.
  § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2014-05-15/63, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Afdeling 7. - Subsidiëring van de certificatiecentra
Art.50. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister van Leefmilieu subsidies toekennen aan de certificatiecentra voor vloeibare brandstoffen en gasachtige brandstoffen erkend overeenkomstig artikel 31, § 5.

Art.51. Om voor de subsidie in aanmerking te kunnen komen, voldoen de certificatiecentra aan volgende voorwaarden :
  1° het maximumbedrag naleven zoals vastgesteld in volgende tabel :


<td colspan="3" valign="top">Montant maximum réclamé par le centre de certification lui permettant de bénéficier de la subvention
 FormationExamenFormation + examen
Laba + b
GIcdc + d
GIIefe + f
2° voor geen enkele subsidie door een andere overheid in aanmerking komen voor de activiteiten waarvoor een subsidie wordt aangevraagd.
  De waarden van a, b, c, d, e en f worden vastgelegd door de Minister van Leefmilieu.

Art.52. De subsidie wordt toegekend per kandidaat die de gezamenlijke examens heeft voorgelegd en die aan minstens twee derde van de cursussen van de dienovereenkomstige opleiding heeft deelgenomen indien hij ingeschreven is.

Art.53. Per kandidaat en per type certificaat kan de subsidie één enkele keer toegekend worden, behoudens bij verlenging van dat certificaat.

Art.54. De subsidie voor enkel het examen of voor het examen voorafgegaan door de dienovereenkomstige opleiding beantwoordt aan volgende bedragen.


Montant de la subvention par élève se présentant à un examen
 Examen seulFormation + examen
La * k(a + b) * k
GIc * k(c + d) * k
GIIe * k(e + f) * k
Het subsidiepercentage (k) in verhouding tot het maximumbedrag gevraagd door het certificatiecentrum waardoor het in aanmerking kan komen voor de subsidie wordt bepaald door de Minister van Leefmilieu.

Art.55.De subsidie-aanvraag wordt achteraf ingediend, wanneer het verslag van de examenzittijd waarvan sprake in artikel 39, § 1, aan het [1AWAC]1 wordt overgemaakt.
  Wanneer een subsidie voor de opleiding en het dienovereenkomstige examen wordt aangevraagd, voegt het certificatiecentrum bij het verslag van de examenzittijd waarvan sprake in artikel 39, § 1, de aanwezigheidslijst, ondertekend door de kandidaten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, en een gedagtekende en ondertekende verklaring waarbij bevestigd wordt dat het centrum geen enkele subsidie aanvraagt voor de activiteiten waarvoor reeds een subsidie-aanvraag is ingediend bij een andere overheid.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.56. Op één januari van elke jaar worden de bedragen waarvan sprake in de artikelen 51 en 54 aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen van het afgelopen jaar.
  Die bedragen worden vermenigvuldigd met een coëfficiënt die verkregen wordt door de verhouding te berekenen van het indexcijfer der consumptieprijzen, geldig tijdens de lopende maand januari, tot het cijfer die van toepassing was tijdens de maand januari van het vorige jaar. De aldus verkregen bedragen worden naar de lagere eenheid afgerond.

Afdeling 8.   
Art.57.
  <Opgeheven bij BWG 2014-05-15/63, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Art.58.
  <Opgeheven bij BWG 2014-05-15/63, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Art.59.
  <Opgeheven bij BWG 2014-05-15/63, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art.60. Het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof wordt opgeheven.

Art.61. Het koninklijk besluit van 12 april 1979 houdende regeling van de toekenning van subsidies aan inrichtingen die belast zijn met de uitkering van het certificaat van kwalificatie en voortgezette opleiding in verbrandingscontrole en onderhoud van verwarmingsinstallaties die met vloeibare brandstof worden gevoed wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van het besluit waarbij de Minister van Leefmilieu de waarden waarvan sprake in de artikelen 51 en 54 bepaalt.

Art.62. § 1. Zolang de Minister van Leefmilieu de voorschriften waarvan sprake in artikel 4, § 2, niet heeft vastgelegd, moet de stookruimte, met inbegrip van de systemen voor luchtaanvoer en luchtafvoer en afvoer van de verbrandingsgassen gelegen in een gebouw waarvan het dossier voor de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning is ingediend voor of de dag van de inwerkingtreding van dit besluit, voldoen aan de bepalingen van de code van goede praktijk die erop van toepassing was op het ogenblik waarop de centrale verwamingsinstallatie is geplaatst of op de bepalingen waaronder ze vervolgens viel.
  § 2. Wanneer de Minister van Leefmilieu de bepalingen waarvan sprake in artikel 4, § 3, vastlegt, kan hij voor de bestaande centrale verwarmingsinstallaties in een afwijking voorzien van de verplichtingen om ze uit te rusten met meetgaten. In dat geval worden die installaties vrijgesteld van de verplichting om de criteria waarvan sprake in artikel 8 en de controlecriteria waarvan sprake in artikel 10, 4°, vast te leggen.

Art.63. Het personeel dat de oplevering waarvan sprake in artikel 9, § 1, 3°, verzorgt, moet tot 1 januari 2013 enkel aan de voorwaarde waarvan sprake in artikel 11, § 2, 1°, voldoen.

Art.64. § 1. De attesten voor een bestaande centrale verwarmingsinstallatie die voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn afgeleverd overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof wordt opgeheven blijven geldig :
  1° gedurende twee jaar na de datum van uitreiking ervan indien het een installatie met vloeibare brandstoffen betreft;
  2° één jaar na de datum van uitreiking ervan indien het een installatie met vaste brandstoffen betreft.
  § 2. Ter afwijking van artikel 13 § 2, lid 1, moet de datum waarop de eerste controle waarvan sprake in artikel 10, 4°, verricht moet worden op een bestaande centrale verwarmingsinstallatie met vloeibare brandstoffen of vaste brandstoffen berekend worden vanaf de vervaldatum van de geldigheid van het attest zoals omschreven in § 1. De verplichtingen vermeld in dit besluit zijn van toepassing op die centrale verwarmingsinstallatie vanaf de datum van die eerste controle.

Art.65. Ter afwijking van artikel 13, § 2, lid 1, ondergaat een bestaande centrale verwarmingsinstallatie met gasachtige brandstoffen een eerste controle zoals bedoeld in artikel 10, 4°, uiterlijk vier jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
  De verplichtingen vermeld in dit besluit zijn van toepassing op die centrale verwarmingsinstallatie vanaf de datum van die eerste controle.

Art.66.De technicus die overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof erkend is als bekwaam technicus wordt [1 bij wijze van overgangsmaatregel]1 erkend als technicus voor vloeibare brandstoffen tot aan het verstrijken of de intrekking van zijn erkenning [2 ...]2 .
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2011-04-28/10, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2011>

Art.67.§ 1. Ter afwijking van artikel 29, § 1, [3 en onverminderd de paragrafen 2, 3 en 4, wordt elke persoon die de installatie]3 of het onderhoud verricht van warmtegeneratoren met gasachtige brandstoffen als zelfstandige of loontrekkende van een onderneming die geregistreerd is bij de Kruispuntbank van de Ondernemingen, wordt beschouwd als beschikkend over de certificaten voor gasachtige brandstoffen van het type GI en GII.
  § 2. De personen bedoeld in § 1 dienen hun erkenningsaanvraag in overeenkomstig artikel 20, § 1, tussen 1 januari 2010 en [1 30 juni 2011]1 .
  § 3. Elke persoon bedoeld in § 1 wordt beschouwd als erkend voor GI en GII tot aan de datum van de beslissing getroffen door de [2Voorzitter]2 overeenkomstig artikel 20, § 4.
  § 4. De [2Voorzitter]2 deelt de erkende technici bij ter post aangetekend schrijven de termijn mee waarin ze het certificaat voor gasachtige vloeistoffen van type GI en, in voorkomend geval, GII bedoeld in artikel 29 moeten halen.
  Halen ze het certificaat niet binnen die termijn, dan vervalt de voorlopige equivalentie bedoeld in § 1.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
  (3)<BWG 2011-04-28/10, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2011>

Art.68.De opleidingscentra die overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof erkend zijn met het oog op het afleveren van het bekwaamheids en permanente vormingsattest voor de verbrandingscontrole en het onderhoud van installaties met vloeibare brandstoffen worden erkend als certificatiecentrum met het oog op het afleveren van het bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen van type I tijdens achttien maanden volgend op de inwerkingtreding van dit besluit.
  [1 Worden de gegevens bedoeld in artikel 30, 1°, a, lid 2, niet bepaald, dan kunnen de examenstof en de inhoud van de opleidingen verstrekt door de erkende opleidingscentra met het oog op het afleveren van het bekwaamheids- en voortdurende vormingscertificaat voor de verbrandingscontrole en het onderhoud van de installaties met vloeibare brandstoffen overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof ongewijzigd blijven. Worden de examens met vrucht afgelegd, dan reikt het opleidingscentrum de technicus het certificaat bedoeld in artikel 38 uit.]1
  Worden de waarden waarvan sprake in de artikelen 51 en 54 niet bepaald, dan kan de Minister van Leefmilieu subsidies toekennen aan die centra op grond van de nadere regels bepaald in het koninklijk besluit van 12 april 1979 houdende regeling van de toekenning van subsidies aan inrichtingen die belast zijn met de uitkering van het certificaat van kwalificatie en voortgezette opleiding in verbrandingscontrole en onderhoud van verwarmingsinstallaties die met vloeibare brandstof worden gevoed.
  ----------
  (1)<BWG 2009-06-18/07, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art.69.Artikel 3 treedt in werking drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
  Artikel 4, § 2, is van toepassing op de datum van de eerste controle die verricht moet worden overeenkomstig artikel 10, 4°.
  Artikel 5 treedt in werking [1 op 1 januari 2013]1 en geldt niet voor de bestaande centrale verwarmingsinstallaties.
  Artikel 9, § 1, 1° tot 3°, van dit besluit treedt in werking op 1 januari 2011.
  Artikel 13, § 4, lid 2, en artikel 14 treden in werking twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
  ----------
  (1)<BWG 2011-04-28/10, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2011>

Art.70. De Minister van Leefmilieu en de Minister bevoegd voor Energie zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - Personeel gemachtigd om bepaalde interventies te verrichten
  (overeenkomstig artikel 3, artikel 7, artikel 9, § 1, 1° en 2° en artikel 13, § 3)


Type de combustibleType de générateur de chaleur Technicien habilité
LiquideTout typeTechnicien agréé en combustibles liquides
GazeuxDe type unitTechnicien agréé en combustibles gazeux de niveau GI ou GII
 Equipé d'un brûleur pulséTechnicien agréé en combustibles gazeux de niveau GII
SolideTout typeTechnicien spécialisé en combustibles solides
Art. N2. Bijlage 2. - Criteria voor de goede werking van een centrale verwarmingsinstallatie.
  A. Installaties bevoorraad met vloeibare of gasachtige brandstoffen
  I. Prestatievermogenscriteria
  Criteria voor warmtegeneratoren bevoorraad met vloeibare of gasachtige brandstoffen.
  1° Geen spoor van brandstof, rokende houtskool, of agglutinaten is zichtbaar op het filterpapier gebruikt om de rookdichtheid van de verbrandingsgassen te bepalen (1) .
  ( (1) Herkenbaar door een vergelen van het filterpapier of door de bijzetting van zwarachtige partikels).
  2° De rookdichtheid van de verbrandingsgassen, het kooldioxidegehalte (CO 2 ) van de verbrandingsgassen, het koolmonoxidegehalte (CO) van de verbrandingsgassen, het verbrandingsrendement en het zuurstofgehalte (O 2 ) in de verbrandingsgassen voldoen aan de eisen bedoeld in de volgende tabel.


Rookdichtheid (Bacharach) Kooldioxide-
  gehalte
Koolmonoxide-
  gehalte
Zuurstofgehalte Verbrandings-
  rendement (2)
  
<= 1 => 12 <= 155 <= 4,4 => 90

  ( (2) Verbrandingsrendement : energie verbruikt door de brander van de warmtegenerator, verminderd met de energie die door de verbrandingsgassen meegesleurd word, teruggebracht tot de energie verbruikt door deze brander).
  In afwijking van de bovenvermelde voorschriften kunnen de in bedrijf zijnde warmtegeneratoren die vóór 1 januari 1998 gefabriceerd zijn, gedurende de overgangsperiode van acht jaar na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de volgende eisen :


Bouwdatum
  van de warmte-
  generator
Rookgas CO 2 -gehalte (%) Koolmonoxide
  gehalte (mg/kWh)
Zuurtstof-
  gehalte (%)
Verbrandings
  rendement (%)
  
Tot 31/12/1987
  of onbekend
<= 2 => 10 <= 155 nietig => 85
  
Van 01/01/1988 tot en met 31/12/1997 <= 1 => 11 <= 155 nietig => 88

  Eisen voor warmtegeneratoren bevoorraad met gasachtige brandstoffen.
  De temperatuur van de verbrandingsgassen, het koolmonoxidegehalte (CO) in de verbrandingsgassen en het verbrandingsrendement voldoen aan de eisen bedoeld in de volgende tabel. Als het evenwel een propaan of butaanbevoorrading betreft, moeten de eisen betreffende de koolmonoxide verhoogd worden met 15 mg/kWh.
  1. Voor warmtegeneratoren van het type unit :


Type warmtegenerator Netto-temperatuur van de verbrandings-
  gassen (C)
Koolmonoxidegehalte
  (mg/kWh)
Verbrandingsrendement
  
Uitgerust met een andere brander dan premix <= 200 <= 150 => 88
  
Uitgerust met een premix-brander <= 180 <= 110 => 90

  In afwijking van de bovenvermelde voorschriften kunnen de in bedrijf zijnde warmtegeneratoren die vóór 1 januari 2007 gefabriceerd zijn, gedurende de overgangsperiode van acht jaar na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de volgende eisen :


Bouwdatum van de warmtegenerator uitgerust met een andere brander dan premix Netto-temperatuur
  van de verbrandings-
  gassen (C) (3)
Koolmonoxidegehalte
  (mg/kWh)
Verbrandingsrendement
  
Tot 31/12/1987
  of onbekend
<= 300 <= 300 => 82
  
Van 01/01/1988 tot en met 31/12/1997 <= 250 <= 200 => 86
  
Van 01/01/1998 tot en met 31/12/2006 <= 200 <= 200 => 88

  ( (3) Nettotemperatuur van de verbrandingsgassen : temperatuut van de verbrandingsgassen verminderd met die de oxiderende lucht).



  
Bouwdatum van de warmtegenerator uitgerust met een premix-brander Netto-temperatuur
  van de verbrandings-
  gassen (C) (3)
Koolmonoxidegehalte
  (mg/kWh)
Verbrandings-rendement
  
Tot 31/12/1987
  of onbekend
<= 250 <= 270 => 84
  
Van 01/01/1988 tot en met 31/12/1997 <= 200 <= 150 => 88
  
Van 01/01/1998 tot en met 31/12/2006 <= 180 <= 150 => 90

  (3) Nettotemperatuur van de verbrandingsgassen : temperatuut van de verbrandingsgassen verminderd met die de oxiderende lucht).
  2. Voor warmtegeneratoren uitgerust met een gepulseerde brander :



  
Netto-temperatuur van de verbrandings-
  gassen (C) 3
Koolmonoxidegehalte
  (mg/kWh)
Verbrandingsrendement Zuurtstofgehalte
  
<= 200 <= 110 => 90 => 8,5

  (3) Nettotemperatuur van de verbrandingsgassen : temperatuut van de verbrandingsgassen verminderd met die de oxiderende lucht).
  In afwijking van de bovenvermelde voorschriften kunnen de in bedrijf zijnde warmtegeneratoren die vóór 1 januari 1998 gefabriceerd zijn, gedurende de overgangsperiode van acht jaar na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de volgende eisen :


Bouwdatum van de warmtegenerator uitgerust met gepulseerde brander Netto-temperatuur van de verbran
  dingsgassen (C) (3)
Koolmonoxide-
  gehalte (mg/kWh)
Verbrandings-
  rendement
Zuurtstofgehalte
  
Tot 31/12/1987
  of onbekend
<= 250 <= 270 => 85 => 6,5
  
Van 01/01/1988 tot en met 31/12/1997 <= 220 <= 150 => 88 => 7,5

  (3) Nettotemperatuur van de verbrandingsgassen : temperatuut van de verbrandingsgassen verminderd met die de oxiderende lucht).
  Berekening van de koolstofmonoxidegehalten (CO) en van het verbrandingsrendement.
  a) Koolstofmonoxidegehalte
  De grenswaarde in koolstofmonoxide wordt uitgedrukt in massa per energie-eenheid (mg/kWh) op grond van het LVW van de brandstof en een zuurstofgehalte (O 2 ) van 0 %.
  Aan de hand van het meetapparaat wordt het koolstofmonoxidegehalte gemeten bij een specifiek zuurstofgehalte van gamma % en wordt uitgedrukt of in ppm, ofwel rechtstreeks in mg/kWh.
  1. wanneer het apparaat een koolstofmonoxidegehalte uitgedrukt in ppm bij een specifiek zuurstofgehalte van gamma % aangeeft, moet dat gehalte uitgedrukt worden in mg/kWh door toepassing van volgende formule :
  [CO] gamma % O 2 (mg/kWh) = alpha * [CO] gamma % O 2 (ppm)
  met
  gamma = zuurstofpercentage gemeten in de verbrandingsgassen (%/volume).
  [CO] gamma % O 2 = CO-gehalte gemeten bij de werking van de brander voor een O 2 -percentage van gamma.
  alpha = factor afhankelijk van de gebruikte brandstof (mg/kWh)


 Dieselolie natuurgas (G20) natuurgas (G25) Butaan (G30) Propaan (G31)
alpha 1,101 1,074 1,095 1,091 1,083

  2. het door toepassing van de vorige formule behaalde resultaat bij een specifiek zuurstofgehalte van gamma % (of het CO-gehalte van het apparaat wanneer laatstgenoemde het CO-gehalte rechstreekds in mg/kWh uitdrukt) wordt teruggebracht op een zuurstofgehalte van 0 % door toepassing van volgende formule :
  [CO] 0 % O 2 (mg/kWh) = 21/(21- % O 2 ) x [CO] gamma % O 2 (mg/kWh) (4)
  (4) Voorbeeld van toepassing van de vorige formules voor een warmtegenerator bevoorraad met stookolie :
  Bij de verbranding gemeten CO-waarde : 100 ppm.
  Bij de verbranding gemeten zuurstofpercentage : 4,4 %.
  [CO] 4,4 %O 2 = 1,101 * 100 = 110,1 mg CO/kWh.
  [CO] 0 % O 2 = 21/(21 - 4,4) * 110,1 = 21/16,6 * 110,1 = 127,3 mg C0/kWh).
  met
  gamma = zuurstofpercentage gemeten in de verbrandingsgassen (%/volume).
  [CO] 0 % O 2 = CO-gehalte voor een referentiezuurstofgehalte (O 2 ) van 0 %.
  [CO] gamma % O 2 = CO-gehalte gemeten bij de werking van de brander voor een O 2 -percentage van gamma.
  b) Verbrandingsrendement.
  Het verbrandingsrendement (êtac) wordt berekend door toepassing van volgende formule :
  êtac = 100 - [(t g -t a ) * (A2/(21 - % O 2 ) + B)]
  met
  - % CO 2 ( = CO 2 -percentage gemeten in de verbrandingsgassen (%/volume).
  - % O 2 ( = zuurstofpercentage gemeten in de verbrandingsgassen (%/volume).
  - t g = temperatuur van de verbrandingsgassen.
  - t a = temperatuur van de oxyderende lucht, die ofwel de temperatuur gemeten in de stookruimte van een niet-waterdichte warmtegenerator (type B) is of de temperatuur gemeten in de toevoerleiding van oxyderende lucht van een waterdichte warmtegenerator (type C);
  - A2 en B van de parameters die van de brandstof afhangen :


Brandstof A2 B
Aardgas 0,65 0,009
Propaan 0,63 0,008
Dieselolie 0,68 0,007

  II. Ventilatie en luchtverversing van de stookruimte.
  De stookruimte, met inbegrip van de systemen voor luchtaanvoer- en -afvoer en voor afvoer van de verbrandingsgassen, stemmen overeen met de bepalingen van artikel 4.
  B. Installaties bevoorraad met vaste brandstoffen
  Een centrale verwarmingsinstallatie bevoorraad met vaste brandstoffen wordt beschouwd als in staat van goede werking wanneer :
  1. ze slechts zelden en kort rook uitstoot;
  2. de afvoer van verbrandingsgassen behoorlijk wordt verricht;
  3. de stookruimte, met inbegrip van de systemen voor luchtaanvoer- en -afvoer en voor afvoer van de verbrandingsgassen, overeenstemmen met de bepalingen van artikel 4.

Art. N3. Bijlage 3. - Opleveringsmodaliteiten van een centrale verwarmingsinstallatie.
  De oplevering van een centrale verwarmingsinstallatie bedoeld in artikel 9, § 1, 3°, omvat minstens :
  1. Het onderzoek van de algemene staat van de warmtegenerator, met name de goede aansluiting tussen de brander en de verwarmingsketel als het van toepassing is.
  2. De controle op de adequatie tussen de verwarmingsketel en de gepulseerde brander alsmede het geregelde vermogen van laatstgenoemde.
  3. De aanwezigheid van gaten voor de meting van verbrandingsgassen, verricht overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
  4. De verificatie van de afvoerleiding voor verbrandingsgassen.
  => Verificatie van de aansluiting tussen de schoorsteen en de warmtegenerator.
  => Voor de niet-waterdichte warmtegeneratoren (type B (5) ), verificatie van de ledigheid van de afvoerleiding van verbrandingsgassen, tenzij de generator zodanig aangelegd is dat de afvoer van gassen in overdruk wordt uitgevoerd. De depressie moet overeenstemmen met de minimale waarde voorgeschreven door de fabrikant van de warmtegenerator. Zo niet moet ze minstens 5Pa in werking bedragen. Deze verificatie geschiedt onder normale werkingsomstandigheden, namelijk bij een minimale temperatuur van 60° C (thermometer van de verwarmingsketel) in een gesloten stookruimte, en, indien nodig, met de geïnstalleerde brander- of beschermingskap.
  ( (5) B11, B11 BS , B11 CS).
  => Verificatie van het gebrek aan vermoeden van vorming van condensatie in de afvoerleiding voor verbrandingsgassen (tenzij de generator daartoe ontwikkeld is).
  5. De controle op de overeenstemming :
  - van de schoorsteen met de warmtegenerator waarop ze aangesloten is;
  - de ventilatie van de stookruime;
  - de toevoer van oxyderende lucht,
  overeenkomstig de bepalingen van artikel 4.
  6. Het onderzoek van de goede staat van werking van de centrale verwarmingsinstallatie door uitvoering van de controleproeven betreffende de goede staat van werking beschreven in bijlage IV.
  7. De controle op de aanwezigheid van gebruiks- en onderhoudsinstructies van de elementen waaruit de centrale verwarmingsinstallatie bestaat.
  8. De verificatie van de aanwezigheid en de geldigheid van de berekeningsnota afgegeven door de erkende technicus betreffende het geregelde nomimale thermisch vermogen bedoeld in artikel 6.

Art. N4.Bijlage 4. - Periodieke controle van een centrale verwarmingsinstallatie.
  A. Installaties bevoorraad met vloeibare of gasachtige brandstoffen
  1. Gemeten parameters.
  In het geval bedoeld in artikel 62, § 2, waarin de warmtegenerator vrijgesteld wordt van de verplichting om uitgerust te worden met meetgaten, worden de geplande maatregelen niet opgelegd. In dat geval wordt dat vermeld door de erkende technicus op het controleattest.
  De voornamelijke parameters die door meting of berekening bepaald moeten worden, zijn de volgende :
  a) De bepaling van de rookdichtheid van de verbrandingsgassen, door meting (alleen voor de warmtegeneratoren bevoorraad met vloeibare brandstoffen);
  b) de bepaling van het zuurstofgehalte (O 2 , %/vol) gemeten in de verbrandingsgassen, door meting;
  c) de bepaling van de temperatuur van de verbrandingsgassen, door meting;
  d) de bepaling van het koolstofdioxidegehalte (CO 2 , %/vol) gemeten in de verbrandingsgassen, door meting of berekening (uitgevoerd op grond van het gemeten zuurstofgehalte en de eigenschappen van de brandstof);
  e) de bepaling van koolstofmonoxidegehalte (mg CO/kWh) 0 % O 2 in de verbrandingsgassen, door meting, overeenkomstig de bepalingen van bijlage II (6) ;
  ( (6) Gehalte uitgedrukt in massa per energie-eenheid (mg/kXh) op grond van het LVW van de brandstof en een zuurstofgehalte (O 2 ) van %.
  f) de bepaling van het verbrandingsrendement, door berekening, op grond van het in de verbrandingsgassen gemeten zuurstofpercentage, van de temperatuur van de verbrandingsgassen en van de temperatuur van de oxyderende lucht (7) , overeenkomstig de bepalingen van bijlage II.
  ( (7) Temperatuur gemeten in de stookruimte in gevan van een een niet-waterdichte verwarmingsketel (type B) is of de temperatuur gemeten in de toevoerleiding van oxiderende lucht van een waterdichte verwarmingsketel (type C).
  2. Uitvoering van de maatregelen.
  Om de parameters van de verbrandingsgassen te meten, wordt de meet- of monsternemingssonde ingediend in de hoofdstroom door de meetgaten verricht overeenkomstig de methodologie vastgesteld door de Minister van Leefmilieu overeenkomstig artikel 4, § 3.
  Bij de meting worden alle nodige maatregelen genomen om de storende luchttoever te voorkomen, die een verwatering van het effluent als gevolg heeft, zoals bij voorbeeld via de sluiting van de trekregelaar in voorkomend geval.
  Naar gelang van het type brander worden één of meer monsternemingsreeksen uitgevoerd na een eventueel onderhoud en/of nadat de nodige regelingen uitgevoerd zijn. Ze worden verricht volgens de volgende modaliteiten :
  a) voor de branders "alles of niks" : een reeks maatregelen tijdens de doorlopende werkingsperiode van de brander.
  b) Voor de branders met verschillende gangen : een reeks maatregelen bij elke gang. Als de brander niet tijdens een voldoende lange tijd op de eerste gang gehandhaafd kan worden om de meting mogelijk te maken, wordt het door de erkende technicus vermeld in het verbrandingsverslag en wordt de meting door hem allen uitgevoerd bij het nominaal thermisch vermogen van de brander.
  c) Voor de branders met verschillende werkingsgangen van het type "modulatie" :
  - wanneer hun nominaal thermisch vermogen kleiner is dan 1 MW : een meting bij het nominaal thermisch vermogen;
  - wanneer hun nominaal thermisch vermogen hoger dan of gelijk is aan1 MW : een reeks maatregelen bij het geregelde lager vermogen, een tweede reeks bij het geregelde nominaal vermogen en drie monsternemingen bij tussenliggend vermogen op respectievelijk 75 %, 50 % en 25 % van de werkingsperiode van de brander.
  Deze reeksen maatregelen geschieden onder normale werkingsomstandigheden, dwz bij een minimale temperatuur van 60 °C (thermometer van de verwarmingskap) in een gesloten stookruimte, en, indien nodig, met de geïnstalleerde brander- of beschermingskap.
  De erkende technicus kan overgaan tot zoveel maatregelen die hij nodig acht om de aanpassing van de brander (wanneer het mogelijk is) uit te voeren en om hem zo op optimale wijze te regelen.
  Voor de generatoren bevoorraad met vloeibare brandstoffen wordt de rookdichtheid van het verbrandingsgas voor elke parameter bepaald.
  Als de erkende technicus de warmtegenerator niet kan regelen opdat de maximale toegelaten rooktijd nageleefd wordt, hoeven de andere parameters niet gemeten te worden. De warmtegenerator wordt dan als niet-conform verklaard.
  Na uitvoering van alle nodige maatregelen worden de meetgaten zorgvuldig afgesloten.
  Meting van de rookdichtheid (vloeibare brandstof)
  Na de goede werking van het monsternemingsapparatuur te hebben getest (in het bijzonder de waterdichtheid van de pomp en van de zuigleiding), wordt het einde van de monsternemingsleiding ingediend in de hoofdstroom door de meetgaten verricht overeenkomstig de methodologie vastgesteld door de Minister van Leefmilieu overeenkomstig artikel 4, § 3. Om het juiste volume verbrandingsgassen op te zuigen via het filterpapier, worden tien volledige pompstoten met de daartoe gekalibreerde pomp uitgevoerd.
  De lengte van het geheel monsternemingsbuis is zo gering mogelijk.
  Het hierbovenbedoelde model van de manuele pomp kan vervangen worden door een elektromechanische versie, waardoor de opzuiging van het overeenstemmende volume verbrandingsgassen via het filterpapier mogelijk wordt gemaakt.
  Een gelijkwaardige opto-elektronische methode voor de bepaling van de rookdichtheid kan ook gebruikt worden.
  Meting van de temperatuur van de oxyderende lucht (omgevingstemperatuur)
  De temperatuur van de oxyderende lucht die niet-waterdichte warmtegeneratoren (type B) bevoorraadt, wordt op een approximatieve hoogte van 1,5 meter dichtbij de warmtegenerator gemeten.
  De temperatuur van de oxyderende lucht die niet-waterdichte warmtegeneratoren (type C) bevoorraadt, wordt door indiening van de temperatuursonde in het daartoe geplande gat gemeten.
  Meting van de temperatuur van de verbrandingsgassen, van hun O 2 -, CO- en CO 2 -gehalte en van de trek van de schoorsteen2
  De sonde van het meetapparaat wordt in de hoofdstroom van de verbrandingsgassen door het daartoe geplande gat ingediend.
  3. Resultaat van de periodieke controle
  De periodieke controle wordt als positief beschouwd en de installatie wordt in goede staat van werking verklaard wanneer de in bijlage II A bepaalde criteria worden nageleefd [1 en een inspectie van het controlesysteem en van de circulatiepomp(en) geen probleem aan het licht brengt]1.
  B. Installaties bevoorraad met vaste brandstoffen
  De periodieke controle wordt als positief beschouwd en de installatie wordt in goede staat van werking verklaard wanneer de in bijlage II B bepaalde criteria worden nageleefd [1 en een inspectie van het controlesysteem en van de circulatiepomp(en) geen probleem aan het licht brengt]1.
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/63, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 04-08-2014>

Art. N5. Bijlage 5. - Algemene beginselen betreffende de overmaking van gegevens aan het bestuur.
  A. Kennisgeving van de installaties
  Bij de eerste tussenkomst van een erkende technicus op de centrale verwarmingsinstallaties, verzamelt de technicus de gegevens bepaald door de Minister van Leefmilieu in overleg met de betrokken sectoren, waarbij een kadaster van de centrale verwarmingsinstallaties kan worden opgemaakt. Deze gegevens worden overgemaakt aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu volgens een door de Minister van Leefmilieu bepaalde frequentie. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu kent bij elke installatie een enig identificatienummer toe, dat aan de eigenaar en/of gebruiker overgemaakt wordt volgens de modaliteiten bepaald door de Minister van Leefmilieu.
  B. Overmaking van gegevens bij de oplevering van de installaties bedoeld in artikel 11 en van de controle bedoeld in artikel 13
  De Minister van Leefmilieu bepaalt in overleg met de betrokken sectoren de gegevens vermeld in het in artikel 11, § 3, bedoelde opleveringsverslag en het in artikel 11, § 4, controleattest dat aan het het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu overgemaakt moet worden. Hij bepaalt ook de modaliteiten voor de overmaking van deze gegevens. Het eindresultaat van de oplevering of van de periodieke controle (al dan niet conform verklaarde installatie) wordt minstens overgemaakt.
  C. Overmaking van gegevens bij de in artikel 12 bedoelde omstandige diagnose
  De Minister van Leefmilieu bepaalt, in overleg met de Minister van Energie en met de betrokken sectoren, de gegevens vermeld in het verslag van de in artikel 12, § 4, bedoelde omstandige diagnose dat aan het het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu overgemaakt moet worden. Hij bepaalt ook de modaliteiten voor de overmaking van deze gegevens.

Art. N6.Bijlage 6. - Vorming en examen met het oog op het verkrijgen van de getuigschriften inzake vloeibare en gasachtige brandstoffen.
  A. Inleidende bepalingen
  1° Een technicus kan zich voor het examen betreffendeGII-module aanmelden als hij beschikt over een geldig getuigschrift over GI-module.
  2° Het examencentrum kan de kandidaten ervan vrijstellen zich voor het examen over bepaalde aangelegenden aan te melden als ze beschikken over een geldig getuigschrift of elk andere daarmee gelijkgestelde document, waarbij kan worden bevestigd dat ze kennis en bevoegdheden hebbent betreffende deze aangelegenheden. De gelijkwaardigheid van het getuigschrift of van het daarmee gelijkgestelde document wordt door de [2Voorzitter]2 bevestigd.
  De kandidaat verschaft een afschrift van het geldige document of van elk andere document, waarbij zijn bevoegdheid kan worden bevestigd aan het certificatiecentrum waarin hij wil zich inschrijven. Dat afschrift moet voorzien zijn van de datum van afgifte van het getuigschrift of van het document, waarbij zijn bevoegdheden kunnen worden bevestigd Bij gebrek aan die datum kan een schriftelijke verklaring van de instelling die het getuigschrift of het daarmee gelijkgestelde document heeft afgegeven, bij de aanvraag gevoegd worden. Het certificatiecentrum gaat na of het getuigschrift of het daarmee gelijkgestelde document niet voldoet aan de in het vorige lid bepaalde voorwaarden.
  3° Als het gaat om een examen met als doel de hernieuwing van het getuigschrift, meldt de kandidaat zich voor de proef aan met zijn meetvoorzieningen en de onderhouds- en ijkingsgetuigschrift ervan. De kandidaten die zich aanmelden zonder voorzieningen of met voorzieningen die niet nauwkeurig functioneren, of met voorzieningen die niet in orde van onderhouds- en ijkingsgetuigschriften zijn, zijn niet toegelaten voor de proef.
  B. Vormings- en examenaangelegenheden
  I.1.1.1.2 Technicus erkend in vloeibare brandstoffen en technicus erkend in gasachtige brandstoffen van het GI-type


<td colspan="3" valign="top">(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2009061807" target="_blank">2009-06-18/07</a>, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
 Technicus erkend in vloeibare
  brandstoffen
Technicus erkend in gasachtige
  brandstoffen van het GI-type
  
I.1.1.1.2.1 Reglementaire inhoud
  
Regelgeving betreffende de centrale verwarmingsinstallaties waaronder de bepalingen betreffende de verantwoordelijkheden van de erkende technicus en de centrale verwarmingssystemen
  
Inhoud betreffende de oplevering- Aansluiting tussen de brander en de schoorsteen - Adequatie tussen de verwarmingsketel en de [<font color="red">1</font> ...]<font color="red">1</font> brander alsmede het geregelde vermogen - Gaten bestemd voor de meting van de verbrandingsgassen - Verificatie van de schoorsteen - Controle op de overeenstemming van de schoorsteen met de verwarmingsketel waarop hij aangesloten is, op de ventilatie van de stooruimte en op de toevoer van oxyderende lucht - Rekenmethode van het vermogen van de verwarmingsketel - Handboek voor gebruiks- en onderhoudsinstructies
  
I.1.1.1.2.2 Technische inhoud
  
- Elementen betreffende de brandstoffen en de verbranding in de warmtegeneratoren
  - Installatie van de generatoren, luchttoevoer en en afvoer van verbrandingsgassen
  - Technologie, installatie, onderhoud, controle, veiligheid van de warmtegeneratoren
  - Begrippen van rationeel energiegebruik inzake centrale verwarmingsinstallaties
  
- Elementen betreffende de brandstoffen en de verbranding in de warmtegeneratoren
  - Installatie van de generatoren, luchttoevoer en en afvoer van verbrandingsgassen
  - Bevoorrading van de warmtegeneratoren met brandstoffen.
  - Technologie, installatie, onderhoud, controle, veiligheid van de warmtegeneratoren met niet-gepulseerde brander.
  - Begrippen van rationeel energiegebruik inzake centrale verwarmingsinstallaties

  I.1.1.1.3 Technicus erkend in gasachtige brandstoffen van het GII-type.
  Inhoud betreffende de oplevering Specifieke elementen betreffende de oplevering van de warmtegeneratoren met gepulseerde brander.
  Technische inhoud Technologie, installatie, onderhoud, controle, veiligheid van de warmtegeneratoren met gepulseerde brander.
  C. Modaliteiten betreffende het examen
  Het certificatiecentrum leeft de volgende onderzoeksmodaliteiten :


 Theorische proefPraktische proef
Reglementaire inhoudL/GI 
Inhoud betreffende de opleveringL/GI/GIL/GI/GI
Technische inhoudL/GI/GIL/GI/GI

  Elk gedeelte wordt afzonderlijk genoteerd.
  (2)<BWG 2009-06-18/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-07-2009>

Art. N7. Bijlage 7. - Erkenningsvoorwaarden van de certificatiecentra
  A. Onderwijzend personeel.
  Elk onderwijzend personeelslid is houder van het gepaste bekwaamheidsattest overeenstemmend met de vorming waarin hij/ze onderwijst. Deze bepaling is pas zes maanden nadat het tweede certificatiecentrum van het vereiste niveau erkend is, van toepassing.
  Het personeel is onder de leiding van een burgerlijk ingenieur, een industrieel ingenieur of een technisch ingenieur of van een persoon die minstens drie jaar ervaring in de vorming en onderzoek van de verwarmingstechniek en tien jaar ervaring in de verwarmingssector kan bewijzen.
  B. Examenjury
  Het examencentrum moet bestaan uit een examenjury met inachtneming van de volgende voorwaarden :
  - de jury bestaat minstens uit drie specialisten in verwarmingstechniek onder het voorzitterschap van een burgerlijk, industrieel of technisch ingenieur, of van een persoon die minstens drie jaar ervaring in de vorming en onderzoek van de verwarmingstechniek en tien jaar ervaring in de verwarmingssector kan bewijzen;
  - minstens één van de leden van de jury heeft niks te maken met het certificatiecentrum en is actief in de verwarmingssector;
  - minstens drie leden van de jury zijn houder van een gepast bekwaamheidsattest overeenstemmend met de aangelegenheid die hij onderzoekt. Deze bepaling is pas zes maanden nadat het tweede certificatiecentrum van het vereiste niveau erkend is, van toepassing.
  C. Technische infrastructuur
  Voor de organisatie van de vormingen en examens moet het certificatiecentrum minstens beschikken over de volgende technische uitrusting :
  C.1. Voor de certificatiecentra bevoorraad met vloeibare brandstoffen.
  1. combinaties van vewarmingsketel-brander die van de markt representatief zijn, die voldoende variatie aanbieden en die onder anderen de volgende eigenschappen hebben :
  a) verschillende merken en typen, waaronder minstens één condensatiegenerator en een waterdicht model (type C);
  b) verschillende bouwjaren;
  c) verschillende vermogens van warmtegeneratoren en verschillende brandersdebieten;
  d) branders met of zonder brandstofvoorverhitting;
  e) bevoorradingsmogelijkheid van de brander door een systeem met een enige of een dubbelleiding;
  Het aantal combinaties (geheel verwarmingsketel-brander) wordt afgestemd op het aantal deelnemers zodat minstens een combinatie per groep van drie deelnemers ter beschikking wordt gesteld.
  Minsters één generator beschikt over twee gangen en minstens één generator van het type "modulatie" is.
  1. Elke schoorsteen uitgerust met een voorziening waardoor zijn trek geregeld kan worden (extractor met variabele snelheid);
  2. synoptische panelen betreffende de regulatietechnieken, met inbegrip van een regulatie die van weersomstandigheden afhangt;
  3. een synoptisch paneel dat de werking van de brander stimuleert;
  4. een proefbank voor sproeiers, waarmee de sproeiers kunnen worden vervangen en de druk van de brandstof geregeld kan worden;
  5. een proefbank voor transformatoren en ontsteking;
  6. een proefbank voor pompem voor vloeibare brandstoffen;
  7. een simulatiepaneel of de didactische versie van een volledige centrale verwarmingsinstallatie met verwarmingsketel/brander, thermostaat, installatie voor warm tapwater, verwarming van ruitmen, luchtthermostaat, buitensonde, gemechaniseerde schuif met drie en/of vier wegen;
  8. doorsneden van verwarmingsketels en branders;
  9. doorsneden van pompen voor vloeibare brandstoffen;
  10. doorsneden van sproeiers;
  11. minstens een elektronische analysator van verbrandingsgassen door drie leerlingen.
  C.2 Voor de certificatiecentra bevoorraad met gasachtige brandstoffen.
  1. een verzameling van gasapparaten die van de actuele markt representatief is :
  a) een op de bodem geïnstalleerde atmosferische warmtegenerator met thermokoppelveiligheid;
  b) een op de bodem geïnstalleerde atmosferische warmtegenerator met ionisatieveiligheid;
  c) een op de muur aangebrachte atmosferische warmtegenerator met thermokoppelveiligheid;
  d) een op de muur aangebrachte atmosferische warmtegenerator met ionisatieveiligheid;
  e) een warmtegenerator met gepulseerde brander (alleen voor de certificatiecentra GII);
  Minstens één van de warmtegeneratoren bedoeld in a, b, c, d, e, is waterdicht (type C), minstens één wordt uitgerust met een voorgemengde brander en minstens één is een condensatiegenerator.
  Minsters één generator beschikt over twee gangen en minstens één generator is van het type "modulatie".
  2. synoptische panelen betreffende de regulatietechnieken, met inbegrip van een regulatie die van weersomstandigheden afhangt;
  3. een synoptisch paneel dat de werking van de brander stimuleert;
  4. een synoptisch paneel betreffende de elementen van de vlampijp;
  5. bestanddelen van een vlampijp (die bestaat uit niet-monobloc-apparaten);
  6. elektronische analysatoren waarbij de verbranding gecontroleerd kan worden : minstens een analysator door drie leerlingen;
  7. apparaten voor de drukmeting; gasmanometers;
  8. apparaat voor de controle op de waterdichtheid van gasleidingen;
  9. een simulatiepaneel of de didactische versie van een volledige centrale verwarmingsinstallatie met verwarmingsketel/brander, thermostaat, installatie voor warm tapwater, verwarming van ruitmen, luchtthermostaat, buitensonde, gemechaniseerde schuif met drie en/of wegen;
  10. doorsneden van verwarmingsketels en branders;