Details





Titel:

20 JUNI 2008. - [Decreet betreffende de administratieve personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde Hogescholen, Hogere Kunstscholen en Hogere Instituten voor architectuur.] (VERTALING) <Opschrift vervangen door DFG2009-02-19/51, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-09-2008 en tekstbijwerking tot 21-02-2024)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen.
Afdeling I. - Bekwaamheidsbewijzen en ambten.
Art. 3-4, 4bis
HOOFDSTUK III. - Werving.
Afdeling I. - Oproep tot kandidaturen.
Art. 5-9
Afdeling II. - Aanstelling of aanwerving in tijdelijk verband.
Art. 10-13
Afdeling III. - Benoeming of aanwerving in vast verband.
Art. 14-15
Afdeling IV. - Bevordering.
Art. 16-19
HOOFDSTUK IV. - Administratieve standen.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 20
Afdeling II. - Dienstactiviteit.
Art. 21-24
Afdeling III. - Non-activiteit.
Art. 25-27
Afdeling IV. - Terbeschikkingstelling.
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. 28-30
Onderafdeling 2. [1 - Terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.]1
Art. 31
Onderafdeling 3. [1 - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.]1
Art. 32
Onderafdeling 4. [1 - Terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid.]1
Art. 32bis, 32ter, 32quater
Onderafdeling 5. [1 - Terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden.]1
Art. 32quinquies
HOOFDSTUK V. - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 33
Afdeling II. - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde of aangeworven personeelsleden.
Art. 34-37
Afdeling III. - Preventieve schorsing van de in tijdelijk verband benoemde of aangeworven personeelsleden.
Art. 38-42
HOOFDSTUK VI. - Tuchtregeling.
Art. 43-54
HOOFDSTUK VII. - De raad van beroep.
Art. 55
HOOFDSTUK VIII. - Ambtsneerlegging.
Afdeling I. - De tijdelijk aangestelde of aangeworven personeelsleden.
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 56
Onderafdeling II. - Bijzondere bepalingen.
Art. 57-59
Afdeling II. - De in vast verband benoemde of aangeworven personeelsleden.
Art. 60-61
HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
Art. 61bis
HOOFDSTUK IX. - De overname van de instelling binnen eenzelfde inrichtende macht of door een andere inrichtende macht.
Art. 62-63
HOOFDSTUK X. - Niet-tegenwerpbaarheid van de bepalingen die in strijd zijn met het statuut.
Art. 64
TITEL II. - Bepalingen die eigen zijn aan elk onderwijsnet.
HOOFDSTUK I. - De personeelsleden van de instellingen van de Franse Gemeenschap.
Afdeling I. - Plichten.
Art. 65-72, 72/1
Afdeling II. - Onverenigbaarheden.
Art. 73-76
Afdeling III. - De Raad van beroep.
Art. 77-93
HOOFDSTUK II. - De personeelsleden van de vrije gesubsidieerde instellingen.
Afdeling I. - De plichten.
Onderafdeling I. - De plichten van de inrichtende macht.
Art. 94-97, 97/1
Onderafdeling II. - Plichten van het personeelslid.
Art. 98-105
Afdeling II. - Onverenigbaarheden.
Art. 106-111
Afdeling III. - Bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 112
Afdeling IV. - Beroepsdossier.
Art. 113
Afdeling V. - Opschorting van de aanwerving.
Art. 114-116
Afdeling VI. - De raad van beroep.
Art. 117-128
Afdeling VII. - Paritaire commissie.
Art. 129
HOOFDSTUK III. - De personeelsleden van de officiële gesubsidieerde instellingen.
Afdeling I. - Plichten.
Art. 130-138, 138/1
Afdeling II. - Onverenigbaarheden.
Art. 139-142
Afdeling III. - De raad van beroep.
Art. 143-154
Afdeling IV. - De paritaire commissies.
Art. 155
TITEL III. - Wijzigings-, opheffings, overgangs- en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 155bis, 156-158, 158bis
Afdeling Ibis. [1 Bepalingen betreffende de Hogescholen ]1
Art. 159-160
Afdeling Iter. [1 - Specifieke bepalingen voor de Hogere Kunstscholen en Hogere Instituten voor architectuur inzake de berekening van de omkadering.]1
Art. 160bis, 160ter, 160quater, 160quinquies, 160sexies, 160septies, 160octies
HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen.
Art. 161-162
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Art. 163-172, 172bis, 172ter, 172quater, 172quinquies
HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling.
Art. 173
BIJLAGEN.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1993029040  1996029270  1996029289  1996029338  2000029411  2004029246 





Artikels:

TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Artikel 1.Dit decreet is van toepassing op :
  1° [1 de leden van het administratief personeel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde Hogescholen, Hogere Kunstscholen en Hogere Instituten voor architectuur.]1
  2° de inrichtende machten van die instellingen.
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art.2.§ 1. Voor de toepassing van dit decreet, moet worden verstaan onder :
  1° [3 Decreet van 21 februari 2019: decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]3;
  2° Decreet van 25 juli 1996 : het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen in de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen;
  3° Decreet van 9 september 1996 : het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen;
  4° Decreet van 24 juli 1997 : het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
  5° Decreet van 20 december 2001 : het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten);
  6° Decreet van 31 maart 2004 : het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten;
  7° Decreet van 12 mei 2004 : het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap;
  8° [1 De instelling : de Hogeschool, de Hogere Kunstschool of het Hoger Instituut voor architectuur, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;]1
  9° [1 De instelling van de Franse Gemeenschap : de instelling georganiseerd door de Franse Gemeenschap;]1
  10° De officiële gesubsidieerde instelling : de instelling die door een gemeente, een provincie, de Franse Gemeenschapscommissie of een publiekrechtelijke rechtspersoon wordt georganiseerd;
  11° De vrije gesubsidieerde instelling : de instelling die door een privaatrechtelijke rechtspersoon wordt georganiseerd;
  12° [3 Inrichtende macht: de inrichtende macht gedefinieerd in artikel 2, 6 °, van het decreet van 21 februari 2019]3;
  13° [1 De Raad :
   - [3 Voor de hogescholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de raad van bestuur bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van het decreet van 21 februari 2019 en het beheersorgaan bedoeld in artikel 2, lid 5 hetzelfde decreet voor de hogescholen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap]3;
   - voor de Hogere Kunstscholen : de Pedagogische beheersraad bedoeld in artikel 2, § 1, 11° van het decreet van 20 december 2001;
   - voor de Hogere Instituten voor architectuur : de directeur;]1
  14° de paritaire commissie : naar gelang van de gevallen, de commissies bedoeld in de artikelen 171 en 247 van het decreet van 24 juli 1997 [1 of de Commissies bedoeld in de artikelen 307 en 437 van het decreet van 20 december 2001]1;
  15° de directeur : de directeurs-voorzitters van een hogeschool [1 of de Directeur van een Hogere Kunstschool of de Directeur van het Hoger Instituut voor architectuur;]1;
  16° niet statutaire personeelsleden : de personen bedoeld bij de overeenkomsten genomen met toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, alsook de personen die een ambt uitoefenen ten laste van de inrichtende macht, op voorwaarde dat die personen, in een instelling zoals bepaald in 9°, 10° en 11°, naar gelang van het geval, een ambt uitoefent dat gelijk is aan één van de in artikel 3 bedoelde ambten;
  17° verandering van affectatie : statutaire handeling waarbij een administratief personeelslid dat in vast verband benoemd of aangeworven is de mogelijkheid wordt geboden om een andere betrekking van hetzelfde ambt en hetzelfde niveau in een andere instelling binnen dezelfde inrichtende macht te bekomen;
  18° reaffectatie : statutaire handeling waarbij een administratief personeelslid dat in vast verband benoemd of aangeworven is en dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is, de mogelijkheid wordt geboden om een andere betrekking van hetzelfde ambt en hetzelfde niveau in een andere instelling binnen dezelfde inrichtende macht te bekomen.
  [1 19° [3 financierbare student: begrip gedefinieerd in artikel 15 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van studies.]3]1
  [1 20°. Logistiek personeel : categorie van personeel bedoeld in artikel 3, § 3, 4, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs.]1
  [2 21° opdrachtuitbreiding : voor de ambten van rang 1, de procedure volgens welke de inrichtende macht de opdracht uitbreidt van een in vast benoemd of vast aangeworven personeelslid [4 of van een personeelslid aangesteld of aangeworven in tijdelijk verband voor onbepaalde duur]4 in hetzelfde ambt, ten belope van een maximum volledige opdracht, met inachtneming van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996.
   Voor de ambten van rang 2, de procedure volgens welke de inrichtende macht de opdracht definitief uitbreidt van een personeelslid in hetzelfde ambt, ten belope van een maximum volledige opdracht;
   22° organen voor plaatselijk overleg : de Ondernemingsraad, de Plaatselijke paritaire commissie (COPALOC - Commission paritaire locale), het Basisoverlegcomité (COCOBA - Comité de concertation de base).]2
  § 2. Voor de toepassing van dit decreet, worden de termijnen berekend als volgt :
  1° de dag die er het begin van uitmaakt, is niet inbegrepen;
  2° de dag die er het einde van uitmaakt, wordt in de termijn meegerekend.
  Als de dag van het einde van de termijn een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of een feestdag in de Franse Gemeenschap is, wordt die tot de eerstvolgende werkdag uitgesteld.
  § 3. Het gebruik, in het Frans, van mannelijke namen voor de verschillende titels en ambten is gemeenslachtig, opdat de tekst verstaanbaar zou zijn, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>
  (2)<DFG 2014-04-11/33, art. 58, 009; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
  (3)<DFG 2019-02-21/06, art. 60, 014; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
  (4)<DFG 2019-02-07/11, art. 28, 015; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen.
Afdeling I. - Bekwaamheidsbewijzen en ambten.
Art.3.§ 1. De ambten die de leden van het administratief personeel van de instellingen kunnen uitoefenen, worden hierna bepaald en gerangschikt in ambten van niveau 1, niveau 2+, niveau 2 en niveau 3.
  De wervingsambten zijn ambten van rang 1. De bevorderingsambten zijn ambten van rang 2.
  De ambten van niveau 1 worden uitgeoefend door personeelsleden die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau van de derde graad.
  De ambten van niveau 2+ worden uitgeoefend door personeeleden die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau van de eerste graad.
  De ambten van niveau 2 worden uitgeoefend door de personeelsleden die houder zijn van het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.
  De ambten van niveau 3 worden uitgeoefend door personeelsleden die houder zijn van het getuigschrift van het secundair onderwijs van de tweede graad.
  [3 Alle ambten van het administratief personeel kunnen voltijds, drie vierde werktijd, halftijds of een vierde werktijd worden uitgeoefend]3.
  § 2. De ambten worden in de bijlage 1 bij dit decreet bepaald.
  § 3. Voor de toepassing van dit decreet, worden onder bekwaamheidsbewijzen van het hogere niveau van de derde graad verstaan :
  1° de graden van doctor, arts, dierenarts of master, uitgereikt overeenkomstig de wetgeving op de academische graden;
  2° de andere graden van master, uitgereikt door het hoger onderwijs van het lange type, of door een examencommissie voor het hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, samengesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 43 van het [2 decreet van 21 februari 2019]2;
  3° de graad van master die kunststudies van de tweede cyclus van het lange type bekrachtigt;
  4° de diploma's uitgereikt door de Koninklijke Militaire School op het einde van een tweede studiecyclus.
  Voor de toepassing van dit decreet, worden verstaan onder bekwaamheidsbewijzen van het hogere niveau van de eerste graad :
  1° [1 één van de diploma's die worden toegekend overeenkomstig de artikelen 69, § 1, en 70, § 1, 1°, van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies]1;
  2° de graad van bachelor die de kunststudies van het korte type bekrachtigt;
  3° de graad van bachelor die kunststudies van de eerste cyclus van het lange type bekrachtigt.
  § 4. Worden eveneens in aanmerking genomen zoals de diploma's uitgereikt door het onderwijs met volledig leerplan :
  1° de overeenstemmende diploma's uitgereikt door het onderwijs voor sociale promotie van het lange type krachtens artikel 62, eerste lid, 1°, van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie;
  2° de overeenstemmende diploma's uitgereikt door het onderwijs voor sociale promotie van het korte type krachtens artikel 45, eerste lid, 1°, van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie.
  § 5. De bekwaamheidsbewijzen bedoeld in § 1 kunnen ook buitenlandse bekwaamheidsbewijzen zijn die gelijkwaardig worden verklaard met toepassing van de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften of van artikel 36 van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden, of ermee gelijkgesteld, met toepassing van artikel 4quater van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, het sociaal personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen.
  ----------
  (1)<DFG 2016-06-16/22, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DFG 2019-02-21/06, art. 63, 014; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
  (3)<DFG 2019-02-07/11, art. 27, 015; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.4. Het wekelijkse volume van de prestaties van de administratieve personeelsleden bedraagt 38 uren/week.

Art.4bis. [1 De personeelsleden die onder dit decreet vallen, ontvangen een vergoeding voor het gebruik om beroepsdoeleinden van hun privé-computerinstrument en hun privé-internetverbinding als vergoeding van hun eigen kosten, tenzij zij reeds een dergelijke toelage genieten in toepassing van de artikelen 6 en 20 van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten of van artikel 112bis van het decreet van 16 april 1991 houdende de organisatie van het onderwijs voor sociale promotie.
   Deze vergoeding wordt hun toegekend onder dezelfde voorwaarden als die waarin de artikelen 6, § 2, tweede lid, en 20, § 2, tweede lid, van voornoemd decreet van 14 maart 2019 voorzien.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-12-14/15, art. 82, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2022>


HOOFDSTUK III. - Werving.
Afdeling I. - Oproep tot kandidaturen.
Art.5.De personeelsformatie van het administratief personeel wordt jaarlijks door de inrichtende macht vastgesteld, volgens dezelfde procedures als deze die bepaald zijn voor de bepaling van de personeelsformatie van het pedagogisch personeel.
  Wanneer de inrichtende macht een betrekking van een ambt van het administratief personeel zoals bedoeld in artikel 3, § 2, wenst toe te kennen, maakt hij jaarlijks een oproep in het Belgisch Staatsblad bekend.
  [1 De oproep in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt in de loop van de maand maart voor de instellingen van de Franse Gemeenschap, uiterlijk op 1 mei voor de gesubsidieerde instellingen.]1
  Alvorens een aanstelling of een aanwerving in tijdelijk verband te kunnen uitvoeren zoals bepaald in dit artikel en in artikel 8, § 1 en § 2, zal de inrichtende macht de aanvragen om reaffectatie behandelen van in vast verband benoemde of aangeworven personeelsleden die bij ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld in hetzelfde ambt of in een overeenstemmend ambt binnen een instelling [1 bedoeld in artikel 2, 8°]1 die onder dezelfde inrichtende macht ressorteert, [2 de aanvragen om uitbreiding van de opdracht uitgaande van leden van het vast benoemd of in vast verband aangeworven personeelsleden]2 [3 of van de leden die aangesteld of aangeworven worden in tijdelijk verband voor onbepaalde duur]3 alsook de aanvragen om verandering van affectatie ingediend door de personeelsleden die in vast verband benoemd of aangeworven worden in hetzelfde ambt of in een overeenstemmend ambt binnen een instelling bedoeld in artikel 2, 11° die onder dezelfde inrichtende macht ressorteert.
  De overeenstemmende ambten bedoeld in het vorige lid worden in bijlage 2 bij dit decreet opgesomd.
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>
  (2)<DFG 2014-04-11/33, art. 59, 009; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
  (3)<DFG 2019-02-07/11, art. 29, 015; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.6.De in artikel 5 bedoelde oproep bepaalt :
  1° het niveau van het bedoelde ambt, de aard van de opdracht, de omschrijving van het uit te oefenen ambt, alsook de plaats(en) waar dat ambt zal worden uitgeoefend;
  2° de in te dienen dossiers, die inzonderheid de documenten met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring, alsook het bewijs van verschillende beroepservaringen;
  3° de vorm en de termijn die vereist zijn voor de indiening van de dossiers bedoeld in 2°.
  [1 Tweede lid geschrapt.]1
  ----------
  (1)<DFG 2010-12-01/08, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 15-09-2010>

Art.7.Op straffe van nietigheid worden de kandidaturen ingediend bij de inrichtende macht [1 volgens de nadere regels bepaald in de oproep bedoeld bij artikel 5]1.
  ----------
  (1)<BFG 2017-12-20/28, art. 25, 013; Inwerkingtreding : 09-03-2018>

Art.8.§ 1. Wanneer een instelling een vervanging wenst uit te voeren, kan de inrichtende macht een persoon aanwerven in afwijking van de procedure bedoeld in artikel 5, tweede lid. De inrichtende macht moet bij voorrang een persoon aanwerven die zich kandidaat heeft gesteld voor een betrekking van hetzelfde ambt, overeenkomstig de in de artikelen 5 en 6 bedoelde oproep.
  Die aanstelling of aanwerving in tijdelijk verband eindigt in de gevallen bepaald in artikel 56, 1° tot 7° en 9° tot 12°, in ieder geval op het einde van het lopende academiejaar.
  [1 [2 Alvorens enige tijdelijke aanwerving voor te stellen met toepassing van de vorige leden, breidt de inrichtende macht eerst de opdracht uit van de vast benoemde personeelsleden, daarna deze van de personeelsleden die aangesteld of aangeworven worden in tijdelijk verband voor onbepaalde duur van de betrokken inrichting die het hebben aangevraagd.]2
   Deze opdrachtuitbreiding kan niet toegekend worden aan een personeelslid voor wie een tuchtstraf steeds in zijn dossier aanwezig zou zijn.]1
  Die aanstelling of aanwerving kan geenszins leiden tot een aanstelling of aanwerving voor een onbepaalde tijd.
  § 2.[1 Wanneer de inrichting een betrekking wenst te bekleden die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij artikel 6, is de procedure bedoeld bij de leden 1, 3 en 4 van paragraaf 1 van toepassing.]1
  Die aanstelling of aanwerving kan geenszins leiden tot een aanstelling of aanwerving voor een onbepaalde tijd.
  De instelling kan echter een betrekking krachtens het eerste lid slechts gedurende hoogstens twee academiejaren toekennen.
  Indien datzelfde personeelslid in hetzelfde ambt tijdelijk aangesteld is, moet elke nieuwe aanstelling op het einde van de periode bedoeld in het vorige lid de artikelen 5 en 6 naleven.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/33, art. 60, 009; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
  (2)<DFG 2019-02-07/11, art. 30, 015; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.9.Voor de instellingen van de Franse Gemeenschap, worden de personeelsleden door de Regering op de voordracht van de Raad in tijdelijk verband aangesteld.
  Voor de gesubsidieerde instellingen, worden de personeelsleden, naar gelang van het geval, door de inrichtende macht in tijdelijk verband aangesteld of aangeworven, op de voordracht van ofwel het bestuur ofwel de Raad. [1 De met redenen omklede beslissing van de inrichtende macht wordt aan de organen voor plaatselijk overleg meegedeeld.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/33, art. 61, 009; Inwerkingtreding : 21-08-2014>

Afdeling II. - Aanstelling of aanwerving in tijdelijk verband.
Art.10.§ 1. Niemand kan in tijdelijk verband worden aangesteld of aangeworven indien hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet op het ogenblik van de aanstelling of aanwerving in tijdelijk verband :
  1° [3 ...]3;
  2° een gedrag hebben dat beantwoordt aan de eisen van het ambt;
  3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
  5° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het toe te kennen ambt dat in artikel 3 vermeld is;
  6° de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling in acht nemen;
  7° zijn kandidatuur hebben ingediend in de vorm en binnen de termijn die bij de oproep tot kandidaturen vermeld zijn;
  8° niet het voorwerp uitmaken van een schorsing bij tuchtmaatregel of een op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel in een ambt van administratief personeelslid binnen de betrokken inrichtende macht, en niet het voorwerp uitmaken van een onverenigbaarheidsvaststelling bedoeld, naar gelang van het geval, in artikel 73 of in artikel 106;
  9° niet het voorwerp [2 van een ontslag bij tuchtmaatregel,]2 hebben uitgemaakt van een afzetting of een afdanking om een dringende reden als administratief personeelslid binnen de betrokken inrichtende macht.
  § 2. Elke aanstelling of aanwerving in tijdelijk verband wordt schriftelijk uitgevoerd en vermeldt ten minste :
  1° de identiteit van de inrichtende macht;
  2° de identiteit van het personeelslid;
  3° het niveau van het ambt, de aard van het ambt, de omschrijving van het uit te oefenen ambt, alsook de plaats(en) waar dat ambt zal worden uitgeoefend;
  4° de datum van indiensttreding;
  5° de datum waarop de aanstelling of de aanwerving eindigt voor de aanstellingen of aanwervingen voor een bepaalde tijd;
  6° of de betrekking vacant werd verklaard overeenkomstig de oproep bedoeld in artikel 5;
  7° als het gaat om een vervanging overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 8, § 1, de naam van de titularis;
  8° in voorkomend geval, de verplichtingen bedoeld, naar gelang van het geval, in de artikelen 98, derde lid, of 138, en de onverenigbaarheden bedoeld, naar gelang van het geval, in de artikelen 108 of 139.
  De inrichtende macht reikt het tijdelijk personeelslid een schriftstuk uit dat de vermeldingen bepaald in het eerste lid opneemt. Als er geen schriftstuk is, wordt het personeelslid geacht aangesteld of aangeworven te zijn in het ambt en de opdracht die het werkelijk bekleedt. Het wordt, naar gelang van het geval, geacht aangesteld of aangeworven te zijn in tijdelijk verband voor een bepaalde tijd of voor een onbepaalde tijd.
  § 3. Bij zijn indiensttreding, legt het personeelslid de eed af in handen van de [1 directeur]1.
  De eed wordt uitgesproken in de vorm bepaald door artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
  Daar wordt akte van aan het personeelslid gegeven.
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>
  (2)<DFG 2012-03-23/05, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
  (3)<DFG 2013-06-20/18, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 27-07-2013>

Art.11. De eerste aanstelling of de eerste aanwerving in tijdelijk verband die met inachtneming van artikel 5 wordt uitgevoerd, eindigt uiterlijk op het einde van het academiejaar.

Art.12.§ 1. Uiterlijk op het einde van de eerste week van de maand mei, maakt de inrichtende macht of de [1 directeur]1 een verslag op over de wijze waarop het in tijdelijk verband aangestelde of aangeworven personeelslid zijn taak heeft uitgeoefend.
  Het model van het verslag wordt, voor de instellingen van de Franse Gemeenschap, door de Regering vastgesteld, en, voor de gesubsidieerde instellingen, door de in de artikelen 129 en 155 bedoelde paritaire commissies.
  Het verslag wordt op dezelfde dag geviseerd en gedateerd door de betrokkene, die er een afschrift van ontvangt en een schriftelijk antwoord kan bijvoegen.
  Het verslag heeft, naargelang van het geval, betrekking op één van de volgende meldingen " voldeed ", " voldeed gedeeltelijk ", " voldeed niet ".
  § 2. Wanneer het verslag, voor een betrekking bedoeld in artikel 5, tweede lid, de melding " niet voldeed " draagt, kan het personeelslid, binnen de vijf werkdagen volgend op de datum bepaald in § 1, derde lid, een schriftelijk bezwaar indienen bij de directeur, die er de ontvangst van meldt en het onmiddellijk aan de bevoegde raad van beroep meedeelt. Deze brengt zijn advies uit binnen een maximumtermijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.
  De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep. De oorspronkelijke beslissing wordt behouden of gewijzigd. In alle gevallen moet die beslissing met redenen worden omkleed.
  § 3. Als er geen verslag is, dan wordt het personeelslid geacht een verslag met de melding " voldeed " te hebben gekregen.
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art.13. Wanneer het verslag de melding " voldeed " krijgt, kan de aanstelling of de aanwerving in tijdelijk verband voor het volgende academiejaar worden verlengd.
  Wanneer het verslag de melding " niet voldeed " krijgt, kan de aanstelling of aanwerving in tijdelijk verband niet worden verlengd voor het volgende academiejaar.
  Wanneer het personeelslid een verslag krijgt met de melding " voldeed gedeeltelijk ", kan zijn aanstelling of aanwerving in tijdelijk verband worden verlengd voor hoogstens één academiejaar. Op het einde van dat academiejaar, kan het personeelslid alleen een verslag krijgen met de melding " voldeed " of met de melding " voldeed niet ".

Afdeling III. - Benoeming of aanwerving in vast verband.
Art.14. Na een academiejaar volgend op de eerste aanstelling of de eerste aanwerving in tijdelijk verband, wordt het personeelslid een tijdelijk personeelslid voor een onbepaalde tijd, indien het een verslag met de melding " voldeed " heeft gekregen op het einde van het betrokken academiejaar, voor zover de betrekking toe te kennen was overeenkomstig artikel 5, tweede lid, voor het betrokken academiejaar.

Art.15.Geen tijdelijk personeelslid voor een onbepaalde tijd kan door de inrichtende macht in vast verband worden benoemd of aangeworven, indien het, bij de benoeming of aanstelling in vast verband, niet voldoet aan één van de volgende voorwaarden :
  1° [2 ...]2;
  2° een gedrag hebben dat beantwoordt aan de eisen van het ambt;
  3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
  5° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het toe te kennen ambt dat in artikel 3 vermeld is;
  6° de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling in acht nemen;
  7° dat ambt als hoofdambt bekleden;
  8° niet het voorwerp uitmaken van een schorsing bij tuchtmaatregel of een op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel in een ambt van administratief personeelslid binnen de betrokken inrichtende macht;
  9° niet het voorwerp hebben uitgemaakt [1 van een ontslag bij tuchtmaatregel,]1 van een afzetting of een afdanking om een dringende reden als administratief personeelslid, ongeacht de inrichtende macht.
  De inrichtende macht benoemt of werft in vast verband het personeelslid aan dat voor een onbepaalde tijd in tijdelijk verband wordt aangesteld of aangeworven en dat, voor het betrokken ambt, de grootste dienstanciënniteit telt, [4 zoals opgenomen in de rangschikking bedoeld in artikel 32 § 7]4.
  Bij gelijke dienstanciënniteit, benoemt of werft de inrichtende macht in vast verband het personeelslid aan dat voor een onbepaalde tijd in tijdelijk verband wordt aangesteld of aangeworven en dat, voor het betrokken ambt, de grootste ambtsanciënniteit telt, berekend overeenkomstig artikel 32, § 5.
  Bij gelijke ambtsanciënniteit, heeft het oudste personeelslid de voorrang.
  Voor de door de Franse Gemeenschap georganiseerde instellingen, worden de personeelsleden door de Regering op de voordracht van de Raad in vast verband benoemd.
  Voor de gesubsidieerde instellingen, worden de personeelsleden, naar gelang van het geval, door de inrichtende macht in vast verband aangeworven of benoemd, op de voordracht van de directie of de Raad.
  [3 Ieder jaar, op 30 september en op 15 januari, stellen de academische overheden een rangschikking op van de personeelsleden, zenden ze aan de organen voor plaatselijk overleg over en delen ze aan de personeelsleden ofwel via een aanplakbord ofwel elektronische aanplakborden mee. Deze rangschikking wordt op basis van de dienstanciënniteit in het ambt opgesteld in de zin van artikel 32, § 5.
   [4 ...]4.]3
  ----------
  (1)<DFG 2012-03-23/05, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
  (2)<DFG 2013-06-20/18, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
  (3)<DFG 2014-04-11/33, art. 63, 009; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
  (4)<DFG 2019-02-07/11, art. 31, 015; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Afdeling IV. - Bevordering.
Art.16. De ambten van rang 2 kunnen alleen door in vast verband benoemde of aangeworven personeelsleden worden uitgeoefend.

Art.17. Niemand kan in vast verband worden benoemd of aangeworven in een ambt van rang 2 indien hij op het ogenblik van de benoeming of aanwerving in vast verband niet voldoet aan de volgende voorwaarden :
  1° in vast verband benoemd of aangeworven zijn in het overeenstemmende ambt van rang 1;
  2° dat ambt gedurende ten minste vier jaar vanaf de datum van de benoeming of aanwerving in vast verband hebben uitgeoefend.

Art.18.De betrekkingen van rang 2 die door de inrichtende macht vacant worden verklaard, worden bij voorrang toegekend door middel van een interne oproep gericht tot de personeelsleden van de betrokken instelling die in vast verband benoemd of aangeworven zijn in een overeenstemmend ambt van rang 1.
  [1 Naar aanleiding van de oproep bedoeld in artikel 6, maakt de inrichtende macht een oproep bekend voor de reaffectaties, opdrachtuitbreidingen en veranderingen van affectatie voor elke betrekking die nog toe te kennen is na toepassing van het eerste lid.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/33, art. 62, 009; Inwerkingtreding : 21-08-2014>

Art.19.§ 1. [1 Het aantal betrekkingseenheden van personeelsleden die een ambt van rang 2 uitoefenen, kan niet hoger zijn dan 40 % van het totaal aantal betrekkingen van het betrokken niveau.
   Vanaf het academiejaar 2012-2013 kan dit aantal niet hoger zijn dan 50 % van het totaal aantal betrekkingen van het betrokken niveau.]1
  § 2. In afwijking van § 1, kan een personeelslid een ambt in rang 2 uitoefenen, wanneer het totaal aantal betrekkingseenheden van het betrokken niveau hoogstens twee eenheden bedraagt.
  § 3. In het totaal aantal betrekkingseenheden bedoeld in de §§ 1 en 2 wordt (worden) het personeelslid (de personeelsleden) dat(die) een ambt van rang 2 uitoefent(nen) en dat (die) een verandering van affectatie in de betrokken instelling heeft(hebben) verkregen, niet meegerekend.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/18, art. 36, 005; Inwerkingtreding : 15-09-2011>

HOOFDSTUK IV. - Administratieve standen.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.20. Het personeelslid bevindt zich geheel of gedeeltelijk in één van de volgende administratieve standen :
  1° dienstactiviteit;
  2° non-activiteit;
  3° terbeschikkingstelling.
  Het tijdelijk administratief personeelslid kan alleen " in dienstactiviteit zijn ".

Afdeling II. - Dienstactiviteit.
Art.21. Het personeelslid wordt altijd geacht in dienstactiviteit te zijn, tenzij uitdrukkelijk wordt bepaald dat het zich in een andere administratieve stand bevindt.

Art.22. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging in wedde.

Art.23. De Regering stelt de regeling voor de jaarlijkse vakantie van de personeelsleden vast.
  De personeelsleden hebben recht op minstens tweeëndertig werkdagen vakantie per academiejaar.

Art.24.§ 1. Het in vast verband benoemd of aangeworven personeelslid dat zich in dienstactiviteit bevindt, [2 krijgt, onder de door de Regering vastgestelde voorwaarden, de volgende verloven]2 :
  1° het jaarlijks vakantieverlof;
  2° het omstandigheidsverlof en het verlof voor persoonlijke aangelegenheid;
  3° opvangverlof met het oog op adoptie en pleegvoogdij;
  4° verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
  5° verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid [3 of voor verminderde prestaties voor de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid om therapeutische doeleinden]3;
  6° verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen;
  7° verlof voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de Civiele Bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden,
  8° voor syndicale activiteit;
  9° verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;
  10° voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
  11° een politiek verlof;
  12° moederschapsrust;
  13° voor borstvoedingspauzes;
  14° om een ander ambt uit te oefenen in het onderwijs buiten de universiteit.
  § 2. Het tijdelijk administratief personeelslid [2 krijgt, onder de door de Regering vastgestelde voorwaarden, de volgende verloven]2 :
  1° jaarlijks vakantieverlof;
  2° omstandigheidsverlof en verlof voor persoonlijke aangelegenheid;
  3° wegens ziekte of gebrekkigheid;
  4° opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij;
  5° onderbreking van de beroepsloopbaan;
  6° moederschapsrust;
  7° voor borstvoedingspauzes.
  [1 8° voor syndicale activiteit;]1
  [2 9° om een ander ambt uit te oefenen in het onderwijs buiten de universiteit;
   10° voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;
   11° voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen;
   12° voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden.]2
  ----------
  (1)<DFG 2010-12-01/08, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
  (2)<DFG 2012-12-20/28, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (3)<DFG 2014-04-11/25, art. 130, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Afdeling III. - Non-activiteit.
Art.25. Het personeelslid bevindt zich in de stand non-activiteit :
  a) wanneer het onder de door de Regering te bepalen voorwaarden sommige militaire prestaties in vredestijd verricht, of bij de civiele bescherming is ingedeeld, of met taken ten algemenen nutte belast is bij toepassing van de wet houdende het statuut van de gewetensbezwaarden;
  b) wanneer schorsing bij tuchtmaatregel of op non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel op hem is toegepast;
  c) wanneer het om gezinsredenen van zijn inrichtende macht toelating heeft gekregen tijdens een langdurige periode afwezig te zijn.

Art.26. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling, heeft het personeelslid in de stand non-activiteit geen recht op wedde.

Art.27. Niemand kan op non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.

Afdeling IV. - Terbeschikkingstelling.
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen.]1   ----------   (1)
Art.28.Het [1 vast benoemd]1 personeelslid kan ter beschikking worden gesteld :
  a) wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;
  b) wegens ontstentenis van betrekking;
  c) wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
  d) wegens persoonlijke aangelegenheden.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/18, art. 51, 005; Inwerkingtreding : 11-08-2012>

Art.29. Niemand kan ter beschikking worden gesteld of gehouden waanneer hij aan de voorwaarden voldoet om een rustpensioen te genieten.

Art.30. Wedden kunnen worden uitgekeerd aan ter beschikking gestelde personeelsleden.
  Het wachtgeld, de uitkeringen en vergoedingen, die eventueel aan deze personeelsleden worden toegekend, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling welke geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in actieve dienst.

Onderafdeling 2. [1 - Terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.]1   ----------   (1)
Art.31. § 1. Het in vast verband benoemde of aangeworven administratief personeelslid kan door de inrichtende macht ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het belang van de dienst als gevolg van een voorstel tot terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking in het belang van de dienst, geformuleerd volgens door de Regering nader te bepalen regels. De duur van de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking in het belang van de dienst kan, in één of meer perioden, niet langer zijn dan zes maanden over de gehele loopbaan van het administratief personeelslid.
  Er kan echter van de in het eerste lid bedoelde beperking worden afgeweken opdat de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking in het belang van de dienst die in de loop van een academiejaar werd uitgesproken ten aanzien van een personeelslid zou worden verlengd tot het einde van het lopende academiejaar. In het geval van een gesubsidieerde instelling, wordt de afwijking door de inrichtende macht aan de toestemming van de Regering onderworpen.
  Gedurende de periode van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking in het belang van de dienst, ontvangt het administratief personeelslid een wachtgeld dat gelijk is aan 75 % van zijn laatste activiteitswedde.
  Een administratief personeelslid kan niet ter beschikking worden gesteld bij ontstentenis van betrekking in het belang van de dienst indien voor de feiten waarvoor die maatregel wordt genomen een tuchtsanctie of een procedure voor de vaststelling van een onverenigbaarheid wordt toegepast of indien tegen het personeelslid, voor die feiten, een strafvervolging wordt ingesteld.
  § 2. Alvorens een voorstel tot terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking in het belang van de dienst wordt genomen, moet het administratief personeelslid uitgenodigd zijn door de inrichtende macht gehoord te worden. De oproeping voor de hoorzitting alsook de redenen waarom de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking in het belang van de dienst wordt genomen, moeten aan het personeelslid minstens vijf werkdagen vóór de hoorzitting worden meegedeeld ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs. Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden van het onderwijs van het betrokken net, in dienstactiviteit of met rust, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid zich niet voor de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt.
  Als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger echter de overmacht inroept om zijn afwezigheid bij de hoorzitting te rechtvaardigen, wordt het personeelslid opgeroepen voor een nieuwe hoorzitting die overeenkomstig het eerste lid wordt meegedeeld.
  In dat geval, ook al is het administratief personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet bij de hoorzitting aanwezig, wordt de procedure geldig voortgezet.
  Het administratief personeelslid ten laste waarvan een voorstel tot terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking in het belang van de dienst wordt geformuleerd, kan, binnen de tien dagen na de kennisgeving van het voorstel, een beroep indienen bij de raad van beroep.
  Deze brengt een met redenen omkleed advies uit binnen een termijn van hoogstens drie maanden.
  Binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep, deelt de inrichtende macht haar beslissing aan de verzoeker mee, waarbij de terbeschikkingstelling uitwerking heeft met ingang van de derde werkdag volgend op de mededeling ervan.
  § 3. Indien het administratief personeelslid geen beroep vóór de raad van beroep heeft ingediend binnen de vereiste termijn bepaald in § 2, wordt het voorstel tot terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking in het belang van de dienst die aan het personeelslid werd meegedeeld met toepassing van diezelfde § 2 definitief. Die beslissing heeft uitwerking met ingang van de derde werkdag volgend op de mededeling door de inrichtende macht aan het personeelslid.

Onderafdeling 3. [1 - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.]1   ----------   (1)
Art.32.§ 1. Ter beschikking bij ontstentenis van betrekking wordt gesteld, het in vast verband benoemde of aangeworven personeelslid waarvan de betrekking afgeschaft wordt.
  De wedde van het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking wordt door de Franse Gemeenschap uitbetaald.
  De dotatie die, krachtens de bepalingen van de voormelde wet van 29 mei 1959, aan de instelling wordt betaald, wordt verminderd met het equivalent van het wachtgeld dat door het personeelslid wordt ontvangen.
  Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking blijft ter beschikking van de instelling om opdrachten uit te oefenen in verband met het ambt waarin het in vast verband werd benoemd of aangeworven, in verhouding tot het wachtgeld dat het ontvangt.
  Het personeelslid ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan zijn laatste activiteitswedde gedurende twee academiejaren.
  Vanaf het derde academiejaar, wordt het wachtgeld elk jaar met 10 pct verminderd, waarbij het niet lager kan zijn dan zoveel keer één dertigste van de wedde die het personeelslid dienstjaren telt op de datum van zijn terbeschikkingstelling.
  Die vermindering kan niet tot gevolg hebben dat het wachtgeld herleid wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen waarop het betrokken personeelslid recht zou hebben indien het het stelsel van de sociale zekerheid van de betrokken werknemers zou genieten.
  Voor de toepassing van die paragraaf dient onder dienstjaren te worden verstaan, deze die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.
  § 2. De inrichtende macht stelt een in vast verband benoemd of aangeworven personeelslid ter beschikking bij ontstentenis van betrekking pas nadat ze, in de hierna bepaalde volgorde, een einde heeft gemaakt aan de dienstprestaties van de personeelsleden die in tijdelijk verband hetzelfde ambt uitoefenen binnen de instelling, met inachtneming van hun dienstanciënniteit.
  § 3. Indien de inrichtende macht, na de handeling vermeld in de vorige paragraaf, nog één personeelslid onder deze die hetzelfde ambt uitoefenen, ter beschikking bij ontstentenis van betrekking moet stellen, doet ze dit met inachtneming van de dienstanciënniteit.
  Het in vast verband benoemde of aangeworven personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit voor het betrokken ambt telt, verliest zijn betrekking.
  § 4. De dienstanciënniteit bedoeld in § 2 wordt berekend op de volgende wijze :
  1° a) alle diensten die als tijdelijk administratief personeelslid werden gepresteerd binnen de betrokken inrichtende macht, komen in aanmerking voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen, berekend van het begin tot het einde van de gepresteerde diensten;
  b) de diensten die door de niet statutaire personeelsleden zoals bepaald in artikel 2 werden gepresteerd, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in a), op voorwaarde dat het betrokken niet statutair personeelslid houder is van het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 3. Voor de eerste 1200 dagen, wordt een verminderingscoëfficiënt van 0,3 toegepast;
  2° de diensten die als in vast verband benoemd of aangeworven administratief personeelslid werkelijk werden gepresteerd binnen de betrokken inrichtende macht, in een ambt met volledige prestaties, worden per kalendermaand berekend, waarbij deze die niet de hele maand dekken, niet in aanmerking worden genomen;
  3° de diensten die werkelijk werden gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties dat ten minste de helft van het vereiste aantal uren van het ambt met volledige prestaties telt, worden in aanmerking genomen in dezelfde verhouding als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties;
  4° het aantal dagen gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties dat dit aantal uren niet telt, wordt met de helft verminderd;
  5° één maand bestaat uit dertig dagen;
  6° de duur van de diensten die werkelijk werden gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige prestaties kan nooit langer zijn dan de duur van de diensten die werden gepresteerd in een ambt met volledige prestaties dat gedurende dezelfde periode werd uitgeoefend;
  7° het jaarlijks vakantieverlof, het omstandigheidsverlof en het verlof voor persoonlijke aangelegenheid, de moederschapsrust en het verlof voor opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij worden in aanmerking genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit.
  Voor de tijdelijke personeelsleden en de niet statutaire personeelsleden, worden de verlofdagen alleen gedurende de activiteitsperiode in aanmerking genomen.
  § 5. Voor de toepassing van de §§ 2 en 3, bij gelijke dienstanciënniteit, wordt eerst het personeelslid dat de kleinste ambtsanciënniteit telt ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking.
  De ambtsanciënniteit wordt berekend op dezelfde wijze als in § 4. Worden echter alleen in aanmerking genomen, de diensten die in het betrokken ambt werden gepresteerd.
  Bij gelijke ambtsanciënniteit, wordt eerst het jongste personeelslid ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking.
  § 6. Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking en een betrekking van hetzelfde niveau en hetzelfde ambt vacant wordt, moet de inrichtende macht die bij voorrang aan dat personeelslid toekennen alvorens die betrekking vacant te verklaren zoals bepaald in artikel 5, tweede lid.
  [1 § 7. Elk jaar, op 15 januari, wordt de rangschikking van de personeelsleden op de aanplakborden bekendgemaakt door de academische overheden van de Hogeschool of van de Hogere Kunstschool en wordt door hen bezorgd aan de plaatselijke overlegorganen. Deze rangschikking wordt opgesteld op basis van de dienstanciënniteit verworven de laatste dag van het kalenderjaar inbegrepen en berekend overeenkomstig § 1 of, in voorkomend geval, overeenkomstig § 4.
   Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen na de bekendmaking van de rangschikking om een beroep hiertegen per aangetekende brief bij de academische overheden van de Hogeschool of van de Hogere Kunstschool in te dienen. Deze overheden delen hun beslissing mee binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]1

  ----------
  (1)<DFG 2019-02-07/11, art. 32, 015; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Onderafdeling 4. [1 - Terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid.]1   ----------   (1)
Art. 32bis. [1 Onder voorbehoud van artikel 10 van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs wordt het personeelslid van rechtswege ter beschikking gesteld wanneer hij afwezig is wegens ziekte of gebrekkigheid na de maximale duur van het verlof dat hem om die reden kan worden toegekend overeenkomstig artikel 9 van het bovenvermelde koninklijk besluit van 8 december 1967.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 54, 005; Inwerkingtreding : 11-08-2012>

Art. 32ter. [1 Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid, behoudt zijn recht op benoeming in een bevorderingsambt en op weddeverhoging.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 54, 005; Inwerkingtreding : 11-08-2012>

Art. 32quater.[1 § 1. Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid ontvangt een wachtwedde of een wachtweddetoelage die gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.
   Nochtans mag het bedrag van deze wedde of deze weddetoelage in geen enkel geval lager zijn dan :
   1° de vergoedingen die de betrokkene zou ontvangen in dezelfde situatie als het stelstel van de sociale zekerheid van bij het begin van zijn afwezigheid op hem van toepassing was geweest;
   2° het pensioen dat hij op de datum van de terbeschikkingstelling zou ontvangen ingeval van vervroegde inrustestelling.
   § 2. In afwijking van § 1 heeft het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid, recht op een wachtwedde of een wachtweddetoelage die gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde wanneer de aandoening waaraan hij lijdt, erkend is als ernstige of langdurige ziekte of gebrekkigheid.
   De administratieve gezondheidsdienst beslist of de aandoening waaraan het personeelslid lijdt, al dan niet een dergelijke ziekte of gebrekkigheid betreft. Deze beslissing mag in geen enkel geval genomen worden vooraleer het personeelslid voor de aandoening waaraan hij lijdt, ononderbroken ten minste zes maanden, met ziekteverlof is geweest of ter beschikking gesteld is.
   Nochtans is deze ononderbroken periode van ten minste zes maanden niet vereist voor het personeelslid dat, na een nieuwe afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid, weer met ziekteverlof is of weer ter beschikking gesteld is wegens ziekte of gebrekkigheid in het jaar volgend op de datum van een beslissing inzake de erkenning van een ernstige en langdurige ziekte. Door deze beslissing wordt de situatie van het personeelslid herzien met financiële gevolgen op de datum van het begin van de terbeschikkingstelling.]1
  [2 § 3. Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ziekte of invaliditeit en wachtgeld geniet, moet zich elk jaar op uitnodiging aandienen bij MEDEX.
   Als het personeelslid, dat naar behoren is opgeroepen, zich niet bij MEDEX aandient, wordt de betaling van zijn wachtgeld opgeschort vanaf dit tijdstip tot het moment waarop hij of zij zich aandient.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 54, 005; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
  (2)<DFG 2021-07-19/12, art. 104, 016; Inwerkingtreding : 09-09-2021>

Onderafdeling 5. [1 - Terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden.]1   ----------   (1)
Art. 32quinquies. [1 Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden ontvangt geen enkele wachtwedde noch wachtweddetoelage.
   Het personeelslid kan zich niet beroepen op een ziekte of gebrekkigheid opgelopen tijdens zijn periode van terbeschikkingstelling.
   De duur van de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden in één of meer periodes mag de termijn van vijf jaar niet overschrijden. Elk personeelslid wiens afwezigheid deze termijn overschrijdt wordt beschouwd als ontslagnemend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 54, 005; Inwerkingtreding : 11-08-2012>

HOOFDSTUK V. - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.33. De preventieve schorsing bepaald in dit hoofdstuk is een zuiver administratieve maatregel die geen sanctiekarakter heeft.
  Ze wordt uitgesproken door de inrichtende macht en wordt met redenen omkleed. Zij heeft voor gevolg het personeelslid van zijn ambt te ontheffen.
  Tijdens de duur van de preventieve schorsing blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.

Afdeling II. - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde of aangeworven personeelsleden.
Art.34. § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure voor preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd of aangeworven personeelslid :
  1° indien het strafrechtelijk vervolgd wordt;
  2° zodra een tuchtvordering tegen hem door de inrichtende macht wordt ingesteld;
  3° zodra de inrichtende macht hem, bij een ter post aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
  § 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de inrichtende macht.
  De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, meegedeeld.
  Gedurende de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld zijn uit het onderwijs van het betrokken net, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.
  Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en ook al zijn het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet bij de hoorzitting verschenen zonder dat ze een overmacht hebben kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan rechtvaardigen, geeft de inrichtende macht aan betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven van zijn beslissing kennis.
  Als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger de overmacht kunnen inroepen om hun afwezigheid bij de hoorzitting te rechtvaardigen, wordt het personeelslid opgeroepen voor een nieuwe hoorzitting, meegedeeld overeenkomstig het tweede lid.
  In dat geval, en ook al zijn het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet bij de hoorzitting verschenen, wordt de beslissing aan het personeelslid meegedeeld bij een ter post aangetekend schrijven binnen de tien werkdagen volgend op de dag van de hoorzitting.
  Indien deze beslissing leidt tot de preventieve schorsing van het personeelslid, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van verzending ervan.
  § 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een ernstige tekortkoming waarvoor het op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de instelling, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de school aanwezig is.
  Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde ernstige tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
  Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in dienstactiviteit.
  § 4. In het kader van een tuchtvordering of in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar, en, in het kader van een tuchtvordering, eindigt in ieder geval :
  1° na zes maanden, indien geen voorstel tot tuchtstraf werd uitgesproken en aan het personeelslid binnen die termijn meegedeeld;
  2° de derde werkdag die volgt op de mededeling van het voorstel bedoeld in artikel 44, § 3, indien dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;
  3° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling van de tuchtstraf aan het personeelslid, indien dat lid geen beroep tegen dat voorstel heeft ingediend;
  4° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling aan de inrichtende macht van het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtstraf uitgesproken ten aanzien van het personeelslid;
  5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft.
  In het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.
  Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een gerechtelijke beslissing tot strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas na de uitspraak van de definitieve veroordeling te lopen.
  § 5. In het kader van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing door de inrichtende macht om de drie maanden met ingang van de uitwerking schriftelijk worden bevestigd.
  Vóór elke beslissing tot bevestiging van een preventieve schorsing, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden.
  Van die beslissing wordt aan betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven kennis gegeven.
  Wordt de preventieve schorsing binnen de vereiste termijn niet bevestigd, dan kan het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw uitoefenen nadat het de inrichtende macht daarvan, bij aangetekend schrijven, op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat het opnieuw gaat werken.
  Na ontvangst van die kennisgeving, kan de inrichtende macht het behoud van de preventieve schorsing volgens de in het tweede lid bepaalde procedure bevestigen.

Art.35.Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
  In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
  1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
  2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
  3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een definitieve veroordeling tot straf;
  4° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld wegens een ernstige tekortkoming waarvoor het op heterdaad betrapt is of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling van de inrichtende macht staat;
  5° tegen wie een beslissing tot tuchtsanctie bedoeld in artikel 43, [1 4°, 5°, 6° of 7° ]1, wordt genomen, tegen welke het personeelslid een beroep heeft ingediend, overeenkomstig artikel 44, § 3, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
  Deze weddevermindering kan niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
  Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.
  Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die reeds krachtens het tweede lid, 1° of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het personeelslid haar voornemen meedeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten.
  Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop aan het personeelslid door de inrichtende macht kennis wordt gegeven van de toepassing van dat tweede lid, 4°.
  Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het voorstel tot tuchtsanctie aan het personeelslid voorgelegd of meegedeeld wordt.
  ----------
  (1)<DFG 2012-03-23/05, art. 56, 004; Inwerkingtreding : 15-04-2012>

Art.36.Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
  1° de inrichtende macht het personeelslid één van de sancties bepaald in artikel 43, [1 4°, 5°, 6° of 7° ]1 van dit decreet oplegt;
  2° artikel 60, 2°, b) of 4° wordt toegepast;
  3° tegen het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, wordt uitgesproken.
  Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
  De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.
  Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing van artikel 35, tweede lid, 4° of 5° en indien op het einde van de tuchtvordering een sanctie tot tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd verricht.
  Hert vierde lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of voortgezet.
  ----------
  (1)<DFG 2012-03-23/05, art. 57, 004; Inwerkingtreding : 15-04-2012>

Art.37. Voor de gesubsidieerde instellingen wordt de preventieve schorsing ter kennis van de Regering gebracht, opdat die maatregel onmiddellijk zou worden uitgevoerd.

Afdeling III. - Preventieve schorsing van de in tijdelijk verband benoemde of aangeworven personeelsleden.
Art.38. § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure voor preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in tijdelijk verband benoemd of aangeworven personeelslid :
  1° indien het strafrechtelijk vervolgd wordt;
  2° zodra de inrichtende macht hem, bij een ter post aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid overeenkomstig, naar gelang van het geval, de artikelen 73 tot 76, 106 tot 110 of 139 tot 141.
  § 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de inrichtende macht.
  De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden ten minste drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, meegedeeld.
  Gedurende de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld zijn uit het onderwijs van het betrokken net, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.
  Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en ook al zijn het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet bij de hoorzitting verschenen zonder dat ze een overmacht hebben kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan rechtvaardigen, geeft de inrichtende macht aan betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven van zijn beslissing kennis.
  Als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger de overmacht kunnen inroepen om hun afwezigheid bij de hoorzitting te rechtvaardigen, wordt het personeelslid door de inrichtende macht opgeroepen voor een nieuwe hoorzitting, meegedeeld overeenkomstig het tweede lid.
  In dat geval, en ook al zijn het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet bij de hoorzitting verschenen, wordt de beslissing van de inrichtende macht aan het personeelslid meegedeeld bij een ter post aangetekend schrijven binnen de tien werkdagen volgend op de dag van de hoorzitting.
  Indien deze beslissing leidt tot de preventieve schorsing van het personeelslid, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van verzending ervan.
  § 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een ernstige tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de instelling, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de school aanwezig is.
  Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde ernstige tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
  Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in dienstactiviteit.
  § 4. In het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan zes maanden; in het kader van een strafvervolging, wordt de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.
  § 5. Onverminderd de toepassing van artikel 42, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan zes maanden in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid; in het kader van een strafvervolging, wordt de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.

Art.39. Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
  In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
  1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
  2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
  op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
  Deze weddevermindering kan niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
  Die weddevermindering heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.

Art.40. Op het einde van de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
  1° artikel 56, 2°, b) of 5° wordt toegepast;
  2° tegen het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, wordt uitgesproken.
  Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
  De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.

Art.41. Voor de gesubsidieerde instellingen wordt de preventieve schorsing ter kennis van de Regering gebracht, opdat die maatregel onmiddellijk zou worden uitgevoerd.

Art.42. De procedure voor de preventieve schorsing alsook de maatregelen die door de inrichtende macht ten aanzien van een in tijdelijk verband aangesteld of aangeworven personeelslid bij toepassing van de bepalingen van deze afdeling werden genomen, eindigen van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt, uiterlijk op 14 september van het lopende academiejaar.
  Indien het personeelslid bedoeld bij deze afdeling de hoedanigheid van in vast verband benoemd of aangeworven personeelslid verwerft, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk toepasselijk.

HOOFDSTUK VI. - Tuchtregeling.
Art.43.De hiërarchie van tuchtsancties die opgelegd kunnen worden aan de personeelsleden die vast benoemd zijn of die in vast verband aangeworven worden en die in hun plichten tekortschieten, is :
  1° de terechtwijzing;
  2° de berisping;
  3° de inhouding op de wedde;
  4° de schorsing bij tuchtmaatregel;
  5° de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;
  6° [1 het ontslag bij tuchtmaatregel;
   7° de afzetting in de officiële inrichtingen of het ontslag wegens een zware fout in de gesubsidieerde vrije inrichtingen. ]1
  ----------
  (1)<DFG 2012-03-23/05, art. 58, 004; Inwerkingtreding : 15-04-2012>

Art.44. § 1. De tuchtsancties worden uitgesproken door de inrichtende macht van de instelling waarin het personeelslid vast benoemd is of in vast verband aangeworven wordt.
  De tuchtsanctie heeft alleen uitwerking ten aanzien van de inrichtende macht die een sanctie heeft uitgesproken.
  § 2. Behoudens de nadere bepalingen van dit artikel, is de inrichtende macht bedoeld in § 1 de overheid die bevoegd is om de personeelsleden te benoemen.
  In de inrichting die onder het gemeenteonderwijs valt, is het college van burgemeester en schepenen bevoegd om de volgende sancties uit te spreken : de terechtwijzing, de berisping, de inhouding op de wedde en de schorsing bij tuchtmaatregel voor een duur die niet één maand zal kunnen overschrijden.
  In de instellingen die onder het provinciaal onderwijs vallen, is de Bestendige deputatie bevoegd om dezelfde sancties uit te spreken.
  In de instellingen van de Franse Gemeenschap maken de tuchtsancties het voorwerp uit van een gemotiveerd voorstel van de directeur en dit, op advies van de Raad.
  § 3. De beslissing om een tuchtsanctie op te leggen wordt meegedeeld aan het personeelslid dat binnen een termijn van twintig dagen na de mededeling, beroep kan instellen bij de bevoegde raad van beroep. Het personeelslid dat van zijn recht op beroep gebruik maakt, geeft er onmiddellijk een afschrift van aan zijn inrichtende macht.
  Het beroep schort de procedure op.
  Behalve bij strafvervolgingen, brengt de raad van beroep een gemotiveerd advies uit binnen de negentig dagen na de ontvangst van het beroep ingediend door het personeelslid.
  § 4. De definitieve beslissing wordt genomen door de overheid die bevoegd is om de sanctie uit te spreken binnen de maand volgend op de ontvangst van het advies.
  Ze bevat het gemotiveerd advies van de raad van beroep. Ze wordt zelf gemotiveerd als ze ofwel van het advies, ofwel van de motivering ervan afwijkt.
  De overheid deelt haar beslissing mee aan de raad van beroep en aan de verzoeker.
  § 5. Indien het personeelslid geen beroep heeft ingediend bij de raad van beroep binnen de termijn bedoeld in § 3, heeft de tuchtsanctie waarvan aan het personeelslid met toepassing van dezelfde paragraaf 3 kennis werd gegeven, uitwerking op de derde werkdag volgend op de vervaldatum van de bovenvermelde termijn.
  De mededeling bedoeld in § 3, eerste lid, vermeldt de datum waarop de tuchtsanctie uitwerking heeft met toepassing van het eerste lid van deze paragraaf.

Art.45. De inhouding op de wedde wordt toegepast gedurende ten minste één maand en ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van het bruto bedrag van de laatste activiteitswedde of wachtwedde bedragen.

Art.46. De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar.
  Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het bruto bedrag van zijn laatste activiteitswedde of wachtwedde.

Art.47. De duur van de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar bedragen en vijf jaar niet overschrijden.
  Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet gedurende de eerste twee jaar een wachtwedde die gelijk is aan de helft van de activiteitswedde. Zonder dat het laatst vermelde bedrag mag worden overschreden, wordt de wachtwedde vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen indien hij voortijdig in ruste was gesteld.
  Na de helft van de duur van zijn sanctie kan het personeelslid vragen om opnieuw in het onderwijs te worden opgenomen.

Art.48. De inhouding op de wachtwedde of de toekenning van een wachtwedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder zou bedragen dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in de regeling van de sociale zekerheid van werknemers.

Art.49. Er kan geen sanctie uitgesproken worden tenzij het personeelslid vooraf gehoord of ondervraagd werd.
  Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat of een verdediger gekozen onder de in actieve dienst zijnde of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van het betrokken net, of door een afgevaardigde van een erkende vakvereniging.
  De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt zonder omstandigheden van overmacht te kunnen inroepen ten einde zijn afwezigheid tijdens de hoorzitting te rechtvaardigen.
  Wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger omstandigheden van overmacht kunnen doen gelden ten einde hun afwezigheid op de hoorzitting te rechtvaardigen, wordt het personeelslid door de inrichtende macht voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen.
  In dit geval, en zelfs wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger zich niet bij de hoorzitting hebben aangemeld, wordt de procedure geldig voortgezet.

Art.50. Geen sanctie kan uitwerking hebben tijdens de periode die aan het uitspreken ervan voorafgaat.

Art.51. Elke sanctie wordt in een tuchtdossier ingeschreven.

Art.52. Behalve bij preventieve schorsing heeft een tuchtvordering ten aanzien van een personeelslid de verwijdering uit zijn ambt pas tot gevolg vanaf de mededeling van de definitieve beslissing in tuchtzaken bedoeld in artikel 44, § 4 of vanaf de derde werkdag bedoeld in § 5 van hetzelfde artikel.

Art.53. De strafvordering betreffende de feiten die het voorwerp zijn van een tuchtvordering schort de procedure en de uitspraak in tuchtzaken op, behalve als de betrokkene op heterdaad betrapt is of als de vastgestelde feiten, in verband met de beroepswerkzaamheid, erkend werden door het personeelslid.
  Ongeacht de uitkomst van de strafvordering oordeelt de bestuursoverheid over de toepassing van tuchtsancties.
  De overheid die in tuchtzaken bevoegd is, moet evenwel haar beoordeling laten afhangen van de materiële feiten, vastgesteld in de strafrechtelijke beslissing.

Art.54. De doorhaling van de tuchtsanctie gebeurt van ambtswege na :
  1° één jaar voor de terechtwijzing en de berisping;
  2° drie jaar voor de inhouding op de wedde;
  3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;
  4° zeven jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel.
  De termijn bedoeld in het eerste lid gaat in op de datum van de beslissing in tuchtzaken of bij het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 44, § 3.
  Onverminderd de uitvoering van de tuchtsanctie heeft de doorhaling tot gevolg dat er geen rekening mag worden gehouden met de doorgehaalde tuchtsanctie.
  De doorgehaalde tuchtsanctie wordt in het tuchtdossier van het personeelslid geschrapt.

HOOFDSTUK VII. - De raad van beroep.
Art.55.De raad van beroep bedoeld in de artikelen 77 en 143 behandelt :
  1° de beroepen ingediend inzake onverenigbaarheid;
  2° de beroepen ingediend tegen elk voorstel tot tuchtsanctie;
  3° de beroepen ingediend door de tijdelijke personeelsleden tegen een verslag " voldeed niet ", zoals bedoeld in artikel 12, § 2 of tegen elk voorstel tot afdanking in de gevallen bedoeld in artikel 57;
  4° de beroepen ingediend tegen een voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;
  [1 5° de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden, tegen elk ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout in de gevallen bedoeld in artikel 58.]1
  De raad van beroep bedoeld in artikel 117 behandelt :
  1° de beroepen ingediend tegen elk voorstel tot tuchtsanctie;
  2° de beroepen ingediend door de tijdelijke personeelsleden tegen een verslag " voldeed niet ", zoals bedoeld in artikel 12, § 2 of tegen elk voorstel tot afdanking in de gevallen bedoeld in artikel 57;
  3° de beroepen ingediend tegen een voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;
  [1 4° de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden tegen elk ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout in de gevallen bedoeld in artikel 58.]1
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/18, art. 32, 005; Inwerkingtreding : 11-08-2012>

HOOFDSTUK VIII. - Ambtsneerlegging.
Afdeling I. - De tijdelijk aangestelde of aangeworven personeelsleden.
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.56.Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt in een officiële instelling, wordt zonder opzegging van ambtswege uit zijn ambt ontzet en de overeenkomst gesloten met het personeelslid dat tijdelijk aangeworven wordt in een vrije instelling loopt ten einde zonder opzegging :
  1° Indien het niet op een regelmatig wijze tijdelijk aangesteld of aangeworven werd, voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;
  2° indien het niet langer voldoet aan volgende voorwaarden :
  a) [1 ...]1;
  b) een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt;
  c) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  d) aan de militiewetten voldoen;
  3° indien na een veroorloofde afwezigheid, het personeelslid zonder geldige reden nalaat zijn dienst te hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijft;
  4° indien het zonder geldige reden zijn betrekking verlaat en afwezig blijft gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien het zich in de gevallen bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
  6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hem niet toelaat zijn ambten degelijk uit te oefenen;
  7° indien het de normale pensioenleeftijd bereikt heeft [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 61bis]2;
  8° op het einde van de termijn vermeld in de aanstellingsakte en ten laatste op de laatste dag van het academiejaar tijdens hetwelk de aanstelling of de aanwerving werden gedaan;
  9° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking als het personeelslid hem vervangt;
  10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen beroep ingediend werd; of indien het personeelslid weigert een einde te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben of indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld door een vonnis of een definitief arrest van een arbeidsgerecht;
  11° in geval van afschaffing van het ambt bekleed door het personeelslid binnen de instelling. In dit geval verliest het tijdelijk personeelslid dat aangesteld wordt voor een bepaalde duur zijn betrekking vóór het tijdelijk personeelslid dat aangesteld wordt voor een onbepaalde duur en dat hetzelfde ambt uitoefent.
  Indien beide personeelsleden tijdelijk aangesteld worden voor een bepaalde duur of een onbepaalde duur, verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt, zoals bedoeld in artikel 32, § 4, zijn betrekking voor het ambt waarvan sprake is.
  Bij gelijke dienstanciënniteit verliest het personeelslid dat de kleinste ambtsanciënniteit telt, zijn betrekking.
  Bij gelijke dienst- en ambtsanciënniteit verliest het jongste personeelslid zijn betrekking.
  ----------
  (1)<DFG 2013-06-20/18, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
  (2)<DFG 2017-10-19/02, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 14-09-2017>

Onderafdeling II. - Bijzondere bepalingen.
Art.57. § 1. Mits een opzeggingstermijn van vijftien werkdagen, die ingaat op de dag van de mededeling, kan een personeelslid dat tijdelijk aangesteld of aangeworven wordt, naargelang het geval, afgedankt worden en dit op voorstel van de Raad.
  Voorafgaand aan elk voorstel tot afdanking, moet het personeelslid uitgenodigd worden om gehoord te worden. De oproeping voor de hoorzitting, alsmede de redenen waarvoor de afdanking overwogen wordt, moeten hem worden meegedeeld minstens vijf werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, ofwel door het persoonlijk overhandigen van een brief met ontvangstbewijs. Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediging gekozen onder de in actieve dienst zijnde of in ruste gestelde personeelsleden van het onderwijs van het betrokken net, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt zonder omstandigheden van overmacht te kunnen inroepen ten einde zijn afwezigheid tijdens de hoorzitting te rechtvaardigen.
  Wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger omstandigheden van overmacht kan doen gelden ten einde hun afwezigheid op de hoorzitting te rechtvaardigen, wordt het personeelslid door de inrichtende macht voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid. In dit geval, en zelfs wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger zich niet bij de hoorzitting hebben aangemeld, wordt de procedure geldig voortgezet.
  § 2. Dit voorstel wordt voorgelegd aan het personeelslid dat tijdelijk aangesteld of aangeworven wordt en dit, op het moment waarop het wordt geformuleerd.
  Het personeelslid ontvangt een afschrift van dit voorstel. De tijdelijk aangestelde viseert en dateert het voorstel. Hij geeft het dezelfde dag nog terug. Als hij vindt dat dit voorstel niet gegrond is, dan maakt hij hiervan melding in zijn visum, dateert het en geeft het terug binnen dezelfde termijn. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid weigert om het voorstel te viseren. Het voorstel tot afdanking wordt dan bezorgd aan de inrichtende macht, die binnen de tien dagen ofwel het voorstel verwerpt, ofwel de tijdelijk aangestelde zijn opzeg geeft.
  § 3. De tijdelijk aangestelde die zijn opzeg kreeg, kan binnen de tien werkdagen vanaf de mededeling van de opzeg, aan de hand van een ter post aangetekende brief een bezwaarschrift indienen bij de inrichtende macht, die dit zo snel mogelijk doorgeeft aan de bevoegde Raad van beroep. Deze laatste geeft zijn advies aan de inrichtende macht binnen een termijn van hoogstens een maand vanaf de datum van ontvangst van de klacht. De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen een termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.

Art.58.§ 1. Elk tijdelijk administratief personeelslid kan worden afgedankt zonder opzegtermijn om een dringende reden.
  Wordt beschouwd als een dringende reden : elke tekortkoming die onmiddellijk en definitief elke samenwerking onmogelijk maakt tussen het personeelslid en de directeur of, in voorkomend geval, tussen het personeelslid en de instelling.
  § 2. Vanaf het moment dat hij elementen kent die een zware fout kunnen vormen, roept de raad het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven op voor een hoorzitting, die plaats moet vinden ten vroegste vijf werkdagen en ten laatste tien werkdagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid zich niet aanmeldt voor de hoorzitting of er niet wordt vertegenwoordigd zonder omstandigheden van overmacht te kunnen inroepen ten einde zijn afwezigheid tijdens de hoorzitting te rechtvaardigen.
  Wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger omstandigheden van overmacht kunnen doen gelden ten einde hun afwezigheid op de hoorzitting te rechtvaardigen, wordt het personeelslid door de inrichtende macht voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het eerste lid. In dit geval, en zelfs wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger zich niet bij de hoorzitting hebben aangemeld, wordt de procedure geldig voortgezet.
  Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in actieve dienst zijnde of in ruste gestelde personeelsleden van het onderwijs van het betrokken net, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.
  § 3. Als na de hoorzitting bedoeld in § 2, of in de afwezigheid van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, het orgaan bedoeld in artikel 58, § 2, eerste lid vindt dat er voldoende elementen zijn die een ernstige tekortkoming rechtvaardigen, geeft het onmiddellijk zijn voorstel tot afdanking door aan de inrichtende macht, die haar beslissing neemt binnen de drie werkdagen vanaf het versturen van het voorstel.
  De afdanking wordt vergezeld van het bewijs dat de verweten feiten werkelijk zijn gebeurd. Het wordt meegedeeld aan het administratief personeelslid, ofwel bij een deurwaardersexploot, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven, dat uitwerking heeft op de derde werkdag na de datum van verzending.
  [1 § 4. Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep bij aangetekende brief indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
   Het beroep is niet opschortend.
   De niet-verschijning van de partij die regelmatig opgeroepen wordt of van haar vertegenwoordiger belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken. ".
   De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van één maand volgend op de datum van ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/18, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 11-08-2012>

Art.59. Een administratief personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld of aangeworven, kan uit eigen beweging zijn functies stopzetten, met inachtneming van een opzegtermijn van acht werkdagen, vanaf de dag van de verwittiging. De duur van de opzegtermijn kan nochtans verminderd worden, in onderlinge overeenstemming van de betrokken partijen.

Afdeling II. - De in vast verband benoemde of aangeworven personeelsleden.
Art.60.Het personeelslid dat vast benoemd wordt in een officiële instelling, wordt zonder opzegging van ambtswege uit zijn ambt ontzet en de overeenkomst gesloten met het personeelslid dat in vast verband aangeworven wordt in een vrije instelling, loopt ten einde zonder opzegging :
  1° indien het niet op een regelmatig wijze vast benoemd werd of in vast verband aangeworven werd voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht. Het personeelslid behoudt de verworven rechten gebonden aan zijn vorige regelmatige toestand;
  2° indien het niet langer voldoet aan volgende voorwaarden :
  a) [1 ...]1;
  b) een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt;
  c) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  d) aan de militiewetten voldoen;
  3° indien na een veroorloofde afwezigheid, het personeelslid zonder geldige reden nalaat zijn dienst te hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijft;
  4° indien het zonder geldige reden zijn betrekking verlaat en afwezig blijft gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien het zich in de gevallen bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
  6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hem niet toelaat zijn ambten degelijk uit te oefenen;
  7° indien het de normale pensioenleeftijd bereikt heeft [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 61bis]2;
  8° [1 bij tuchtsanctie, ontslag bij tuchtmaatregel, afzetting of ontslag wegens een zware fout;]1
  9° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen beroep ingediend werd; of indien het personeelslid weigert een einde te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben; of indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld door een vonnis of een definitief arrest van een arbeidsgerecht;
  10° bij de inrustestelling wegens definitieve lichamelijke ongeschiktheid.
  Wanneer de definitieve ambtsneerlegging tot de toepassing leidt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991, stort de Franse Gemeenschap aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de bijdragen vastgesteld in deze bepaling.
  ----------
  (1)<DFG 2012-03-23/05, art. 59, 004; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
  (2)<DFG 2017-10-19/02, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 14-09-2017>

Art.61. Bij vrijwillig ontslag kan het personeelslid zijn dienst slechts verlaten nadat het hiervoor een uitdrukkelijke toelating heeft bekomen of na een opzegging van vijftien dagen. Deze opzegging wordt aan de inrichtende macht medegedeeld bij een ter post aangetekende brief, die van kracht is op de derde werkdag die volgt op de datum waarop het verzonden werd. Het personeelslid informeert de directeur over zijn beslissing.

HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1   ----------   (1)
Art.61bis.[1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan, naar gelang van het geval, door de raad van bestuur, of door de pedagogische beheersraad of door het beheersorgaan, worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
   Op advies van het overlegorgaan, stellen de raad van bestuur bedoeld in artikel 65, eerste lid, van het [2 decreet van 21 februari 2019]2, voor de door de Franse Gemeenschap georganiseerde hogescholen, en het beheersorgaan bedoeld in artikel 69, eerste lid en tweede lid, van hetzelfde decreet, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde hogescholen, de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.
   Voor de hogere kunstscholen, stelt de pedagogische beheersraad bedoeld in artikel 2, § 1, 11° van het decreet van 20 december 2001 de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2017-10-19/02, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
  (2)<DFG 2019-02-21/06, art. 63, 014; Inwerkingtreding : 24-03-2019>

HOOFDSTUK IX. - De overname van de instelling binnen eenzelfde inrichtende macht of door een andere inrichtende macht.
Art.62. In geval van fusie, overname of overdracht waarin één of meer instellingen van dezelfde inrichtende macht of van verschillende inrichtende machten betrokken worden, worden de nadere regels inzake werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden van de betrokken personeelsleden voorafgaandelijk onderhandeld tussen de vertegenwoordigers van de inrichtende macht en, naargelang het geval, met de vertegenwoordigers van de personeelsleden die verkozen werden binnen het basisoverlegcomité, met de vertegenwoordigers van de personeelsleden verkozen bij de plaatselijke paritaire commissie of met de vakvereniging.

Art.63.§ 1. In geval van herstructurering waarbij verschillende instellingen betrokken zijn, worden de volgende bepalingen van toepassing :
  1° het personeelslid, vast benoemd of in vast verband aangeworven, en aangesteld bij de overgenomen instelling of een gedeelte ervan, behoudt deze hoedanigheid;
  2° het personeelslid bedoeld in 1° aan wie binnen de nieuwe instelling geen betrekking kan toegewezen worden die overeenstemt met deze die hij bekleed vóór de herstructurering, wordt dan ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking;
  3° het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt, kan overgenomen worden in de nieuwe instelling.
  § 2. [1 In afwijking van § 1, ingeval van fusie door overneming waarbij verschillende Hogere Kunstscholen betrokken worden, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 145, 263 en 393 van het decreet van 20 december 2001, worden de betrekkingen beschikbaar in de Hogere Kunstschool A toegekend, op de datum van de fusie, volgens de volgende volgorde :
   1° aan de administratieve personeelsleden van de Hogere Kunstschool A, benoemd of aangeworven in vast verband en dit, met inachtneming van de dienstanciënniteit;
   2° aan de administratieve personeelsleden van de Hogere Kunstschool A, tijdelijk aangesteld of aangeworven voor een onbepaalde duur en dit, met inachtneming van de dienstanciënniteit;
   3° aan de administratieve personeelsleden van de Hogere Kunstschool B, benoemd of aangeworven in vast verband en dit, met inachtneming van de dienstanciënniteit;
   4° aan de administratieve personeelsleden van de Hogere Kunstschool B, tijdelijk aangesteld of aangeworven voor een onbepaalde duur en dit, met inachtneming van de dienstanciënniteit.
   De administratieve personeelsleden van de Hogere Kunstschool A of van de Hogere Kunstschool B die tijdelijk aangesteld of aangeworven worden voor een bepaalde duur, kunnen opgenomen worden in de Hogere Kunstschool A.
   Ingeval van egalitaire fusie, stemt de berekening van de personeelsformatie van de nieuwe entiteit, zoals bedoeld in artikel 160bis, eerste lid, overeen met de som van de berekeningen van de personeelsformatie van de instellingen vóór de fusie, voor zover de nieuwe entiteit de verschillende vestigingsplaatsen behoudt die overeenstemmen met elke instelling vóór de fusie.]1
  [1 § 3. De effectieve diensten gepresteerd vóór de overname door de personeelsleden bedoeld in § 1, 1° en 3° en in § 2, 3° en 4°, worden gelijkgesteld met effectieve diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van de overnemende inrichtende macht.]1
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

HOOFDSTUK X. - Niet-tegenwerpbaarheid van de bepalingen die in strijd zijn met het statuut.
Art.64. Elke bepaling van een aanstellingsakte of een aanwervingsakte of een arbeidsreglement, strijdig met bindende wetsbepalingen, inzonderheid met de artikelen 12bis, § 1, en 45 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, met dit decreet of met de aanvullende regels vastgesteld door de bevoegde paritaire commissies, is niet tegenwerpbaar.

TITEL II. - Bepalingen die eigen zijn aan elk onderwijsnet.
HOOFDSTUK I. - De personeelsleden van de instellingen van de Franse Gemeenschap.
Afdeling I. - Plichten.
Art.65. § 1. Het personeelslid moet, in alle omstandigheden, steeds de belangen van de instelling waar het zijn ambt uitoefent en van het officieel onderwijs behartigen.
  § 2. In de uitoefening van zijn ambt komt het personeelslid persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na die hem opgelegd worden door de wetten, decreten en verordeningen.
  Het voert stipt de dienstorders uit en vervult zijn taak met vlijt en nauwgezetheid.

Art.66. Het personeelslid moet zich met de meest volstrekte correctheid gedragen, zowel in zijn dienstbetrekkingen als in zijn omgang met het publiek en de studenten.
  Het moet alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van zijn ambt vermijden.
  De personeelsleden moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de instelling dit vereist.
  Ze onthouden zich van elke pesterij.

Art.67. Het personeelslid moet, in de uitoefening van zijn ambt, de principes in acht nemen betreffende de neutraliteit van de onderwijsinstellingen van de Franse Gemeenschap.

Art.68. Het personeelslid mag de leerlingen niet gebruiken voor doeleinden van politieke, religieuze of filosofische propaganda of voor commerciële reclame.

Art.69. Het personeelslid moet, binnen de perken gesteld door de reglementering, de diensten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de instellingen en de diensten.
  Het mag de uitoefening van zijn ambt niet onderbreken zonder voorafgaande toelating.

Art.70. Het is het personeelslid verboden feiten bekend te maken die het zou kennen ter oorzake van zijn ambt en die van nature geheim zijn.

Art.71. Het is het personeelslid verboden rechtsreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.

Art.72. Het personeelslid mag geen activiteit uitoefenen die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk.

Art.72/1. [1 Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
  De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van het Centraal Overlegcomité voor Wallonie Bruxelles Enseignement, bedoeld in artikel 31/1 van het bijzonder decreet tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
  De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
  - de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
  - instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
  - opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-01-18/27, art. 100, 018; Inwerkingtreding : 21-02-2024>


Afdeling II. - Onverenigbaarheden.
Art.73. Elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou kunnen belemmeren of die in strijd is met de waardigheid van zijn ambt, is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid bedoeld in artikel 1.

Art.74. De Regering stelt de onverenigbaarheden bedoeld in artikel 73 vast. Ze brengt het betrokken personeelslid hiervan op de hoogte binnen een termijn van twintig dagen ingaande op de dag waarop de onverenigbaarheid wordt vastgesteld, aan de hand van een ter post aangetekende brief die slechts van kracht gaat op de derde werkdag na de verzending.

Art.75. De Raad van beroep bedoeld in artikel 77 is bevoegd voor de beroepen met betrekking tot de onverenigbaarheid ingediend door de personeelsleden.
  In geval van een betwisting van het bestaan van een onverenigbaarheid vermeld in artikel 73, kan het personeelslid, langs hiërarchische weg, binnen een termijn van twintig werkdagen ingaande op de datum waarop de onverenigbaarheid werd meegedeeld, een bezwaarschrift indienen bij de Raad van beroep. Deze geeft zijn advies aan de Regering binnen een termijn van twee maanden, ingaande op de datum van de ontvangst van het bezwaarschrift.
  De Regering neemt haar beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.

Art.76. De Regering laat de cumulatie van activiteiten toe, voor privé- of openbare zaken, mits een schriftelijke aanvraag van het betrokken personeelslid, onder de volgende voorwaarden :
  1° de cumulatie heeft geen betrekking op een bezigheid die onverenigbaar is met de hoedanigheid van een personeelslid van het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap;
  2° de cumulatie dekt geen periodes van bijkomende activiteiten die het onmogelijk maken voor het personeelslid om zijn normale functies te volbrengen;
  3° de cumulatie is niet van die aard dat ze bij het publiek kan leiden tot een verwarring tussen de beroepsactiviteiten en de privéactiviteiten van het personeelslid.
  De Regering geeft het betrokken personeelslid een antwoord binnen de twee maanden na de datum van de ontvangst van de schriftelijke aanvraag.

Afdeling III. - De Raad van beroep.
Art.77. Er wordt een raad van beroep opgericht die bevoegd is voor de personeelsleden van de instellingen van de Franse Gemeenschap.
  De Raad van beroep stelt haar huishoudelijk reglement op dat ze ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.

Art.78. De Raad van beroep wordt voorgezeten door een voorzitter en, bij zijn afwezigheid, door een plaatsvervangende voorzitter.
  De secretaris en plaatsvervangende secretaris van de Raad van beroep nemen het secretariaat waar. Ze zijn niet stemgerechtigd.

Art.79.De Raad van beroep is samengesteld uit :
  1° een voorzitter aangesteld door de Regering [2 uit de magistraten, actief of met pensioen, of]2 uit ambtenaren-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap [2 actief of met pensioen]2;
  2° drie leden aangesteld door de Regering [2 op voorstel van de inrichtende macht]2;
  3° drie leden aangesteld door de Regering op voorstel van de erkende vakverenigingen, waarbij elke vereniging over minstens één vertegenwoordiger beschikt;
  4° een secretaris aangesteld onder de ambtenaren van de diensten van de Regering, met minstens een niveau 2+.
  [1 De Regering zorgt ervoor dat het geheel van de delegaties bedoeld in 2° en 3° hierboven ten minste een vertegenwoordiger telt per vorm van niet-universitair hoger onderwijs.]1
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>
  (2)<DFG 2021-07-19/12, art. 26, 016; Inwerkingtreding : 09-09-2021>

Art.80. De Regering stelt, voor elk werkend lid, twee plaatsvervangende leden aan, volgens dezelfde nadere regels als die bedoeld in artikel 79, 2° en 3°.
  Zij stelt ook twee plaatsvervangende voorzitters aan, volgens dezelfde nadere regels als die bedoeld in artikel 79, 1°.
  Zij stelt eveneens een plaatsvervangende secretaris aan, volgens dezelfde nadere regels als die bedoeld in artikel 79, 4°.

Art.81. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangende leden, worden aangesteld voor vier jaar.
  Hun mandaat is hernieuwbaar.
  De plaatsvervanger voleindigt het mandaat van de persoon wiens plaats hij inneemt.

Art.82. De raad van beroep mag niet beraadslagen over een beroep indien de beroepsindiener niet in de mogelijkheid werd gesteld zijn verweermiddelen te doen gelden en indien het dossier niet de gegevens bevat die het de raad mogelijk moeten maken om met volledige kennis van zaken een advies uit te brengen, onder meer het verslag van het onderzoek, de processen-verbaal van het getuigenverhoor en van de onontbeerlijke confrontaties.

Art.83. De raad van beroep schorst zijn werkzaamheden tussen 15 juli en 15 augustus.

Art.84. Zodra de zaak aanhangig werd gemaakt, deelt de voorzitter aan de beroepsindiener de lijst mee van de werkende en plaatsvervangende leden van de bevoegde commissie.
  Binnen de tien werkdagen na de ontvangst van deze lijst, mag de beroepsindiener de wraking van één of meer leden van de commissie vragen, maar van hoogstens drie werkende en plaatsvervangende leden benoemd op voorstel van de vakverenigingen en van drie leden rechtstreekss door de Regering benoemd. Hij mag evenwel geen werkend lid en zijn twee plaatsvervangers wraken.
  Een lid mag vragen ontlast te worden, ingeval hij meent in de zaak een zedelijk belang te hebben of hij de mening is toegedaan dat men hem zou kunnen verwijten niet onpartijdig te zijn. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan dit verzoek moet worden gegeven.
  Om dezelfde redenen, kan hij ook een lid ontlasten.

Art.85. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters mogen geen zitting hebben in een zaak die een van de personeelsleden betreft van een instelling die onder hun bestuur valt.
  De leden mogen geen zitting hebben in een zaak die één van de personeelsleden betreft van een instelling waar ze zelf werken.
  De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangende leden mogen geen zitting hebben in een zaak betreffende hun echtgenoot of samenwonende, of een bloed- of aanverwante, tot en met de vierde graad.

Art.86. De beroepsindiener kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in actieve dienst zijnde of in ruste gestelde personeelsleden van het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.
  De procedure wordt geldig voortgezet wanneer de behoorlijk opgeroepen beroepsindiener zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt zonder omstandigheden van overmacht te kunnen inroepen ten einde zijn afwezigheid tijdens de hoorzitting te rechtvaardigen.
  In geval van een gewettigde verhindering van de beroepsindiener of zijn vertegenwoordiger, zal de beroepsindiener zo snel mogelijk opgeroepen worden. De termijn waarin de Raad van beroep zijn advies geeft, wordt verlengd met een duur die gelijk is aan die van het uitstel van de verschijning.
  Als, na deze tweede oproeping, de beroepsindiener, hoewel volgens de regels opgeroepen, niet verschijnt of niet wordt vertegenwoordigd, wordt de procedure geldig voortgezet.

Art.87. De Raad van beroep beraadslaagt enkel geldig als de voorzitter en minstens vier leden aanwezig zijn.

Art.88. Voor elke zaak stelt de Regering een rapporteur aan uit de ambtenaren van niveau 1 van de diensten van de Regering die niet aan het onderzoek hebben deelgenomen.
  De rapporteur zet op een objectieve manier de achtergronden van de zaak en de resultaten van het onderzoek uiteen voor de Raad van beroep.
  Hij heeft het recht van repliek. Hij is niet stemgerechtigd.

Art.89. De Raad van beroep kan een bijkomend onderzoek bevelen en bezwarende en ontlastende getuigen horen. Hij geeft zijn gemotiveerd advies aan de Regering. Het advies vermeldt het aantal stemmen voor en tegen.

Art.90. De stemming over het advies gebeurt in het geheim bij eenvoudige meerderheid van stemmen.
  Voor de toepassing van het vorige lid worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stemmen beschouwd.
  De leden die rechtstreeks aangesteld worden door de Regering en deze aangesteld op voorstel van de vakverenigingen moeten gelijk in aantal zijn om deel te kunnen nemen aan de stemming. Indien nodig, wordt de pariteit hersteld door het verwijderen van een of meer leden, na loting.
  Bij staking van stemmen, wordt het advies als gunstig beschouwd voor de beroepsindiener.

Art.91. De gemotiveerde beslissing van de Regering vermeldt het gemotiveerde advies van de Raad van beroep.
  De Regering deelt haar beslissing mee aan de Raad van beroep en aan de betrokkene.

Art.92. Het mandaat van de leden van de Raad van beroep wordt kosteloos uitgeoefend. Vergoedingen voor verblijfs- en reiskosten worden hun evenwel toegekend volgens de verordeningsbepalingen die terzake van toepassing zijn.

Art.93. De Regering bepaalt de nadere regels voor de werking van de Raad van beroep vast, met inachtneming van de rechten van de verdediging en het contradictoire karakter van de debatten.

HOOFDSTUK II. - De personeelsleden van de vrije gesubsidieerde instellingen.
Afdeling I. - De plichten.
Onderafdeling I. - De plichten van de inrichtende macht.
Art.94. De inrichtende macht heeft tot plicht :
  1° het personeelslid aan het werk te zetten in de overeengekomen voorwaarden, tijd en plaats onder andere door de instrumenten en de materialen die nodig zijn voor het uitoefenen van zijn werk tot zijn beschikking te stellen;
  2° als een goede huisvader erover te waken dat het werk uitgevoerd wordt onder goede voorwaarden wat de veiligheid en de gezondheid van het personeelslid betreft en dat hij de eerste hulp bij ongeval kan genieten;
  3° de bezoldiging te betalen onder de afgesproken voorwaarden, op de overeengekomen plaats en tijdstip;
  4° de nodige zorg en aandacht te besteden aan de verwelkoming van het personeelslid en in het bijzonder van het jonge personeelslid;
  5° als een goede huisvader met zorg te waken over de werkinstrumenten die eigendom zijn van de personeelsleden.
  Ze heeft in geen geval het recht beslag te leggen op deze instrumenten.

Art.95. Wanneer de overeenkomst ten einde loopt, dan is de inrichtende macht verplicht alle sociale documenten te overhandigen aan het personeelslid.

Art.96. Heeft recht op een wedde die hem zou overgemaakt zijn indien hij zijn dagelijkse taak normaal had kunnen uitoefenen, het personeelslid dat geschikt is om te werken op het ogenblik dat het zich naar het werk begeeft en :
  1° die zich normaal naar zijn werk begevend, te laat of niet op het werk aankomt op voorwaarde dat dit laat komen of deze afwezigheid te wijten zijn aan een oorzaak die ontstond op weg naar het werk en onafhankelijk is van zijn wil;
  2° die, buiten het geval van staking, omwille van een oorzaak die onafhankelijk is van zijn wil, noch het werk kan aanvatten, noch het werk kan voortzetten waar het mee bezig was, terwijl het zich normaal naar de werkplaats begaf.

Art.97. Het personeelslid heeft het recht niet op het werk aanwezig te zijn met behoud van zijn normale wedde, ter gelegenheid van familiale gebeurtenissen, voor het volbrengen van burgerlijke plichten of opdrachten en indien het voor een rechtbank moet verschijnen.

Art.97/1. [1Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
  De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van de bevoegde centrale paritaire comités.
  De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
  - de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
  - instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
  - opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-01-18/27, art. 101, 018; Inwerkingtreding : 21-02-2024>


Onderafdeling II. - Plichten van het personeelslid.
Art.98. Het personeelslid moet, in alle omstandigheden, steeds de belangen van de instelling waar het zijn ambt uitoefent behartigen.
  In de uitoefening van zijn ambt komt het personeelslid persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na die hem opgelegd worden door de wetten, decreten en verordeningen en door de verplichte aanvullende reglementen van de paritaire commissies bedoeld in artikel 129.
  Het personeelslid moet de verplichtingen omschreven in de aanwervingsakte in acht nemen, die voortvloeien uit de specifieke aard van het opvoedkundige en pedagogische project van de instelling.

Art.99. Het personeelslid moet zich met de meest volstrekte correctheid gedragen, zowel in zijn dienstbetrekkingen als in zijn omgang met het publiek en de studenten.
  Het moet alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van zijn ambt vermijden.

Art.100. De personeelsleden moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de instelling dit vereist.

Art.101. Het personeelslid mag de uitoefening van zijn functies niet onderbreken zonder een voorafgaandelijke toelating van de inrichtende macht of van zijn vertegenwoordiger.
  Binnen de perken gesteld door de reglementering, door de aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie, door het arbeidsreglement en door de aanwervingsovereenkomst, moet het personeelslid de prestaties leveren die nodig zijn voor de goede werking van de instelling waar het zijn functie uitoefent.
  Het personeelslid voert stipt de dienstorders uit en vervult zijn taak met vlijt en stiptheid.

Art.102. Het personeelslid mag de studenten niet gebruiken voor propagandadoeleinden of voor commerciële reclame.

Art.103. Het personeelslid mag geen feiten aan het licht brengen die het zou vernomen hebben omwille van zijn functies en die een geheim karakter zouden hebben.

Art.104. Het personeelslid mag geen geschenken, giften, of om het even welke voordelen aanvragen, eisen of krijgen, rechtstreeks of langs een tussenpersoon, zelfs buiten zijn functies, maar door deze veroorzaakt.

Art.105. Het personeelslid mag geen activiteit uitoefenen die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk.

Afdeling II. - Onverenigbaarheden.
Art.106. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van het personeel bedoeld in artikel 1, elke bezigheid die de uitoefening van de taken van zijn functie zou schaden, die in strijd zou zijn met de waardigheid van zijn functie.

Art.107. In geval van een betwisting van het bestaan van een onverenigbaarheid vermeld in artikel 106, kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van de bevoegde paritaire commissie aanvragen.
  De paritaire commissie geeft haar advies binnen de dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag.

Art.108. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van het administratief personeel van een vrije gesubsidieerde instelling, elke bezigheid die het specifiek karakter van opvoedkundige en pedagogische projecten van deze instelling zou kunnen schaden.

Art.109. De onverenigbaarheden bedoeld in artikel 108 worden schriftelijk vastgesteld in de aanwervingsovereenkomst.

Art.110. De inrichtende macht die vaststelt dat een lid van haar personeel zich ononderbroken inlaat met een bezigheid die in de betekenis van artikel 106, onverenigbaar is met zijn ambt en die in de betekenis van artikel 108, onverenigbaar is met het specifiek karakter van het opvoedkundige en pedagogische project van de instelling, geeft hem hiervan kennis bij een ter post aangetekend schrijven, dat van kracht is op de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum.
  Het personeelslid kan, behalve in geval van zware fout, zich tegen elk risico dat een einde aan zijn contract zou maken beschermen door te laten vaststellen dat hij de bezigheid die hem verweten wordt uitgeoefend te hebben beëindigd heeft.
  Onder voorbehoud van de toepassing van het vorige lid, heeft de kennisgeving als gevolg een eind te maken aan de overeenkomst van het personeelslid tenzij het binnen de maand een beroep indient bij de arbeidsrechtbank.
  Het personeelslid dat een beroep indient, blijft in actieve dienst.

Art.111. De inrichtende macht laat de cumulatie van activiteiten toe, voor privé- of openbare zaken, mits een schriftelijke aanvraag van het betrokken personeelslid, onder de volgende voorwaarden :
  1° de cumulatie heeft geen betrekking op een bezigheid die onverenigbaar is met de hoedanigheid van een personeelslid van het vrij gesubsidieerd onderwijs;
  2° de cumulatie dekt geen periodes van bijkomende activiteiten die het onmogelijk maken voor het personeelslid om zijn normale functies te volbrengen;
  3° de cumulatie is niet van die aard dat ze bij het publiek kan leiden tot een verwarring tussen de beroepsactiviteiten en de privé-activiteiten van het personeelslid;
  De inrichtende macht geeft het betrokken personeelslid een antwoord binnen de twee maanden na de datum van de ontvangst van de schriftelijke aanvraag.

Afdeling III. - Bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art.112. Het recht van de inrichtende macht om een geëngageerd onderwijs te organiseren, wordt gewaarborgd, zonder dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het personeelslid ingeperkt wordt.

Afdeling IV. - Beroepsdossier.
Art.113. Het beroepsdossier van het personeelslid bevat het administratieve dossier en, desgevallend, het tuchtdossier.
  Elk stuk van het tuchtdossier moet het voorafgaand visum van het betrokken personeelslid krijgen.
  Aan de verplichting bedoeld bij het vorige lid wordt geacht voldaan te worden zodra de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd dat de aanvraag om visum aan het personeelslid gericht werd.
  Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen om het stuk toegevoegd aan het tuchtdossier te viseren, vanaf het ogenblik waarop de aanvraag om visum hem door de inrichtende macht werd toegestuurd.
  Elke tuchtprocedure kan enkel steunen op stukken die tot het tuchtdossier behoren. Het administratieve dossier bevat enkel de documenten die betrekking hebben op het administratieve en geldelijke statuut van de personeelsleden. Deze documenten komen voort uit, enerzijds, de betrekkingen tussen de inrichtende macht en de subsidiërende macht, en anderzijds, de betrekkingen tussen de inrichtende macht en het personeelslid.
  De Regering keurt de nadere regels goed voor de samenstelling van het dossier en de toegang tot de stukken ervan, bepaald door de bevoegde paritaire commissie.

Afdeling V. - Opschorting van de aanwerving.
Art.114. Onverminderd de geldende reglementering, wordt de uitvoering van de aanwerving opgeschort :
  1° gedurende de werkonderbrekings- of verlofperiode in verband met de bevalling;
  2° gedurende de tijd nodig voor het personeelslid om te zetelen als adviseur of maatschappelijk rechter in de arbeidshoven en -rechtbanken;
  3° gedurende de periodes van oproeping of werderoproeping onder de wapens;
  4° gedurende de duur van het verblijf van het personeelslid in een wervings- en selectiecentrum;
  5° gedurende de opneming voor observatie in een inrichting van de gezondheidsdienst van het leger;
  6° gedurende de hospitalisatie in een militaire inrichting ten gevolge van een ongeval of een ziekte voortvloeiend uit of verergerd wegens een medisch onderzoek of selectieproeven;
  7° voor de duur van de dienst verricht bij de civiele bescherming;
  8° gedurende het verrichten van een dienst opgelegd als gewetensbezwaarde;
  9° gedurende de periode tijdens welke het personeelslid onmogelijk zijn werk kon verrichten ten gevolge van een ziekte of een ongeval.

Art.115. Op aanvraag van het vrouwelijk personeelslid wordt de inrichtende macht ertoe gehouden haar ten vroegste in verlof te stellen vanaf de zesde week voor de verwachte datum van de bevalling, of de achtste week wanneer een meerlingengeboorte verwacht wordt.
  Het personeelslid dient bij haar ten laatste acht weken - tien bij een meerlingenzwangerschap - voor de verwachte datum van de bevalling een medisch attest in waarop deze datum vermeld wordt.
  Indien de bevalling pas na de door de arts verwachte datum plaatsvindt, wordt het verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling.
  Het personeelslid kan geen werk verrichten vanaf de zevende dag die voorafgaat aan de verwachte datum van de bevalling tot het einde van de periode van negen weken die een aanvang neemt op de dag van de bevalling.
  De werkonderbreking wordt verlengd, op aanvraag van het personeelslid, na de negende week voor een periode van dezelfde duur als de periodes gedurende dewelke ze is blijven werken of gecontroleerd werkloos is gebleven, of de periodes gelijkgesteld met werkperiodes, vanaf de zesde week tot de tweede week inbegrepen, en vanaf de achtste week tot de tweede week inbegrepen bij een meerlingenzwangerschap, voor de exacte datum van de bevalling.
  Wanneer de nieuwgeborene echter in de zikenhuisinrichting moet blijven na de eerste zeven dagen vanaf de geboorte, kan de postnatale rustperiode berekend overeenkomstig de vorige leden, op aanvraag van het personeelslid, verlengd worden voor een duur die gelijk is aan de hospitalisatieperiode van het kind die de eerste zeven dagen overschrijdt. De duur van de verlenging mag echter niet vierentwintig weken overtreffen. Daartoe, dient het personeelslid bij de inrichtende macht een attest van de ziekenhuisinrichting in waarbij de hospitalisatieduur van het kind gestaafd wordt.
  Het personeelslid behoudt zijn recht op uitstel van de verlenging van de werkonderbreking in geval van overlijden van zijn kind in het eerste jaar van zijn geboorte.

Art.116. In geval van ziekte of ongeval, moet, behoudens overmacht, het personeelslid onmiddellijk de inrichtende macht op de hoogte brengen van zijn werkongeschiktheid. Indien een aanvullende regel van de bevoegde paritaire commissie, die verplicht werd gemaakt, overeenkomstig artikel 128, erin voorziet of, bij gebreke aan een dergelijke bepaling, indien de inrichtende macht hem ertoe verzoekt, dient het personeelslid een medisch attest bij deze laatste in. Behoudens overmacht, stuurt of dient het personeelslid het attest binnen de twee werkdagen vanaf de datum van de arbeidsongeschiktheid of vanaf de dag van ontvangst van het verzoek, tenzij er een andere termijn bepaald wordt door een collectieve arbeidsovereenkomst of een arbeidsreglement. Wanneer het attest ingediend wordt na de voorgeschreven termijn, kan het personeelslid het genot van zijn bezoldiging onttrokken worden voor de dagen die voorafgingen aan de indiening of het toesturen van het attest.
  Bovendien, kan het personeelslid niet weigeren het bezoek te krijgen van een arts afgevaardigd en bezoldigd door de inrichtende macht, noch zich onttrekken aan diens onderzoek. Tenzij de behandelend arts van het personeelslid meent dat de gezondheid van het lid hem niet toelaat zich te verplaatsen, moet het personeelslid, indien aldus verzocht, een bezoek brengen aan de arts die afgevaardigd en bezoldigd werd/wordt door de inrichtende macht.
  De verplaatsingskosten van het personeelslid vallen ten laste van de inrichtende macht.
  De door de inrichtende macht afgevaardigde en bezoldigde arts gaat na of de arbeidsongeschiktheid wel degelijk bestaat, waarbij alle andere vaststellingen gedekt worden door het beroepsgeheim.

Afdeling VI. - De raad van beroep.
Art.117.Er wordt een raad van beroep opgericht voor de leden van het administratieve personeel van de gesubsidieerde vrije instellingen.
  De Regering stelt een raad van beroep in na raadpleging van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het personeel van het gesubsidieerd onderwijs, aangesloten bij een vakvereniging vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad.
  De raad van beroep stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op dat hij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.
  [1 De Regering zorgt ervoor dat elke vorm van niet-universitair hoger onderwijs ten minste door één persoon vertegenwoordigd wordt binnen de raad van beroep.]1
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art.118. De raad van beroep bestaat uit :
  1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en personeelsleden van de gesubsidieerde vrije instellingen. De Regering benoemt twee plaatsvervangende leden voor ieder werkend lid;
  2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;
  3° een secretaris en een adjunct-secretaris.
  Het aantal leden van de raad van beroep alsook de duur van hun mandaat worden door een besluit van de Regering bepaald; de raad van beroep bevat minstens vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
  De werkende en plaatsvervangende leden van de raad van beroep worden door de Regering benoemd op de voordracht van de groeperingen waarvan sprake in artikel 117. Bij gebreke aan een akkoord binnen deze, gaat de Regering rechtstreeks over tot de benoemingen.
  De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters worden door de Regering gekozen onder de in dienst zijnde of in ruste gestelde magistraten.

Art.119. De raad van beroep mag niet beraadslagen over een beroep indien de beroepsindiener niet in de mogelijkheid werd gesteld zijn verweermiddelen te doen gelden en indien het dossier niet de gegevens bevat die het de raad mogelijk moeten maken om met volledige kennis van zaken een advies uit te brengen, onder meer het verslag van het onderzoek, de processen-verbaal van het getuigenverhoor en van de onontbeerlijke confrontaties.

Art.120. De raad van beroep schorst zijn werkzaamheden tussen 15 juli en 15 augustus.

Art.121. Zodra de zaak aanhangig werd gemaakt, deelt de voorzitter aan de beroepsindiener de lijst mee van de werkende en plaatsvervangende leden van de bevoegde commissie.
  Binnen de tien werkdagen na de ontvangst van deze lijst, mag de beroepsindiener de wraking van één of meer leden van de commissie vragen, maar van hoogstens drie werkende en plaatsvervangende leden benoemd op voorstel van de vakverenigingen en van drie leden rechtstreeks door de Regering benoemd. Hij mag evenwel geen werkend lid en zijn twee plaatsvervangers wraken.
  Een lid mag vragen ontlast te worden, ingeval het meent in de zaak een zedelijk belang te hebben of hij de mening is toegedaan dat men hem zou kunnen verwijten niet onpartijdig te zijn. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan dit verzoek moet worden gegeven.
  Om dezelfde redenen, kan hij ook een lid ontlasten.

Art.122. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangende leden mogen geen zitting hebben in een zaak betreffende hun echtgenoot of samenwonende, of een bloed- of aanverwante, tot en met de vierde graad.

Art.123. De partijen worden door de voorzitter bijeengeroepen binnen de twintig dagen na de ontvangst van het beroep.
  Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in actieve dienst zijnde of in ruste gestelde personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.
  De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende machten van een vrije gesubsidieerde instelling met hetzelfde karakter, of door de afgevaardigde van een vereniging die de belangen van die inrichtende machten behartigt.
  De procedure wordt geldig voortgezet wanneer de behoorlijk opgeroepen beroepsindiener zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt zonder omstandigheden van overmacht te kunnen inroepen ten einde zijn afwezigheid tijdens de hoorzitting te rechtvaardigen.
  Bij gewettigde verhindering van de beroepsindiener of zijn vertegenwoordiger, zal de beroepsindiener zo snel mogelijk opgeroepen worden. De termijn binnen welke de Raad van beroep zijn advies geeft, wordt verlengd met een duur die gelijk is aan die van het uitstel van de verschijning.
  Als, na deze tweede oproeping de beroepsindiener, hoewel volgens de regels opgeroepen, niet verschijnt of niet wordt vertegenwoordigd, wordt de procedure geldig voortgezet.

Art.124. De raad van beroep kan zich enkel uitspreken als minstens twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn.
  De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de personeelsleden moeten in gelijk aantal aanwezig zijn om aan de stemming deel te nemen. Zo nodig, wordt de pariteit hersteld door verwijdering van een of meer leden na loting.
  Indien het quorum bedoeld bij het vorige lid niet bereikt wordt, roept de voorzitter een nieuwe zitting samen binnen de veertien dagen. Tijdens deze zitting, kan een beslissing genomen worden wat ook het aantal aanwezige leden is.

Art.125. De Raad van beroep kan een bijkomend onderzoek bevelen en bezwarende en ontlastende getuigen horen. Hij geeft zijn gemotiveerd advies aan de Regering. Het advies vermeldt het aantal stemmen voor en tegen.

Art.126. Het advies wordt bereikt na een geheime stemming verworven bij eenvoudige meerderheid der stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
  Voor de toepassing van het vorige lid, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stemmen in acht genomen.
  Het advies vermeldt ook het aantal stemmen voor en tegen.

Art.127.Het advies van de raad van beroep wordt meegedeeld aan de partijen bij een ter post aangetekende brief binnen de vijf dagen na de vergadering tijdens welke het uitgebracht werd en[1 ...]1, ten laatste negentig dagen vanaf de datum van ontvangst van het beroep ingediend door het personeelslid. Het wordt met redenen omkleed.
  [1 Ingeval van een beroep ingediend tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout, zoals bedoeld in artikel 55, tweede lid, 4°, kan de termijn bedoeld in het eerste lid één maand niet overschrijden.]1
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/18, art. 34, 005; Inwerkingtreding : 11-08-2012>

Art.128. De werkingskosten van de raad van beroep vallen ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters recht hebben.

Afdeling VII. - Paritaire commissie.
Art.129.De bepalingen van hoofdstuk IX van titel III van het decreet van 24 juli 1997 zijn van toepassing op de vrije gesubsidieerde hogescholen.
  [1 De bepalingen van hoofdstuk X van titel V van deel IV van het decreet van 20 december 2001 zijn van toepassing op de vrije gesubsidieerde Hogere Kunstscholen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

HOOFDSTUK III. - De personeelsleden van de officiële gesubsidieerde instellingen.
Afdeling I. - Plichten.
Art.130. De personeelsleden moeten in alles steeds de belangen van de instellingen waarin hij zijn ambt uitoefent en van het officieel onderwijs behartigen.

Art.131. Tijdens het uitoefenen van hun ambt, komen zij persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na, die hun zijn opgelegd door de wetten, decreten, besluiten en reglementen, door de verplichte aanvullende regels van de paritaire commissies bedoeld bij artikel 155.

Art.132. Het personeelslid moet zich met de meest volstrekte correctheid gedragen, zowel in zijn dienstbetrekkingen als in zijn omgang met de studenten en het publiek.
  Het vermijdt alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van zijn ambt.

Art.133. Hij mag de studenten niet gebruiken om politieke, godsdienstige of filosofische propagandadoeleinden, of om reclamedoeleinden.

Art.134. Het moet, binnen de perken gesteld door de reglementering, door de aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie en door zijn aanstellingsakte, de diensten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de instelling waarin hij zijn ambt uitoefent.
  Het mag zonder voorafgaande toelating van de inrichtende macht of zijn vertegenwoordiger de uitoefening van zijn ambt niet onderbreken.

Art.135. Het is het personeelslid verboden feiten bekend te maken, die hij zou kennen ter oorzake van zijn ambt en die van nature geheim zijn.

Art.136. Het is hem ook verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.

Art.137. Het mag zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk.

Art.138. Het personeelslid moet de verplichtingen, schriftelijk bepaald in de aanstellings- of benoemingsakte, die voortvloeien uit de specifieke aard van de opvoedende en pedagogische projecten van de inrichtende macht waarvoor het zijn ambt uitoefent, in acht nemen.

Art.138/1. [1 Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
  De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van de bevoegde centrale paritaire comités.
  De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
  - de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
  - instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
  - opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-01-18/27, art. 102, 018; Inwerkingtreding : 21-02-2024>


Afdeling II. - Onverenigbaarheden.
Art.139. Elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten die voortvloeien uit de specifieke aard van de opvoedende en pedagogische projecten van de inrichtende macht zou kunnen belemmeren of die in strijd is met de waardigheid van zijn ambt, is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid zoals bedoeld bij artikel 1.
  De onverenigbaarheden bedoeld bij het eerste lid worden in iedere aanstellings- of benoemingsakte vermeld.

Art.140. Bij betwisting van het bestaan van een onverenigbaarheid bedoeld bij artikel 139, kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies aanvragen van de lokale paritaire commissie.
  Het advies wordt uitgebracht binnen de dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag.

Art.141. De raad van beroep ingesteld door artikel 143 is bevoegd om de beroepen inzake onverenigbaarheden te onderzoeken.
  Wanneer het bij artikel 140 aangevraagde advies verkregen werd of na de termijn van dertig dagen bedoeld in ditzelfde artikel, maakt het personeelslid of de inrichtende macht de zaak bij de raad van beroep aanhangig, die zich uitspreekt via een advies.
  De eindbeslissing van de inrichtende macht komt overeen met het bij het tweede lid bedoeld advies.

Art.142. De cumulatie van activiteiten in privé- of overheidszaken wordt door de inrichtende macht toegelaten op schriftelijke aanvraag van het betrokken personeelslid onder de volgende voorwaarden :
  1° de cumulatie heeft niet betrekking op een bezigheid die onverenigbaar is met de hoedanigheid van personeelslid van het gesubsidieerd vrij onderwijs;
  2° de cumulatie dekt niet periodes van aanvullende activiteit die de normale uitoefening van de ambtsplichten van het personeelslid in het gedrang brengt;
  3° de cumulatie is niet van dien aard dat het publiek een verwarring zou kunnen maken tussen de beroepsactiviteiten en de privé-activiteiten van het personeelslid.
  De inrichtende macht antwoordt op het betrokken personeelslid binnen de twee maanden, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de schriftelijke aanvraag.

Afdeling III. - De raad van beroep.
Art.143.Er wordt een raad van beroep opgericht voor de leden van het administratief personeel van de gesubsidieerde officiële instellingen.
  De Regering stelt een raad van beroep in na raadpleging van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs erkend in de zin van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en het koninklijk besluit van 28 september 1984 ter uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  De raad van beroep stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op dat hij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.
  [1 De Regering zorgt ervoor dat elke vorm van niet-universitair hoger onderwijs door ten minste één persoon vertegenwoordigd wordt binnen de raad van beroep.]1
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art.144. De raad van beroep bestaat uit :
  1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en personeelsleden van de gesubsidieerde officiële instellingen. De Regering benoemt twee plaatsvervangende leden voor ieder werkend lid;
  2° een voorzitter gekozen onder in dienst zijnde of in ruste gestelde magistraten;
  3° een secretaris en twee adjunct-secretarissen.
  Het aantal leden van de raad van beroep alsook de duur van hun mandaat worden door een besluit van de Regering bepaald; de raad van beroep bevat minstens vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
  De werkende en plaatsvervangende leden van de raad van beroep worden door de Regering benoemd op de voordracht van de groeperingen waarvan sprake in artikel 143. Bij gebreke aan een akkoord binnen deze, gaat de Regering rechtstreeks tot de benoemingen over.

Art.145. De raad van beroep mag niet beraadslagen over een beroep indien de beroepsindiener niet in de mogelijkheid werd gesteld zijn verweermiddelen te doen gelden en indien het dossier niet de gegevens bevat die het de raad mogelijk moeten maken om met volledige kennis van zaken een advies uit te brengen, onder meer het verslag van het onderzoek, de processen-verbaal van het getuigenverhoor en van de onontbeerlijke confrontaties.

Art.146. De raad van beroep schorst zijn werkzaamheden tussen 15 juli en 15 augustus.

Art.147. Zodra de zaak aanhangig werd gemaakt, deelt de voorzitter aan de beroepsindiener de lijst mee van de werkende en plaatsvervangende leden van de bevoegde commissie.
  Binnen de tien werkdagen na de ontvangst van deze lijst, mag de beroepsindiener de wraking van één of meer leden van de commissie vragen, maar van hoogstens drie werkende en plaatsvervangende leden benoemd op voorstel van de vakverenigingen en van drie leden rechtstreeks door de Regering benoemd. Hij mag evenwel geen werkend lid en zijn twee plaatsvervangers wraken.
  Een lid mag vragen ontlast te worden, ingeval hij meent in de zaak een zedelijk belang te hebben of hij de mening is toegedaan dat men hem zou kunnen verwijten niet onpartijdig te zijn. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan dit verzoek moet worden gegeven.
  Om dezelfde redenen, kan hij ook een lid ontlasten.

Art.148. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangende leden mogen geen zitting hebben in een zaak betreffende hun echtgenoot of samenwonende, of een bloed- of aanverwante, tot en met de vierde graad.

Art.149. De partijen worden door de voorzitter bijeengeroepen binnen de twintig dagen na de ontvangst van het beroep.
  Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in actieve dienst zijnde of in ruste gestelde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.
  De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende machten van een gesubsidieerde vrije instelling, of door de afgevaardigde van een vereniging die de belangen van die inrichtende machten behartigt.
  De procedure wordt geldig voortgezet wanneer de behoorlijk opgeroepen beroepsindiener zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt zonder omstandigheden van overmacht te kunnen inroepen ten einde zijn afwezigheid tijdens de hoorzitting te rechtvaardigen.
  Bij gewettigde verhindering van de beroepsindiener of zijn vertegenwoordiger, zal de beroepsindiener zo snel mogelijk opgeroepen worden. De termijn binnen welke de Raad van beroep zijn advies geeft, wordt verlengd met een duur die gelijk is aan die van het uitstel van de verschijning.
  Als, na deze tweede oproeping de beroepsindiener, hoewel volgens de regels opgeroepen, niet verschijnt of niet wordt vertegenwoordigd, wordt de procedure geldig voortgezet.

Art.150. De raad van beroep kan zich enkel uitspreken als minstens twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn.
  De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de personeelsleden moeten in gelijk aantal aanwezig zijn om aan de stemming deel te nemen. Zo nodig, wordt de pariteit hersteld door verwijdering van een of meer leden na loting.
  Indien het quorum bedoeld bij het vorige lid niet bereikt wordt, roept de voorzitter een nieuwe zitting samen binnen de veertien dagen. Tijdens deze zitting, kan een beslissing genomen worden wat ook het aantal aanwezige leden is.

Art.151. De Raad van beroep kan een bijkomend onderzoek bevelen en bezwarende en ontlastende getuigen horen. Hij geeft zijn gemotiveerd advies aan de Regering. Het advies vermeldt het aantal stemmen voor en tegen.

Art.152. Het advies wordt bereikt na een geheime stemming verworven bij eenvoudige meerderheid der stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
  Voor de toepassing van het vorige lid, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stemmen in acht genomen.
  Het advies vermeldt ook het aantal stemmen voor en tegen.

Art.153.Het advies van de raad van beroep wordt meegedeeld aan de partijen bij een ter post aangetekende brief binnen de vijf dagen na de vergadering tijdens welke het uitgebracht werd en[1 ...]1, ten laatste negentig dagen vanaf de datum van ontvangst van het beroep ingediend door het personeelslid. Het wordt met redenen omkleed.
  [1 Ingeval van een beroep ingediend tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout, zoals bedoeld in artikel 55, eerste lid, 5°, mag de termijn bedoeld in het eerste lid één maand niet overschrijden.]1
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/18, art. 35, 005; Inwerkingtreding : 11-08-2012>

Art.154. De werkingskosten van de raad van beroep vallen ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters recht hebben.

Afdeling IV. - De paritaire commissies.
Art.155.De bepalingen van hoofdstuk VI van titel IV van het decreet van 24 juli 1997 zijn van toepassing op de officiële gesubsidieerde hogescholen.
  [1 De bepalingen van hoofdstuk VIII van titel IV van deel IV van het decreet van 20 december 2001 zijn van toepassing op de officiële gesubsidieerde Hogere Kunstscholen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

TITEL III. - Wijzigings-, opheffings, overgangs- en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 155bis. [1 In artikel 3 van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
   a) in § 1 worden de woorden " , Hogere Kunstscholen, Hogere Instituten voor architectuur " toegevoegd tussen de woorden " met uitsluiting van de Hogescholen " en de woorden " en inrichtingen voor universitair onderwijs ";
   b) § 3 wordt vervangen als volgt :
   " § 3. In de inrichtingen en afdelingen voor niet-universitaire hogere instelling worden de personeelsleden ingedeeld in één van de volgende categorieën :
   1° bestuurs- en onderwijzend personeel;
   2° administratief personeel;
   3° meesters-, vak- en dienstpersoneel;
   4° logistiek personeel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art.156.Het koninklijk besluit van 14 december 1978 tot vaststelling van de voorwaarden voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de ambten van het administratief personeel van de instellingen voor het hoger onderwijs van het lange type en het koninklijk besluit nr. 78 van 21 juli 1982 houdende vaststelling van de regels en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het hulpopvoedend personeel en van het administratief personeel, inzonderheid in het hoger onderwijs van het korte type, [1 zijn niet van toepassing op de Hogescholen]1.
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art.157. Artikel 1, eerste lid, van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra zoals vervangen door het besluit van de Regering van 3 september 1996 en gewijzigd bij het decreet van 10 april 2003, wordt aangevuld met het volgende punt :
  " 15° het decreet van 20 juni 2008 betreffende de administratieve personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde hogescholen. "

Art.158.In het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° artikel 17ter, zoals ingevoegd bij het decreet van 20 december 2001, wordt aangevuld met het volgende lid : " Het administratief personeelslid dat in verlof wegens opdracht is en [1 dat onderworpen is aan het decreet van 20 juni 2008 betreffende de administratieve personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde Hogescholen, Hogere Kunstscholen en Hogere Instituten voor architectuur]1, bekleedt opnieuw zijn betrekking indien het niet vervangen werd voor zijn diensthervatting met toepassing van artikel 17bis, door een vastbenoemd of in vast verband aangeworven personeelslid. ";
  2° artikel 28 wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Het administratief personeelslid dat ter beschikking wegens bijzondere opdracht wordt gesteld en [1 dat onderworpen is aan het decreet van 20 juni 2008 betreffende de administratieve personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde Hogescholen, Hogere Kunstscholen en Hogere Instituten voor architectuur]1, bekleedt opnieuw zijn betrekking indien het niet vervangen werd voor zijn diensthervatting met toepassing van artikel 27, door een vastbenoemd of in vast verband aangeworven personeelslid. ";
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art. 158bis. [1 In artikel 1, 1°, van het decreet van 12 mei 2004, worden de woorden " en het niet-universitair hoger " geschrapt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Afdeling Ibis. [1 Bepalingen betreffende de Hogescholen ]1   ----------   (1)
Art.159.Artikel 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de hogescholen wordt aangevuld met de volgende bepaling :
  " § 4. De loonkosten van de administratieve personeelsleden die tijdelijk aangesteld of aangeworven zijn, die vast benoemd of aangeworven zijn [1 overeenkomstig het decreet van 20 juni 2008 betreffende de administratieve personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde Hogescholen, Hogere Kunstscholen en Hogere Instituten voor architectuur]1, kunnen niet lager liggen dan 5 % van de globale jaarlijkse toelage. ".
  De bij het eerste lid bedoelde personeelsleden moeten minstens een personeelslid van niveau 1 en een personeelslid van de niveaus 2+, 2 of 3 tellen.
  Wat betreft de personeelsleden van niveau 1, worden de instellingen die een personeelslid hebben aangeworven overeenkomstig de bepalingen van het besluit van 13 december 2000 houdende uitvoering van artikel 7bis van het decreet van 25 juli 1996, geacht aan de bij vorig lid bedoelde verplichting te voldoen.
  Het aantal betrekkingseenheden van in vast verband benoemde of aangeworven personeelsleden kan niet hoger liggen dan 75 %, noch lager dan 65 % van het totale aantal betrekkingen.
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/51, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art.160.
  <Opgeheven bij DFG 2009-02-19/51, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Afdeling Iter. [1 - Specifieke bepalingen voor de Hogere Kunstscholen en Hogere Instituten voor architectuur inzake de berekening van de omkadering.]1   ----------   (1)
Art. 160bis. [1 Artikel 3 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, de artikelen 3 en 4 van het koninklijk besluit van 14 december 1978 tot vaststelling van de voorwaarden voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de ambten van het administratief personeel van de inrichtingen voor het hoger onderwijs van het lange type en artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 78 van 21 juli 1982 houdende vaststelling van de regels en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het hulpopvoedend personeel en van het administratief personeel, inzonderheid in het hoger onderwijs van het korte type worden, voor de Hogere Kunstscholen en de Hogere Instituten voor architectuur, vervangen door de volgende bepaling : (zie Tabel 1. : het aantal studenten).
   Het aantal studenten vermeld in de tabel hierna is gelijk aan het gemiddelde van het aantal financierbare studenten van de drie academiejaren voorafgaand aan dat waarvoor de omkadering berekend wordt.
   TAB. 1 - : aantal studenten


Aantal studentenNiveau 1
  (6 punten)
Niveau 2+ (5 punten)Niveau 2
  (4 punten)
Niveau 3
  (3 punten)
  
200 113
  
300 1 
  
400 1 
  
500   1
  
6001  
  
700   1
  
800 1 1
  
900   1
  
1000   1
  
1100   1
  
1200   1

  Een bijkomende betrekking van administratief personeelslid van niveau 3, hierna een bijkomende betrekking genoemd, wordt uitsluitend toegekend aan de instelling die tussen driehonderd en vierhonderd studenten telt. Die betrekking blijft toegekend aan de instelling wanneer de schoolbevolking meer dan vierhonderd studenten bedraagt.
   De Hogere Kunstscholen en de Hogere Instituten voor architectuur die minder dan honderd studenten tellen op de datum van de aanneming van dit decreet, hebben een administratieve personeelsformatie die als volgt samengesteld is : een personeelslid van niveau 2+ en een personeelslid van niveau 3. De instellingen die tussen honderd en tweehonderd studenten tellen, hebben een administratieve personeelsformatie die als volgt samengesteld is : een personeelslid van niveau 2+ en twee personeelsleden van niveau 3.
   Een bijkomende betrekking van administratief personeelslid van niveau 3 per gedecentraliseerde cyclus wordt toegekend aan de Hogere Instituten voor architectuur waarvan een eerste of een tweede gedecentraliseerde graad afhangt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art. 160ter. [1 In het besluit van de Executieve van 20 maart 1984 tot vaststelling van de personeelsformatie van het administratief personeel en van het meesters-, vak-, en dienstpersoneel van de Koninklijke Muziekconservatoria te Brussel (Franstalige afdeling), Luik en Bergen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
   a) De bepalingen onder " A. Administratief personeel " worden vervangen door de volgende bepalingen :
   " A. Administratief personeel :
   1° Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel :
   Personeelsleden van niveau 2 : 6;
   Personeelsleden van niveau 3 : 7;
   Administratieve medewerkers : 10.
   2° Koninklijk Muziekconservatorium te Luik :
   Personeelsleden van niveau 2 : 5;
   Personeelsleden van niveau 3 : 6;
   Administratieve medewerkers : 8.
   3° Koninklijk Muziekconservatorium te Bergen :
   Personeelsleden van niveau 2 : 4;
   Personeelsleden van niveau 3 : 4;
   Administratieve medewerkers : 5. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art. 160quater. [1 In het besluit van de Executieve van 20 maart 1984 tot vaststelling van de personeelsformatie van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het " Institut national supérieur des arts du spectacle et techniques de diffusion (I.N.S.A.S.) ", te Brussel, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
   a) De bepalingen onder " a) administratief personeel " worden vervangen door de volgende bepalingen :
   " a) administratief personeel :
   Personeelsleden van niveau 2 : 5;
   Personeelsleden van niveau 3 : 5;
   Administratieve medewerkers : 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art. 160quinquies. [1 In het besluit van de Executieve van 14 juli 1987 tot vaststelling van de formatie van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de " Ecole supérieure des Arts plastiques et visuels de l'Etat (E.S.A.P.V.E.) " te Bergen, worden de bepalingen betreffende het administratief personeel vervangen als volgt :
   " a. administratief personeel :
   Personeelsleden van niveau 2 : 3;
   Personeelsleden van niveau 3 : 3;
   Administratieve medewerkers : 1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art. 160sexies. [1 De personeelsformatie van het administratief personeel van de " Ecole nationale supérieure des Arts visuels de la Cambre (E.N.S.A.V.) wordt vastgesteld als volgt :
   Personeelsleden van niveau 2 : 3;
   Personeelsleden van niveau 3 : 5;
   Administratieve medewerkers : 5.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art. 160septies. [1 Elk ambt bedoeld in artikel 3 is gelijk, voor de Hogere Kunstscholen en de Hogere Instituten voor architectuur, aan een aantal punten overeenkomstig de tabel opgenomen in bijlage 3 van dit decreet. Wanneer een instelling overgaat tot één of meer aanwervingen krachtens artikel 5, is de instelling niet ertoe gehouden dit te doen overeenkomstig de aantalen vermeld in de voornoemde tabel. Het totaal aantal punten mag nochtans het aantal punten voorzien voor het aantal studenten die de instelling telt, niet overschrijden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art. 160octies. [1 Vanaf het academiejaar 2017-2018, wordt de administratieve personeelsformatie van de hogere kunstscholen verhoogd met een halve bijkomende betrekking van administratieve ambtenaar van niveau 1, wanneer hun studentenbevolking lager is dan vijfhonderd studenten, en met één bijkomende betrekking van administratieve ambtenaar van niveau 1, wanneer hun studentenbevolking minstens vijfhonderd studenten telt. Die verhoging betreft vooral het personeel dat bevoegd is inzake comptabiliteit. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2016-06-16/24, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2016>


HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen.
Art.161. Artikel 7bis van het decreet van 25 juli 1996 wordt opgeheven.

Art.162. Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 november 2000 houdende uitvoering van artikel 7bis van het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen in de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Art.163. § 1. De personeelsleden die voor een onbepaalde duur tijdelijk aangesteld of aangeworven zijn en dit ten laatste de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet, overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 november 2000 houdende uitvoering van artikel 7bis van het decreet van 25 juli 1996, behouden het genot van hun aanstelling of aanwerving, alsook de geldelijke en baremaverhogingen die gepaard gaan met genoemde aanstelling of aanwerving.
  § 2. De personeelsleden die vast benoemd of aangeworven zijn en dit ten laatste de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet, overeenkomstig de bepalingen bedoeld bij de eerste paragraaf, behouden het genot van hun aanstelling of aanwerving, alsook de geldelijke en baremaverhogingen die gepaard gaan met genoemde aanstelling of aanwerving in vast verband.

Art.164. Tot 15 september 2009, wordt de bepaling bedoeld bij artikel 159, vierde lid, vervangen door de volgende bepaling :
  " Het aantal betrekkingseenheden van in vast verband benoemde of aangeworven personeelsleden kan niet hoger liggen dan 70 % van het totale aantal betrekkingen. "

Art.165.§ 1. In afwijking van artikel 64 van het decreet van 9 september 1996, van artikel 468 van het decreet van 20 december 2001 en, desgevallend, van dit artikel 159, worden de administratieve personeelsleden van de instellingen van de Franse Gemeenschap die tijdelijk aangesteld werden na de eerste september 1996 binnen een hogeschool van de Franse Gemeenschap en na de eerste september 2002 in een Hogere kunstschool van de Franse Gemeenschap in een wervingsambt bedoeld bij artikel 17 van het decreet van 12 mei 2004, op 1 september 2007 in betrokken ambt vast benoemd en aangesteld in de instelling waarin zij hun ambt bekleedden op het ogenblik van hun aanstelling, voor zover op de datum van de vaste benoeming, zij aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° [1 ...]1;
  2° een gedrag hebben dat beantwoordt aan de eisen van het ambt;
  3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
  5° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen vereist in verband met het te begeven ambt zoals bepaald bij artikel 18 Van het decreet van 12 mei 2004;
  6° de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling in acht nemen;
  7° minstens 720 dienstdagen tellen in een ambt als administratief personeelslid, berekend overeenkomstig artikel 30, § 4 van het decreet van 12 mei 2004;
  8° niet het voorwerp uitmaken van een schorsing bij tuchtmaatregel of een op non-activiteitenstelling bij tuchtmaatregel of een afzetting in een ambt als administratief personeelslid.
  § 2. In afwijking van artikel 468 van het decreet van 20 december 2001, worden de personeelsleden van de gesubsidieerde instellingen van de Franse Gemeenschap die tijdelijk aangesteld of aangeworven werden op of na 1 september 2002 in een Hogere kunstschool van de Franse Gemeenschap in een wervingsambt bedoeld bij artikel 17 van het decreet van 12 mei 2004, op 1 september 2007 in betrokken ambt vast benoemd en aangeworven in de instelling waarin zij hun ambt bekleedden op het ogenblik van hun aanstelling of aanwerving, voor zover op de datum van de vaste benoeming of aanwerving, zij aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° [1 ...]1;
  2° een gedrag hebben dat beantwoordt aan de eisen van het ambt;
  3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
  5° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen vereist in verband met het te begeven ambt zoals bepaald bij artikel 18 van het decreet van 12 mei 2004;
  6° de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling in acht nemen;
  7° minstens 720 dienstdagen tellen in een ambt als administratief personeelslid, berekend overeenkomstig artikel 30, § 4 van het decreet van 12 mei 2004;
  8° niet het voorwerp uitmaken van een schorsing bij tuchtmaatregel of een op non-activiteitenstelling bij tuchtmaatregel of een afzetting in een ambt als lid van het administratief personeel.
  § 3. De personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt bestuurder-secretaris met inachtneming van artikel 54 van het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 houdende het statuut van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, worden, ten persoonlijke titel, geacht vast benoemd te zijn in een ambt van administratief adjunct van niveau 2+ zoals bepaald in dit decreet. De bij het eerste lid bedoelde personeelsleden blijven hun baremaschaal genieten zoals toegekend de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet indien deze voor ze gunstiger is. Zij behouden hun aanstelling in de instelling waarin ze hun ambt als bestuurder-secretaris uitoefenden voor de inwerkingtreding van dit decreet.
  § 4. De personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt bestuurder-secretaris met inachtneming van artikel 54 van het voornoemde koninklijk besluit van 29 augustus 1966 en aangesteld in een hogere kunstschool of een Architectuurinstituut ingericht door de Franse Gemeenschap, genieten, ten persoonlijke titel, de baremaschaal toegekend aan de personeelsleden bedoeld bij § 4, eerste lid. Ze blijven hun baremaschaal genieten zoals toegekend de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet indien deze voor ze gunstiger is.
  § 5. In afwijking van artikel 14, behouden de personeelsleden die voor het academiejaar 2008-2009 tijdelijk aangesteld of aangeworven waren in een gesubsidieerde hogeschool overeenkomstig artikel 6, hun aanstelling of aanwerving als tijdelijke voor onbepaalde duur in de zin van dit decreet, voor zover ze vooraf tijdelijk aangesteld of aangeworven waren gedurende minstens een academiejaar, en dit in een overeenkomend ambt, zoals bedoeld in bijlage 2 bij dit decreet.
  ----------
  (1)<DFG 2013-06-20/18, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 27-07-2013>

Art.166. Zolang voor artikel 24 geen specifieke uitvoeringsbepalingen genomen worden, blijven de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, van toepassing op de bij dit decreet bedoelde personeelsleden.

Art.167. De personeelsleden die de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet vast benoemd of aangeworven waren, worden geacht vast benoemd of aangeworven te zijn in de zin van dit decreet, in de bevoegdheden en het ambt die zij de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet bekleedden, overeenkomstig de overeenstemmingstabel opgenomen als bijlage 2 bij dit decreet. Ze worden geacht aangesteld te worden in de instelling waar zij deze uitoefenden. Ze behouden, niettemin, het genot van hun vorige vaste benoeming of aanwerving voor de vaststelling van het breukdeel dat op ze van toepassing is inzake rustpensioen.

Art.168. De bij dit artikel bedoelde personeelsleden blijven de weddeschaal genieten die ze toegewezen was de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet indien deze hun gunstiger is.

Art.169. Voor de toepassing van dit decreet, worden de universitaire bekwaamheidsbewijzen toegekend overeenkomstig de bepalingen die golden voor de toepassing van het decreet van 31 maart 2004, gelijkgesteld met de academische graden bepaald bij hetzelfde decreet.

Art.170. Voor de toepassing van dit decreet, worden de bekwaamheidsbewijzen toegekend in het niet-universitair hoger onderwijs overeenkomstig de bepalingen die golden voor de toepassing van het decreet van 31 maart 2004, gelijkgesteld met de academische graden bepaald bij hetzelfde decreet.

Art.171. Tot 15 september 2013, naar aanleiding van de oproep bedoeld bij artikel 5, onderzoekt de inrichtende macht prioritair de kandidaturen voor een tijdelijke aanstelling of aanwerving van de personeelsleden die binnen de instelling een ambt van administratief personeelslid uitoefenen, in welke hoedanigheid ook, of van het opvoedend hulppersoneel, voor zover ze geen ongunstige evaluatie hebben gekregen voor de uitoefening van dat ambt.
  De diensten die gepresteerd werden in de hoedanigheid van tijdelijk aangesteld of aangeworven lid van het opvoedend hulppersoneel in een hogeschool overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 van het decreet van 25 juli 1996, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld bij artikel 32, § 4, 1°, 3° en 4° tot 7° van dit decreet, wanneer deze personeelsleden tijdelijk aangeworven worden met toepassing van het vorige lid.

Art.172. In afwijking van artikel 5, derde lid, wordt de oproep in Het Belgisch Staatsblad ten laatste op 1 oktober 2008 bekendgemaakt voor het academiejaar 2008-2009.
  De personeelsleden die overeenkomstig de oproep vermeld in het vorige lid tijdelijk aangesteld en aangeworven zijn, worden geacht tijdelijk aangeworven te zijn op 15 september 2008, voor zover ze op die datum een ambt van administratief personeelslid hebben bekleed.

Art. 172bis. [1 In afwijking van artikel 3 en artikel 160bis, wordt de personeelsformatie van het administratief personeel van de Hogere Kunstscholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap berekend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 160ter tot 160sexies zolang een decreet tot vaststelling van het statuut en de ambten van de leden van het logistiek personeel niet aangenomen wordt.
   In afwijking van artikel 8, § 2, derde lid, kunnen de instellingen bedoeld in het vorige lid in vacante betrekkingen voorzien overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, § 1 en dit, tot het einde van de periode bedoeld in het vorige lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art. 172ter. [1 In afwijking van artikel 3 en artikel 160bis, kunnen de betrekkingen van administratieve medewerker, zoals bedoeld in artikel 17 van het decreet van 12 mei 2004, in de Hogere Kunstscholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap, vervangen worden en dit, tot het einde van de periode bedoeld in artikel 172bis, eerste lid. Deze betrekkingen mogen nochtans niet tot een vaste benoeming leiden. Ze zullen overgebracht worden naar de categorie van logistiek personeel bij de aanneming van het decreet tot vaststelling van het statuut en de ambten van die personeelscategorie.
   De betrekkingen bedoeld in het eerste lid mogen niet in aanmerking worden genomen voor de bepaling bedoeld in artikel 160septies.
   In afwijking van artikel 3 en artikel 160bis kunnen de ambten van secretaris-boekhouder en beheerder-secretaris, zoals bedoeld in artikel 17 van het decreet van 12 mei 2004, in de Hogere Kunstscholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap, vervangen worden en dit, tot het einde van de periode bedoeld in artikel 172bis, eerste lid. Die betrekkingen mogen nochtans niet tot een vaste benoeming leiden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art. 172quater. [1 Wanneer de eerste toepassing van de bepalingen van artikel 160bis, eerste lid, ten aanzien van de berekening van de personeelsformatie, zoals uitgevoerd op basis van de oude bepalingen, tot een verlies leidt van ten minste drie voltijdse equivalenten van de administratieve personeelsleden, blijft het kapitaal van zes punten aan de instelling toegekend.
   In afwijking van artikel 160septies, worden de zes punten vermeld in het eerste lid uitsluitend voorbehouden aan de aanstelling, de aanwerving of de benoeming van twee personeelsleden van niveau 3.
   Na toepassing van het eerste lid, wordt het verlies van betrekkingen over een bepaalde tijd verspreid en beperkt per academiejaar tot 25 % van het totale verlies van betrekkingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/51, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art.172quinquies. [1 Het ambt van bestuursdirecteur is toegankelijk voor de meesterassistenten die belast zijn met het administratief en juridisch beheer en de meesterassistenten die belast zijn met het definitief financieel en boekhoudkundig beheer.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-02-21/06, art. 61, 014; Inwerkingtreding : 24-03-2019>


HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling.
Art.173. De artikelen 3 tot 13 hebben uitwerking met ingang van 28 februari 2008. Artikel 159, vierde lid, treedt in werking op 1 januari 2009. De artikelen 16 tot 19 treden in werking op 15 september 2009.

BIJLAGEN.
Art. N.(Bijlagen niet vertaald, zie Franse versie.)
  Gewijzigd door:
  <DFG 2019-02-21/06, art. 62, 014; Inwerkingtreding : 24-03-2019>