4 JUNI 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van subsidies voor naschoolse opleidingsinitiatieven in de landbouwsector. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-11-2004 en tekstbijwerking tot 23-02-2015)
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. 1, 1/1
HOOFDSTUK II. - Het toepassingsgebied.
Art. 2-4
HOOFDSTUK III. - De subsidiëringsvoorwaarden.
Art. 5-19
HOOFDSTUK IV. - De vormingsactiviteiten, georganiseerd door [2 de bevoegde entiteit]2 .
Art. 20-21
HOOFDSTUK V. - Steun voor innovatieve vormingsprojecten.
Art. 22-24
HOOFDSTUK VI. - Erkenning of aanvaarding van centra, lesgevers, stagebedrijven en studieclubs.
Art. 25-33
HOOFDSTUK VII. - De subsidies.
Art. 34-42
HOOFDSTUK VIII. - Vergoeding voor sociale promotie.
Art. 43
HOOFDSTUK IX. - De controle.
Art. 44-46, 46/1
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Art. 47-51
2004036572 2004036665 2007037167 2008201665 2011035367 2013204514 2013207409 2014035095 2014036820 2014036822 2015035057 2015035442 2015035443 2015035507 2015036525 2017011811 2017012613 2017012847 2017020368 2020041272 2020042121 2021022362 2024000398
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen.]1
----------
(1)
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid;
2° het decreet : het decreet van 4 maart 2004 inzake de subsidiëring van meer duurzame landbouwproductiemethoden en de erkenning van centra voor meer duurzame landbouw;
3° [2 bevoegde entiteit: het Departement Landbouw en Visserij van het Vlaams Ministerie van Landbouw en Visserij;]2
4° [2 ...]2
----------
(1)<BVR 2013-12-13/17, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BVR 2014-12-19/B3, art. 29, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1/1.[1 Het hoofd van de bevoegde entiteit kan de aangelegenheden die conform dit besluit en de uitvoeringsbepalingen ervan onder de bevoegdheid van de bevoegde entiteit vallen, subdelegeren aan personeelsleden van de bevoegde entiteit die onder zijn hiërarchisch gezag staan, tot op het meest functionele niveau.]1
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 30, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK II. - Het toepassingsgebied.
Art.2.§ 1. De volgende personen die landbouwactiviteiten uitoefenen, vallen onder het toepassingsgebied :
1° de bedrijfshoofden die als zelfstandige in hoofdberoep of in nevenberoep in de landbouwsector werkzaam zijn, hun medewerkende gezinsleden, zelfstandige helpers en landbouwwerknemers;
2° de werknemers, tewerkgesteld bij erkende organisaties waarvan de activiteiten betrekking hebben op bedrijfsverzorging in de landbouwsector;
3° de loonwerkers [2 en de]2, tuinaannemers, alsook hun meewerkende gezinsleden en werknemers;
4° de werknemers van groendiensten van openbare besturen;
5° [2 de professionele gebruikers, distributeurs en voorlichters van gewasbeschermingsmiddelen;]2
6° de imkers.
§ 2. De volgende personen die landbouwactiviteiten zullen uitoefenen in de toekomst, vallen onder het toepassingsgebied :
1° de personen die zich voorbereiden om in hoofd- of nevenberoep te gaan werken in de landbouwsector, of die zich voorbereiden op een bedrijfsaanpassing, een omschakeling of een diversifiëring binnen de landbouwsector;
2° [2 de kandidaat-professionele gebruikers, kandidaat-distributeurs en kandidaat-voorlichters van gewasbeschermingsmiddelen.]2
§ 3. De lesgevers die in de naschoolse landbouwvorming actief zijn, vallen onder het toepassingsgebied als ze geregistreerd zijn overeenkomstig artikel 30.
§ 4. Personen die landbouwactiviteiten als hobby uitoefenen, vallen onder het toepassingsgebied.
§ 5. De minister kan omtrent de bepalingen van dit artikel nadere voorwaarden en regels bepalen.
----------
(1)<BVR 2008-03-14/53, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 29-05-2008>
(2)<BVR 2014-11-07/02, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
Art.3. § 1. De naschoolse vormingsactiviteiten worden per lesuur, per stagedag of per activiteit gesubsidieerd. Een lesuur wordt gerealiseerd in de vorm van vormingstypes, als bedoeld in artikel 4, 1°, 2°, 4° of 5°, en wordt gegeven als theoretische les of als praktijkles.
Een theoretische les is een theoretische uiteenzetting, gegeven door een lesgever en eventueel gevolgd door een bespreking of een demonstratie van de praktijk aan de deelnemer.
Een praktijkles is een les waarbij alle deelnemers, na een eventuele korte theoretische inleiding, de praktijk van het vak beoefenen onder leiding van een lesgever.
Een stagedag bestaat uit acht uur stageactiviteit.
§ 2. Een cursus is een reeks lesuren, bestaande uit een samenhangend geheel van theoretische en/of praktijklessen, die bestemd is voor eenzelfde groep deelnemers, en gewijd is aan een of meer algemene of specifieke onderwerpen met betrekking tot landbouwactiviteiten, gevolgd door een cursustest. Een cursustest wordt beschouwd als een theoretische les.
[1 § 3. De minister kan bepalen dat de naschoolse vormingsactiviteiten vanaf afstand via internet aangeboden kunnen worden. De minister bepaalt in dat geval de voorwaarden waaraan die opleidingen moeten voldoen.]1
----------
(1)<BVR 2008-03-14/53, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 29-05-2008>
Art.4.De naschoolse vormingsactiviteiten worden in vijf vormingstypes onderverdeeld :
1° starterscursussen : cursussen die de noodzakelijke beroepsbekwaamheid bij een eerste vestiging op een landbouwbedrijf verstrekken. Er zijn drie soorten starterscursussen :
a) [1 de starterscursussen type A (algemene starterscursussen) verstrekken een vorming over de bedrijfsvoering in het algemeen, over de wetgeving met betrekking tot de landbouwsector, en voor het ontwikkelen van ondernemerschapscompetenties]1;
b) de starterscursussen type B (bijzondere starterscursussen) verstrekken een vorming over de bedrijfsvoering, de wetgeving en een aantal belangrijke technische aspecten met betrekking tot een of twee deelsectoren van de landbouw;
c) [1 de starterscursussen type C zijn opleidingen die specifieke kennis verstrekken die nodig is bij een eerste vestiging op een landbouwbedrijf of die bij wet voorgeschreven zijn om bepaalde landbouwactiviteiten te mogen uitvoeren, [2 met in begrip van de basisopleiding betreffende de fytolicentie, vermeld in het koninklijk besluit van 19 maart 2013 ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen]2]1;
2° vormingscursussen : cursussen die een bijscholing op het gebied van de technologie en de bedrijfsleiding verstrekken of bijzondere kennis bijbrengen met betrekking tot landbouwactiviteiten;
3° stages : praktische opleidingen op een landbouwbedrijf met het doel het bedrijfsbeleid ter plaatse te observeren of speciale kennis te verwerven;
4° korte vormingsactiviteiten : bijeenkomsten waarop een bepaald onderwerp in verband met landbouwsector onder de leiding van een lesgever wordt uitgediept [2 , met inbegrip van de aanvullende opleiding betreffende de fytolicentie, vermeld in het koninklijk besluit van 19 maart 2013 ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen]2. Dat kan onder meer in de vorm van een studievergadering, een demonstratie, een geleid bezoek, een panelgesprek, een vergadering van een overeenkomstig artikel 33 erkende studieclub, een contactvergadering of een voordracht gebeuren;
5° vervolmakingsdagen : bijeenkomsten om de vorming van de lesgevers, bedoeld in artikel 2, § 3, te optimaliseren.
De minister kan de nadere voorwaarden en regels bepalen waaraan de verschillende vormingstypes moeten voldoen.
----------
(1)<BVR 2013-07-05/08, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 09-08-2013>
(2)<BVR 2014-11-07/02, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
HOOFDSTUK III. - De subsidiëringsvoorwaarden.
Art.5. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de naschoolse vormingsactiviteiten, bedoeld in artikel 4, 1°, 2°, 3°, 4° en 5°, georganiseerd door de centra, plaatsvinden in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Art.6.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de starterscursussen type A (algemene starterscursussen) aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum;
2° [1 minstens honderd lesuren bevatten, te geven binnen een periode van tien maanden. De cursus kan bestaan uit modules van ten minste 20 lesuren rond een deelaspect van de opleiding]1;
3° minstens twee en maximaal acht lesuren per dag omvatten;
4° [1 gevolgd worden door minstens tien geldige deelnemers als vermeld in artikel 2. Het aantal deelnemers wordt berekend op de wijze, vermeld in artikel 15. Als de cursus uit meerdere modules bestaat, dan wordt de berekening per module toegepast]1;
5° minstens 5 % van de lesuren moet worden besteed aan onderwerpen die verband houden met milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden. De minister bepaalt nader de onderwerpen die minstens in het programma moeten worden opgenomen.
----------
(1)<BVR 2013-07-05/08, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 09-08-2013>
Art.7.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de starterscursussen type B (bijzondere starterscursussen) aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum;
2° [2 minstens zestig lesuren bevatten, te geven binnen een periode van tien maanden. De cursus kan bestaan uit modules van ten minste 20 lesuren rond een deelaspect van de opleiding]2;
3° minstens twee en maximaal acht lesuren per dag omvatten;
4° [2 gevolgd worden door minstens acht geldige deelnemers, als vermeld in artikel 2, § 1, of als vermeld in artikel 2, § 2, mits deze laatste een starterscursus type A volgen of met vrucht gevolgd hebben. Het aantal deelnemers wordt berekend op de wijze, vermeld in artikel 15. Als de cursus uit modules bestaat, dan wordt de berekening per module toegepast]2;
5° minstens 5 % van de lesuren moet worden besteed aan onderwerpen die verband houden met milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden. De minister bepaalt nader de onderwerpen die minstens in het programma moeten worden opgenomen.
----------
(1)<BVR 2008-03-14/53, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 29-05-2008>
(2)<BVR 2013-07-05/08, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 09-08-2013>
Art.8.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de starterscursussen type C aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum of een erkend gewestelijk centrum;
2° [1 minstens twintig lesuren bevatten, te geven binnen een periode van tien maanden. Voor bij wet voorgeschreven opleidingen die minder dan 20 lesuren bevatten, wordt het minimale aantal uren teruggebracht tot het bij wet voorgeschreven minimale aantal uren]1;
3° minstens twee en maximaal acht lesuren per dag omvatten;
4° gevolgd worden door minstens tien geldige deelnemers, als bedoeld in artikel 2. Het aantal deelnemers wordt berekend zoals bepaald in artikel 15;
5° [1 minstens 5 % van de lesuren moet worden besteed aan onderwerpen die verband houden met milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden. In de bij wet voorgeschreven opleidingen moeten minstens de bij wet voorgeschreven onderwerpen behandeld worden]1.
----------
(1)<BVR 2013-07-05/08, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 09-08-2013>
Art.9. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de vormingscursussen aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum of een erkend gewestelijk centrum;
2° minstens twintig lesuren bevatten, te geven binnen een periode van tien maanden;
3° minstens twee en maximaal acht lesuren per dag omvatten;
4° gevolgd worden door minstens tien geldige deelnemers, als bedoeld in artikel 2, § 1. Dit aantal wordt teruggebracht tot zes deelnemers voor cursussen die uit ten minste 50 % praktijklessen bestaan. Het aantal deelnemers wordt berekend zoals bepaald in artikel 15;
5° het programma moet gewijd zijn aan een of meer bedrijfstakken, specialisaties, technische of bedrijfseconomische problemen in verband met landbouwactiviteiten;
6° [1 in de cursussen waarvan minder dan 50 % van de lesuren praktijklessen zijn, moet minstens 5 % van de lesuren besteed worden aan onderwerpen die verband houden met milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden.]1
----------
(1)<BVR 2008-03-14/53, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 29-05-2008>
Art.10. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de stages aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum;
2° [1 minstens tien en maximaal twintig stagedagen bevatten. De minister bepaalt de nadere regels waaraan de stage moet voldoen;]1
3° doorgaan op een stagebedrijf dat voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 31;
4° er kunnen maximaal zestig stagedagen voor eenzelfde persoon in rekening gebracht worden voor subsidiëring;
5° de stagiair moet minstens aan één van de volgende voorwaarden voldoen :
a) in het bezit zijn van een getuigschrift van een volledige cyclus van het agrarisch onderwijs van minstens hoger secundair niveau;
b) een starterscursus type A of B volgen of met vrucht gevolgd hebben;
c) een werknemer zijn zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 2°, en minstens 75 uren vormingscursus met vrucht gevolgd hebben;
6° het algemeen centrum :
a) is verantwoordelijk voor de keuze van het stagebedrijf, de voortgangscontrole van de stage en de begeleiding van de stagiair;
b) is verantwoordelijk voor de naleving van de wettelijke voorschriften inzake de verzekeringen van de stagiair;
c) zorgt voor de begeleiding en de opvang van de stagiair, die toevertrouwd zullen worden aan een stagemeester;
d) stelt een stageplan op en bezorgt dat aan de stagiair, het stagebedrijf en de afdeling;
[1 e) stelt een stagecontract op waarin minimaal de rechten en plichten van de stagiair, het stagebedrijf en het algemeen centrum opgenomen worden;]1
7° de stagemeester :
a) moet een overeenkomstig artikel 30 geregistreerde lesgever zijn;
b) moet competent zijn in de materie van de stage;
c) moet aan de stagiair minstens drie lesuren per vijf volledige stagedagen besteden, waarvan minstens de helft op het stagebedrijf;
d) maakt een evaluatieverslag van de stage op.
----------
(1)<BVR 2008-03-14/53, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 29-05-2008>
Art.11. § 1. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de korte vormingsactiviteiten aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend centrum voor landbouwvorming;
2° minstens één en maximaal drie lesuren omvatten;
3° als ze georganiseerd worden door een erkend algemeen centrum of een erkend gewestelijk centrum : een sociaal, juridisch, technisch, economisch, milieukundig of ethisch onderwerp behandelen in verband met landbouwactiviteiten en bestemd voor personen als bedoeld in artikel 2, § 1, of als bedoeld in artikel 2, § 2;
4° als ze georganiseerd worden door een erkend centrum voor hobbylandbouwvorming : een onderwerp behandelen in verband met landbouwactiviteiten die als hobby worden uitgeoefend;
5° gevolgd worden door minstens tien deelnemers.
De minister kan bepalen dat bepaalde onderwerpen enkel door een erkend algemeen of gewestelijk centrum, of enkel door een erkend centrum voor hobbylandbouwvorming mogen worden georganiseerd.
Art.12. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten vervolmakingsdagen aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum of een erkend gewestelijk centrum;
2° minstens drie lesuren omvatten;
3° een sociaal, juridisch, technisch, economisch, milieukundig of ethisch onderwerp in verband met landbouwactiviteiten, of de didactische en pedagogische aspecten van de bijscholing in de landbouw behandelen;
4° gevolgd worden door minstens tien geldige deelnemers, als bedoeld in artikel 2, § 3.
Art.13. De minister kan voor de vormingsactiviteiten, bedoeld in artikel 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12, nadere voorwaarden en regels bepalen waaraan de vormingsactiviteiten moeten voldoen om voor subsidiëring in aanmerking te komen.
Art.14. De minister kan voor de vormingsactiviteiten van de typen, bedoeld onder artikel 4, 1° b), 1° c), 2°, 4° en 5°, die bestemd zijn voor sectoren in ontwikkeling en voor kleine sectoren, het minimaal vereiste aantal deelnemers terugbrengen tot zes.
Art.15. Voor de bepaling van de subsidieerbaarheid van een cursus wordt enkel rekening gehouden met deelnemers die minstens [1 twee derde van de lesuren]1 aanwezig waren.
Een deelnemer die minder dan [1 twee derde van de lesuren]1 aanwezig was, wordt niet meegerekend voor de gehele cursus, maar wel voor het lesuur.
Een lesuur waarin minder dan het minimumaantal deelnemers aanwezig is, wordt niet gesubsidieerd.
De minister kan nadere voorwaarden en regels voor de berekening van het aantal deelnemers bepalen.
----------
(1)<BVR 2008-03-14/53, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 29-05-2008>
Art.16. De deelnemers aan cursussen en vervolmakingsdagen moeten ter plaatse in het bezit gesteld worden van een geschikte documentatie over het te behandelen onderwerp.
Art.17. Voor alle vormingsactiviteiten moet het centrum de administratieve formaliteiten, bepaald door de minister, vervullen.
Art.18. Bij de aankondiging onder de geschreven vorm van de vormingsactiviteiten vermeldt het centrum steeds op een duidelijk zichtbare manier de subsidiëring van de activiteit door [1 de Vlaamse overheid en in voorkomend geval de Europese Unie]1.
----------
(1)<BVR 2008-03-14/53, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 29-05-2008>
Art.19.Na afloop van cursussen en stages ontvangen de deelnemende personen van het inrichtend centrum een getuigschrift.
Na afloop van een cursus wordt het getuigschrift namens de minister [1 door [2 de bevoegde entiteit]2]1 geviseerd als :
1° het werd opgesteld overeenkomstig de modellen, vastgesteld door de minister;
2° de deelnemer ten minste 75 % van de lesuren aanwezig is geweest;
3° de deelnemer met vrucht een cursustest heeft afgelegd;
Na afloop van een stage wordt het getuigschrift namens de minister [1 door [2 de bevoegde entiteit]2]1 geviseerd als :
1° het werd opgesteld overeenkomstig de modellen, vastgesteld door de minister;
2° de stagiair alle stagedagen die in het stageplan vastgelegd waren, heeft volbracht;
3° de stagiair een stageverslag heeft opgemaakt.
De minister kan nadere voorwaarden en regels bepalen waaraan de getuigschriften moeten voldoen.
----------
(1)<BVR 2013-12-13/17, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BVR 2014-12-19/B3, art. 31, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK IV. - De vormingsactiviteiten, georganiseerd door [2 de bevoegde entiteit]2 .
----------
(1)
Art.20.[4 De bevoegde entiteit kan]4 alle in artikel 4 opgesomde vormingsactiviteiten en eventueel andere vormen van activiteiten organiseren, bestemd voor de personen, bedoeld in artikel 2.
[3 Na afloop ervan ontvangen de deelnemende personen een getuigschrift. Het getuigschrift wordt namens de minister door [4 de bevoegde entiteit]4 geviseerd als:
1° het werd opgesteld overeenkomstig de modellen, vastgesteld door de minister;
2° de deelnemer ten minste 75 % van de lesuren aanwezig is geweest;
3° de deelnemer met vrucht een cursustest heeft afgelegd.]3
[1 [4 De bevoegde entiteit]4 organiseert bovendien installatieproeven. Dit zijn proeven die georganiseerd worden om de noodzakelijke beroepsbekwaamheid bij een eerste vestiging op een landbouwbedrijf te toetsen. De geslaagde kandidaten ontvangen een installatieattest ten behoeve van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds.]1
----------
(1)<BVR 2013-07-05/08, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 09-08-2013>
(2)<BVR 2013-12-13/17, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BVR 2014-11-07/02, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
(4)<BVR 2014-12-19/B3, art. 33, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.21.De installatieproeven worden gezamenlijk voor de kandidaten van de verschillende algemene centra georganiseerd, in aanwezigheid van een jury [1 en maximaal één vertegenwoordiger - lesgever per algemeen centrum als waarnemer]1.
[2 De jury is samengesteld uit :
1° de voorzitter, namelijk [4 het afdelingshoofd van de bevoegde entiteit tot wiens opdrachten de naschoolse landbouwvorming behoort"]4 of zijn afgevaardigde;
2° een personeelslid van [4 de bevoegde entiteit]4 ;
3° [3 ...]3
De voorzitter van de jury kan beslissen [3 één of twee neutrale en onafhankelijke technisch experten]3 uit te nodigen om deel te nemen aan de jurering.]2
De minister bepaalt de nadere toelatingsvoorwaarden voor het examen en kan een examenreglement opstellen.
----------
(1)<BVR 2008-03-14/53, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 29-05-2008>
(2)<BVR 2013-07-05/08, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 09-08-2013>
(3)<BVR 2013-12-13/17, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(4)<BVR 2014-12-19/B3, art. 34, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK V. - Steun voor innovatieve vormingsprojecten.
Art.22. De minister kan jaarlijks maximaal 5 % van de voor naschoolse landbouwvorming beschikbare begrotingskredieten besteden aan de ondersteuning van innoverende vormingsprojecten (zoals e-learning).
Art.23. De minister kan jaarlijks een oproep tot het indienen van dergelijke projecten richten tot de erkende centra.
Art.24. De minister kan nadere voorwaarden en regels bepalen waaraan de innovatieve vormingsprojecten moeten voldoen.
HOOFDSTUK VI. - Erkenning of aanvaarding van centra, lesgevers, stagebedrijven en studieclubs.
Art.25.Om als algemeen centrum erkend te kunnen worden, moet het centrum aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° als statutair doel de vorming van de landbouwers ingeschreven hebben;
2° beschikken over een centrale dienst met een voldoende technisch-economische beroepskwalificatie om startersopleidingen voor de verschillende landbouwsectoren te organiseren;
3° de naschoolse vormingsactiviteiten organiseren voor ten minste vijf van de volgende landbouwsectoren : rundveehouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij, akkerbouw, groenteteelt, fruitteelt, sierteelt; deze vormingsactiviteiten organiseren in minstens vier provincies in het Nederlandse taalgebied.
[1 Een algemeen centrum dat gedurende drie opeenvolgende jaren geen gesubsidieerde starterscursussen type A, starterscursussen type B of stages als vermeld in artikel 4, heeft georganiseerd, wordt ambtshalve geschrapt en verliest als dusdanig zijn erkenning. Het centrum in kwestie kan pas opnieuw een erkenning als algemeen centrum aanvragen een jaar na de schrapping.]1
----------
(1)<BVR 2014-11-07/02, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
Art.26.Om als gewestelijk centrum erkend te kunnen worden, moet het centrum als statutair doel de vorming van de landbouwers ingeschreven hebben.
[1 Een gewestelijk centrum dat gedurende drie opeenvolgende jaren geen gesubsidieerde vormingsactiviteiten als vermeld in artikel 4, heeft georganiseerd, wordt ambtshalve geschrapt en verliest als dusdanig zijn erkenning. Het kan pas opnieuw een erkenning als gewestelijk centrum aanvragen een jaar na de schrapping.]1
----------
(1)<BVR 2014-11-07/02, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
Art.27.Om als centrum voor hobbylandbouwvorming erkend te kunnen worden, moet het centrum als statutair doel de vorming van personen ingeschreven hebben die landbouwactiviteiten als hobby uitvoeren.
[1 Een centrum voor hobbylandbouwvorming dat gedurende drie opeenvolgende jaren geen gesubsidieerde vormingsactiviteiten als vermeld in artikel 4, heeft georganiseerd, wordt ambtshalve geschrapt en verliest als dusdanig zijn erkenning. Het kan pas opnieuw een erkenning als centrum voor hobbylandbouwvorming aanvragen een jaar na de schrapping.]1
----------
(1)<BVR 2014-11-07/02, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
Art.28. Eenzelfde vereniging zonder winstgevend doel kan enkel hetzij als algemeen centrum, hetzij als gewestelijk centrum, hetzij als centrum voor hobbylandbouwvorming worden erkend.
Art.29. De minister erkent het centrum op voorlegging van de stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 10 van het decreet en, naar gelang van het geval, aan artikelen 25, 26, 27 en 28 van dit besluit. De minister kan hieromtrent nadere voorwaarden en regels bepalen.
Art.30.Om zich als lesgever bij [2 de bevoegde entiteit]2 te laten registreren, moet de kandidaat aan de hand van een beknopt curriculum vitae aantonen dat hij over voldoende kennis of ervaring beschikt in verband met de landbouwactiviteiten, hobbylandbouwactiviteiten of de landbouwactiviteiten waarover hij wil lesgeven.
Een lesgever die binnen het kader van dit besluit gedurende zes opeenvolgende jaren geen les gegeven heeft, wordt ambtshalve geschrapt en moet zich, om opnieuw als lesgever te kunnen optreden, opnieuw bij [2 de bevoegde entiteit]2 laten registreren.
De minister kan hieromtrent nadere voorwaarden en regels bepalen.
----------
(1)<BVR 2013-12-13/17, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BVR 2014-12-19/B3, art. 35, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.31. Om als stagebedrijf in aanmerking te komen, moet het bedrijf aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° [1 het stagebedrijf moet een actief land- of tuinbouwbedrijf zijn waarin tijdens de voorbije drie jaar geen inbreuken op de randvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk V van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden, werden vastgesteld;]1
2° [1 de bedrijfsleider moet een bedrijfseconomische boekhouding bijhouden die voldoet aan de vereisten, gesteld aan de bedrijfseconomische boekhouding in de landbouw, vermeld in het ministerieel besluit van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en de installatie in de landbouw, en moet bereid zijn om de boekhoudkundige resultaten van het bedrijf met de stagiair te bespreken.]1
Het stagebedrijf wordt voorgesteld door het algemeen centrum dat de stage organiseert.
----------
(1)<BVR 2008-03-14/53, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 29-05-2008>
Art.32. Voor de landbouwvorming moet worden gebruikgemaakt van lokalen die geschikt zijn voor de uitvoering van de activiteiten. De inrichter moet zijn burgerlijke aansprakelijkheid door een verzekering dekken.
De minister kan de minimale uitrusting van de lokalen bepalen.
Art.33. De minister kan jaarlijks studieclubs rond welbepaalde land- of tuinbouwthema's erkennen. Om als studieclub erkend te worden, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn :
1° de erkenning wordt aangevraagd door een erkend algemeen centrum of, voor thema's die verband houden met sectoren in ontwikkeling of kleine sectoren, een erkend gewestelijk centrum;
2° de studieclub is opgericht voor een duur van minstens drie jaar met als doel de uitwisseling van ervaring tussen landbouwers die met een of meer van de door de minister bepaalde thema's geconfronteerd zijn en de bespreking van bedrijfsvraagstukken hieromtrent;
3° de studieclub telt minstens tien vaste leden die met de in het doel van de studieclub vermelde thema's geconfronteerd zijn en die bedrijfshoofden zijn die als zelfstandige in hoofdberoep of in nevenberoep in de landbouwsector werkzaam zijn, in de zin van artikel 2, § 1, 1°. Eenzelfde persoon komt voor de bepaling van het aantal leden in maximaal twee studieclubs in aanmerking. De minister kan voor thema's die verband houden met sectoren in ontwikkeling en kleine sectoren het minimaal vereiste aantal leden terugbrengen tot zes;
4° het algemeen centrum of het gewestelijk centrum organiseert jaarlijks voor de leden van de studieclub op minstens vier dagen een korte vormingsactiviteit die voldoet aan de bepalingen van artikel 11, om een van de thema's te bespreken en ervaringen hieromtrent uit te wisselen;
5° de studieclub dient jaarlijks een werkingsverslag in.
De minister bepaalt de nadere erkenningsvoorwaarden en regels waaraan de studieclubs moeten voldoen, en de aanvraagprocedure.
HOOFDSTUK VII. - De subsidies.
Art.34.[1 Het werkjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december. Voor 1 november van elk werkjaar legt elk erkend centrum aan de minister een volledig jaarprogramma voor van de vormingsactiviteiten waarvoor subsidies zullen worden aangevraagd en eventueel de erkenningsaanvragen van studieclubs.
Binnen de daarvoor bestemde begrotingskredieten beslist de minister op basis van scores welke vormingsactiviteiten in aanmerking komen voor subsidiëring.
De score resulteert uit een beoordeling van de vormingsactiviteiten op basis van de volgende selectiecriteria:
1° de geschiktheid van het erkende centrum om het thema voor de doelgroep te organiseren;
2° de doelgroep;
3° het thema van de vormingsactiviteiten;
4° het belang van het thema van de vormingsactiviteit voor de doelgroep;
5° de geografische spreiding van de vormingsactiviteiten.
De scores worden vastgelegd door [2 de bevoegde entiteit]2 en steunen maximaal op objectieve, meetbare criteria.
De vormingsactiviteiten worden geselecteerd op basis van een rangschikking van de behaalde scores van hoog naar laag.
De minister kan op basis van beleidsprioriteiten per thema en per doelgroep een maximumbudget reserveren.
De minister kan een deel van de begrotingsmiddelen reserveren voor een aanvullend jaarprogramma om tegemoet te komen aan evoluties en aan actuele thema's.]1
----------
(1)<BVR 2014-11-07/02, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
(2)<BVR 2014-12-19/B3, art. 36, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.35.[2 Nadat de minister heeft beslist welke vormingsactiviteiten in aanmerking komen voor subsidiëring, moeten de centra de goedgekeurde vormingsactiviteiten voor de aanvang ervan melden.]2
De minister bepaalt de aanvraagvoorwaarden voor de subsidie en legt de te gebruiken formulieren vast.
[1 Binnen de door de minister jaarlijks goedgekeurde jaarprogramma's wordt [3 de bevoegde entiteit]3 gemachtigd om te beslissen over de toekenning van de subsidies overeenkomstig dit besluit en de uitvoeringsbepalingen ervan.]1
----------
(1)<BVR 2013-12-13/17, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BVR 2014-11-07/02, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
(3)<BVR 2014-12-19/B3, art. 37, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.36. Voor de vormingsactiviteiten, georganiseerd door de erkende algemene centra en de erkende gewestelijke centra, wordt voor de vergoeding van de lesgevers een subsidie vastgelegd van 40 euro per lesuur en 24 euro per stagedag.
Voor de lesgevers van vervolmakingsdagen, die buiten België wonen, is een aanvullende vergoeding vastgelegd van 87 euro per dag.
De subsidie wordt aan de erkende centra uitbetaald. De centra zorgen voor de regelmatige en tijdige doorbetaling van de ontvangen vergoedingen aan de lesgevers.
Art.37. § 1. De erkende algemene en gewestelijke centra ontvangen een forfaitaire werkingssubsidie per lesuur of per stagedag die bestemd is voor :
1° de administratieve kosten;
2° de huur van lokalen;
3° de aanschaffing of huur van materialen;
4° het onderschrijven van de nodige aansprakelijkheidsverzekeringen;
5° [1 in het geval van een stage, een vergoeding voor het stagebedrijf van ten minste 10 euro per stagedag.]1
§ 2. De werkingssubsidie varieert naar gelang van het type van vormingsactiviteit :
1° voor theoretische lessen : 60 euro per lesuur;
2° voor praktijklessen : 85 euro per lesuur;
3° voor stages : 60 euro per stagedag.
§ 3. De algemene centra ontvangen voor de theoretische lessen en de praktijklessen een organisatietoelage van 10 euro per lesuur.
----------
(1)<BVR 2008-03-14/53, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 29-05-2008>
Art.38. De erkende centra voor hobbylandbouwvorming ontvangen een forfaitaire werkingssubsidie van 70 euro per vormingsactiviteit die bestemd is voor :
1° de administratieve kosten;
2° de huur van lokalen;
3° de aanschaffing of huur van materialen;
4° het onderschrijven van de nodige aansprakelijkheidsverzekeringen;
5° de vergoeding van de lesgevers.
De vormingsactiviteiten met eenzelfde lesgever en voor eenzelfde publiek kunnen niet meer dan één keer per dag gesubsidieerd worden.
Art.39. De erkende centra ontvangen per erkende studieclub een startpremie van 500 euro.
Art.40.De werkingskosten, verbonden aan de vormingsactiviteiten, georganiseerd door [2 de bevoegde entiteit]2 , worden integraal vergoed, mits de nodige bewijsstukken worden voorgelegd.
----------
(1)<BVR 2013-12-13/17, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BVR 2014-12-19/B3, art. 38, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.41. De in dit hoofdstuk vermelde bedragen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Deze bedragen stemmen overeen met de gezondheidsindex van oktober 2002.
Op de subsidie wordt een verhogingscoëfficiënt toegepast, gekoppeld aan de gezondheidsindex. Die wordt bepaald per 1 november voor het hele volgende werkjaar.
Art.42.
<Opgeheven bij BVR 2013-12-13/17, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
HOOFDSTUK VIII. - Vergoeding voor sociale promotie.
Art.43.
<Opgeheven bij BVR 2013-07-05/08, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 09-08-2013>
HOOFDSTUK IX. - De controle.
Art.44.De naschoolse opleidingsinitiatieven staan onder controle van [2 de bevoegde entiteit]2.
De personeelsleden van [2 de bevoegde entiteit]2 mogen bij de uitoefening van hun opdracht elk onderzoek en elke zowel administratieve als pedagogische controle instellen, alsmede alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de reglementaire bepalingen werkelijk worden nageleefd.
----------
(1)<BVR 2013-12-13/17, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BVR 2014-12-19/B3, art. 35, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.45.§ 1. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van [1 artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof]1 , kan de minister, als blijkt dat de reglementaire bepalingen meermaals ernstig worden overtreden, overgaan tot het nemen van de volgende sancties :
1° als ten minste 5 % van alle lesuren, waarvoor in het desbetreffende werkjaar subsidies werden aangevraagd, niet in overeenstemming is met de reglementaire bepalingen : het inhouden of terugvorderen van de subsidies naar rato van 20 % van de totale begroting van het voor het werkjaar in kwestie goedgekeurde programma;
2° als ten minste 10 % van alle lesuren, waarvoor in het desbetreffende werkjaar subsidies werden aangevraagd, niet in overeenstemming is met de reglementaire bepalingen : het inhouden of terugvorderen van de subsidies naar rato van 50 % van de totale begroting van het voor het werkjaar in kwestie goedgekeurde programma;
3° als meer dan 15 % van alle lesuren, waarvoor in het werkjaar in kwestie subsidies werden aangevraagd, niet in overeenstemming is met de reglementaire bepalingen : het schorsen of opheffen van de erkenning van het centrum.
§ 2. Per vormingsactiviteit, als bedoeld in artikel 4, worden als ernstige overtredingen beschouwd :
1° het aanvragen van subsidies voor een fictieve vormingsactiviteit;
2° het aanvragen van onterechte subsidies, namelijk :
a) subsidies voor praktijklessen, hoewel het om theoretische lessen gaat;
b) een groter aantal lesuren opgeven dan werkelijk gegeven wordt;
3° het aanvragen van subsidies voor vormingsactiviteiten met een commercieel karakter;
4° het fictief optrekken van de aanwezigheid om te voldoen aan de minimale aanwezigheidsvereisten, bedoeld in de artikelen 6 tot 12.
[2 § 2/1. Bij intrekking van een subsidie voor een opleiding naar aanleiding van de vaststelling van een ernstige overtreding, vermeld in paragraaf 2, mogen de ingetrokken middelen niet meer aangewend worden voor opleidingen van hetzelfde centrum binnen hetzelfde jaarprogramma.]2
[1 § 3. [3 De bevoegde entiteit]3 wordt gemachtigd om de terugbetaling van de subsidies te vorderen, met toepassing van artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.]1
----------
(1)<BVR 2013-12-13/17, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BVR 2014-11-07/02, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
(3)<BVR 2014-12-19/B3, art. 37, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.46. De minister gaat over tot het schorsen of het opheffen van de erkenning als centrum of studieclub als aan de voorwaarden, bedoeld in artikelen 25, 26, 27 en 33, niet meer wordt voldaan.
Art.46/1.[1 [2 Binnen de bevoegde entiteit kunnen alle gegevens uitgewisseld worden die nodig zijn]2 voor de uitvoering van dit besluit en de uitvoeringsbepalingen ervan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2013-12-13/17, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BVR 2014-12-19/B3, art. 39, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Art.47. De volgende regelingen worden opgeheven :
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1992 betreffende de permanente vorming van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 1995;
2° het koninklijk besluit van 27 mei 1975 betreffende de toekenning van een vergoeding voor sociale promotie aan de zelfstandigen en helpers uit de landbouwsector die met goed gevolg bepaalde leergangen beëindigd hebben waardoor zij hun beroepskwalificatie kunnen verhogen, wat de Vlaamse Gemeenschap betreft.
Art.48. De centra die erkend zijn op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1992 betreffende de permanente vorming van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, moeten uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding een nieuwe erkenning overeenkomstig dit besluit hebben verkregen. Tot zolang blijven ze erkend en kunnen ze hun activiteiten voortzetten overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art.49. De lesgevers die geregistreerd zijn op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1992 betreffende de permanente vorming van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, blijven geregistreerd als lesgever overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art.50. <BVR 2004-09-10/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2005> Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005.
Art. 51. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.