Details





Titel:

14 MEI 2004. - Besluit van de Vlaamse regering tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-06-2004 en tekstbijwerking tot 11-10-2022)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Benaming, doel en taakstelling van het agentschap.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - Aansturing en leiding van [1 Onroerend Erfgoed]1.
Art. 6-8
HOOFDSTUK III. - Delegatie van beslissingsbevoegdheden.
Art. 9, 9/1, 9/2
HOOFDSTUK IV. - Controle, opvolging en toezicht.
Art. 10-11
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 12-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2004035557 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Benaming, doel en taakstelling van het agentschap.
Artikel 1.§ 1. [1 Binnen [6 het Vlaams Ministerie van Omgeving]6 wordt een intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid opgericht onder de benaming Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, aangehaald als Onroerend Erfgoed.
   Onroerend Erfgoed wordt opgericht voor [2 de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie]2 van het beleid inzake onroerend erfgoed, inzonderheid op basis van de in dit besluit opgesomde taken.
   Voor zover de taken van Onroerend Erfgoed betrekking hebben op wetenschappelijk onderzoek, wordt het gespecificeerd als Vlaamse wetenschappelijke instelling.]1
  § 2. Onder onroerend erfgoed wordt begrepen:
  1° [3 de monumenten en de stads- en dorpsgezichten, vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;]3
  2° [3 de cultuurhistorische landschappen, vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;]3
  3° [4 het archeologisch erfgoed, vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;]4
  4° het varend erfgoed, vermeld in het decreet van 29 maart 2002 tot bescherming van varend erfgoed [5 ...]5.
  § 3. [1 Onroerend Erfgoed]1 behoort tot [6 het beleidsdomein Omgeving]6.
  ----------
  (1)<BVR 2011-06-10/09, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<BVR 2012-06-22/11, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<BVR 2014-05-16/42, art. 13.1.30, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (4)<BVR 2015-12-04/12, art. 46, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (5)<BVR 2015-11-27/15, art. 47, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (6)<BVR 2017-02-24/16, art. 90, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

Art.2.[1 Onroerend Erfgoed heeft als missie het beleid voor onroerend erfgoed zoals het wordt vastgelegd door de bevoegde Vlaamse minister kwaliteitsvol [2 voor te bereiden, uit te voeren, te monitoren en te evalueren]2.]1
  [3 Het agentschap heeft eveneens als missie:
   1° de entiteit bevoegd voor de uitvoering van de handhavingstaken op het beleidsveld onroerend erfgoed met zijn expertise bijstaan bij het treffen van de nodige handhavingsmaatregelen met het oog op preventie, effectieve bestraffing en het tijdige herstel van inbreuken en misdrijven inzake onroerend erfgoed en, als ze betrekking hebben op het varend erfgoed of het roerend archeologisch erfgoed, inzake het cultureel erfgoed;
   2° erover te waken dat de externe actoren in het beleidsveld Onroerend Erfgoed handelen conform de wetgeving en de beginselen van behoorlijk bestuur, door een georganiseerd toezicht op hun werking en activiteiten;
   3° door een georganiseerde controle erover te waken dat de begunstigden de subsidies, toelagen, premies of tegemoetkomingen die worden toegekend in het beleidsveld Onroerend Erfgoed aanwenden voor de doeleinden waarvoor ze worden toegekend en dat ze de voorwaarden naleven die ter zake worden gesteld.]3
  ----------
  (1)<BVR 2011-06-10/09, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<BVR 2012-06-22/11, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<BVR 2016-07-15/32, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Art.3.[2 Om de doelstelling, vermeld in artikel 1, § 1, tweede lid, en de missie, vermeld in artikel 2, te verwezenlijken, ondersteunt Onroerend Erfgoed de Vlaamse minister, bevoegd voor het onroerend erfgoed bij de voorbereiding, de monitoring, de opvolging en de evaluatie van het beleid inzake onroerend erfgoed, en voert het beleid uit door :
   1° wat de beleidsvoorbereiding betreft, de beleidsvoorbereidende dienstverlening met betrekking tot het beleidsveld Onroerend Erfgoed te helpen vormgeven en te waken over de concrete uitvoering ervan, zoals :
   a) een langetermijnvisie en een beleidsmodel rond Onroerend Erfgoed uit te werken en uit te dragen waarbij hedendaagse uitdagingen en toekomstdoelstellingen voor onroerend erfgoed in Vlaanderen worden geformuleerd;
   b) beleidsgericht wetenschappelijk onderzoek te initiëren en uit te voeren met het oog op visievorming en monitoring van het beleid, waarbij met beleidsscenario's wordt gewerkt en de langetermijnvisie onroerend erfgoed als uitgangspunt dient, met het oog op de integratie van de resultaten van dat wetenschappelijk onderzoek in het beleid;
   c) medewerking te verlenen aan projecten van algemeen regeringsbeleid;
   d) bij te dragen aan en af te stemmen op het nationale en internationale beleid voor het onroerend erfgoed vanuit de Vlaamse situatie;
   e) de opmaak van beleidsdocumenten te coördineren zoals de bijdrage aan het regeerakkoord, de beleidsnota, beleidsbrieven, enzovoort;
   f) parlementaire vragen en kabinetsnota's te coördineren en op te volgen;
   g) parlementaire activiteit op te volgen;
   h) regelgeving voor te bereiden en de nodige procedurestukken hiervoor op te stellen;
   i) te zorgen voor de organisatie van de beheerscontrole;
   j) te zorgen voor kennisbeheer en een managementinformatiesysteem;
   k) te zorgen voor begrotingsvoorstellen.
   2° wat de beleidsuitvoering betreft :
   a) het onderzoeks- en beheersinstrumentarium over onroerend erfgoed toe te passen en die toepassing te begeleiden, met inbegrip van het uitvoeren van terreinwerk en het bewaren en het conserveren van onderdelen van het onroerend erfgoed;
   b) het onroerend erfgoed te inventariseren en prospectie uit te voeren;
   c) de dossiers over de voorlopige en definitieve bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, [3 archeologische sites, cultuurhistorische landschappen]3 en varend erfgoed inhoudelijk en administratief voor te bereiden en te volgen, op basis van de eigen beheersgegevens en op basis van de inventarisgegevens [3 ...]3;
   d) adviezen, vergunningen, toelatingen en machtigingen over onroerend erfgoed te verstrekken;
   e) beleidsgericht wetenschappelijk onderzoek ter ondersteuning van de uitvoering van het beleid uit te voeren;
   f) gereglementeerde subsidies, toelagen, premies of tegemoetkomingen te verstrekken, alsook niet-gereglementeerde subsidies die nominatief zijn opgenomen in [6 het ondernemingsplan]6, vermeld in artikel 7, de voortgangscontrole uit te oefenen op de voorwaarden of verbintenissen die daarbij van toepassing zijn, alsook de terugbetaling te organiseren van de subsidies, de toelagen, de premies of de tegemoetkomingen als de begunstigde de voorwaarden of de verbintenissen niet naleeft;
   g) kennisbeheer, informatieverstrekking en sensibilisering te verzorgen over de taken, vermeld in punt a) tot en met f).
   3° wat monitoring en beleidsevaluatie betreft, de beleidsevaluatie te vernieuwen en verder uit te bouwen, en de beleidsuitvoering binnen het beleidsveld Onroerend Erfgoed op te volgen door :
   a) beleidsindicatoren verder te identificeren, die passen in het beleidsmodel en die toelaten de intermediaire effecten binnen het beleidsveld Onroerend Erfgoed op te volgen;
   b) die indicatoren te interpreteren en de resultaten mee te nemen bij de evaluatie van beleidsinstrumentarium met het oog op het ontwikkelen van de erfgoedmonitor;
   c) systematisch te voorzien in de evaluatie van het toegepaste beleid en haar instrumentarium.
  [3 ...]3]2
  [4 4° wat de handhaving en het toezicht betreft door:
   a) raadgevingen en aanmaningen te geven zoals bedoeld in artikel 11.3.1 en 11.3.2 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
   b) de entiteit die bevoegd is inzake de uitvoering van de handhavingstaken op het beleidsveld onroerend erfgoed met zijn expertise bij te staan bij de toepassing van handhavingsmaatregelen, bedoeld in:
   1) hoofdstuk V van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten;
   2) artikelen 31 en 32 en hoofdstuk VI van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium;
   3) hoofdstuk VIII van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg;
   4) hoofdstuk V van het decreet van 29 maart 2002 tot bescherming van het varend erfgoed;
   5) hoofdstuk 11 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.
   c) controle uit te oefenen op de aanwending van subsidies, toelagen, premies of tegemoetkomingen die worden toegekend ter ondersteuning van het beleid inzake onroerend erfgoed, onder meer op grond van de hierna vermelde wettelijke en decretale bepalingen en van de besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan:
   1) het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten;
   2) het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium;
   3) het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg;
   4) het decreet van 29 maart 2002 tot bescherming van het varend erfgoed;
   5) het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.
   d) de subsidies, toelagen, premies of tegemoetkomingen, vermeld in c), in te vorderen bij de begunstigden die de voorwaarden waaronder ze werden toegekend niet naleven of die ze niet aanwenden voor de doeleinden waarvoor ze werden toegekend.]4
  [5 Het hoofd van Onroerend Erfgoed stelt tweemaandelijks de gebieden vast waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, vermeld in artikel 5.4.1, derde lid, 1°, en artikel 5.4.2, derde lid, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.]5
  ----------
  (1)<BVR 2011-06-10/09, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<BVR 2012-06-22/11, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<BVR 2014-05-16/42, art. 13.1.31, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (4)<BVR 2016-07-15/32, art. 38, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (5)<BVR 2016-12-16/03, art. 31, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (6)<BVR 2019-05-10/12, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.4.De concretisering van de wijze waarop [1 Onroerend Erfgoed]1 zijn taken moet vervullen, met strategische en operationele doelstellingen, wordt geregeld in [2 het ondernemingsplan, vermeld in artikel 7]2.
  [2 Het ondernemingsplan regelt]2 de concretisering van de kwalitatieve en kwantitatieve wijze waarop het agentschap zijn taken moet vervullen, met strategische en operationele doelstellingen, beschreven aan de hand van meetbare criteria.
  ----------
  (1)<BVR 2011-06-10/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<BVR 2019-05-10/12, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.5.Bij het uitoefenen van zijn missie en taken treedt [1 Onroerend Erfgoed]1 op namens de rechtspersoon Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest, naar gelang van het geval.
  ----------
  (1)<BVR 2011-06-10/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

HOOFDSTUK II. - Aansturing en leiding van [1 Onroerend Erfgoed]1.   ----------   (1)
Art.6.[1 Onroerend Erfgoed]1 ressorteert onder het hiërarchische gezag van de Vlaamse minister, bevoegd voor [2 het onroerend erfgoed]2, hierna de minister te noemen.
  ----------
  (1)<BVR 2011-06-10/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<BVR 2015-11-27/15, art. 48, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.7.De minister stuurt [1 Onroerend Erfgoed]1 aan, inzonderheid via [2 het ondernemingsplan]2.
  ----------
  (1)<BVR 2011-06-10/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<BVR 2019-05-10/12, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.8.[2 Het hoofd van Onroerend Erfgoed is belas]2 met de algemene leiding, de werking en de vertegenwoordiging van [1 Onroerend Erfgoed]1, onverminderd de mogelijkheid tot delegatie en subdelegatie van die bevoegdheid.
  ----------
  (1)<BVR 2011-06-10/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<BVR 2019-05-10/12, art. 11, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

HOOFDSTUK III. - Delegatie van beslissingsbevoegdheden.
Art.9. <AGF 2006-06-23/40, art. 155, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2006> Het hoofd van [1 Onroerend Erfgoed]1 heeft toegang tot [3 onroerend erfgoed]3 en tot vaartuigen, met toepassing van artikel [2 4.1.5 en 6.1.2 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013]2 [5 ...]5 en artikel [4 3/4 en 4, § 5, van het decreet van 29 maart 2002 tot bescherming van varend erfgoed]4.
  Hij kan die bevoegdheid overdragen aan ambtenaren van zijn agentschap.
  ----------
  (1)<BVR 2011-06-10/09, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<BVR 2014-05-16/42, art. 13.1.32, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<BVR 2015-12-04/12, art. 47, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (4)<BVR 2015-12-04/12, art. 48, 007; Inwerkingtreding : 01-06-2016 (MB 2016-03-25/02, art. 1, 1°)>
  (4)<BVR 2015-11-27/15, art. 49, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art. 9/1.[1 Met toepassing van artikel 18 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de interne verzelfstandigde agentschappen van de Vlaamse overheid worden aan het hoofd van Onroerend Erfgoed de volgende aanvullende en specifieke delegaties verleend :
   1° [5 ter uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en ter uitvoering van artikel 10.5.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 advies verstrekken en attesten uitreiken in verband met de beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten voor het behoud of de herwaardering van de erfgoedkenmerken en de erfgoedelementen van beschermde onroerende goederen;]5
   2° het nemen van beslissingen over het in erfpacht geven van beschermd onroerend erfgoed dat tot het private domein van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest behoort, met het oog op het behoud ervan en de vrijwaring van verval of beschadiging;
   3° het nemen van de beslissingen om over te gaan tot onteigening ten algemenen nutte van beschermd onroerend erfgoed overeenkomstig [2 artikel 6.4.10 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013]2, met dien verstande dat de minister, bevoegd voor het onroerend erfgoed, de noodzaak van de verkrijging namens het Vlaamse Gewest geval per geval beoordeelt en een machtiging tot onteigening verleent;
   4° [3 ...]3
   5° het verstrekken van adviezen aan de vergunningverlenende overheden, overeenkomstig de regelgeving ter zake;
   6° het verlenen van machtigingen, toestemmingen of vergunningen namens de Vlaamse Regering voor de uitvoering van werkzaamheden binnen of aan beschermd onroerend erfgoed, met toepassing van de regelgeving inzake onroerend erfgoed;
   7° het verlenen van alle in [6 het ondernemingsplan]6 nominatief opgenomen gereglementeerde en niet-gereglementeerde subsidies binnen het budget dat daarvoor ter beschikking is gesteld;]1
  [3 8° de organisatie van het openbaar onderzoek namens de Vlaamse minister, bevoegd voor het onroerend erfgoed, ter uitvoering van artikel 4.1.3 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en artikel 4.1.6 van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014;
   9° het inwinnen van de adviezen namens de Vlaamse minister, bevoegd voor het onroerend erfgoed, ter uitvoering van [7 artikel 6.1.3 en 6.2.4]7 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;]3
  10° [7 ...]7
   11° [7 ...]7
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2011-06-10/09, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<BVR 2014-05-16/42, art. 13.1.33, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<BVR 2015-12-04/12, art. 49, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (4)<BVR 2016-07-15/32, art. 38, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (5)<BVR 2018-11-23/13, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (6)<BVR 2019-05-10/12, art. 12, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (7)<BVR 2022-09-02/07, art. 82, 014; Inwerkingtreding : 21-10-2022>

Art.9/2. [1 Het hoofd van Onroerend Erfgoed kan onder de personeelsleden van Onroerend Erfgoed de personeelsleden, vermeld in artikel 11.3.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 aanwijzen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2022-09-02/07, art. 83, 014; Inwerkingtreding : 21-10-2022>


HOOFDSTUK IV. - Controle, opvolging en toezicht.
Art.10.[1 Met behoud van de toepassing van artikel III.61, III.62, III.114 en III.115 van het bestuursdecreet van 7 december 2018, met betrekking tot informatieverstrekking, rapportering, organisatiebeheersing en interne audit, is de minister verantwoordelijk voor de opvolging van en het toezicht op Onroerend Erfgoed.]1
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-10/12, art. 13, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.11.De minister kan, in het kader van de opvolging en de uitoefening van het toezicht, op ieder ogenblik aan het hoofd van [1 Onroerend Erfgoed]1 informatie, rapportering en verantwoording vragen over bepaalde aangelegenheden, zowel op geaggregeerd niveau als op niveau van individuele onderwerpen en dossiers.
  ----------
  (1)<BVR 2011-06-10/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.12. Het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 houdende wijziging van het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium tot het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed wordt opgeheven.

Art.13. De Vlaamse regering stelt de datum vast waarop dit besluit in werking treedt.
  (NOTA : Inwerkingtreding vastgesteld op 01-07-2006 door BVR 2006-06-23/40, art. 192, 5°)

Art. 14. De Vlaamse minister, bevoegd voor de monumenten, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de landschappen, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.