Details





Titel:

5 DECEMBER 2003. - Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-02-2004 en tekstbijwerking tot 31-07-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Samenstelling en organisatie van de lijst.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 2
Afdeling II. - De lijst.
Art. 3-9
HOOFDSTUK III. - De Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed.
Afdeling I. - Samenstelling van de Raad.
Art. 10-13
Afdeling II. - Werking van de Raad.
Art. 14-19
Afdeling III. - Presentiegelden en vergoedingen.
Art. 20
HOOFDSTUK IV. - Beschermingsvoorschriften.
Art. 21-23
HOOFDSTUK V. - Algemene en bijzondere voorwaarden en de procedure voor het verlenen van toestemming voor een fysische ingreep.
Art. 24
HOOFDSTUK VI. - Vaststelling van de subsidieregeling voor conservatie- en restauratiewerkzaamheden aan beschermde voorwerpen.
Afdeling I. - Toepassingsgebied.
Art. 25-26
Afdeling II. - Algemene bepalingen.
Art. 27-30
Afdeling III. - Procedure.
Art. 31-35
Afdeling IV. - Subsidiebedragen.
Art. 36-42
HOOFDSTUK VI/1. [1 - Het certificaat dat bevestigt dat een roerend goed of verzameling geen topstuk is.]1
Art. 42/1, 42/2
HOOFDSTUK VII. - Het buiten de Vlaamse Gemeenschap brengen van [1 topstukken]1.
Art. 43-44
HOOFDSTUK VIII. [1 - Prijsbepaling in geval van weigering van toestemming om een topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen.]1
Art. 45-48
HOOFDSTUK VIII/1. [1 - Het buiten het douanegebied van de Europese Gemeenschap brengen van cultuurgoederen.]1
Art. 48/1, 48/2
HOOFDSTUK IX. - Het Topstukkenfonds.
Art. 49-55
HOOFDSTUK IX/1. [1 - Verzoek tot aanvaarding van cultuurgoederen tot betaling van de erfbelasting.]1
Afdeling 1. [1 - Verzoek tot aanvaarding van cultuurgoederen tot betaling van de erfbelasting voorafgaand aan het openvallen van een nalatenschap1.]1
Art. 55/1, 55/2
Afdeling 2. [1 - Verzoek tot aanvaarding van cultuurgoederen tot betaling van de erfbelasting na het openvallen van een nalatenschap]1
Art. 55/3, 55/4, 55/5
HOOFDSTUK X. - Toezichtsbepaling.
Art. 56
HOOFDSTUK XI. - Wijzigingsbepaling.
Art. 57
HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen.
Art. 58-59
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1984023208 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° decreet : het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang;
  2° [1 beschermd voorwerp: een topstuk dat in de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap is opgenomen;]1
  3° verzameling : een geheel van roerende goederen die vanuit archeologisch, historisch, cultuurhistorisch, artistiek of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen;
  4° lijst : de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap, samengesteld krachtens artikel 3, § 1, van het decreet;
  5° Raad : de Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed, opgericht krachtens artikel 4 van het decreet;
  6° binnen de Vlaamse Gemeenschap : in het Nederlandse taalgebied of in instellingen gevestigd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap;
  7° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de Cultuur;
  8° administratie : de administratieve dienst, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed;
  [1 9° certificaat: het certificaat, vermeld in artikel 3, § 3, tweede tot en met vierde lid van het decreet, dat bevestigt dat een roerend goed of verzameling geen topstuk is;]1
  [2 10° sleutelwerk: een cultuurgoed dat een bijzondere verrijking kan betekenen voor de volgende collecties:
   a) collecties van collectiebeherende cultureelerfgoedorganisaties die aangewezen zijn als cultureelerfgoedinstellingen met toepassing van artikel 17 van het Cultureelerfgoeddecreet van 23 december 2021;
   b) collecties van collectiebeherende cultureelerfgoedorganisaties die met een kwaliteitslabel ingedeeld zijn bij het landelijke niveau met toepassing van artikel 24 van het Cultureelerfgoeddecreet van 23 december 2021;
   c) collecties van universiteitsarchieven en universiteitsbibliotheken met een kwaliteitslabel met toepassing van artikel 7 van het Cultureelerfgoeddecreet van 23 december 2021;
   11° Vlaamse Belastingdienst: het agentschap dat is opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot oprichting van het agentschap Vlaamse Belastingdienst.]2
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>
  (2)<BVR 2023-06-30/03, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

HOOFDSTUK II. - Samenstelling en organisatie van de lijst.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.2.
  <Opgeheven bij BVR 2015-09-11/13, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Afdeling II. - De lijst.
Art.3. De lijst bestaat uit twee hoofdafdelingen :
  1° individuele voorwerpen;
  2° verzamelingen.

Art.4. Beide hoofdafdelingen worden onderverdeeld in de volgende afdelingen :
  1° archeologisch erfgoed;
  2° historisch erfgoed;
  3° cultuurhistorisch erfgoed;
  4° artistiek erfgoed;
  5° wetenschappelijk erfgoed.

Art.5. De minister bepaalt in welke afdeling een beschermd voorwerp, het weze een individueel voorwerp of een verzameling, zal worden geplaatst. Indien een beschermd voorwerp in meer dan één afdeling kan worden gerangschikt, is de plaatsing in één afdeling voldoende.

Art.6. Per individueel voorwerp worden in de hoofdafdeling "individuele voorwerpen" vier rubrieken onderscheiden met de volgende inhoud :
  1° de datum van de voorlopige en de definitieve plaatsing op de lijst;
  2° een korte beschrijving van het individuele voorwerp;
  3° een synthese van de motivatie tot plaatsing op de lijst;
  4° de bewaarplaats en de eigendomssituatie.

Art.7. Per verzameling wordt in de hoofdafdeling "verzamelingen" dezelfde onderverdeling gemaakt als omschreven in artikel 6. Rubriek 2 omvat een korte omschrijving van de verzameling, met verwijzing naar de bijlage van het beschermingsbesluit.

Art.8. Behalve voor de beschermde voorwerpen in overheidsbezit worden de gegevens die worden opgenomen in de lijst, bedoeld in artikel 6, 4°, overeenkomstig artikel 7 en 26 van het decreet, niet bekendgemaakt.

Art.9. De lijst wordt op gepaste wijze bijgehouden en beheerd door de administratie.
  De administratie publiceert de geactualiseerde lijst, met uitzondering van artikel 6, rubriek 4, op de meest gepaste wijze.

HOOFDSTUK III. - De Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed.
Afdeling I. - Samenstelling van de Raad.
Art.10.§ 1. De Raad is samengesteld uit negen leden, onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter.
  De minister benoemt de voorzitter, de ondervoorzitter en de andere leden op basis van hun expertise op het vlak van het roerend cultureel erfgoed.
  § 2. De voorzitter, de ondervoorzitter en de overige leden worden door de minister benoemd voor een termijn van vijf jaar [1 ...]1.
  § 3. De voorzitter, de ondervoorzitter en de overige leden oefenen hun mandaat verder uit na het verstrijken van de termijn van vijf jaar zolang de minister geen nieuwe benoemingen heeft gedaan.
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art.11. Het lidmaatschap van de Raad is van rechtswege onverenigbaar met :
  1° de hoedanigheid van personeelslid van de administratie;
  2° een ambt, functie of mandaat, toegankelijk via openbare verkiezing.

Art.12. De minister kan op verzoek van de betrokkene of op verzoek van de Raad een einde maken aan het mandaat van de voorzitter, de ondervoorzitter of een ander lid van de Raad.
  Bovendien kan de minister, na advies van de Raad, een einde maken aan het mandaat van de voorzitter, de ondervoorzitter of een ander lid van de Raad in de volgende gevallen :
  1° als de mandaathouder driemaal na elkaar de vergaderingen van de Raad niet bijwoont;
  2° als de mandaathouder het vertrouwelijk karakter van de beraadslagingen niet respecteert of vertrouwelijke documenten verspreidt.

Art.13. Een lid van de Raad dat wordt benoemd in de plaats van een overleden lid of van een lid van wie het mandaat voortijdig is beëindigd, zet diens mandaat voort tot het einde van de aanvankelijk vastgestelde termijn.

Afdeling II. - Werking van de Raad.
Art.14. § 1. De Raad adviseert de minister over de toepassing van het decreet, en in het bijzonder over de samenstelling van de lijst en over de toestemming om fysische ingrepen op een beschermd voorwerp uit te voeren. De Raad verricht verder alle werkzaamheden en taken die hem bij of krachtens het decreet worden opgedragen.
  § 2. De Raad bezorgt zijn advies aan de minister. Het advies is met redenen omkleed. Het maakt ook melding van een afwijkend standpunt als een lid daarom verzoekt.
  § 3. De Raad kan uit zijn leden werkgroepen samenstellen ter voorbereiding van zijn adviezen. De Raad behoudt de eindverantwoordelijkheid.
  § 4. De Raad en de uit zijn leden samengestelde werkgroepen kunnen externe deskundigen bij hun inhoudelijke werking betrekken.
  § 5. De Raad komt minstens viermaal per jaar in plenaire zitting bijeen.

Art.15.§ 1. Enkel de leden van de Raad zijn stemgerechtigd.
  [1 De Raad kan geldig beraadslagen en stemmen als de meerderheid van de leden aan de beraadslaging deelneemt. Indien dit aantal niet wordt gehaald, wordt binnen de veertien dagen een nieuwe beraadslaging en stemming georganiseerd. Deze is geldig ongeacht het aantal leden dat er aan deelneemt. De administratie neemt deel aan de beraadslaging met raadgevende stem.]1
  [1 De Raad kan zowel fysiek als op afstand beraadslagen.]1
  § 2. In de volgende gevallen moeten minstens zes leden [1 aan de beraadslagingen deelnemen]1 :
  1° bij het advies over het beëindigen van een mandaat als bedoeld in artikel 12, tweede lid;
  2° bij het voorstel van huishoudelijk reglement en het voorstel tot wijziging ervan, bedoeld in artikel 16, eerste en tweede lid.
  § 3. Bij staking van stemming formuleert de Raad een advies waarbinnen de verschillende visies op gemotiveerde wijze weergegeven worden.
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art.16. De Raad legt binnen drie maanden na zijn samenstelling aan de minister een voorstel van huishoudelijk reglement voor. Elk voorstel tot wijziging van dat huishoudelijk reglement wordt eveneens aan de minister voorgelegd. Binnen een maand na voorlegging van het voorstel stelt de minister het huishoudelijk reglement, of de wijziging ervan, vast.
  Onverminderd de bepalingen van de afdelingen I en II van dit hoofdstuk regelt het huishoudelijk reglement de werking van de Raad.

Art.17. De vergaderingen van de Raad zijn niet openbaar. De beraadslagingen van de Raad zijn volstrekt vertrouwelijk.

Art.18.
  <Opgeheven bij BVR 2015-09-11/13, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art.19. De minister informeert de Raad over zijn beslissingen waaraan een advies van de Raad is voorafgegaan.

Afdeling III. - Presentiegelden en vergoedingen.
Art.20.[1 De voorzitter en de leden van de Raad kunnen aanspraak maken op de volgende vergoedingen:
   1° de voorzitter: een presentiegeld van 120 euro per dagdeel, geïndexeerd, tot maximaal twee dagdelen per dag, om vergaderingen voor te bereiden en bij te wonen;
   2° de leden: een presentiegeld van 90 euro per dagdeel, geïndexeerd, tot maximaal twee dagdelen per dag, om vergaderingen voor te bereiden en bij te wonen;
   3° een reisvergoeding voor vergaderingen, gebaseerd op een treinrit in eerste klas;
   4° een forfaitaire vergoeding van 60 euro voor het formuleren van preadviezen in opdracht van de Raad;
   5° een reisvergoeding voor werkbezoeken in opdracht van de raad, gebaseerd op de prijs van een treinrit eerste klas.
   Voor beraadslagingen op afstand worden geen vergoedingen toegekend.]1
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

HOOFDSTUK IV. - Beschermingsvoorschriften.
Art.21.Dit hoofdstuk is van toepassing op de [1 topstukken]1 die als beschermde voorwerpen zijn opgenomen in de lijst.
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art.22. De voorschriften van dit hoofdstuk zijn slechts van toepassing voorzover ze niet afwijken van de bijzondere beschermingsvoorschriften die krachtens artikel 8, § 3, van het decreet worden opgelegd.

Art.23. Onverminderd de toepassing van artikel 8, § 1, van het decreet, zijn de eigenaars, bezitters en houders van beschermde voorwerpen ertoe gehouden om als een goed huisvader het verval of de beschadiging ervan te voorkomen, onder meer door :
  1° het tijdig nemen van maatregelen om een geschikte en stabiele bewaaromgeving voor de beschermde voorwerpen te garanderen, zoals door gepaste klimaatregeling, door het vermijden van water- en lichtschade en door het weren van stof, ongedierte en schimmels;
  2° het nemen van de nodige beveiligingsmaatregelen en veiligheidsvoorzieningen, zoals brand- en inbraakpreventie, regelmatig nazicht op het onderhoud, voorzieningen tegen breuk-, stoot- of andere schade bij de opberging of presentatie, de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid bij verplaatsing, verpakking en transport;
  3° elke schade te melden overeenkomstig artikel 9, § 4, van het decreet;
  4° geen fysische ingrepen op de beschermde voorwerpen uit te voeren of te laten uitvoeren, tenzij voor die ingrepen vooraf toestemming werd verleend door de Vlaamse regering overeenkomstig artikel 9, § 1, van het decreet.

HOOFDSTUK V. - Algemene en bijzondere voorwaarden en de procedure voor het verlenen van toestemming voor een fysische ingreep.
Art.24.§ 1. De eigenaar, bezitter of houder van het beschermde voorwerp dient zijn aanvraag tot het uitvoeren van een fysische ingreep in bij de administratie [1 ...]1.
  Onder fysische ingreep wordt, voor de toepassing van dit besluit, verstaan : een handeling die ingrijpt in de materiële substantie van het beschermde voorwerp, hetzij door toevoeging van producten of materialen, hetzij door wijziging van één of meer elementen die behoren tot de materiële substantie van het beschermde voorwerp.
  [1 Een volledige aanvraag tot uitvoering van een fysische ingreep omvat:
   1° de naam, het adres en de contactgegevens van de aanvrager;
   2° een toereikende identificatie van het topstuk;
   3° de naam en het adres van de ontwerper(s) en uitvoerder(s) van de ingreep;
   4° het curriculum vitae van de uitvoerder(s);
   5° een gedocumenteerde toestandsbeschrijving van het topstuk, gedateerd en met vermelding van de opsteller;
   6° het behandelingsvoorstel met verantwoording van de gekozen behandeling, de keuze en de materialen van de behandeling en de stapsgewijze beschrijving van de voorgenomen behandeling.
   De administratie kan voor de aanvragen een aanvraagformulier opleggen.]1
  § 2. Binnen 20 werkdagen na ontvangst van de aanvraag meldt de administratie aan de aanvrager [1 ...]1 dat ze de aanvraag heeft ontvangen en dat die volledig dan wel onvolledig is bevonden.
  Bij een onvolledige aanvraag vermeldt de brief van de administratie tevens welke elementen en gegevens verder nog moeten worden ingediend om de aanvraag te vervolledigen.
  § 3. De administratie herhaalt de handeling van § 2 bij elke eventuele volgende indiening van elementen en gegevens om de oorspronkelijke aanvraag te vervolledigen, tot de aanvraag volledig wordt bevonden.
  § 4. De administratie legt de volledige aanvraag voor advies aan de Raad voor.
  De Raad brengt advies uit binnen 35 werkdagen na de mededeling door de administratie aan de aanvrager dat het dossier volledig is bevonden. Bij ontstentenis van een advies binnen die termijn wordt ervan uitgegaan dat aan de adviesvereiste is voldaan.
  § 5. Binnen 10 werkdagen na het verstrijken van de in § 4 vermelde termijn geeft de [1 de leidend ambtenaar van de administratie, onverminderd de mogelijkheid tot subdelegatie]1 aan de aanvrager een toestemming of gemotiveerd verbod [1 ...]1.
  De toestemming vermeldt de eventuele bijzondere voorwaarden waaraan moet worden voldaan voor het uitvoeren van de fysische ingreep.
  § 6. De fysische ingreep mag pas worden uitgevoerd nadat de schriftelijke toestemming daartoe werd verleend, behalve in noodsituaties overeenkomstig artikel 9, § 2, van het decreet.
  § 7. Van 1 juli tot en met 31 augustus worden de behandelingstermijnen van de procedure voor het verlenen van toestemming voor een fysische ingreep opgeschort.
  § 8. Indien de fysische ingreep niet is uitgevoerd binnen een termijn van twee jaar na de kennisgeving van de toestemming, vervalt deze toestemming. In uitzonderlijke omstandigheden, verantwoord door de aard van de fysische ingreep, kan deze termijn door de administratie worden verlengd.
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

HOOFDSTUK VI. - Vaststelling van de subsidieregeling voor conservatie- en restauratiewerkzaamheden aan beschermde voorwerpen.
Afdeling I. - Toepassingsgebied.
Art.25. Binnen de kredieten die daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap zijn ingeschreven, kent de minister een subsidie toe aan de eigenaar, bezitter of houder van een beschermd voorwerp die de kosten van bepaalde conservatie- of restauratiewerkzaamheden aan dat voorwerp draagt, en die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld bij dit besluit.

Art.26. Met toepassing van dit besluit kan evenwel geen subsidie worden toegekend aan de staat, de gemeenschappen, de gewesten en de openbare instellingen die onder hun toezicht staan, met uitzondering van de onderwijsinstellingen.
  De provinciale en lokale besturen, en de openbare instellingen die onder hun toezicht staan, kunnen voor de subsidie in aanmerking komen.

Afdeling II. - Algemene bepalingen.
Art.27. De subsidie is bestemd voor werkzaamheden aan definitief beschermde voorwerpen die uit het oogpunt van conservatie of restauratie noodzakelijk zijn en waarvoor een toestemming werd verleend in de zin van artikel 9, § 1, van het decreet.
  Maatregelen, uitgevoerd in noodsituaties overeenkomstig artikel 9, § 2, van het decreet, komen in aanmerking voor subsidiëring voorzover ze noodzakelijk waren voor het loutere behoud van het beschermde voorwerp.

Art.28. Onder conservatiewerkzaamheden wordt, voor de toepassing van dit besluit, verstaan : het geheel van maatregelen en handelingen dat erop gericht is de bewaringstoestand van een object te stabiliseren en verder verval te verhinderen of te vertragen.
  Onder restauratiewerkzaamheden wordt, voor de toepassing van dit besluit, verstaan : het geheel van handelingen dat een beschadigd of gedeeltelijk verloren gegaan object in een vooraf gedefinieerde toestand terugbrengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de oorspronkelijke en door de maker bedoelde verschijningsvorm, alsook met de natuurlijke veroudering.

Art.29. Onverminderd artikel 27, tweede lid, zijn werkzaamheden die tot doel hebben om het beschermde voorwerp in goede staat te bewaren, maar die in de zin van dit besluit niet als conservatie- of restauratiewerkzaamheden zijn aangemerkt, op grond van dit besluit niet subsidiabel.

Art.30. Als subsidiabele kosten komen in aanmerking :
  1° kosten van onderzoek, met het oog op diagnose en het bepalen van de behandelingsmethode;
  2° uitvoerings- en materiaalkosten;
  3° verpakkings- en transportkosten;
  4° kosten, gemaakt voor dringende bewaringsmaatregelen in de zin van artikel 27, tweede lid;
  5° de BTW op voormelde kosten voorzover de aanvrager niet BTW-plichtig is.
  Prijsevoluties en extra kosten die voortvloeien uit omstandigheden die na het indienen van de subsidieaanvraag ontstaan zijn, worden niet in aanmerking genomen. In voorkomend geval staat het de aanvrager vrij een nieuwe aanvraag in te dienen.

Afdeling III. - Procedure.
Art.31.De aanvraag tot het verkrijgen van een subsidie wordt ingediend bij de administratie [1 De administratie kan voor de aanvragen een aanvraagformulier opleggen]1.
  [1 In de aanvraag worden de naam, het adres en de contactgegevens van de aanvrager vermeld, alsook een toereikende identificatie van het topstuk.]1 Bij de aanvraag wordt een aanvraag gevoegd tot het uitvoeren van een fysische ingreep, indien die nog niet eerder werd ingediend, conform artikel 24, of van de melding van de in een noodsituatie uitgevoerde ingrepen zoals bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet. De aanvraag bevat tevens een gedetailleerde raming van de kosten en financieringsmiddelen die verband houden met het voorwerp van de aanvraag. De kostenraming bestaat uit een gedetailleerde lijst van de werkzaamheden met per post een opgave van de daaraan verbonden, geraamde of al bekende kosten. Als financieringsmiddelen dienen onder andere te worden vermeld : de verzekeringsvergoedingen en de subsidies door andere overheden.
  Het subsidiebedrag wordt bepaald op basis van de door de administratie aanvaarde kostenraming.
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art.32. De minister besluit tot het toekennen of niet toekennen van een subsidie.

Art.33. Bij ontoereikendheid van de kredieten die op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap zijn ingeschreven, gelden, rekening houdend met de faseerbaarheid van de werkzaamheden, de volgende prioriteitscriteria, in volgorde van afnemend belang :
  1° de noodzaak om dringende conservatiemaatregelen te nemen, rekening houdend met de fysische toestand van het beschermde voorwerp;
  2° de continuïteit van de al aangevatte werken;
  3° de chronologie van de indiening van de aanvragen.

Art.34. Het besluit tot toekenning van een subsidie vermeldt de begunstigde, het maximumbedrag, de bestemming, de uit te voeren werkzaamheden en eventuele bijzondere richtlijnen. Een beslissing tot het niet-toekennen van een subsidie moet gemotiveerd aan de aanvrager gemeld worden.

Art.35. De toekenning van een subsidie overeenkomstig dit besluit geldt tevens als toestemming tot het uitvoeren van een fysische ingreep als bedoeld in artikel 9 van het decreet.

Afdeling IV. - Subsidiebedragen.
Art.36. De subsidie bedraagt 50 % van het bedrag van de kostenraming, vermeld in artikel 31, derde lid, onverminderd de bepalingen van artikelen 39 en 40.

Art.37. In afwijking van artikel 36 bedraagt het subsidiepercentage 70 % als het een beschermd voorwerp betreft dat publiek tentoongesteld of toegankelijk gemaakt is onder de voorwaarden, vastgesteld in een overeenkomst tussen de aanvrager en de minister.

Art.38. In afwijking van artikel 36 bedraagt het subsidiepercentage 80 % als het een beschermd voorwerp betreft dat eigendom is van een rechtspersoonlijkheid met niet-commercieel karakter die als één van haar voornaamste doelstellingen heeft het voorwerp in goede staat te bewaren, en dat bovendien publiek tentoongesteld of toegankelijk gemaakt is overeenkomstig artikel 37.
  In afwijking van artikel 36 bedraagt het subsidiepercentage 80% als het een beschermd voorwerp betreft dat, rekening houdend met zijn fysieke staat en de feitelijke omstandigheden waarin het zich bevindt, onherroepelijk verloren dreigt te gaan.

Art.39. Het definitieve subsidiebedrag mag niet hoger zijn dan :
  1° het in artikelen 36, 37 of 38 bedoelde percentage, toegepast op de reële kosten indien die lager zijn dan de geraamde kosten;
  2° het verschil tussen enerzijds de reële kosten en anderzijds de verzekeringsvergoedingen, door derden toegekend om de desbetreffende restauratie- en conservatiekosten of noodmaatregelen te dekken, en de bijdragen, subsidies of premies toegekend door andere overheden dan de staat, de gemeenschappen of de gewesten.
  De subsidiebedragen, vastgesteld overeenkomstig artikelen 36, 37 en 38, dienen in voorkomend geval daartoe te worden verminderd.

Art.40. De kosten die niet worden gesubsidieerd overeenkomstig artikelen 36 tot en met 39, mogen niet gefinancierd worden met middelen die afkomstig zijn van subsidies die verstrekt worden door de staat, de gemeenschappen of de gewesten. In voorkomend geval wordt de subsidie die deze overheden toekent, in mindering gebracht op de subsidie, toegekend op basis van artikelen 36 tot en met 39.

Art.41. De subsidie wordt als volgt uitbetaald :
  1° een voorschot van 70 % van het bedrag, toegekend overeenkomstig artikel 36, 37 of 38, bij de aanvang van de werkzaamheden. Dat voorschot kan worden verminderd, rekening houdend met verwachte andere financieringsmiddelen als bedoeld in artikelen 39 en 40;
  2° het saldo, eventueel begrensd zoals bepaald in artikelen 39 en 40, na beëindiging van de werkzaamheden en na controle van het verantwoordingsdossier.
  In voorkomend geval worden te veel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.

Art.42. § 1. De verkrijger van de subsidie is ertoe verplicht aan de Vlaamse Gemeenschap het bedrag van de subsidie volledig terug te betalen indien het betreffende beschermde voorwerp binnen een termijn van drie jaar na de toekenning van de subsidie, definitief buiten de Vlaamse Gemeenschap wordt gebracht, of door de Vlaamse Gemeenschap wordt aangekocht overeenkomstig artikelen 12 tot en met 18 van het decreet.
  Hij is ertoe verplicht aan de Vlaamse Gemeenschap de helft van het bedrag van de subsidie terug te betalen indien het betreffende beschermde voorwerp binnen een termijn van tien jaar na de toekenning van de subsidie, definitief buiten de Vlaamse Gemeenschap wordt gebracht, of door de Vlaamse Gemeenschap wordt aangekocht overeenkomstig artikelen 12 tot en met 18 van het decreet.
  § 2. Hij is ertoe verplicht aan de Vlaamse Gemeenschap de helft van het subsidiebedrag terug te betalen indien hij het beschermde voorwerp aan een derde persoon verkoopt binnen de Vlaamse Gemeenschap binnen een termijn van drie jaar na de toekenning van de subsidie.
  Hij is ertoe verplicht aan de Vlaamse Gemeenschap één vierde van het subsidiebedrag terug te betalen indien hij het beschermde voorwerp aan een derde persoon verkoopt binnen de Vlaamse Gemeenschap binnen een termijn van vijf jaar na de toekenning van de subsidie.
  Deze verplichting vervalt evenwel, zo de nieuwe verwerver van het beschermd voorwerp zich ertoe engageert tot de overname van de overeenkomst bedoeld in artikelen 37 en 38.
  § 3. Onverminderd de toepassing van artikelen 20 tot en met 26 van het decreet, vordert de administratie elke subsidie terug die onrechtmatig werd uitbetaald.

HOOFDSTUK VI/1. [1 - Het certificaat dat bevestigt dat een roerend goed of verzameling geen topstuk is.]1   ----------   (1)
Art.42/1. [1 De aanvragen van een certificaat worden door de bezitter, eigenaar, houder, of zijn aangestelde, ingediend bij de administratie.
   De administratie kan voor de aanvragen een aanvraagformulier opleggen.
   Een volledige aanvraag omvat:
   1° de naam, het adres en de contactgegevens van de aanvrager;
   2° een toereikende identificatie van het roerend goed of de verzameling, met inbegrip van toereikend beeldmateriaal;
   3° de herkomst- en eigendomsgeschiedenis van het roerend goed of de verzameling;
   4° een verklaring op erewoord dat het roerend goed of de verzameling zich wettig en definitief binnen de Vlaamse Gemeenschap bevindt.
   De administratie kan, als ze dat wenselijk acht, externe adviezen inwinnen.
   De administratie legt de aanvraag, in voorkomend geval samen met de door haar ingewonnen bijkomende informatie en externe adviezen, voor advies voor aan de Raad. De Raad formuleert uiterlijk dertig dagen na de ontvangst van een volledige aanvraag zijn advies over de vraag of het roerend goed of de verzameling al dan niet beschouwd moet worden als een topstuk.
   Binnen tien dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in het vijfde lid, levert de administratie het gevraagde certificaat af of meldt ze de aanvrager dat het roerend goed of de verzameling waarvoor een aanvraag is ingediend, een topstuk is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2015-09-11/13, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>


Art.42/2. [1 Het certificaat bevat minstens de volgende gegevens:
   1° een toereikende identificatie van het goed of de verzameling waarvoor het certificaat wordt uitgereikt;
   2° beeldmateriaal.
   Bij de opmaak van het certificaat wordt rekening gehouden met het feit dat overeenkomstig artikel 3, § 3, derde lid, van het decreet, het certificaat geen uitspraak doet over authenticiteit, noch over financiële waarde, noch over eigendomstitel van het roerend goed of de verzameling waarvoor een certificaat afgeleverd wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2015-09-11/13, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>


HOOFDSTUK VII. - Het buiten de Vlaamse Gemeenschap brengen van [1 topstukken]1.   ----------   (1)
Art.43.De aanvraag tot toestemming om een [1 topstuk]1 buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen, bedoeld in artikel 11, van het decreet, wordt per aangetekend schrijven ingediend bij de administratie.
  Elke persoon die betrokken is bij de behandeling van een dergelijke aanvraag, is gehouden tot volstrekte geheimhouding.
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art.44.§ 1. De aanvraag tot toestemming van de Vlaamse regering, bedoeld in artikel 43, bevat de volgende gegevens :
  1° de naam en het adres van de aanvrager;
  2° [1 de identificatie van het topstuk met, als het een beschermd voorwerp betreft, expliciete verwijzing naar de lijst.]1
  § 2. Als de aanvraag, bedoeld in artikel 43, tot gevolg heeft dat het [1 topstuk]1 tijdelijk buiten de Vlaamse Gemeenschap wordt gebracht, dan moet die aanvraag bovendien de volgende gegevens bevatten :
  1° de redenen waarom de aanvrager het beschermde voorwerp tijdelijk buiten de Vlaamse Gemeenschap wil brengen, alsook de overeenkomsten die daar eventueel betrekking op hebben;
  2° de tijdelijke bewaarplaats van het beschermde voorwerp;
  3° de periode waarvoor de toestemming wordt gevraagd;
  4° de geboden garanties voor het behoud in goede staat, alsook voor de terugkeer van het beschermd voorwerp.
  § 3. Als de opgelegde formele en inhoudelijke vereisten niet worden nageleefd, heeft dat de onontvankelijkheid van de aanvraag tot gevolg.
  De administratie zendt de onontvankelijke aanvraag binnen vijftien werkdagen na ontvangst terug naar de aanvrager met vermelding van de reden.
  § 4. De minister geeft of weigert deze toestemming binnen twee maanden na de ontvangst van de aanvraag. Hij kan die toestemming aan een aantal voorwaarden onderwerpen, die echter nooit van dien aard mogen zijn dat ze een feitelijk verbod opleggen. De aanvrager wordt via een aangetekende brief van de beslissing van de minister op de hoogte gebracht.
  Indien de aanvrager binnen de termijn van twee maanden geen weigering heeft ontvangen, wordt hij geacht de toestemming te hebben verkregen.
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

HOOFDSTUK VIII. [1 - Prijsbepaling in geval van weigering van toestemming om een topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen.]1   ----------   (1)
Art.45. Binnen twee werkdagen na de aanstelling van het college van deskundigen, bedoeld in artikel 14, § 2, van het decreet, wordt aan het college een dossier overhandigd dat minstens een kopie van het aanvraagdossier bevat, alsmede alle nuttige inlichtingen die het college in staat moeten stellen om uitspraak te doen over de internationale marktwaarde van het beschermde voorwerp in kwestie.

Art.46.Het college neemt kennis van de verklaringen en inlichtingen die de aanvrager en de minister hebben ingediend. Op hun verzoek, of indien het college het zelf nodig acht, hoort het college deze personen of hun vertegenwoordigers. Het college kan hen verzoeken binnen de termijn die het zelf bepaalt, alle nuttige inlichtingen en documenten voor te leggen en in voorkomend geval het [1 topstuk]1 te tonen.
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art.47.Het college spreekt zich uit over de internationale marktwaarde van het [1 topstuk]1 op het moment waarop de Vlaamse regering het verzoek tot toestemming ontving om het buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen. Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende criteria :
  1° vergelijkbare verrichtingen in openbare veilingen of privé-overdrachten waarvan de prijs algemeen bekend is of bekend is bij een van de aangewezen experten;
  2° de bij de aanvraag aangegeven waarde die als bovengrens geldt;
  3° eventuele aanbiedingen, waarbij rekening gehouden wordt met de ernst van het aanbod;
  4° de staat van bewaring van het beschermde voorwerp;
  5° elke bijzondere omstandigheid die op de een of andere manier rechtstreeks of onrechtstreeks invloed zou kunnen hebben op de prijsbepaling.
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art.48.[1 De deskundigen, vermeld in artikel 14, § 2, van het decreet, worden vergoed door de aanstellers van de deskundigen.
   De hoogte van de vergoeding van het door beide partijen in onderling overleg of, in voorkomend geval, door de rechter aangestelde derde lid van het college wordt in onderling overleg of, in voorkomend geval, door de rechter bepaald. Elke partij neemt de helft van die vergoeding voor haar rekening.]1
  ----------
  (1)<BVR 2015-09-11/13, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

HOOFDSTUK VIII/1. [1 - Het buiten het douanegebied van de Europese Gemeenschap brengen van cultuurgoederen.]1   ----------   (1)
Art.48/1. [1 De aanvraag van een vergunning om een cultuurgoed, als vermeld in artikel 11bis van het decreet, buiten het douanegebied van de Europese Gemeenschap te brengen, wordt ingediend bij de administratie.
   De aanvraag bevat de gegevens als vermeld in de uitvoeringsbepalingen van de verordening, en de krachtens de verordening opgelegde formulieren. De aanvraag bevat ook de nodige informatie over de herkomst- en eigendomsgeschiedenis van het werk.
   De aanvragers die een onvolledige aanvraag hebben ingediend, worden daarvan door de administratie op de hoogte gebracht binnen vijftien dagen na de ontvangst van de aanvraag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2015-09-11/13, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>


Art.48/2. [1 De leidend ambtenaar van de administratie, onverminderd de mogelijkheid tot subdelegatie, levert de vergunningen af om cultuurgoederen buiten de Europese Gemeenschap te brengen, of weigert ze.
   In het geval de leidend ambtenaar een aanvraag wordt voorgelegd voor een cultuurgoed waarvan hij vermoedt dat het een topstuk is en de aanvrager geen toestemming kan voorleggen in de zin van artikel 11, § 1, van het decreet, noch een certificaat dat verklaart dat het cultuurgoed geen topstuk is, vraagt hij daaromtrent het advies aan de Raad. In het geval de leidend ambtenaar beslist dat het cultuurgoed inderdaad een topstuk is, dan verwijst hij de aanvrager door naar de aanvraagprocedure voorzien in artikel 11 van het decreet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2015-09-11/13, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>


HOOFDSTUK IX. - Het Topstukkenfonds.
Art.49. Het Topstukkenfonds is onderworpen aan de beheersbevoegdheid en het gezag van de minister.

Art.50. De leiding, het dagelijks en het financieel beheer van het Topstukkenfonds wordt aan de leidend ambtenaar van de administratie gedelegeerd.
  Het dagelijks beheer omvat de opvolging en afhandeling van de dossiers op grond van artikelen 12 tot en met 19 van het decreet, inclusief :
  1° het ondertekenen van de dagelijkse briefwisseling, de nota's, ambtsberichten en de documenten met betrekking tot het Topstukkenfonds;
  2° het ontvangen van de gewone en aangetekende zendingen, inclusief de dagvaardingen, betekend aan het Topstukkenfonds;
  3° het eensluidend verklaren van uittreksels en afschriften van documenten.
  Het financiële beheer omvat :
  1° de bevoegdheid om overeenkomsten tot een bedrag van maximaal 700.000 euro te sluiten binnen het kader van de taakstelling van het Topstukkenfonds;
  2° het aanvaarden van legaten en schenkingen;
  3° het terugvorderen van ten onrechte gedane betalingen;
  4° het vastleggen en aanrekenen van uitgaven;
  5° het thesauriebeheer en de betalingen;
  6° het opstellen van de jaarlijkse uitvoeringsrekeningen van de begroting, de balans en de resultatenrekening.

Art.51. De leidend ambtenaar van de administratie kan de bevoegdheden, genoemd in artikel 50, subdelegeren aan ambtenaren van niveau A van de administratie.

Art.52. De leidend ambtenaar van de administratie wijst een ambtenaar van niveau A aan die hem bij tijdelijke afwezigheid of verhindering vervangt voor wat zijn opdrachten binnen het kader van dit besluit betreft.

Art.53. De leidend ambtenaar van de administratie beslist op welke personeelsleden, uitrusting en installaties het Topstukkenfonds voor de uitvoering van zijn taken een beroep kan doen.

Art.54. Het Topstukkenfonds maakt jaarlijks een begroting op conform de richtlijnen van de Vlaamse regering. De boekhouding wordt gevoerd overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 21 mei 1997 betreffende een geïntegreerde economische boekhouding en budgettaire rapportering voor de Vlaamse openbare instellingen.

Art.55. De leidend ambtenaar van de administratie brengt jaarlijks bij de minister verslag uit over de werking en het beheer van het Topstukkenfonds.

HOOFDSTUK IX/1. [1 - Verzoek tot aanvaarding van cultuurgoederen tot betaling van de erfbelasting.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Verzoek tot aanvaarding van cultuurgoederen tot betaling van de erfbelasting voorafgaand aan het openvallen van een nalatenschap1.]1   ----------   (1)
Art.55/1. [1 Het verzoek, voorafgaand aan het openvallen van een nalatenschap, vermeld in artikel 18bis van het decreet, wordt met een brief of een e-mail ingediend bij de Raad.
   § 2. Een verzoek als vermeld in paragraaf 1, is volledig als het al de volgende informatie bevat:
   1° de naam, het adres en de contactgegevens van de aanvrager;
   2° een toereikende identificatie van het cultuurgoed, met inbegrip van toereikend beeldmateriaal;
   3° de herkomst- en eigendomsgeschiedenis van de cultuurgoederen als die bekend is;
   4° een verklaring op erewoord dat, bij weten van de aanvrager, het cultuurgoed niet is uitgevoerd in overtreding met een beschermingswetgeving van een andere overheid.
   Als de aanvrager dat wil, kan hij in het verzoek, vermeld in paragraaf 1, de volgende bijkomende informatie opnemen:
   1° de reden waarom hij meent dat het cultuurgoed een topstuk is als vermeld in artikel 2bis van het decreet, of een sleutelwerk;
   2° welke bestemming hij voor het cultuurgoed voorstelt.
   Als een verzoek als vermeld in paragraaf 1, conform het eerste lid, onvolledig is, brengt de administratie de aanvrager daarvan op de hoogte en nodigt ze hem uit om alsnog de ontbrekende informatie te bezorgen.
   § 3. Om het advies, vermeld in paragraaf 6, te formuleren, kan de Raad een beroep doen op externe deskundigen. De kosten van externe deskundigen zijn ten laste van de Vlaamse Gemeenschap.
   § 4. Nadat de Raad het verzoek, vermeld in paragraaf 1, heeft ontvangen, kan de Raad vragen dat de cultuurgoederen worden getoond aan de Raad of ter beschikking worden gesteld van de externe deskundigen die de Raad heeft aangewezen, voor nader onderzoek naar de echtheid en naar de bewaartoestand ervan. De kosten die verbonden zijn aan het voormelde nader onderzoek, zijn ten laste van de Vlaamse Gemeenschap.
   § 5. Als het verzoek, vermeld in paragraaf 1, verschillende individuele voorwerpen betreft, formuleert de Raad een advies over elk voorwerp afzonderlijk.
   Als het verzoek, vermeld in paragraaf 1, een verzameling betreft, geeft de Raad een advies over het geheel van de verzameling. Als de Raad van mening is dat de aangeboden verzameling geen topstuk of sleutelwerk is, maar wel een of meer topstukken als vermeld in artikel 2bis van het decreet, of een of meer sleutelwerken bevat, kan de Raad adviseren om niet de verzameling maar de cultuurgoederen te aanvaarden die de Raad als topstukken als vermeld in artikel 2bis van het decreet, of als sleutelwerken ïdentificeert.
   § 6. De Raad formuleert een advies uiterlijk drie maanden na de dag waarop een volledig dossier is ingediend.
   Als de Raad van mening is dat het aangeboden cultuurgoed beschouwd moet worden als topstuk of als sleutelwerk, geeft de Raad ook een advies over de bestemming van dat cultuurgoed.
   De Raad brengt de minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, op de hoogte van zijn advies.
   De minister legt het verzoek, vermeld in paragraaf 1, samen met het voormelde advies van de Raad voor aan de Vlaamse Regering met het oog op een beslissing als vermeld in artikel 18bis, derde lid, van het decreet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-30/03, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2023>


Art.55/2. [1 De Vlaamse Regering beslist of de aangeboden cultuurgoederen gelden als een topstuk of sleutelwerk en ook over de bestemming als de inbetalinggeving wordt aanvaard.
   De administratie brengt de aanvragers op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse Regering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-30/03, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2023>


Afdeling 2. [1 - Verzoek tot aanvaarding van cultuurgoederen tot betaling van de erfbelasting na het openvallen van een nalatenschap]1   ----------   (1)
Art.55/3. [1 § 1. Ter uitvoering van artikel 18ter van het decreet formuleert de Raad een advies als vermeld in artikel 18ter van het decreet, na de kennisgeving aan de Raad door de Vlaamse Belastingdienst van het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 3, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013.
   § 2. Om het advies, vermeld in paragraaf 1, te formuleren, kan de Raad een beroep doen op externe deskundigen. De kosten van de externe deskundigen zijn ten laste van de Vlaamse Gemeenschap.
   § 3. De Raad kan de aanvragers van het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in paragraaf 1, vragen dat de cultuurgoederen worden getoond aan de Raad of ter beschikking worden gesteld van de externe deskundigen die de Raad heeft aangewezen, voor nader onderzoek naar de echtheid en naar de bewaartoestand ervan. De kosten die verbonden zijn aan het voormelde nader onderzoek, zijn ten laste van de Vlaamse Gemeenschap.
   § 4. Als het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in paragraaf 1, verschillende individuele voorwerpen betreft, formuleert de Raad een advies over elk voorwerp afzonderlijk.
   Als het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in paragraaf 1, een verzameling betreft, geeft de Raad een advies over het geheel van de verzameling. Als de Raad van mening is dat de aangeboden verzameling geen topstuk als vermeld in artikel 2bis van het decreet, of sleutelwerk is, maar wel een of meer topstukken als vermeld in artikel 2bis van het decreet, of een of meer sleutelwerken bevat, kan de Raad adviseren om niet de verzameling maar de cultuurgoederen te aanvaarden die de Raad als topstukken als vermeld in artikel 2bis van het decreet, of sleutelwerken identificeert.
   § 5. Om een advies als vermeld in artikel 55/4, te formuleren, kan de Raad in overleg treden met de aanvragers van het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in paragraaf 1.
   § 6. De administratie kan met het oog op de mogelijke uitbetaling van het saldo, vermeld in artikel 18quater, tweede lid, van het decreet, ter voorbereiding van de beslissing van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 18ter, derde of vijfde lid, van het decreet, in onderhandeling treden met de erfgoedinstelling of haar inrichtende macht waarvoor de aangeboden cultuurgoederen als een sleutelwerk voor de collectie gelden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-30/03, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2023>


Art.55/4. [1 De Raad formuleert een advies uiterlijk drie maanden na de kennisgeving van het verzoek door de Vlaamse Belastingdienst.
   De Raad brengt de minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, op de hoogte van zijn advies.
   De minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, leggen het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in paragraaf 1, samen met het advies van de Raad, vermeld in het eerste lid, voor aan de Vlaamse Regering met het oog op een beslissing als vermeld in artikel 18ter, derde of vijfde lid, van het decreet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-30/03, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2023>


Art.55/5. [1 De aanvragers leveren de cultuurgoederen aan de ontvanger die de administratie daarvoor heeft aangewezen, binnen twee maanden vanaf de datum van de beslissing van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 18ter, derde of vijfde lid, van het decreet. De voormelde ontvanger bevestigt schriftelijk de ontvangst van de cultuurgoederen.
   De eigendom en het risico van de in betaling gegeven cultuurgoederen gaan over op het moment dat de ontvanger, vermeld in het eerste lid, de cultuurgoederen heeft ontvangen.
   De kosten die verbonden zijn aan de levering, worden gedragen door de Vlaamse Gemeenschap.
   De ontvanger, vermeld in het eerste lid, bevestigt de levering van de cultuurgoederen aan de administratie.
   De administratie brengt de Vlaamse Belastingdienst op de hoogte van de levering of de niet tijdige levering van de cultuurgoederen en ook van een relevante wijziging of beschadiging van de cultuurgoederen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-30/03, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2023>


HOOFDSTUK X. - Toezichtsbepaling.
Art.56. De minister wijst de ambtenaren, bedoeld in artikel 20, § 1, van het decreet, aan.

HOOFDSTUK XI. - Wijzigingsbepaling.
Art.57. In het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen, zoals tot op heden gewijzigd, wordt aan punt 1 van de bijlage een streepje toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " - de Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed ".

HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen.
Art.58. Dit besluit treedt in werking op 5 december 2003.

Art.59. De Vlaamse minister, bevoegd voor de Cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1.
  <Opgeheven bij BVR 2015-09-11/13, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art. N2.
  <Opgeheven bij BVR 2015-09-11/13, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 14-11-2015>