14 FEBRUARI 2003. - Decreet houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid. (NOTA : Opgeheven bij DVR2012-07-06/13, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 31-12-2013) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-03-2003 en tekstbijwerking tot 09-08-2012)
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-4
TITEL II. - (Gemeentelijk jeugdbeleid). <DVR 2006-12-15/59, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
HOOFDSTUK I. - (Gemeentelijke jeugdbeleidsplannen en verantwoordingsnota's.) <DVR 2006-12-15/59, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
Art. 5-7
HOOFDSTUK II. - (Subsidiëring voor de opmaak en de uitvoering van gemeentelijke jeugdbeleidsplannen). <DVR 2006-12-15/59, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
Art. 8-9
HOOFDSTUK III. - Organisatie van het overleg en de advisering van het gemeentelijk jeugdbeleid.
Art. 10-15
TITEL III. - (Provinciaal jeugdbeleid.) <DVR 2006-12-15/59, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
HOOFDSTUK I. - (Provinciale jeugdbeleidsplannen en verantwoordingsnota's.) <DVR 2006-12-15/59, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
Art. 16-18
HOOFDSTUK II. - (Subsidiëring voor de opmaak en de uitvoering van provinciale jeugdbeleidsplannen.) <DVR 2006-12-15/59, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
Art. 19-20
HOOFDSTUK III. - Organisatie van het overleg en de advisering van het provinciaal jeugdbeleid.
Art. 21-26
TITEL IV. - Bevoegdheden van de Vlaamse regering.
Art. 27
TITEL V. - Opheffingsbepalingen, overgangsbepalingen en bepalingen over de inwerkingtreding.
Art. 28-31
2003036083 2003201610 2003201611 2006036179 2007035741 2007035744 2007035745 2010202909 2010202911
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Art.2. In dit decreet wordt verstaan onder :
1° jeugd : kinderen en jongeren van drie tot vijfentwintig jaar;
2° jeugdwerk : groepsgericht sociaal-cultureel werk op basis van niet-commerciële doelen voor of door de jeugd, die daaraan deelneemt op vrijwillige basis, in de sfeer van de vrije tijd, onder educatieve begeleiding en georganiseerd door particuliere jeugdverenigingen, of door gemeentelijke of provinciale openbare besturen;
3° particulier jeugdwerk : het jeugdwerk met een privaatrechtelijke status;
4° jeugdwerker : elke persoon die verantwoordelijkheid op zich neemt in jeugdwerk en aantoonbare ervaring heeft, of inspanningen levert op het vlak van vorming met betrekking tot jeugdwerk;
5° (plaatselijk jeugdwerk : jeugdwerk dat zich hoofdzakelijk binnen de gemeente of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ontwikkelt en dat zich kan richten op specifieke doelgroepen of specifieke gebieden binnen de gemeente;) <DVR 2006-12-15/59, art. 2, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
6° intergemeentelijk jeugdwerk : jeugdwerk dat voor een representatief aantal kinderen en jongeren uit een beperkt aantal aangrenzende gemeenten wordt opgezet en dat van dezelfde aard is als het plaatselijk jeugdwerk;
7° bovenlokaal :
a) wat niet van dezelfde aard is als het plaatselijk jeugdwerk of wat door de aard van de werking een beperkte doelgroep heeft in een groot recruteringsgebied;
b) waarvan de belangen het gemeentelijk niveau te boven gaan en toch de belangen van de gehele Vlaamse gemeenschap niet zodanig raken dat een Vlaamse beslissingsbevoegdheid wenselijk is;
8° provinciaal jeugdwerk :
a) de bovenlokale of provinciale tussenstructuren van de landelijke jeugdorganisaties;
b) de jeugdwerkinitiatieven met een bovenlokaal of provinciaal bereik;
(c) het provinciaal jeugdwerk kan zich richten op specifieke doelgroepen.) <DVR 2006-12-15/59, art. 2, 2>°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
9° kadervorming : de samenhangende opleiding en begeleiding van de verantwoordelijke en toekomstig verantwoordelijke personen die ermee belast zijn jeugdwerkinitiatieven te animeren en te begeleiden;
10° gemeentelijk jeugdwerkbeleid : het geheel van de beleidsmaatregelen van het gemeentebestuur ten aanzien van het plaatselijk of intergemeentelijk jeugdwerk;
11° gemeentelijk jeugdbeleid : het geheel van de beleidsmaatregelen van het gemeentebestuur ten aanzien van alle levenssituaties van kinderen en jongeren;
12° gemeentelijke jeugdraad : de gemeentelijke jeugdraad zoals bepaald in artikelen 10 tot 15 van dit decreet;-
13° provinciaal jeugdwerkbeleid : het geheel van de beleidsmaatregelen van het provinciebestuur ten aanzien van het provinciaal jeugdwerk;
14° provinciaal jeugdbeleid : het geheel van de beleidsmaatregelen van het provinciebestuur ten aanzien van alle levenssituaties van kinderen en jongeren :
15° provinciale jeugdraad : de provinciale jeugdraad zoals bepaald in artikelen 21 tot 26 van dit decreet;
16° het decreet van 1997 : het decreet van 17 december 1997 houdende subsidiëring van provinciebesturen inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid.
(17° interactief bestuur : de bestuursstijl waarmee een overheid streeft naar een permanente en intensieve dialoog met de bevolking en het maatschappelijk middenveld;
18° planningsjaar : het jaar dat voorafgaat aan de periode waarop het jeugdbeleidsplan betrekking heeft.) <DVR 2006-12-15/59, art. 2, 3°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
Art.3. De in dit decreet bedoelde jeugdwerkinitiatieven moeten de rechten van het kind eerbiedigen, zoals die gewaarborgd zijn in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, aangenomen in New York op 20 november 1989, en goedgekeurd bij het decreet van 15 mei 1991.
Art.4. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de (jeugdbeleidsplannen), bedoeld in artikelen 5 en 16, betrekking hebben op jeugdwerkinitiatieven die een kwaliteitsverbetering van de samenleving nastreven door een of meer van de volgende functies te vervullen : <DVR 2006-12-15/59, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
1° ontmoeting;
2° permanente groepsvorming;
3° spel en recreatie;
4° creativiteit;
5° amateuristische kunstbeoefening;
6° vorming;
7° kadervorming;
8° dienstverlening;
9° werken aan maatschappelijke en politieke veranderingen.
TITEL II. - (Gemeentelijk jeugdbeleid).
HOOFDSTUK I. - (Gemeentelijke jeugdbeleidsplannen en verantwoordingsnota's.)
Art.5. § 1. (De Vlaamse Regering verleent onder de voorwaarden, vastgesteld bij dit decreet, subsidies aan gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor de opmaak en uitvoering van een jeugdbeleidsplan.) <DVR 2006-12-15/59, art. 6, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
(Tweede lid opgeheven). <DVR 2006-12-15/59, art. 6, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 2. Het gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan omvat telkens een periode van drie jaar en moet goedgekeurd worden door de gemeenteraad tijdens het eerste en het vierde jaar van de bestuursperiode.
(Het jeugdbeleidsplan) van de Vlaamse Gemeenschapscommissie omvat telkens een periode van 5 jaar en gaat in op 1 januari van het tweede jaar dat volgt op de installatie van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Dat (jeugdbeleidsplan) moet goedgekeurd worden door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie tijdens het tweede jaar van de bestuursperiode. <DVR 2006-12-15/59, art. 6, 8°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 3. (Het gemeentelijk jeugdbeleidsplan bevat twee hoofdstukken en een financieel overzicht.
Hoofdstuk 1 Jeugdwerkbeleid beschrijft de wijze waarop een divers en toegankelijk, plaatselijk en intergemeentelijk jeugdwerkaanbod financieel, materieel en infrastructureel ondersteund zal worden, inclusief de kadervorming.
Hoofdstuk 2 Jeugdbeleid beschrijft een met de gemeentelijke jeugdraad overlegde keuze van beleidsmaatregelen met repercussies voor kinderen en jongeren. Daarnaast wordt er beschreven hoe het jeugdwerkbeleid aansluiting vindt bij andere beleidssectoren en overheden.
Het financieel overzicht voor de jeugdbeleidsplanperiode geeft een overzicht van de inkomsten en uitgaven voor jeugd in de laatst goedgekeurde jaarrekening en in de begroting van het planningsjaar, en een prognose voor de uitgaven in de verschillende jaren van de planperiode. Dat overzicht moet jaarlijks geactualiseerd worden met nieuwe gegevens uit begrotingen en jaarrekeningen.) <DVR 2006-12-15/59, art. 6, 3°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
(§ 3bis. Het jeugdbeleidsplan van de Vlaamse Gemeenschapscommissie bevat twee hoofdstukken en een financieel overzicht.
Hoofdstuk 1 Jeugdwerkbeleid beschrijft de wijze waarop een divers en toegankelijk, plaatselijk en intergemeentelijk jeugdwerkaanbod financieel, materieel en infrastructureel ondersteund zal worden, inclusief de kadervorming.
Hoofdstuk 2 Jeugdbeleid beschrijft een met de jeugdraad overlegde keuze van beleidsmaatregelen met repercussies voor kinderen en jongeren. Daarnaast wordt er beschreven hoe het jeugdwerkbeleid aansluiting vindt bij andere beleidssectoren en overheden.
De Vlaamse Gemeenschapscommissie moet in haar jeugdbeleidsplan beschrijven hoe ze, in samenwerking met deskundige en relevante actoren, de gemeentebesturen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal betrekken bij het voeren van een geïntegreerd jeugd- en jeugdwerkbeleid.
Het financieel overzicht voor de jeugdbeleidsplanperiode geeft een overzicht van de inkomsten en uitgaven voor jeugd in de laatst goedgekeurde jaarrekening en in de begroting van het planningsjaar, en een prognose voor de uitgaven in de verschillende jaren van de planperiode. Dat overzicht moet jaarlijks geactualiseerd worden met nieuwe gegevens uit begrotingen en jaarrekeningen.
§ 3ter. In de hoofdstukken, vermeld in § 3 en § 3bis, moeten de volgende elementen worden beschreven :
1° het proces en de analyse die hebben geleid tot de doelstellingen, met vermelding van de eventuele significante wijzigingen binnen het maatschappelijk kader die aanleiding hebben gegeven tot het formuleren van de doelstellingen;
2° de doelstellingen zelf;
3° de acties en de instrumenten voor het realiseren van de doelstellingen, met vermelding van de bijbehorende timing en financiële prognose;
4° de wijze waarop wordt ingespeeld op de prioriteiten van de Vlaamse Regering;
5° de wijze waarop men bij de uitvoering van het jeugdbeleidsplan de principes van een interactief bestuur in praktijk zal brengen.) <DVR 2006-12-15/59, art. 6, 4°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 4. De gemeenteraad keurt (het jeugdbeleidsplan) goed na een inspraakprocedure waarbij betrokken worden : <DVR 2006-12-15/59, art. 6, 8°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
1° de particuliere plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven;
2° kinderen en jongeren van drie tot vijfentwintig jaar;
3° (deskundigen inzake kinderen en jongeren, en inzake jeugdwerk;) <DVR 2006-12-15/59, art. 6, 5°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
(4° de gemeentelijke jeugdraden.) <DVR 2006-12-15/59, art. 6, 6°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaraan deze inspraak moet voldoen.
§ 5. De bepalingen van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de Vlaamse Gemeenschapscommissie (...). <DVR 2005-12-23/51, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 26-02-2006>
§ 6. (Opgeheven) <DVR 2006-12-15/59, art. 6, 7°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
Art.6. (Opgeheven) <DVR 2006-12-15/59, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
Art.7. § 1. (De gemeentebesturen kunnen de in artikel 8 vermelde subsidies ontvangen als de volgende documenten ingediend worden bij de Vlaamse Regering :
1° een jeugdwerkbeleidsplan, opgemaakt zoals bepaald in artikel 5, § 2, § 3, § 4 en § 6;
2° jaarlijks een verantwoordingsnota over de uitvoering van (het jeugdbeleidsplan); in die verantwoordingsnota (moeten eventuele bijsturingen van het jeugdbeleidsplan) worden aangegeven. Deze bijsturingen dienen omstandig te worden gemotiveerd. <DVR 2006-12-15/59, art. 8, 1° en 6°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels waaraan de verantwoordingsnota's over de uitvoering van (het jeugdbeleidsplan) moeten voldoen, en de wijze waarop ze tot stand komen.) <DVR 2005-12-23/51, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 26-02-2006> <DVR 2006-12-15/59, art. 8, 6°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 2. Een gemeentebestuur dat niet binnen de door de Vlaamse regering vastgestelde termijn een (jeugdbeleidsplan) indient, wordt door de Vlaamse regering aangemaand om dat alsnog te doen. Aan de gemeentelijke jeugdraad wordt een afschrift van die aanmaning gestuurd. <DVR 2006-12-15/59, art. 8, 6°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
(Als het gemeentebestuur na deze schriftelijke aanmaning toch in gebreke blijft, kunnen de plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven met een bereik of actieve werking in die gemeente en die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, een gezamenlijk jeugdwerkbeleidsplan indienen bij de Vlaamse Regering. In dit geval wordt de subsidie rechtstreeks uitbetaald aan de plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven, met dien verstande dat het totale subsidiebedrag per gemeente ten hoogste 80 procent kan zijn van het bedrag dat normaal aan het gemeentebestuur uitbetaald zou worden voor het jeugdwerkbeleid, zoals verdeeld in artikel 8, § 2bis.) <DVR 2006-12-15/59, art. 8, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
(Dat jeugdwerkbeleidsplan kan beperkt worden tot het hoofdstuk jeugdwerkbeleid en het financieel overzicht, vermeld in artikel 5, § 3.) <DVR 2006-12-15/59, art. 8, 3°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 3. De bepalingen van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
(In afwijking hiervan moet de verantwoordingsnota die wordt ingediend na afloop van het derde jaar van de planperiode, een volledige evaluatie, inclusief eventuele bijsturing, van het lopende jeugdbeleidsplan bevatten.) <DVR 2006-12-15/59, art. 8, 4°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
(§ 4. Op verzoek van de Vlaamse Regering moeten de gemeenten of de Vlaamse Gemeenschapscommissie met het oog op een monitoring van het lokale jeugdbeleid, maximaal één keer per jaar, gegevens ter beschikking stellen in de vorm die de Vlaamse Regering bepaalt.) <DVR 2006-12-15/59, art. 8, 5°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
HOOFDSTUK II. - (Subsidiëring voor de opmaak en de uitvoering van gemeentelijke jeugdbeleidsplannen).
Art.8.§ 1. [1 Het krediet dat op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap ter uitvoering van dit decreet voor de gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie wordt uitgetrokken, wordt voor 2011 bepaald op twintig miljoen tweehonderdachtentwintigduizend euro. Binnen de perken van het krediet goedgekeurd door het Vlaams Parlement kan de Vlaamse Regering bij de aanvang van elk werkingsjaar de hoogte van het jaarlijks toe te kennen subsidiebedrag aanpassen aan de evolutie van de gezondheidsindex.]1
§ 2. [Het krediet, vermeld in § 1, wordt verdeeld volgens de volgende criteria :
1° 6 procent wordt toegekend aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie ter uitvoering van het jeugdbeleidsplan in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorzover dat plan voldoet aan de criteria die gesteld worden in dit decreet. Vanaf 2008 wordt minstens één zesde van het bedrag dat op die manier toegekend wordt aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie, gereserveerd om tegemoet te komen aan de jeugdwerkprioriteit;
2° 94 procent wordt toegekend aan de gemeentebesturen van het Vlaamse Gewest ter uitvoering van de gemeentelijke jeugdbeleidsplannen. Van dat bedrag wordt 88 procent gereserveerd voor het gemeentelijk jeugdwerkbeleid. 12 procent wordt gereserveerd voor het gemeentelijk jeugdbeleid.] <DVR 2006-12-15/59, art. 10, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
[§ 2bis. Het budget voor het gemeentelijk jeugdwerkbeleid wordt verdeeld volgens de volgende criteria :
1° 60 procent wordt verdeeld op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar, onder de gemeentebesturen van het Vlaamse Gewest, en gereserveerd voor de uitvoering van de gemeentelijke jeugdbeleidsplannen, voor zover die plannen voldoen aan de criteria die gesteld worden in dit decreet;
2° 20 procent wordt, op basis van sociaal-geografische indicatoren, verdeeld onder de gemeentebesturen en gereserveerd voor de ondersteuning van jeugdwerkinitiatieven die de toegankelijkheid van het jeugdwerk verhogen voor alle kinderen en jongeren, en waarin gewerkt wordt met kinderen en jongeren die zich in een sociaal-cultureel of sociaal-economisch zwakke positie bevinden, onder de voorwaarden, die de Vlaamse Regering bepaalt;
3° 20 procent wordt gereserveerd voor de gemeentebesturen om tegemoet te komen aan de jeugdwerkprioriteit.
§ 2ter. Het budget voor het gemeentelijk jeugdbeleid wordt gereserveerd voor de gemeentebesturen om tegemoet te komen aan de prioriteit jeugdbeleid.] <DVR 2006-12-15/59, art. 10, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 3. Wanneer een gemeentebestuur of, bij ontstentenis van een gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan, het jeugdwerk geen of slechts gedeeltelijk aanspraak maakt op de subsidies, dan kan de Vlaamse regering deze middelen aanwenden voor andere doelen binnen het jeugdwerkbeleid.
Deze doelen moeten steeds het gemeentelijk of het intergemeentelijk [jeugdbeleid] ten goede komen. <DVR 2006-12-15/59, art. 10, 3°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
[§ 4. De Vlaamse Regering legt de prioriteiten, vermeld in § 2bis, 3°, en § 2ter, vast voor een periode van minstens drie jaar. Ze stelt die prioriteiten uiterlijk in de maand januari van het planningsjaar vast. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de verdeling van dit gedeelte van het krediet.] <DVR 2006-12-15/59, art. 10, 4°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
----------
(1)<DVR 2010-12-23/06, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.9. § 1. De subsidies die de gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (krachtens artikel 8, § 2, 1°, en § 2bis) ontvangen, kunnen uitsluitend aangewend worden voor de ondersteuning van plaatselijke of intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven. <DVR 2006-12-15/59, art. 11, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
Deze jeugdwerkinitiatieven moeten hun zetel hebben in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Op de zetel moeten in het Nederlands de gegevens over de werking, de leden, de vorming van de begeleiders en het financieel beheer aanwezig zijn.
De plaatselijke of intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven die gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad komen voor subsidiëring in aanmerking als ze het Nederlands gebruiken bij hun werking.
Komen in aanmerking voor subsidiëring :
1° de werkingskosten van plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven;
2° (de kosten voor de bouw, de verbouwing, de verwerving of het onderhoud van plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinfrastructuur, voor zover ze langdurig en in hoofdzaak worden gebruikt voor de werking van particuliere jeugdwerkinitiatieven) <DVR 2006-12-15/59, art. 11, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>culiere plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinfrastructuur.
§ 2. De gemeentebesturen zorgen ervoor dat de subsidies verdeeld worden op grond van een subsidiereglement, goedgekeurd in de gemeenteraad of, uitzonderlijk, een inschrijving op naam in de gemeentebegroting.
§ 3. Gemeentebesturen kunnen intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven ondersteunen als die jeugdwerkinitiatieven een bereik van een representatief aantal kinderen en jongeren of een actieve werking kunnen aantonen binnen het grondgebied van de gemeente in kwestie.
§ 4. De invoering of de afschaffing van de subsidiëring van wedden van het educatief personeel van plaatselijke of intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven moet door de gemeentebesturen bijzonder gemotiveerd worden in het gemeentelijk (jeugdbeleidsplan). De nadere regels hierover worden bepaald door de Vlaamse regering. <DVR 2006-12-15/59, art. 11, 3°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
HOOFDSTUK III. - Organisatie van het overleg en de advisering van het gemeentelijk jeugdbeleid.
Art.10. § 1. Met het oog op de organisatie van het overleg en de inspraak bij de voorbereiding en de uitvoering van het jeugdbeleid, inzonderheid de opmaak en de uitvoering van een gemeentelijk (jeugdbeleidsplan), erkent of richt elke gemeenteraad van het Vlaamse Gewest een of meer jeugdraden op. <DVR 2006-12-15/59, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
Er kunnen afzonderlijke jeugdraden worden opgericht voor delen van de gemeente in kwestie. In dat geval moet een overkoepelende jeugdraad worden geïnstalleerd waarin ten minste een vertegenwoordiger van alle erkende jeugdraden is opgenomen. Die overkoepelende jeugdraad krijgt de naam 'gemeentelijke jeugdraad'. Ook als de gemeenteraad slechts één jeugdraad erkent, wordt die zo genoemd.
§ 2. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad moeten door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie een of meer plaatselijke jeugdraden erkend en zo nodig opgericht worden.
De Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie kan daartoe jeugdraden erkennen die opgericht of erkend zijn door gemeenten van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorzover die raden het Nederlandstalige jeugdwerk bevorderen en hoofdzakelijk zijn samengesteld uit de vertegenwoordigers van de geïnteresseerde Nederlandstalige jeugdwerkinitiatieven en Nederlandstalige kinderen en jongeren uit deze gemeenten.
Wanneer de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie dergelijke jeugdraden erkent, dan moet een overkoepelende jeugdraad worden geïnstalleerd waarin ten minste één vertegenwoordiger van alle erkende jeugdraden is opgenomen.
De artikels in dit decreet betreffende de gemeentelijke jeugdraad zijn van overeenkomstige toepassing op de overkoepelende jeugdraad die geïnstalleerd is door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
§ 3. De bepalingen van artikelen 11 tot 15 van dit decreet zijn van overeenkomstige toepassing op de jeugdraden, erkend of opgericht door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, op de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en op het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, met dien verstande dat de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie de bevoegdheden van de gemeenteraad waarneemt en het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie de bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen.
Art.11. § 1. Zijn lid van de gemeentelijke jeugdraad :
1° de afgevaardigden van de geïnteresseerde plaatselijke of intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven die een actieve werking of rekrutering kunnen aantonen binnen het grondgebied van de gemeente in kwestie;
2° geïnteresseerde jeugd uit de gemeente, gecoöpteerd door de gemeentelijke jeugdraad.
§ 2. Politieke mandatarissen kunnen geen lid zijn van de gemeentelijke jeugdraad.
§ 3. Het lidmaatschap van de gemeentelijke jeugdraad kan niet als voorwaarde voor subsidiëring worden gesteld.
Art.12. Het college van burgemeester en schepenen wijst een of meer ambtenaren van de gemeente aan om de vergaderingen van de gemeentelijke jeugdraad bij te wonen en het secretariaat ervan waar te nemen.
Art.13. § 1. Het college van burgemeester en schepenen moet advies vragen aan de gemeentelijke jeugdraad over alle aangelegenheden inzake het (jeugdwerkbeleid en de uitvoering van het jeugdbeleidsplan). <DVR 2006-12-15/59, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 2. De gemeentelijke jeugdraad kan op eigen initiatief advies uitbrengen over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de jeugd of het jeugdwerk.
§ 3. Het college van burgemeester en schepenen moet bij het nemen van beslissingen eventuele afwijkingen op de uitgebrachte adviezen motiveren.
Art.14. De gemeenteraden bepalen de nadere voorwaarden van de werking van de gemeentelijke jeugdraad, en in elk geval :
1° de maatregelen waarmee het recht op informatie van de jeugdraad ten aanzien van het college van burgemeester en schepenen wordt gewaarborgd;
2° de termijn waarin het college van burgemeester en schepenen een gemotiveerd standpunt over de uitgebrachte adviezen inneemt;
3° maatregelen met betrekking tot de openbaarheid van de werkzaamheden van de jeugdraad.
Art.15. De gemeentelijke jeugdraad moet uiterlijk zes maanden na de installatie van een nieuwe gemeenteraad opnieuw worden erkend of opgericht. (...). <DVR 2006-12-15/59, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
TITEL III. - (Provinciaal jeugdbeleid.)
HOOFDSTUK I. - (Provinciale jeugdbeleidsplannen en verantwoordingsnota's.)
Art.16. § 1. De Vlaamse regering verleent onder de bij dit decreet bepaalde voorwaarden, subsidies aan provinciebesturen die een jeugdwerkbeleidsplan opmaken en uitvoeren.
§ 2. Het jeugdwerkbeleidsplan omvat telkens een periode van zes jaar en moet goedgekeurd worden door de provincieraad voor het einde van het eerste kalenderjaar dat volgt op de start van een nieuwe provinciale bestuursperiode.
§ 3. (...) <DVR 2005-12-23/51, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 26-02-2006>
§ 4. (Het provinciaal jeugdbeleidsplan bevat twee hoofdstukken en een financieel overzicht.
Hoofdstuk 1 Jeugdwerkbeleid beschrijft de wijze waarop een divers en toegankelijk, provinciaal jeugdwerkaanbod financieel, materieel en infrastructureel ondersteund zal worden, inclusief de kadervorming. Dit hoofdstuk bevat tevens de uitgangspunten en de wijze waarop een zo gevarieerd en zo gespreid mogelijk provinciaal jeugdwerk dat in hoge mate gericht is op het werken met gehandicapte jeugd, financiële, materiële en andere steun zal krijgen.
Hoofdstuk 2 Jeugdbeleid beschrijft een met de jeugdraad overlegde keuze van beleidsmaatregelen met gevolgen voor kinderen en jongeren. Daarnaast wordt er beschreven hoe het provinciaal jeugdwerkbeleid aansluiting vindt bij andere provinciale beleidssectoren en overheden, en hoe de provinciebesturen, in samenwerking met de deskundige en relevante actoren, de gemeentebesturen bij de opmaak van een gemeentelijk jeugdbeleidsplan en bij het voeren van een geïntegreerd jeugdbeleid zullen begeleiden en informeren.
Het financieel overzicht voor de jeugdbeleidsplanperiode geeft een overzicht van de inkomsten en uitgaven voor jeugd in de laatst goedgekeurde jaarrekening en in de begroting van het planningsjaar, en een prognose voor de uitgaven in de verschillende jaren van de planperiode. Dat overzicht moet jaarlijks geactualiseerd worden met nieuwe gegevens uit begrotingen en jaarrekeningen.) <DVR 2006-12-15/59, art. 17, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
(§ 4bis. In de hoofdstukken, vermeld in § 4, moeten de volgende elementen worden beschreven :
1° het proces en de analyse die hebben geleid tot de doelstellingen, met vermelding van de eventuele significante wijzigingen binnen het maatschappelijk kader die aanleiding hebben gegeven tot het formuleren van de doelstellingen;
2° de doelstellingen zelf;
3° de acties en de instrumenten voor het realiseren van de doelstellingen, met vermelding van de bijbehorende timing en financiële prognose;
4° de wijze waarop men bij de uitvoering van het jeugdbeleidsplan de principes van een interactief bestuur in praktijk zal brengen.) <DVR 2006-12-15/59, art. 17, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 5. (...) <DVR 2006-12-15/59, art. 17, 3°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 6. De provincieraad keurt (jeugdbeleidsplan) goed na een inspraakprocedure waarbij betrokken worden : <DVR 2006-12-15/59, art. 17, 5°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
1° de particuliere provinciale jeugdwerkinitiatieven;
2° (deskundigen inzake kinderen en jongeren, en inzake jeugdwerk;) <DVR 2006-12-15/59, art. 17, 4°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
3° de gemeentebesturen uit de provincie;
4° de gemeentelijke jeugdraden uit de provincie. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaraan deze inspraak moet voldoen.
Art.17. (Opgeheven) <DVR 2006-12-15/59, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
Art.18. § 1. (De provinciebesturen kunnen de in artikel 19 vermelde subsidies ontvangen als de volgende documenten ingediend worden bij de Vlaamse Regering :
1° een jeugdwerkbeleidsplan, opgemaakt zoals bepaald in artikel 16, § 2, § 4 en § 5;
2° Jaarlijks een verantwoordingsnota over de uitvoering van het jeugdwerkbeleidsplan. In die verantwoordingsnota (moeten eventuele bijsturingen van het jeugdbeleidsplan) worden aangegeven. Deze bijsturingen dienen omstandig te worden gemotiveerd. <DVR 2006-12-15/59, art. 19, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
De verantwoordingsnota die wordt ingediend na afloop van het derde jaar van de planperiode dient een volledige evaluatie, inclusief eventuele bijsturing, van het lopende jeugdwerkbeleidsplan te bevatten.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels waaraan de verantwoordingsnota's en de evaluatie na drie jaar over de uitvoering van (het jeugdbeleidsplan) moeten voldoen, en de wijze waarop ze tot stand komen.) <DVR 2005-12-23/51, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 26-02-2006> <DVR 2006-12-15/59, art. 19, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 2. Een provinciebestuur dat niet binnen de door de Vlaamse regering vastgestelde termijn een jeugdwerkbeleidsplan indient, wordt door de Vlaamse regering aangemaand om dat alsnog te doen. Aan de provinciale jeugdraad wordt een afschrift van die aanmaning toegestuurd.
HOOFDSTUK II. - (Subsidiëring voor de opmaak en de uitvoering van provinciale jeugdbeleidsplannen.)
Art.19.§ 1. [1 Het krediet dat op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap ter uitvoering van dit decreet voor de provinciebesturen wordt uitgetrokken, wordt voor 2011 bepaald op een miljoen driehonderdzesenzestigduizend euro. Binnen de perken van het krediet goedgekeurd door het Vlaams Parlement kan de Vlaamse Regering bij de aanvang van elk werkingsjaar de hoogte van het jaarlijks toe te kennen subsidiebedrag aanpassen aan de evolutie van de gezondheidsindex.]1
§ 2. 80 procent van dit krediet wordt, op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar, verdeeld onder de provinciebesturen van het Vlaamse Gewest, ter uitvoering van de provinciale [jeugdbeleidsplannen], voorzover die plannen voldoen aan de criteria die gesteld worden in dit decreet. <DVR 2006-12-15/59, art. 21, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 3. [20 % van het krediet wordt, op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar, verdeeld onder de provinciebesturen van het Vlaamse Gewest en gereserveerd voor de ondersteuning van jeugdwerk dat in hoge mate gericht is op het werken met gehandicapte jeugd.] <DVR 2006-12-15/59, art. 21, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 4. [...] <DVR 2006-12-15/59, art. 21, 3°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
----------
(1)<DVR 2010-12-23/06, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.20. § 1. De subsidies die de provinciebesturen krachtens dit decreet ontvangen, kunnen uitsluitend aangewend worden voor de ondersteuning van provinciale jeugdwerkinitiatieven. Die jeugdwerkinitiatieven moeten hun zetel hebben in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Op de zetel moeten in het Nederlands de gegevens over de werking, de leden, de vorming van de begeleiders en het financieel beheer aanwezig zijn. De jeugdwerkinitiatieven die gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad komen voor subsidiëring in aanmerking als ze het Nederlands gebruiken bij hun werking.
De subsidies kunnen alleen gebruikt worden voor de subsidiëring van :
1° de werkingskosten van particuliere provinciale jeugdwerkinitiatieven binnen de provincie;
2° de kosten voor de bouw, de verbouwing, de verwerving of het onderhoud van particuliere provinciale jeugdwerkinfrastructuur.
§ 2. De provinciebesturen zorgen ervoor dat de subsidies verdeeld worden op grond van een subsidiereglement, goedgekeurd in de provincieraad, of, uitzonderlijk, een inschrijving op naam in de begroting.
§ 3. Provinciebesturen kunnen voor de ondersteuning van jeugdwerkinitiatieven die de provinciegrenzen overschrijden onderling overeenkomsten sluiten.
§ 4. De invoering of de afschaffing van de subsidiëring van wedden van het educatief personeel van jeugdwerkinitiatieven moet door de provinciebesturen bijzonder gemotiveerd worden in het (jeugdbeleidsplan). <DVR 2006-12-15/59, art. 22, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
(§ 5. De provinciebesturen kunnen op verzoek van de gemeentebesturen, intergemeentelijke jeugddiensten subsidiëren.) <DVR 2006-12-15/59, art. 22, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
HOOFDSTUK III. - Organisatie van het overleg en de advisering van het provinciaal jeugdbeleid.
Art.21. § 1. Met het oog op de organisatie van het overleg en de inspraak bij de voorbereiding en de uitvoering van het jeugdbeleid, inzonderheid de opmaak en de uitvoering van een provinciaal (jeugdbeleidsplan), erkent of richt elke provincieraad uit het Vlaamse Gewest een of meer jeugdraden op. <DVR 2006-12-15/59, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 2. Er kunnen afzonderlijke jeugdraden worden opgericht voor delen van de provincie in kwestie. In dat geval moet een overkoepelende jeugdraad worden geïnstalleerd waarin ten minste een vertegenwoordiger van alle erkende jeugdraden is opgenomen. Die overkoepelende jeugdraad krijgt de naam 'provinciale jeugdraad'. Ook als de provincieraad slechts één jeugdraad erkent, wordt die zo genoemd.
Art.22. 1. Zijn lid van de provinciale jeugdraad :
1° de afgevaardigden van de geïnteresseerde provinciale jeugdwerkinitiatieven die een actieve werking kunnen aantonen binnen het grondgebied van de provincie in kwestie;
2° geïnteresseerde vertegenwoordigers van de gemeentelijke jeugdraden uit de provincie in kwestie, gecoöpteerd door de provinciale jeugdraad;
3° geïnteresseerde jeugd uit de provincie, gecoöpteerd door de provinciale jeugdraad.
§ 2. Politieke mandatarissen kunnen geen lid zijn van de provinciale jeugdraad.
§ 3. Het lidmaatschap van de provinciale jeugdraad kan niet als voorwaarde voor subsidiëring worden gesteld.
Art.23. De bestendige deputatie wijst een of meer ambtenaren van de provincie aan om de vergaderingen van de provinciale jeugdraad bij te wonen en het secretariaat ervan waar te nemen.
Art.24. § 1. De bestendige deputatie moet advies vragen aan de provinciale jeugdraad over alle aangelegenheden inzake het jeugdwerkbeleid, (en de uitvoering van het jeugdbeleidsplan). <DVR 2006-12-15/59, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 2. De provinciale jeugdraad kan op eigen initiatief advies uitbrengen over alle aangelegenheden die de jeugd of het jeugdwerk aanbelangen.
§ 3. De bestendige deputatie moet bij het nemen van beslissingen eventuele afwijkingen op de uitgebrachte adviezen motiveren.
Art.25. De bestendige deputatie bepaalt de nadere voorwaarden van de werking van de provinciale jeugdraad en in elk geval :
1° de maatregelen waarmee het recht op informatie van de jeugdraad ten aanzien van de bestendige deputatie wordt gewaarborgd;
2° de termijn waarin de bestendige deputatie een gemotiveerd standpunt over de uitgebrachte adviezen inneemt;
3° maatregelen met betrekking tot de openbaarheid van de werkzaamheden van de jeugdraad.
Art.26. De provinciale jeugdraad moet uiterlijk zes maanden na de installatie van een nieuwe provincieraad opnieuw worden erkend of opgericht. De bestendige deputatie brengt de Vlaamse Gemeenschap hiervan op de hoogte binnen 20 dagen.
TITEL IV. - Bevoegdheden van de Vlaamse regering.
Art.27. De Vlaamse regering bepaalt de procedure en de regels met betrekking tot :
1° de aanvragen tot subsidiëring door de gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, respectievelijk de provinciebesturen, ter uitvoering van dit decreet;
2° de wijze waarop jeugdwerkinitiatieven, gemeentelijke en provinciale jeugdraden, bezwaar kunnen aantekenen bij de Vlaamse regering tegen de goedkeuring (en uitvoering) van het (jeugdbeleidsplan), (of de verantwoordingsnota over de uitvoering van het jeugdwerkbeleidsplan door het daartoe bevoegde orgaan); <DVR 2005-12-23/51, art. 8, 1°, 002; Inwerkingtreding : 26-02-2006> <DVR 2006-12-15/59, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
(2°bis de maatregelen die de Vlaamse Regering kan nemen als vastgesteld wordt dat de beleidsmaatregelen beschreven in een ingediend (jeugdbeleidsplan) niet worden uitgevoerd;) <DVR 2005-12-23/51, art. 8, 2°, 002; Inwerkingtreding : 26-02-2006> <DVR 2006-12-15/59, art. 25, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
3° de controle op de aanwending van subsidies;
4° de wijze waarop de subsidies worden uitbetaald.
(Bij het bepalen van de nadere regels waaraan het gemeentelijke (jeugdbeleidsplan), het (jeugdbeleidsplan) van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, het provinciale jeugdwerkbeleidsplan en de jaarlijkse verantwoordingsnota's over de uitvoering van deze plannen moeten voldoen en van de wijze waarop ze tot stand komen, zorgt de Vlaamse Regering ervoor dat de opgelegde administratieve verplichtingen verantwoord zijn met het oog op hun beleidsmatige doelmatigheid en dito noodzakelijkheid en dat zij tevens beantwoorden aan het evenredigheidscriterium.) <DVR 2005-12-23/51, art. 8, 3°, 002; Inwerkingtreding : 26-02-2006>
TITEL V. - Opheffingsbepalingen, overgangsbepalingen en bepalingen over de inwerkingtreding.
Art.28. De volgende decreten worden opgeheven :
1° het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij de decreten van 22 november 1995, 20 december 1996,12 mei 1998, 22 december 1999, 6 juli 2001 en 5 juli 2002;
2° het decreet van 17 december 1997 houdende subsidiëring van provinciebesturen inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij de decreten van 19 december 1998 en 22 december 2000, met uitzondering van artikel 9, 2°bis, dat wordt opgeheven op 31 december 2008.
Art.29. (Opgeheven) <DVR 2005-12-23/51, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 26-02-2006>
Art.30. § 1. (In afwijking van artikel 16, § 2, dienen de provincies in 2003 een (jeugdbeleidsplan) in dat geldt voor de periode 2003-2007.) <DVR 2005-12-23/51, art. 10, 1°, 002; Inwerkingtreding : 26-02-2006> <DVR 2006-12-15/59, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2007>
§ 2. In afwijking van artikel 19, § 2, § 3 en § 4, van dit decreet, worden voor de jeugdwerkbeleidsplanperiode 2003-2007 de volgende maatregelen genomen :
1° van het krediet, bepaald in artikel 19, § 1, wordt in 2003 vijf zesde, in 2004 vier zesde, in 2005 drie zesde, in 2006 twee zesde en in 2007 een zesde van het totale bedrag dat door de provinciebesturen verplicht toegekend is op basis van het decreet van 1997, artikel 9, 2°bis, voorafgenomen;
2° het in 1° voorafgenomen bedrag wordt verdeeld onder de provinciebesturen die, op basis van het decreet van 1997, artikel 9, 2°bis, gesubsidieerde jeugdwerkinitiatieven op hun grondgebied hebben. De verdeling gebeurt in verhouding tot de subsidies die in 2002 door de provinciebesturen aan deze jeugdwerkinitiatieven verplicht werden toegekend;
3° het na 1° verkregen saldo wordt voor de jeugdwerkbeleidsplanperiode 2003-2007, als volgt verdeeld onder de provinciebesturen :
a) 80 procent wordt onder de provinciebesturen van het Vlaamse Gewest verdeeld op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar;
b) 20 procent van dit krediet wordt, op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar, verdeeld onder de provinciebesturen van het Vlaamse Gewest die een extra hoofdstuk, zoals bepaald in artikel 16, § 5, hebben opgemaakt en uitgevoerd;
c) het aandeel van de provinciebesturen die geen extra hoofdstuk, zoals bepaald in artikel 16, § 5, opmaken en uitvoeren, wordt, op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar, verdeeld onder alle provinciebesturen van het Vlaamse Gewest.
4° voor de ondersteuning van het jeugdwerk dat in hoge mate gericht is op het werken met gehandicapte jeugd moet, voor de jeugdwerkbeleidsplanperiode 2003-2007, jaarlijks minstens het hoogste van de volgende bedragen worden aangewend :
a) in 2003 een zesde, in 2004 twee zesde, in 2005 drie zesde, in 2006 vier zesde, in 2007 vijf zesde van het bedrag zoals bepaald in 3°, b);
b) het in 1° bepaalde bedrag.
§ 3. (...) <DVR 2005-12-23/51, art. 10, 2°, 002; Inwerkingtreding : 26-02-2006>
Art. 31. Dit decreet treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 14 februari 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering,
P. DEWAEL
De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken,
P. VAN GREMBERGEN.