14 FEBRUARI 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers. (NOTE 1 : opgeheven, maar blijft echter van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal zijn ingegaan vóór 1 oktober 2006 door KB2006-09-28/36, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2006)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-03-2003 en tekstbijwerking tot 06-10-2006)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Begrippen.
Art. 2-5
HOOFDSTUK III. - Toekenningmodaliteiten.
Art. 6-7
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 8-10
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° " de wet " : de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;
2° " de herstelwet " : de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector;
3° " het koninklijk besluit van 23 december 1996 " : het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 20 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
4° " de loopbaan als werknemer " : de periodes van tewerkstelling als werknemer in België die, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 6, krachtens enige wettelijke of reglementaire bepaling in aanmerking worden genomen voor prestaties in de regeling voor werknemerspensioenen;
5° " de loopbaan als zelfstandige " : de periodes van onderwerping als zelfstandige in België die krachtens enig wettelijke of reglementaire bepaling in aanmerking worden genomen voor prestaties in de pensioenregeling voor zelfstandigen;
6° " de gemengde loopbaan " : de gelijktijdige of afwisselende prestaties in beide van de in 4° en 5° bedoelde regelingen.
HOOFDSTUK II. - Begrippen.
Art.2. Voor de toepassing van het artikel 152 van de wet wordt verstaan onder rustpensioen voor een " volledige loopbaan " de loopbaan als werknemer voor ten minste zoveel jaren als er jaren zijn die in aanmerking kunnen worden genomen voor het vaststellen van de noemer van de breuk die de grootte aanduidt van het per kalenderjaar verworven pensioen.
Art.3. Voor de toepassing van artikel 153 van de wet wordt verstaan onder " overlevingspensioen voor een volledige loopbaan " het overlevingspensioen toegekend op grond van een rustpensioen dat voldoet aan de in artikel 2 bedoelde voorwaarden.
Art.4. Voor de toepassing van het artikel 33 van de herstelwet wordt verstaan onder rustpensioen voor de " twee derden van een volledige loopbaan " :
1° de loopbaan als werknemer voor ten minste zoveel jaren als er twee derden van het aantal jaren zijn die in aanmerking kunnen worden genomen voor het vaststellen van de noemer van de breuk die de grootte aanduidt van het per kalenderjaar verworven pensioen;
2° de gemengde loopbaan voor ten minste zoveel jaren als er twee derden van het aantal jaren zijn die in aanmerking kunnen worden genomen voor het vaststellen van de noemer van de breuk die de grootte aanduidt van het per kalenderjaar in de werknemersregeling verworven pensioen, wanneer de loopbaan in uitsluitend deze regeling niet aan de in 1° bedoelde voorwaarden voldoet.
Art.5. Voor de toepassing van artikel 34 van de herstelwet wordt verstaan onder " overlevingspensioen voor de twee derden van een volledige loopbaan " het overlevingspensioen toegekend op grond van een rustpensioen dat, naar gelang het geval, voldoet aan de in artikel 4, 1° of 2° bedoelde voorwaarden.
HOOFDSTUK III. - Toekenningmodaliteiten.
Art.6. Voor het vaststellen van de in hoofdstuk 2 bedoelde loopbanen wordt voor de tewerkstelling als werknemer geen rekening gehouden met de periodes waarvoor het genot van de pensioenregeling bepaald bij het koninklijk besluit nr. 50 bekomen wordt bij toepassing van artikel 3ter van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, ingevoegd bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 december 1970, noch met de periodes waarvoor de niet hertrouwde uit de echt gescheiden echtgenoot die het genot van de pensioenregeling voor werknemers bekomt bij toepassing van artikel 75 van genoemd koninklijk besluit van 21 december 1967, gewijzigd bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 mei 1975 en bij artikel 42 van het koninklijk besluit van 20 september 1984, aanspraak heeft op een pensioen berekend op basis van 62,5 % van het loon van zijn gewezen echtgenoot.
Voor de tewerkstelling als werknemer wordt voor het tijdvak na 31 december 1954 enkel rekening gehouden met kalenderjaren waarvoor een volledige tewerkstelling wordt bewezen. Wordt als dusdanig beschouwd elke tewerkstelling waarvoor een loon voor een voltijdse betrekking als werknemer wordt uitbetaald. Wordt bovendien als volledige tewerkstelling beschouwd elke tewerkstelling als werknemer die per kalenderjaar 285 dagen van ten minste 6 uren per dag of 1 710 uren omvat.
Art.7.§ 1. Wanneer het een rustpensioen betreft dat aan de in artikel 4, 2°, bedoelde voorwaarden voldoet, wordt het in artikel 152 van de wet bedoelde bedrag vermenigvuldigd met de breuk die voor de berekening van het rustpensioen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers heeft gediend en met de coëfficiënt :
1° 0,80691 wanneer voor die berekening toepassing wordt gemaakt van artikel 5, 1, a, van het koninklijk besluit van 23 december 1996;
2° 0,75634 wanneer voor die berekening toepassing wordt gemaakt van artikel 5, § 1, b, van het koninklijk besluit van 23 december 1996.
§ 2. Wanneer het een overlevingspensioen betreft dat aan de in artikel 5 bedoelde voorwaarden voldoet, wordt het in artikel 152 bedoelde bedrag van de wet vermenigvuldigd met de breuk die voor de berekening van het overlevingspensioen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers heeft gediend en met de coëfficiënt 0,76842.
(NOTA 1 : de coëfficiënten van 0,80691, van 0,75634 en van 0,76842 worden bij KB 2011-07-06/05 respectievelijk vervangen :
- met ingang van 1 september 2011, door de coëfficiënten van 0,843786, van 0,810418 en van 0,823362.
- met ingang van 1 januari 2012, door de coëfficiënten van 0,877537, van 0,842835 en van 0,856296.)
(NOTA 2 : de coëfficiënten van 0,877537, van 0,842835 en van 0,856296 worden bij KB 2013-06-24/07 met ingang van 1 januari 2014 respectievelijk vervangen door de coëfficiënten van 0,899563, 0,849578 en 0,863146.)
NOTA : Artikel 7, opgeheven bij het koninklijk besluit van 28 september 2006 tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector, maar waarvan de bepalingen van toepassing blijven op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal zijn ingegaan vóór 1 oktober 2006, wordt met ingang van 1 september 2017 vervangen als volgt: "Art. 7. [2 § 1. Wanneer het een rustpensioen betreft dat aan de in artikel 4, 2° bedoelde voorwaarden voldoet en dat niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 33bis, derde lid, van de herstelwet is, naargelang het rustpensioen werd berekend op basis van artikel 5, § 1, eerste lid, a, of b, van het koninklijk besluit van 23 december 1996, één van de in het artikel 33, eerste lid, van de herstelwet bedoelde bedragen van toepassing. § 2. Wanneer het een overlevingspensioen betreft dat berekend werd op basis van een rustpensioen en dat aan de in artikel 5 bedoelde voorwaarden voldoet maar dat niet voldoet aan de voorwaarde bedoeld in het artikel 34bis, derde lid, van de herstelwet, is het bedrag bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de herstelwet van toepassing.]2 ".
----------
(1)<KB 2015-04-03/06, art. 4; Inwerkingtreding : 01-06-2015>
(2)<KB 2017-07-21/30, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.8. § 1. De bepalingen van dit besluit worden van ambtswege toegepast door de Rijksdienst voor Pensioenen op de pensioenen ingegaan vóór 1 april 2003, indien om de aanvraag om pensioen een beslissing werd betekend vóór de datum van bekendmaking van dit besluit.
§ 2. Bij de uitvoering van § 1 wordt, voor de toepassing van artikel 4, 2° van dit besluit geen rekening gehouden met de bepalingen van artikel 6.
Art.9. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2003.
Art. 10. Onze Minister van Sociale zaken en pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.