12 APRIL 1979. - Koninklijk besluit houdende regeling van de toekenning van subsidies aan inrichtingen die belast zijn met de uitkering van het certificaat van kwalificatie en voortgezette opleiding in verbrandingscontrole en onderhoud van verwarmingsinstallaties die met vloeibare brandstof worden gevoed. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG2009-01-29/48, art. 61, 002; Inwerkingtreding : onbepaald , opgeheven op de datum van inwerkingtreding van het besluit waarbij de Minister van Leefmilieu de waarden waarvan sprake in de artikelen 51 en 54 bepaalt) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 14-06-1979 en tekstbijwerking tot 19-05-2009)
Art. 1-17
Artikel 1. Binnen de perken van de begrotingswet en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, kan de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu toelagen verlenen aan de inrichtingen vermeld in artikel 2 van dit besluit.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° Inrichtingen : de inrichtingen bedoeld in artikel 19 van het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof.
2° Leergang : het minimum leerprogramma zoals bepaald in artikel 20 van het voornoemd koninklijk besluit.
3° Examen : de kwalificatieproef zoals bepaald in het artikel 20 van het voornoemd koninklijk besluit.
Art.3. De inrichtingen welke een leergang inrichten dienen hun aanvraag tot betoelaging bij een ter post aangetekende brief in bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, Dienst Milieuhinder, ten laatste een maand voor de aanvang van de lessen.
De aanvraag vermeldt de plaats waar de lessen worden gegeven evenals het bedrag van het inschrijvingsgeld.
Zij is vergezeld van de lessenrooster en van de lijst der leraren met opgave van hun bekwaamheid en van de lessen die zij geven.
Zij moet eveneens vergezeld zijn van een gedagtekende en ondertekende verklaring, waarbij verzekerd wordt dat de inrichting, bij geen andere overheid een betoelaging aanvraagt voor de aktiviteiten welke het voorwerp van haar aanvraag uitmaken.
Art.4. Een alfabetische lijst der ingeschreven leerlingen wordt ten laatste tien dagen voor de aanvang van de leergang bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, Dienst Milieuhinder, ingediend.
Art.5. Indien de directeur-generaal van het bestuur voor de Volksgezondheid vaststelt dat de aanvraag niet ontvankelijk is of indruist tegen artikel 3, verwittigt hij bij een ter post aangetekende brief de aanvrager ervan, ten laatste acht dagen voor het begin van de leergang.
Art.6. De inrichtingen houden in tweevoud een alfabetische presentielijst bij der ingeschreven leerlingen.
Deze presentielijst is ingevuld ten laatste een kwartier na de aanvang der lessen.
Iedere wijziging van leraar of lokaal of verandering in het lessenrooster wordt vooraf aan de Dienst Milieuhinder bekendgemaakt en nadien schriftelijk bevestigd.
De leergang wordt voor ten minste twaalf leerlingen ingericht. Hij moet gedurende ten minste drie vierden van zijn tijdsduur door dit minimum aantal leerlingen bijgewoond worden.
Art.7. 1° De toelage bedraagt forfaitair 30 000 F per leergang.
2° Het inschrijvingsgeld dat van de leerlingen geëist kan worden mag 2 500 F niet overschrijden.
3° Deze toelagen en inschrijvingsgelden worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen tijdens het voorbije jaar. De toelage wordt daartoe vermenigvuldigd met een coëfficiënt bekomen door het delen van de spilindex van toepassing tijdens de lopende maand januari, door de spilindex van toepassing tijdens de maand januari van het vorige jaar.
Het aldus bekomen bedrag wordt afgerond naar het lagere honderdtal.
Art.8. Ten laatste veertien dagen na afloop van de leergang dienen de inrichtingen bij de Dienst Milieuhinder de alfabetische presentielijst in, samen met de aanvraag tot uitkering van de toelage. Deze aanvraag wordt in drievoud ingediend.
Art.9. De inrichtingen welke examens inrichten dienen hun aanvraag tot betoelaging bij een ter post aangetekende brief in bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, Dienst Milieuhinder, ten laatste een maand voor de aanvang van de examenzitting.
De aanvraag vermeldt de plaats waar, de datum en het uur waarop de examens afgenomen worden, evenals het bedrag van het examengeld.
Zij is vergezeld van de alfabetische lijst der kandidaten per examenzitting en van de lijst der leden van de examencommissie, met opgave van hun bekwaamheid.
Zij moet eveneens vergezeld zijn van een gedagtekende en ondertekende verklaring, waarbij verzekerd wordt dat de inrichting bij geen andere overheid een betoelaging aanvraagt voor de aktiviteiten welke het voorwerp van haar aanvraag uitmaken.
Art.10. Indien de directeur-generaal van het bestuur voor de Volksgezondheid vaststelt dat de aanvraag niet ontvankelijk is of indruist tegen artikel 9, verwittigt hij bij een ter post aangetekende brief de aanvrager ervan, ten laatste acht dagen voor de datum van de examenzitting.
Art.11. 1° De toelage bedraagt 750 F, per persoon die het examen aflegt.
2° Het door de kandidaat te betalen examengeld mag niet meer dan 750 F bedragen.
3° Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de schommeling van het indexcijfer der consumptieprijzen zoals onder artikel 7, 3° is bepaald. Het bedrag wordt echter afgerond op het lagere tiental.
Art.12. Ten laatste een maand na de examenzitting sturen de inrichtingen aan de Dienst Milieuhinder de alfabetische lijst der kandidaten met aanduiding van het aantal behaalde punten, de vermelding " geslaagd " of " niet geslaagd ", hun geboortedatum, hun adres, de datum van aflevering van het certificaat, evenals de aanvraag tot uitkering van de toelage. Deze aanvraag wordt in drievoud ingediend.
Art.13. De ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, Dienst Milieuhinder, zijn belast met het toezicht op de leergangen en examens waarvoor een toelage is aangevraagd.
Art.14. Het koninklijk besluit van 18 juni 1975 houdende bepaling van de toelagen toe te kennen aan inrichtingen, lichamen of instellingen belast met de voortgezette opleiding en vaststelling van de bekwaamheid van technici belast met het onderhoud van de verwarmingsinstallaties gelegen in de speciale beschermingszones, wordt opgeheven.
Art.15. De leergangen en examens die overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit zijn ingericht, kunnen overeenkomstig dit besluit worden gesubsidieerd, op voorwaarde dat de betrokken inrichting haar aanvraag om subsidiëring samen met de voorgeschreven documenten bij ter post aangetekende brief bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, Dienst Milieuhinder, indient, ten laatste twee maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.16. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 17. Onze Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.