12 SEPTEMBER 2003. - Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, inzake het voeren van een gemeentelijk en intergemeentelijk jeugd- en jeugdwerkbeleid. (NOTA : Opgeheven bij BVR2012-12-21/37, art. 7, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2014) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-11-2003 en tekstbijwerking tot 23-01-2013)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Subsidiëring.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Voorwaarden waaraan de inspraak moet voldoen.
Art. 3
HOOFDSTUK IV. - Het (jeugdbeleidsplan). <BVR 2007-01-26/53, art. 4; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
Afdeling I. - Inhoud en vorm.
Art. 4
Afdeling II. - Procedure.
Art. 5
HOOFDSTUK V. - Jaarplan.
Art. 6
HOOFDSTUK VI. - (Verantwoordingsnota.) <BVR 2006-06-16/41, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
Art. 7
HOOFDSTUK VII. - Invoering of afschaffing van wedden van het educatief personeel.
Art. 8
HOOFDSTUK VIII. - (Bezwaar bij de minister.) <BVR 2006-06-16/41, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
Art. 9
HOOFDSTUK IX. - Uitbetaling en terugvordering van subsidies.
Art. 10
HOOFDSTUK X. - Jeugdwerkbeleidsplannen van de jeugdwerkinitiatieven samen.
Art. 11
HOOFDSTUK XI. - (Slotbepalingen.) <BVR 2007-01-26/53, art. 12; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
Art. 12, 12bis, 12ter, 12quater, 13-15
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° het college : het college van burgemeester en schepenen;
2° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de Jeugd;
3° het decreet: het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid;
4° het planningsjaar : het kalenderjaar dat aan de periode voorafgaat waarop het jeugdwerkbeleidsplan betrekking heeft;
5° (de afdeling Jeugd: de afdeling Jeugd van het agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen van het Vlaams Ministerie van Cultuur, Jeugd, Sport en Media;) <BVR 2007-01-26/53, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
(6° een plaatsbezoek: een gesprek in de gemeente met de afdeling Jeugd, waarbij wordt nagegaan of het jeugdbeleidsplan wordt uitgevoerd zoals het aanvaard is voor subsidiëring.) <BVR 2007-01-26/53, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
HOOFDSTUK II. - Subsidiëring.
Art.2. § 1. Het krediet, beschikbaar krachtens (artikel 8, § 2bis, 2°, van het decreet), wordt verdeeld als bepaald in § 2 tot en met § 7. <BVR 2007-01-26/53, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 2. (Voor elke gemeente wordt de relatieve maatschappelijke achterstelling bij kinderen en jongeren vastgesteld aan de hand van acht indicatoren en worden de verkregen aantallen per indicator omgezet in percentages die de verhouding uitdrukken tussen de aanwezigheid van de vermelde groep in de gemeente en de aanwezigheid ervan in het Vlaamse Gewest.
Die acht indicatoren zijn :
1° het gemiddelde aantal inwoners, jonger dan 25 jaar, uit een land dat niet behoort tot de groep van de rijkste landen, zoals bepaald in de " statistical profiles of LDCs (Least Developed Countries), 2001 " van de Unctad;
2° het gemiddelde aantal kinderen, geboren in kansarme gezinnen, volgens de typologie van Kind en Gezin;
3° het gemiddelde aantal jongeren onder maatregel, zonder of met kosten, binnen de bijzondere jeugdbijstand;
4° het gemiddelde aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, jonger dan 25 jaar;
5° het gemiddelde aantal leefloners, jonger dan 25 jaar;
6° het gemiddelde aantal kinderen en jongeren die onderwijs volgen in de types 1, 3 en 8 van het buitengewoon lager onderwijs, opgeteld bij het aantal leerlingen in de types 1, 2 en 3 van het buitengewoon secundair onderwijs;
7° het gemiddelde aantal jongeren in het deeltijds onderwijs;
8° het gemiddelde aantal jongeren in het gewoon voltijds secundair beroepsonderwijs.) <BVR 2007-01-26/53, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 3. (De percentages, vermeld in § 2, worden per gemeente opgeteld. Hierbij wordt onderstaande weging in acht genomen: de indicatoren, vermeld in § 2, tweede lid, 6°, 7° en 8°, tellen elk slechts voor een derde. Het verkregen resultaat wordt gedeeld door 6.) <BVR 2007-01-26/53, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 4. (Als het in § 3 verkregen resultaat hoger is dan het aandeel van die gemeente in het totale aantal inwoners, jonger dan 25 jaar, in het Vlaamse Gewest, dan wordt die gemeente geselecteerd. Alleen de geselecteerde gemeenten worden verder in aanmerking genomen voor de toekenning van een subsidie krachtens § 1.) <BVR 2007-01-26/53, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 5. Opdat de indicatoren bij de subsidieberekening hetzelfde gewicht zouden behouden, worden de percentages per gemeente verhoudingsgewijs herberekend. Het beschikbare krediet wordt verdeeld over de geselecteerde gemeenten naar rato van deze herberekende percentages.
§ 6. Het bedrag wordt, indien nodig, verhoogd tot maximaal 80 procent van de subsidies die toegekend werden op basis van de werking voor 1998, bedoeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse regering van 22 december 1993 betreffende de subsidiëring van gemeentebesturen en van de Vlaamse Gemeenschapscommissie die een jeugdwerkbeleid voeren voor (maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren). Zodoende is voor deze gemeenten de subsidie krachtens (artikel 8, § 2bis, 2°, van het decreet), van het decreet, opgeteld bij de subsidie krachtens (artikel 8, § 2bis, 1°, van het decreet), maximaal gelijk aan het totale subsidiebedrag voor 2000. <BVR 2007-01-26/53, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
Het bedrag dat nodig is om te komen tot die verhoging, wordt, evenredig met het volgens § 5 vastgestelde percentage, verminderd bij de andere gemeenten, geselecteerd volgens § 4.
§ 7. In het (jeugdbeleidsplan) moet het college aantonen in welke mate de jeugdwerkinitiatieven die in het kader van dit artikel voor ondersteuning zijn voorgesteld, voorzien in de behoeften van kinderen en jongeren die leven in situaties die sterk bepaald worden door : <BVR 2007-01-26/53, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
1° het behoren tot een etnisch-culturele minderheid;
2° armoede;
3° lage scholing.
(4° problematische opvoedingssituaties of als misdrijf omschreven feiten.) <BVR 2007-01-26/53, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
Hierbij besteedt het college aandacht aan de geografische spreiding en de spreiding volgens leeftijd en geslacht.
HOOFDSTUK III. - Voorwaarden waaraan de inspraak moet voldoen.
Art.3. Om de inspraak van alle betrokkenen, genoemd in artikel 5, § 4, van het decreet te waarborgen, moet het college bij het opstellen van het (jeugdbeleidsplan) : <BVR 2007-01-26/53, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
1° alle belanghebbenden informeren over de wijze waarop het (jeugdbeleidsplan) tot stand zal komen; <BVR 2007-01-26/53, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
2° ervoor zorgen dat alle betrokkenen de documenten over de opmaak van het (jeugdbeleidsplan) kunnen inzien; <BVR 2007-01-26/53, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
3° (het jeugdbeleidsplan) aan de gemeentelijke jeugdraad voorleggen. <BVR 2007-01-26/53, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
De gemeentelijke jeugdraad moet over een periode van ten minste 30 dagen beschikken om zijn advies over (het jeugdbeleidsplan) te formuleren. <BVR 2007-01-26/53, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
HOOFDSTUK IV. - Het (jeugdbeleidsplan).
Afdeling I. - Inhoud en vorm.
Art.4. § 1. (opgeheven) <BVR 2007-01-26/53, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 2. (In het hoofdstuk 1. Jeugdwerkbeleid moeten ook de doelstellingen inzake diversiteit en toegankelijkheid opgenomen worden op basis waarvan het krediet wordt verdeeld waarop het gemeentebestuur aanspraak kan maken krachtens artikel 2.) <BVR 2007-01-26/53, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 3. (opgeheven) <BVR 2007-01-26/53, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 4. Het (jeugdbeleidsplan) moet in een vlotte en regelmatige uitbetaling van de subsidies aan de jeugdwerkinitiatieven voorzien. (...) <BVR 2007-01-26/53, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 5. (opgeheven) <BVR 2007-01-26/53, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 6. De minister bepaalt de vorm waarin het (jeugdbeleidsplan) moet worden ingediend. <BVR 2007-01-26/53, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
Afdeling II. - Procedure.
Art.5. § 1. (De afdeling Jeugd) deelt jaarlijks aan elk gemeentebestuur het geraamde bedrag mee waarop de gemeente recht heeft op basis van artikel 8, § 2, van het decreet. <BVR 2007-01-26/53, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 2. (Het college kan tot uiterlijk 1 juni van het planningsjaar een voorontwerp van (jeugdbeleidsplan) voor advies indienen bij (de afdeling Jeugd). Op de dag van verzending van het voorontwerp van (jeugdbeleidsplan) aan de administratie Jeugd brengt het college de gemeentelijke jeugdraad daarvan op de hoogte.) <BVR 2006-06-16/41, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 3. (opgeheven) <BVR 2006-06-16/41, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
§ 4. (De afdeling Jeugd) stuurt binnen 60 dagen na ontvangst van het (voorontwerp) van (jeugdbeleidsplan) een met redenen omkleed advies naar het college. Dit advies handelt uitsluitend over het naleven van de formele vereisten, bepaald in het decreet en in dit besluit. (De afdeling Jeugd) bezorgt tevens een kopie van het advies aan de gemeentelijke jeugdraad. <BVR 2006-06-16/41, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 5. (Voor 15 oktober van het planningsjaar legt het college het ontwerp van (jeugdbeleidsplan) samen met het advies van de gemeentelijke jeugdraad en in voorkomend geval het advies van (de afdeling Jeugd), ter goedkeuring aan de gemeenteraad voor.) <BVR 2006-06-16/41, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 6. (Het college stuurt het door de gemeenteraad goedgekeurde jeugdbeleidsplan uiterlijk twintig dagen na de goedkeuring ervan naar de afdeling Jeugd, en bezorgt een kopie ervan aan de gemeentelijke jeugdraad.
Het advies van de gemeentelijke jeugdraad en het antwoord van het college op dit advies dienen bij het jeugdbeleidsplan te worden gevoegd.) <BVR 2007-01-26/53, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 7. (De minister aanvaardt of weigert het (jeugdbeleidsplan) voor subsidiëring en deelt zijn beslissing uiterlijk (zestig dagen) na ontvangst van het (jeugdbeleidsplan) aan het college en aan de gemeentelijke jeugdraad mee. Indien binnen die termijn geen beslissing aan het college is verstuurd, wordt ervan uitgegaan dat de minister het (jeugdbeleidsplan) voor subsidiëring aanvaardt.) <BVR 2006-06-16/41, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 8. (opgeheven) <BVR 2007-01-26/53, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
HOOFDSTUK V. - Jaarplan.
Art.6. (opgeheven) <BVR 2006-06-16/41, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
HOOFDSTUK VI. - (Verantwoordingsnota.)
Art.7. § 1. (De verantwoordingsnota bevat een verklaring van het college van burgemeester en schepenen, het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de plaatselijke jeugdwerkinitiatieven, vermeld in artikel 7, § 2, van het decreet, waarin wordt gesteld dat het jeugdbeleidsplan in het betreffende jaar werd uitgevoerd zoals gepland en dat voldoende subsidiabele uitgaven werden gedaan. Hierbij hoort een argumentatie bij de doelstellingen van het plan die anders of niet werden uitgevoerd.) <BVR 2007-01-26/53, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
(In de verantwoordingsnota moet een beeld worden gegeven van de uitgaven voor het jeugd- en jeugdwerkbeleid door het financieel overzicht in te vullen en te actualiseren.) <BVR 2007-01-26/53, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
Als referentiedocument wordt hiervoor de begrotingsrekening van het jaar voordien genomen. Indien de gemeente toch de eigen inspanningen heeft verminderd, dan moet het college in (de verantwoordingsnota) deze vermindering grondig motiveren. <BVR 2006-06-16/41, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
(De verantwoordingsnota) bevat een overzicht van de verdeling van de middelen over de verschillende jeugdwerkinitiatieven. <BVR 2006-06-16/41, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
(In de verantwoordingsnota moeten eventuele (wijzigingen van de doelstellingen in het jeugdbeleidsplan) worden opgenomen. Die bijsturingen moeten omstandig worden gemotiveerd. Indien het college beslist om zelf via de eigen diensten een concrete actie in te vullen, hoewel een particulier jeugdwerkinitiatief zich aanbiedt om dat te doen, dan moet de argumentatie hiervoor worden opgenomen in de verantwoordingsnota.) <BVR 2006-06-16/41, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
(§ 1bis. De Vlaamse Gemeenschapscommissie moet na het derde jaar van de beleidsplanperiode het lopende beleidsplan tussentijds evalueren, waarbij de volgende actoren moeten worden geraadpleegd :
1° de Nederlandstalige, particuliere jeugdwerkinitiatieven van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
2° deskundigen inzake jeugdaangelegenheden;
3° de gemeentebesturen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° de plaatselijke jeugdraden, erkend of opgericht door de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Een verslag van die tussentijdse evaluatie maakt deel uit van de verantwoordingsnota die na afloop van het derde jaar van de planperiode moet worden opgemaakt.) <BVR 2007-01-26/53, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 2. (De verantwoordingsnota wordt jaarlijks voor advies voorgelegd aan de gemeentelijke jeugdraad. Die krijgt ten minste dertig dagen tijd om zijn advies te formuleren.) <BVR 2006-06-16/41, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
§ 3. (De verantwoordingsnota moet door het college worden goedgekeurd. Als het (jeugdbeleidsplan) wordt gewijzigd zoals bepaald in § 1, dan moet de verantwoordingsnota ter goedkeuring worden voorgelegd aan de gemeenteraad.) <BVR 2006-06-16/41, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 4. (De verantwoordingsnota moet samen met het advies van de gemeentelijke jeugdraad (...), jaarlijks voor 1 juni aan (de afdeling Jeugd) worden bezorgd. Op gemotiveerd verzoek kan (de afdeling Jeugd) een afwijking toestaan op die datum. (De afdeling Jeugd) bezorgt binnen zeven werkdagen een ontvangstmelding aan het college en de gemeentelijke jeugdraad.) <BVR 2006-06-16/41, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 5. (De afdeling Jeugd) bepaalt de vorm waarin (de verantwoordingsnota) moet worden ingediend. <BVR 2006-06-16/41, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
HOOFDSTUK VII. - Invoering of afschaffing van wedden van het educatief personeel.
Art.8. § 1. (opgeheven) <BVR 2007-01-26/53, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 2. De afschaffing of vermindering van weddensubsidiëring van het educatief personeel van een lokaal jeugdwerkinitiatief moet worden besproken bij de opmaak van een nieuw (jeugdbeleidsplan). <BVR 2007-01-26/53, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
In uitzonderlijke gevallen kan ook tussentijds beslist worden tot de afschaffing van weddensubsidiëring. In dat geval moet het college (het betrokken jeugdwerkinitiatief hierover horen en het advies vragen van de gemeentelijke jeugdraad). Het college moet het ontwerp van de met redenen omklede beslissing aan (de afdeling Jeugd) voor advies voorleggen, samen met het proces-verbaal van de hoorzitting. <BVR 2006-06-16/41, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
(De administratie Jeugd) verstrekt haar met redenen omklede advies binnen 30 dagen na ontvangst van het ontwerp van beslissing, nadat het college en het jeugdwerkinitiatief op nuttige wijze hun standpunt aan (de administratie Jeugd) hebben kunnen meedelen. <BVR 2006-06-16/41, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
§ 3. (De beslissing tot stopzetting door de gemeenteraad van weddesubsidiëring) kan slechts uitwerking hebben ten minste 3 maanden na het nemen van de beslissing. In elk geval moet het college de geplande subsidiëring voortzetten tot het initiatief aan alle wettelijke verplichtingen inzake de stopgezette tewerkstelling kan hebben voldaan. <BVR 2007-01-26/53, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
HOOFDSTUK VIII. - (Bezwaar bij de minister.)
Art.9. § 1. De gemeentelijke jeugdraad of één of meer plaatselijke of intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven samen, die menen dat hun rechten in het kader van het gemeentelijk (jeugdbeleidsplan) geschaad worden, kunnen een gemotiveerd bezwaarschrift indienen (tegen de goedkeuring of uitvoering van het jeugdbeleidsplan, of tegen de goedkeuring van de verantwoordingsnota). <BVR 2006-06-16/41, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
(Het bezwaarschrift moet verstuurd worden aan (de afdeling Jeugd). Die bezorgt binnen zeven werkdagen zowel aan de indiener als aan het betrokken gemeentebestuur, als aan de gemeentelijke jeugdraad van de betrokken gemeente, een ontvangstmelding.) <BVR 2006-06-16/41, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
Het bezwaarschrift tegen de goedkeuring van het (jeugdbeleidsplan) moet verstuurd worden aan (de afdeling Jeugd) binnen een termijn van dertig dagen na de goedkeuring van het (jeugdbeleidsplan), door de gemeenteraad. <BVR 2006-06-16/41, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
(Tegen de uitvoering van het jeugdbeleidsplan of de goedkeuring van de verantwoordingsnota kan een bezwaar worden ingediend tot dertig dagen na de ontvangst door de afdeling Jeugd van de verantwoordingsnota over het jaar in kwestie.) <BVR 2007-01-26/53, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 2. (De minister spreekt zich uit over het bezwaarschrift binnen een termijn van vijftig dagen na de ontvangst van het bezwaarschrift. De afdeling Jeugd verstuurt het besluit uiterlijk de laatste dag van die termijn nadat het college, de gemeentelijke jeugdraad en eventueel de indiener van het bezwaar uitgenodigd werden om hun standpunt te verduidelijken.) <BVR 2007-01-26/53, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
HOOFDSTUK IX. - Uitbetaling en terugvordering van subsidies.
Art.10. § 1. (Als de minister het (jeugdbeleidsplan) voor subsidiëring heeft aanvaard, wordt jaarlijks een voorschot uitbetaald voor het betreffende begrotingsjaar van de beleidsplanperiode.) <BVR 2006-06-16/41, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 2. Als (de afdeling Jeugd) (de verantwoordingsnota) heeft aanvaard, wordt het saldo van de subsidies uitbetaald voor 31 december van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar. <BVR 2006-06-16/41, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 3. (Indien uit de verantwoordingsnota van het voorbije jaar, uit plaatsbezoeken van (de afdeling Jeugd) of uit een bezwaarschrift, blijkt dat (de doelstellingen in het jeugdbeleidsplan niet werden uitgevoerd) en daar geen afdoende motivatie voor bestaat, of als blijkt dat de gemeente minder subsidiabele uitgaven heeft gerealiseerd dan de gereserveerde subsidies voor het betreffende jaar, dan wordt het saldo evenredig beperkt en worden de eventueel te veel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.) <BVR 2006-06-16/41, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 4. Indien uit (de verantwoordingsnota) van het voorbije jaar blijkt dat het college de subsidie, toegekend volgens (artikel 8, § 2bis, 2°, van het decreet), voor het betreffende jaar niet heeft aangewend voor de ondersteuning van de specifieke inspanningen die jeugdwerkinitiatieven leveren voor (maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren) zoals bepaald in artikel 2, § 7, dan wordt het niet-aangewende deel in mindering gebracht op de subsidie waarop het gemeentebestuur aanspraak kan maken. Hiertoe wordt het saldo beperkt en worden de (eventueel) te veel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. <BVR 2006-06-16/41, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
HOOFDSTUK X. - Jeugdwerkbeleidsplannen van de jeugdwerkinitiatieven samen.
Art.11. § 1. Als er geen gemeentelijk (jeugdbeleidsplan) is, verzoekt (de afdeling Jeugd) de plaatselijke jeugdwerkinitiatieven samen een (jeugdbeleidsplan) in te dienen voor 1 juni van het eerste jaar van de (jeugdbeleidsplanperiode). De plaatselijke jeugdwerkinitiatieven samen kunnen in hun (jeugdbeleidsplan) ook inspelen (op de prioriteit voor het jeugdwerkbeleid). <BVR 2006-06-16/41, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 2. (opgeheven) <BVR 2006-06-16/41, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
§ 3. (Als de minister het jeugdwerkbeleidsplan heeft aanvaard voor subsidiëring, dan zal de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks een voorschot van 90 % van de vermoedelijke subsidie toekennen. Het voorstel voor de verdeling van de subsidies over de verschillende jeugdwerkinitiatieven van de gemeente moet jaarlijks, uiterlijk in samenhang met de verantwoordingsnota over het vorige jaar, worden bezorgd aan (de afdeling Jeugd).) <BVR 2006-06-16/41, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
§ 4. (De jeugdwerkinitiatieven moeten jaarlijks voor 1 juni van het jaar dat volgt op het jaar waarop de nota betrekking heeft, een verantwoordingsnota indienen bij (de afdeling Jeugd).) <BVR 2006-06-16/41, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
Als (de afdeling Jeugd) (de verantwoordingsnota) heeft aanvaard, wordt het saldo van de subsidies aan elk van de jeugdwerkinitiatieven, opgenomen in het jeugdwerkbeleidsplan, uitbetaald vóór 31 december van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar. <BVR 2006-06-16/41, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006> <BVR 2007-01-26/53, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
(lid opgeheven) <BVR 2006-06-16/41, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
De jeugdwerkinitiatieven moeten dit werkings- en financieel verslag indienen bij (het intern verzelfstandigd agentschap Sociaal-cultureel Werk) voor 1 juni van het jaar dat volgt op het jaar waarop het verslag betrekking heeft. <BVR 2004-06-11/38, art. 14, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
HOOFDSTUK XI. - (Slotbepalingen.)
Art.12. Het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 ter uitvoering van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en van de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, wordt opgeheven.
Art. 12bis. (opgeheven) <BVR 2007-01-26/53, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
Art. 12ter. (opgeheven) <BVR 2007-01-26/53, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
Art. 12quater. <Ingevoegd bij BVR 2007-01-26/53, art. 14; Inwerkingtreding : 18-06-2007> In afwijking van artikel 5, § 2, kan het college tot uiterlijk 1 september 2007 een voorontwerp van jeugdbeleidsplan 2008-2010 voor advies indienen bij de afdeling Jeugd.
In afwijking van artikel 5, § 5, moet het college het jeugdbeleidsplan 2008-2010 uiterlijk op 31 december 2007 ter goedkeuring voorleggen aan de gemeenteraad.
Art.13. <BVR 2007-01-26/53, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 18-06-2007> De bepalingen in dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing op de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
In afwijking van artikel 5, § 5, moet het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie het jeugdbeleidsplan uiterlijk op 31 december van het planningsjaar ter goedkeuring voorleggen aan de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Art.14. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 15. De Vlaamse minister, bevoegd voor de Jeugd, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 12 september 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering,
B. SOMERS
De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken,
P. VAN GREMBERGEN.