3 MEI 2003. - Koninklijk besluit betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-07-2003 en tekstbijwerking tot 29-05-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1, 1bis
HOOFDSTUK II. - De wederdienstneming.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 2-3
Afdeling Ibis. [1 De studievoorwaarden om de hoedanigheid van reservemilitair te verwerven]1
Art. 3bis, 3ter, 3quater, 3quinquies
Afdeling II. - De wederdienstneming als reservevrijwilliger.
Art. 4-6
Afdeling III. - De wederdienstneming als reserveonderofficier [1 of kandidaat-reserveonderofficier]1.
Art. 7-9
Afdeling IV. - De wederdienstneming als reserveofficier [1 of kandidaat-reserveofficier]1.
Art. 10-12
Afdeling V. - De verbreking van de dienstnemingen en wederdienstnemingen.
Art. 13-15, 15bis, 16-18, 18/1
HOOFDSTUK III. - De vorming en de training.
Afdeling I. - De vormingscyclus.
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 19-21
Onderafdeling II. - (De kandidaat-reservemilitair [1 ...]1.) <KB 2006-05-23/32, art. 83; Inwerkingtreding : 01-03-2006>
Art. 22
Onderafdeling III.
Art. 23-25
Onderafdeling IV.
Art. 26-28
Onderafdeling V.
Art. 29-31
Afdeling II. - [1 Vrijstelling van vorming]1
Onderafdeling I.
Art. 32-34
Onderafdeling II.
Art. 35-36
Onderafdeling III.
Art. 37
Afdeling III. - Aanstellingen gedurende de vorming.
Art. 38-41
Afdeling IV. - De training.
Art. 42-44
HOOFDSTUK IV. - De graad.
Art. 45, 45bis, 46-47, 47bis
HOOFDSTUK V. - De anciënniteit voor de bevordering in graad en de bevordering in graad.
Afdeling I. - De anciënniteit in de graad.
Art. 48-49
Afdeling II. - Bevordering in de graad.
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 50-52, 52bis, 52ter
Onderafdeling II. - De reserveofficieren.
Art. 53-57, 57bis, 57ter, 58
Art. 58 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 58bis, 58ter, 58quater
Onderafdeling III. - De reserveonderofficieren.
Art. 59-63, 63bis, 63ter, 63quater, 64, 64bis
Onderafdeling IV. - De reservevrijwilligers.
Art. 65-66, 66bis, 66ter, 66quater
Onderafdeling IVbis. [1 - Gemeenschappelijke bepalingen inzake de voortgezette vorming]1
Art. 66quinquies, 66sexies, 66septies
Onderafdeling V. - De versnelde bevordering.
Art. 67-68
Hoofdstuk V/1. [1 De voortgezette vorming.]1
Art. 68ter
HOOFDSTUK VI. - Het ontslag.
Art. 68bis, 69-75
HOOFDSTUK VII. - De wederoproepingen en de bijkomende prestaties.
Afdeling I. - De wederoproepingen.
Art. 76
Afdeling II. - De bijkomende prestaties.
Art. 77-84
HOOFDSTUK VIII. [1 - De vakrichtingen en de competentiepools.]1
Art. 85-92
HOOFDSTUK IX. - De onmiddellijk beschikbare reserve.
Art. 93-98
HOOFDSTUK X. [1 - De overgang en de promotie op diploma.]1
Art. 99
HOOFDSTUK XI. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 100-126
HOOFDSTUK XII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 127-132, 132bis, 132ter, 133-134
BIJLAGE.
Art. N1.-N2
1959092502 1959100502 1981001768 1987007492 1988007135 1989007127 1991007441 1991007443 1991007445 1995007195
2006007212 2009007234 2010007240 2012203487 2013007327 2015007309 2017020439 2018014020 2019011910 2022033203
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit.
1° wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen;
2° moet verstaan worden onder :
a) " de wet " : de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;
b) " de minister " : de minister van [1 Defensie]1;
c) " de DGHR " : de directeur-generaal human resources;
d) " een reglement " : een reglement vastgesteld door de minister;
[2 e) "overgang": de opname bedoeld in artikel 71/1 van de wet;
f) "promotie op diploma": de opname bedoeld in artikel 71/2 van de wet;
g) de wet van 28 februari 2007: de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht.]2
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 80, 009; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1bis.[1 De minister is de overheid bedoeld in artikel 19, § 3, artikel 32, § 2, artikel 33, § 2, tweede lid, artikel 34, § 1, tweede lid, artikel 36, eerste lid, [2 ...]2, artikel 42, artikel 43, artikel 45, tweede lid, artikel 50, vierde lid, artikel 52, artikel 63, artikel 68, artikel 69, artikel 72, derde lid, [2 ...]2 en artikel 74 van de wet.
De overheid bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet, is de minister of de overheid die hij aanduidt.
De overheid bedoeld in artikel 33, § 1, tweede lid [2 en artikel 71/3]2 van de wet, is de DGHR.
De overheid bedoeld [2 in de artikelen 16, tiende lid, 19, § 1, tweede lid, 4°, 26, eerste en tweede lid, 65bis, 72, vierde lid en 73, tweede lid,]2 van de wet is de DGHR of de door hem aangewezen overheid.
De overheid bedoeld in artikel 32, § 4, vierde lid van de wet is de korpscommandant.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-09-12/06, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<KB 2024-04-28/01, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK II. - De wederdienstneming.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.2.Kan geen wederdienstneming als reservemilitair aangaan :
1° de militair van het actief kader;
2° degene die, als reservemilitair, sinds minder dan één jaar het ontslag uit zijn ambt of de verbreking van zijn wederdienstneming bekomen heeft;
3° de reservemilitair wiens wederdienstneming wordt geweigerd door de DGHR in toepassing van [1 de artikelen 5, 8 of 11]1;
4° de gewetensbezwaarde.
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.3. Het model van de wederdienstnemingsakte die door de militair van het reservekader moet worden aangegaan, wordt door de minister bepaald.
De militair van het reservekader ontvangt een exemplaar van de wederdienstnemingsakte die hij heeft onderschreven.
Afdeling Ibis. [1 De studievoorwaarden om de hoedanigheid van reservemilitair te verwerven]1
----------
(1)
Art. 3bis.
<Opgeheven bij KB 2022-07-20/37, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 3ter.[1 Om de hoedanigheid van reserveonderofficier [2 van niveau C]2 te kunnen verwerven, moet de kandidaat-reserveonderofficier van de normale werving houder zijn van een diploma van het secundair onderwijs of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift.]1
[2 Om de hoedanigheid van reserveonderofficier van niveau B te kunnen verwerven, moet de kandidaat-reserveonderofficier van de basis bijzondere werving houder zijn van een voor het uitoefenen van zijn functies noodzakelijke bachelor of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 3quater.[1 Om de hoedanigheid van reserveofficier [2 van niveau A]2 te kunnen verwerven, moet de kandidaat-reserveofficier van de normale werving houder zijn van :
1° hetzij een master;
2° hetzij een diploma of getuigschrift gelijkwaardig aan dat bedoeld in 1°.]1
[2 Om de hoedanigheid van reserveofficier van niveau A te kunnen verwerven, moet de kandidaat-reserveofficier van de basis bijzondere werving houder zijn van een voor het uitoefenen van zijn functies noodzakelijke master of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift.
Om de hoedanigheid van reserveofficier van niveau A te kunnen verwerven, moet de kandidaat-reserveofficier van de laterale bijzondere werving houder zijn van een master of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift en de beroepservaring in het beoogde domein bezitten waarvan de minimale duur bepaald wordt in artikel 23bis van het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 3quinquies.[1 In aanvulling op de studievoorwaarden bepaald [2 in de artikelen 3ter en 3quater]2, kunnen bijkomende kwalificaties of diploma's vereist worden voor sommige ambten waarvoor de kandidaat-reservemilitairen gesolliciteerd hebben en die voorgelegd moeten kunnen worden om de hoedanigheid van reservemilitair te verwerven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2022-07-20/37, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Afdeling II. - De wederdienstneming als reservevrijwilliger.
Art.4.[1 De [2 ...]2 wederdienstneming als reservevrijwilliger wordt aanvaard of geweigerd door de DGHR of de door hem aangewezen overheid.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2024-04-28/01, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.5.[1 [2 ...]2.
De vrijwilliger bedoeld in artikel 12 van de wet die voldoet aan de voorwaarden, kan een wederdienstneming als reservevrijwilliger aangaan.
[2 ...]2]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2024-04-28/01, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.6. Op eigen verzoek kan de reservevrijwilliger van de " getrainde reserve ", gedurende de normale uitoefening van elke wederdienstneming, voor een maximum duur van twee jaar, tijdelijk opschorting van deze wederdienstneming bekomen volgens de voorschriften vastgesteld in een reglement.
Afdeling III. - De wederdienstneming als reserveonderofficier [1 of kandidaat-reserveonderofficier]1.
----------
(1)
Art.7.[1 De [2 ...]2 wederdienstneming als reserveonderofficier en, in voorkomend geval, de wederdienstnemingen als kandidaat-reserveonderofficier worden aanvaard of geweigerd door de DGHR of de door hem aangewezen overheid.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2024-04-28/01, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.8.[1 [2 [3 ...]3]2
[2 De onderofficier bedoeld in artikel 11 van de wet en de onderofficier bedoeld in artikel 11bis van de wet, die voldoen aan de voorwaarden, kunnen een wederdienstneming als, naargelang het geval, reserveonderofficier van niveau B of van niveau C aangaan.]2
[3 ...]3]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<KB 2024-04-28/01, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.9. Op eigen verzoek kan de reserveonderofficier van de " getrainde reserve ", gedurende de normale uitoefening van elke wederdienstneming, voor een maximum duur van twee jaar, tijdelijk opschorting van deze wederdienstneming bekomen, volgens de voorschriften vastgesteld in een reglement.
Afdeling IV. - De wederdienstneming als reserveofficier [1 of kandidaat-reserveofficier]1.
----------
(1)
Art.10.[1 De [2 ...]2 wederdienstneming als reserveofficier en, in voorkomend geval, de wederdienstnemingen als kandidaat-reserveofficier worden aanvaard of geweigerd door de DGHR of de door hem aangewezen overheid.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2024-04-28/01, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.11.[1 [2 [3 ...]3]2
[2 De officier bedoeld in artikel 10 van de wet en de officier bedoeld in artikel 10bis van de wet die voldoen aan de voorwaarden, kunnen een wederdienstneming als, naargelang het geval, reserveofficier van niveau A of van niveau B aangaan.]2
[3 ...]3]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<KB 2024-04-28/01, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.12. Op eigen verzoek, kan de reserveofficier van de " getrainde reserve ", gedurende de normale uitoefening van elke wederdienstneming, voor een maximum duur van twee jaar, tijdelijk opschorting van deze wederdienstneming bekomen volgens de voorschriften vastgesteld in een reglement.
Afdeling V. - De verbreking van de dienstnemingen en wederdienstnemingen.
Art.13.[2 Voor de kandidaat-reservemilitair, in het geval bedoeld in artikel 32, § 1, 1°, van de wet, maakt de commandant van het organisme waar betrokkene zijn vorming volgt, een omstandig verslag op dat een gemotiveerd advies bevat betreffende de ernst van de feiten die ten laste worden gelegd.
Hij gaat over tot de oproeping van de betrokkene, die ervan verwittigd wordt dat hij opgeroepen wordt in het kader van een procedure die het nemen van een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben.
Een afschrift van het omstandig verslag wordt bij de oproeping gevoegd.
Wanneer de onderzoeksraad oordeelt dat de feiten ernstig zijn en niet overeen te brengen zijn met de staat van militair, kan de overheid bedoeld in artikel 32, § 2, van de wet, de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming uitspreken.]2
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2013-12-26/03, art. 100, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.14.[1 Gedurende de uitvoering van de wederdienstneming, in het geval bedoeld in artikel 32, § 1, 1°, van de wet, maakt de korpscommandant van de reservemilitair een omstandig verslag op dat een gemotiveerd advies bevat betreffende de ernst van de feiten die ten laste worden gelegd.
Hij gaat over tot de oproeping van de betrokkene, die ervan verwittigd wordtdat hij opgeroepen wordt in het kader van een procedure die het nemen van een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben.
Een afschrift van het omstandig verslag wordt bij de oproeping gevoegd.
Wanneer de onderzoeksraad oordeelt dat de feiten ernstig zijn en niet overeen te brengen zijn met de staat van militair, kan de overheid bedoeld in artikel 32, § 2, van de wet, de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming uitspreken.]1
----------
(1)<KB 2013-12-26/03, art. 101, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.15. In de gevallen bedoeld in artikel 32, 1, 2°, van de wet, maakt, al naargelang het geval, de commandant van het organisme waar de kandidaat-reservemilitair zijn vorming doorloopt of de hiërarchische meerdere met een rang ten minste gelijk aan die van korpscommandant voor de reservemilitair, een voorstel op voor de verbreking van ambtswege van de dienstneming of wederdienstneming.
Art. 15bis. [1 In het geval bedoeld in artikel 32, § 1, 3°, van de wet, wordt de procedure gevolgd bedoeld in de artikelen 25 tot 28 van het koninklijk besluit van 14 oktober 2013 tot vaststelling van de procedure betreffende de statutaire maatregelen toepasselijk op de militairen van het actief kader en tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten betreffende de militaire tucht.
In afwijking van artikel 27 van het koninklijk besluit van 14 oktober 2013 tot vaststelling van de procedure betreffende de statutaire maatregelen toepasselijk op de militairen van het actief kader en tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten betreffende de militaire tucht, kan de DGHR, indien de betrokken reservemilitair of kandidaat-reservemilitair zijn argumenten niet meedeelt of indien de DGHR oordeelt dat de argumenten van de betrokken reservemilitair of kandidaat-reservemilitair ongegrond zijn, een voorstel zenden aan de overheid bedoeld in artikel 32, § 2, van de wet, om de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming uit te spreken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-09-12/06, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.16.[1 Op elk moment kan de kandidaat-reservemilitair tijdens zijn vormingscyclus van de DGHR of de door hem aangewezen overheid de verbreking van zijn dienstneming bekomen, indien hij daartoe een schriftelijke aanvraag indient.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.17.De verbreking van de dienstneming of van de wederdienstneming heeft uitwerking :
1° indien deze van rechtswege is, van zodra de toestand zich voordoet die ertoe aanleiding geeft;
2° indien deze van ambtswege is of ten gevolge van de aanvaarding van het gevraagde ontslag :
a) de dag volgend na deze van de kennisgeving van de beslissing in persoon aan de kandidaat-reservemilitair of reservemilitair, behalve wanneer een latere datum expliciet vermeld wordt;
b) in het geval de kennisgeving niet in persoon aan de kandidaat-reservemilitair of reservemilitair kan plaats hebben, de derde werkdag na de dag van verzending van de [1 aangetekende zending]1 waarmee betrokkene kennis werd gegeven van de beslissing, behalve wanneer een latere datum expliciet vermeld wordt.
----------
(1)<KB 2013-12-26/03, art. 102, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.18. Voor een kandidaat-reservemilitair of reservemilitair aan wie de verbreking van zijn dienstneming of wederdienstneming ter kennis wordt gebracht en die in behandeling is in een hospitaal ten gevolge van een ongeval opgelopen of een ziekte opgedaan of verergerd in werkelijke dienst, wordt de dienstnemings- of wederdienstnemingstermijn verlengd totdat hij het hospitaal verlaat omdat zijn gezondheidstoestand het mogelijk maakt, welke mogelijkheid in voorkomend geval door een militair geneesheer van het actief kader vastgesteld wordt, of omdat hij erom verzoekt.
Art.18/1. [1 Bij het verlies van de hoedanigheid van kandidaat-reservemilitair, bedoeld in artikel 28 van de wet, wordt de hoedanigheid van rechtswege ontnomen door de overheid bevoegd voor de verbreking van, naargelang het geval, de dienstneming of wederdienstneming.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-04-28/01, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK III. - De vorming en de training.
Afdeling I. - De vormingscyclus.
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.19.[1 Indien de kandidaat-reservemilitair de bijkomende diploma's of kwalificaties vereist voor het ambt waarvoor hij gesolliciteerd heeft niet behaalt, kan hij een schriftelijke aanvraag indienen om een nieuwe gespecialiseerde professionele vorming te volgen ten laatste drie maanden na het slagen in zijn vormingscyclus. Deze aanvraag wordt aanvaard of geweigerd door de DGHR in functie van de behoeften van de Krijgsmacht. In voorkomend geval wordt zijn vormingscyclus verlengd met de duur van de nieuwe gespecialiseerde professionele vorming.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.20.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.21.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Onderafdeling II. - (De kandidaat-reservemilitair [1 ...]1.)
Art.22.[1 Elke kandidaat-reservemilitair volgt een militaire basisvorming, die uit een militaire initiatiefase bestaat, waarvan de duur 2 tot 8 weken bedraagt. Deze vorming is modulair.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Onderafdeling III.
Art.23.[1 [2 De kandidaat-reservemilitair volgt, in voorkomend geval,]2 een fase gespecialiseerde militaire opleiding waarvan de duur twee tot zes weken bedraagt. Deze vorming is modulair.
Elke kandidaat-reservemilitair volgt, naargelang het geval, een fase gespecialiseerde professionele opleiding of een fase opleiding on the job waarvan de duur één tot drie weken bedraagt. Deze vorming is modulair.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2024-04-28/01, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.24.[1 Na het [2 , in voorkomend geval,]2 slagen in de fase gespecialiseerde militaire opleiding en, naargelang het geval, in de fase gespecialiseerde professionele opleiding of de fase opleiding on the job, wordt de kandidaat-reservemilitair onderworpen aan een evaluatieperiode. De duur van de evaluatieperiode bedraagt ten minste één week.
Een termijn van maximaal één jaar wordt toegestaan tussen het slagen in, naargelang het geval, de fase gespecialiseerde professionele opleiding of de fase opleiding on the job en het einde van de evaluatieperiode.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 21, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2024-04-28/01, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.25.[1 De concrete duur, het programma en de nadere regels betreffende de uitvoering van de vormingscyclus worden [2 per vacature]2 vastgelegd in een reglement.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2024-04-28/01, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling IV.
Art.26.[1 De kandidaat-reservemilitair die zijn vorming heeft stopgezet om een vormingscyclus in een nieuwe hoedanigheid van reservemilitair te volgen maar die hierin wegens onvoldoende professionele, karakteriële of fysieke hoedanigheden definitief mislukt, kan, op zijn aanvraag, heropgenomen worden in zijn oorspronkelijke hoedanigheid om de oorspronkelijke specifieke vormingscyclus met een volgende promotie te volgen, voor zover tegelijk:
1° hij beschikt over de karakteriële en fysieke hoedanigheden vereist voor deze vormingscyclus;
2° de oorspronkelijke vormingscyclus nog wordt georganiseerd en op deze wijze een personeelsbehoefte kan worden ingevuld.]1
----------
(1)<KB 2024-04-28/01, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.27.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.28.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Onderafdeling V.
Art.29.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 24, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.30.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 24, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.31.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 24, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Afdeling II. - [1 Vrijstelling van vorming]1
----------
(1)
Onderafdeling I.
Art.32.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.33.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.34.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Onderafdeling II.
Art.35.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.36.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Onderafdeling III.
Art.37.[1 Wordt vrijgesteld van de vorming, de [5 reservemilitair]5 :
1° die als [3 beroepsmilitair]3 gepensioneerd werd met toepassing van de gecoördineerde wetten op de militaire pensioenen en op zijn verzoek wordt aanvaard in het reservekader;
2° waarvan het ontslag uit het ambt als militair van het actief kader werd aanvaard en die van rechtswege voor een duur van tien jaar in het reservekader werd opgenomen;
[3 3° die werd aangeworven voor een loopbaan van beperkte duur bedoeld in artikel 24 van de wet van 30 augustus 2013 tot instelling van de militaire loopbaan van beperkte duur.]3
De reservevrijwilliger die een dienstneming als kandidaat-reserveonderofficier of kandidaat-reserveofficier aangaat en de reserveonderofficier die een dienstneming als kandidaat-reserveofficier aangaat, [6 worden van de militaire basisvorming vrijgesteld en kunnen, in voorkomend geval, door de DGHR of de overheid die hij aanwijst, van de gespecialiseerde militaire opleiding worden vrijgesteld]6.
[5 De kandidaat-reservemilitair bedoeld in artikel 4, 2° /1, b) en 3°, b) van de wet, wordt van de militaire basisvorming en [6 , naargelang het geval,]6 van de gespecialiseerde militaire opleiding vrijgesteld.]5
De kandidaat-reservemilitair van de laterale bijzondere werving kan vrijgesteld worden van de vormingsperioden, -deelperioden, -fasen of onderdelen van een fase die door [4 de DGHR of de overheid die hij aanwijst,]4 in functie van zijn studies en zijn expertise bepaald worden.
De kandidaat-reservemilitair bedoeld in [2 artikel 19 ]2, kan vrijgesteld worden van de vormingsperioden, -deelperioden, -fasen of onderdelen van een fase die door [4 de DGHR of de overheid die hij aanwijst,]4 in functie van zijn studies en zijn expertise bepaald worden.
De reservemilitair die niet behoort tot één van de categorieën bepaald in het [5 [6 eerste tot vijfde lid]6]5 kan door [4 de DGHR of de overheid die hij aanwijst,]4 worden vrijgesteld van het geheel of een gedeelte van de vorming met het oog op het bekleden van zijn ambt, op voorwaarde een diploma, getuigschrift of een ander document dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn, bilateraal akkoord of internationale overeenkomst als minstens gelijkwaardig is erkend, te kunnen voorleggen waaruit blijkt dat de reservemilitair de vorming ontvangen heeft buiten de krijgsmacht. Tevens wordt in alle gevallen de kennis van de reservemilitair, noodzakelijk om het ambt te kunnen bekleden, in het vormingsorganisme gecontroleerd in functie van de militaire antecedenten of de benodigde vorming, eventueel aan de hand van een test.]1
[6 De kandidaat-reservemilitair bedoeld in artikel 26, kan, door de DGHR of de overheid die hij aanwijst, vrijgesteld worden van de vormingsperioden, deelperioden, fasen of modules als hij vroeger deze vorming of dit vormingsgedeelte, of een gelijkwaardige vorming, met vrucht heeft gevolgd, binnen een vormingsorganisme van Defensie, in een vreemde militaire instelling of in een burgerlijke instelling, in België of in het buitenland.]6
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2010-08-26/06, art. 52, 006; Inwerkingtreding : 13-09-2010>
(3)<KB 2013-12-26/03, art. 103, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(4)<KB 2017-06-18/13, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(5)<KB 2018-09-12/06, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(6)<KB 2024-04-28/01, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling III. - Aanstellingen gedurende de vorming.
Art.38.[1 De kandidaat-reservevrijwilliger die in de militaire basisvorming geslaagd is, wordt aangesteld in de graad van eerste soldaat.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 26, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.39.[1 De kandidaat-reserveonderofficier die in de militaire basisvorming geslaagd is, wordt aangesteld in de graad van korporaal.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 27, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.40.[1 Wordt aangesteld in de graad van sergeant :
1° de kandidaat-reserveonderofficier [2 van niveau B en van niveau C]2 die geslaagd is in de gespecialiseerde professionele vorming;
2° de kandidaat-reserveofficier [2 van niveau A]2 die in de militaire basisvorming geslaagd is.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 28, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.41.De kandidaat-reserveofficier [2 van niveau A]2 die geslaagd is in de [1 ...]1 gespecialiseerde professionele vorming wordt aangesteld [1 in de graad van onderluitenant]1.
[1 De kandidaat-reserveofficier [2 van niveau A]2 van de laterale bijzondere werving die geslaagd is in [2 de gespecialiseerde professionele vorming]2 wordt evenwel aangesteld in de graad van kapitein.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 29, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling IV. - De training.
Art.42. Al naargelang de graad van training en de graad van beschikbaarheid en al naargelang het aantal uitgevoerde gewone wederoproepingen door het reservepersoneel, wordt de reservemilitair gerangschikt in hetzij de " getrainde reserve " hetzij in de " niet getrainde reserve ".
Het vereiste minimum aantal uit te voeren gewone wederoproepingen om te kunnen behoren tot de " getrainde reserve " bedraagt :
1° zeven dagen per jaar voor de reserveofficier en reserveonderofficier;
2° vijf dagen per jaar voor de reservevrijwilliger.
De nadere regels van overgang tussen de " getrainde reserve " en de " niet getrainde reserve ", worden bepaald in een reglement.
Art.43.[1 De nadere regels en periodiciteit inzake de beoordeling van de fysieke geschiktheid en de medische geschiktheid van de reservemilitair worden bepaald in een reglement.]1
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.44.
<Opgeheven bij KB 2009-10-16/12, art. 31, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
HOOFDSTUK IV. - De graad.
Art.45.[1 De kandidaat-reserveofficier [2 van niveau A]2 die geslaagd is in de vormingscyclus en die een wederdienstneming als reserveofficier [2 van niveau A]2 heeft ondertekend, wordt benoemd in de graad van onderluitenant.
De kandidaat-reserveofficier [2 van niveau A]2 van de laterale bijzondere werving die geslaagd is in de vormingscyclus en de taalproeven en die een wederdienstneming als reserveofficier [2 van niveau A]2 heeft ondertekend, wordt evenwel benoemd in de graad van majoor.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 32, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 45bis. [1 De kandidaat-reserveonderofficier van niveau B van de basis bijzondere werving die geslaagd is in de vormingscyclus en die een wederdienstneming als reserveonderofficier van niveau B heeft ondertekend, wordt benoemd in de graad van eerste sergeant-majoor.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-09-12/06, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.46.[1 De kandidaat-reserveonderofficier [2 van niveau C van de normale werving]2 die geslaagd is in de vormingscyclus en die een wederdienstneming als reserveonderofficier [2 van niveau C]2 heeft ondertekend, wordt benoemd in de graad van sergeant.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.47.[1 De kandidaat-reservevrijwilliger die geslaagd is in de vormingscyclus en die een wederdienstneming als reservevrijwilliger heeft ondertekend wordt benoemd in de graad van eerste soldaat.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 34, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art. 47bis. [1 De graad van de reserveonderofficier wordt door de chef Defensie verleend.
De graad van de reservevrijwilliger wordt verleend door de korpscommandant van betrokkene op voordracht van de eenheidscommandant.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-09-12/06, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK V. - De anciënniteit voor de bevordering in graad en de bevordering in graad.
Afdeling I. - De anciënniteit in de graad.
Art.48. De anciënniteit in de graad wordt bepaald door de datum van benoeming in die graad. In het benoemingsbesluit kan een anciënniteitsrang worden vastgesteld die een aanvang neemt op een vroegere datum dan die van de benoeming, inzonderheid om de reservemilitairen, die uit het kader van de beroepsmilitairen komen en er werden voorbijgegaan, de rang te geven die zij zouden hebben bekleed, moesten zij in het kader van de beroepsmilitairen een bevordering hebben bekomen.
Voor de reservemilitair die niet voldoet aan de bepalingen van artikel 42, tweede lid, wordt de duur dat hij behoort tot de " niet getrainde reserve " niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de anciënniteit voor de bevordering in de graad.
Art.49.De betrekkelijke anciënniteit van de reservemilitairen die, in functie van de personeelscategorie, op dezelfde dag benoemd zijn in [1 de graad van onderluitenant [3 of eerste sergeant-majoor]3 of sergeant of eerste soldaat of, voor de officieren van de laterale bijzondere werving, de graad van majoor]1 en die aan dezelfde examens hebben deelgenomen, wordt bepaald door de behaalde punten en de rangschikking welke, na afloop van de voor hun benoeming opgelegde examens, is gemaakt.
De betrekkelijke anciënniteit van de reservemilitairen die, in functie van de personeelscategorie, op dezelfde dag benoemd zijn in [1 de graad van onderluitenant [3 of eerste sergeant-majoor]3 of sergeant of eerste soldaat of, voor de officieren van de laterale bijzondere werving, de graad van majoor]1, en die niet aan dezelfde examens hebben deelgenomen, wordt vastgesteld met inachtneming, volgens de in een reglement vastgestelde regels, van de verschillende opgemaakte rangschikkingen en van het aantal benoemde reservemilitairen in de beschouwde graad.
De betrekkelijke anciënniteit van de reservemilitairen, bekleed met een andere graad dan [1 de graad van onderluitenant [3 of eerste sergeant-majoor]3 of sergeant of eerste soldaat of, voor de officieren van de laterale bijzondere werving, de graad van majoor]1 en die in functie van de personeelscategorie op éénzelfde datum in die graad benoemd zijn, wordt bepaald door hun anciënniteit in de vorige graad. Bij gelijke anciënniteit in de lagere graden is de betrekkelijke anciënniteit in [1 de graad van onderluitenant of sergeant of eerste soldaat of, voor de officieren van de laterale bijzondere werving, de graad van majoor]1 determinerend.
De anciënniteit in de basisgraad van de beroepsmilitair, [2 ...]2 en de hulpofficier, die tot het reservekader wordt toegelaten of ernaar wordt overgeplaatst vóór hij, in functie van de personeelscategorie, met de graad van [3 luitenant, adjudant, voor de onderofficier van niveau B, eerste sergeant, voor de onderofficier van niveau C, of korporaal]3 is bekleed, wordt fictief gewijzigd met het oog op zijn latere bevordering in het reservekader en wordt vastgesteld alsof hij steeds tot het reservekader heeft behoord.
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 35, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2013-12-26/03, art. 104, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(3)<KB 2018-09-12/06, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling II. - Bevordering in de graad.
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.50.[1 De bevordering van de reservemilitairen is afgestemd op de behoeften van de krijgsmacht, rekening houdende met de personeelsenveloppe van militairen van het reservekader.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 36, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.51.De reservemilitair die niet [3 behoort tot de getrainde reserve]3, kan niet bevorderen.
[1 [3 [4 De militair die, krachtens de artikelen 10, 1°, 10bis, 1°, 11, 1°, 11bis, 1°, en 12, 1°, van de wet, in het reservekader toegelaten wordt, en de militair bedoeld in de artikelen 10, 2°, b), 10bis, 2°, b), c) en d), 11, 2°, b), 11bis, 2°, b) en c), en 12, 2°, b) en c), van de wet]4, waarvan de dienstneming is verstreken en die in het reservekader toegelaten wordt, wordt evenwel verondersteld te behoren tot de getrainde reserve vanaf de dag waarop hij het reservekader toegelaten wordt tot de laatste dag van het jaar volgend op het jaar tijdens hetwelk hij wordt toegelaten tot het reservekader. De kandidaat-reservemilitair wordt verondersteld te behoren tot de getrainde reserve vanaf de dag waarop hij de hoedanigheid van reservemilitair verwerft tot de laatste dag van het jaar volgend op het jaar tijdens hetwelk hij deze hoedanigheid verwerft.]3
Er wordt nagegaan of betrokkene [3 tot de getrainde reserve behoort]3 op 1 januari van het jaar waarin een bevorderingscomité wordt georganiseerd, waarin zijn bevordering plaats vindt, waarin hij bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven uitvoert, of waarin hij deelneemt aan beroepsproeven.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 37, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2010-08-26/06, art. 53, 006; Inwerkingtreding : 13-09-2010>
(3)<KB 2013-12-26/03, art. 105, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(4)<KB 2018-09-12/06, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.52.De cursussen [1 ...]1 die desgevallend als bevorderingsprestaties in aanmerking worden genomen, worden bepaald in een reglement.
[1 Alleen de reservemilitairen die geschikt zijn bevonden het bevel of de functies van de hogere graad uit te oefenen en die door de Minister aanvaard worden op basis van een door de DGHR opgestelde lijst, kunnen voor bevordering in aanmerking komen.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 38, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art. 52bis.[1 De commandant van de school of van de eenheid waar de reservemilitair een cursus volgt, kan aan de DGHR een uitstel met één jaar voorstellen, wanneer de reservemilitair niet langer de professionele, karakteriële of fysieke hoedanigheden bezit om in de vorming te slagen. [2 De nadere regels worden vastgelegd in een reglement.]2
Dit uitstel kan slechts één maal tijdens de loopbaan verkregen worden. De reservemilitair die niet langer de vereiste hoedanigheden bezit en die al een uitstel verkregen heeft, evenals de reservemilitair van wie het uitstel door de DGHR geweigerd wordt, wordt van elke bevorderingsprestatie uitgesloten.]1
[2 De beroepsproef kan worden uitgesteld overeenkomstig de regels voorzien in het eerste en tweede lid.
Wegens uitzonderlijke redenen of wegens dienstredenen te beoordelen door de DGHR, kan een reservemilitair, voorafgaand aan zijn aanduiding of aanvaarding, het uitstel van zijn deelneming aan een vorming van de voortgezette vorming vragen. De nadere regels worden vastgelegd in een reglement.
Indien de DGHR een uitstel verleent, stelt hij de sessie van cursussen vast waaraan de re-servemilitair wordt aangehecht.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 39, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 18, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 52ter. [1 Uitzonderlijk en na akkoord van de DGHR, kunnen de cursussen gespreid worden over twee opeenvolgende sessies of over twee kalenderjaren, indien er maar één sessie per jaar is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 40, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Onderafdeling II. - De reserveofficieren.
Art.53.Reserveofficieren kunnen eerst tot de hogere graad worden bevorderd, nadat daartoe zijn bevorderd de beroepsofficieren van [2 hun vakrichting]2 die in de graad van onderluitenant dezelfde anciënniteit hebben als zij, en die inzake bevordering een normale loopbaan hebben gehad.
In afwijking van het eerste lid mogen de reserveofficieren van [2 de vakrichting "medische technieken"]2 slechts tot een hogere graad worden bevorderd, na de bevordering tot deze graad van de beroepsofficieren van [2 hun vakrichting]2 die het diploma [1 van arts, van dierenarts, van tandarts of van apotheker]1, hebben behaald in het jaar waarvan de klas van die beroepsofficieren het jaartal draagt en die inzake bevordering een normale loopbaan hebben gehad.
[1 In afwijking van het eerste lid kunnen de reserveofficieren van de laterale bijzondere werving pas tot de hogere graad worden bevorderd, nadat de beroepsofficieren van [2 hun vakrichting]2 die in de graad van majoor dezelfde anciënniteit hebben als zij, en die inzake bevordering een normale loopbaan hebben gehad in deze graad zijn bevorderd.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.54.Het programma van de beroepsproeven bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet [2 en de nadere regels worden in een reglement bepaald]2.
Voor de eerste bevordering in graad wordt de reservehoofdofficier die uit het actief kader komt, al naargelang het geval, vrijgesteld van de beroepsproeven voor bevordering tot [1 luitenant-kolonel, kolonel en generaal-majoor]1.
[2 De reserveofficier van niveau A of van niveau B, gesproten uit het actief kader, die reeds geslaagd is in de basis stafvorming in het beroepskader, is vrijgesteld van de voortgezette vorming voor de overgang naar de graad van kapitein van het reservekader.
De reserveofficier van niveau A, gesproten uit het actief kader, die reeds geslaagd is in de voortgezette vorming voor bevordering tot de graad van majoor in het beroepskader, is vrijgesteld van de voortgezette vorming voor de overgang naar de graad van majoor van het reservekader.]2
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 42, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.55.De reserveofficier die twee jaar na de normale datum waarop hij tot de hogere graad had kunnen worden bevorderd, de prestaties niet heeft verricht noch is geslaagd voor de beroepsproeven welke voor de bevordering tot deze graad zijn vereist, wordt geacht voorgoed van bevordering te hebben afgezien. Deze termijn beloopt vier jaar voor de kandidaat tot de graad van [1 majoor]1.
De minister mag langere termijnen vaststellen ten behoeve van reserveofficieren die verblijf houden in het buitenland.
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 43, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.56.De reserveofficier die uit [2 het actief kader]2 komt en die van bevordering heeft afgezien terwijl hij tot dat kader behoorde mag in het kader van de reserveofficieren niet meer mededingen voor de bevordering. Mocht deze officier zich nochtans in oorlogstijd, [1 in periode van oorlog, in periode van crisis of in crisistoestand]1 door zijn militaire hoedanigheden onderscheiden, dan zou hij, bij beslissing van de minister, opnieuw rang kunnen innemen voor de bevordering.
----------
(1)<KB 2013-12-26/03, art. 106, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.57.[1 Om benoemd te worden tot de graad van luitenant, moet de reserveofficier vijf jaar anciënniteit in de graad van onderluitenant bezitten.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 44, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 57bis.[1 § 1. Om benoemd te worden tot de graad van kapitein, moet de reserveofficier :
1° zes jaar anciënniteit bezitten in de graad van luitenant;
2° slagen voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet.
§ 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveofficier :
1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;
2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, [2 die het bijwonen van een vormingscyclus omvatten, die bestaat]2 uit het volgen van een informatiefase, het doorlopen van een zelfstudiefase van ten minste vier en ten hoogste acht maanden, en het slagen in een vormingsfase van drie weken, die opgesplitst kan worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 45, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 57ter. [1 Om benoemd te worden tot de graad van kapitein-commandant, moet de reserveofficier zes jaar anciënniteit bezitten in de graad van kapitein.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 46, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.58.[1 § 1. Geen reserveofficier [2 van niveau A]2, met uitzondering van de reserveofficier van de laterale bijzondere werving, kan in de graad van majoor worden benoemd indien hij niet :
1° ten minste twintig jaar anciënniteit als officier heeft;
2° geslaagd is voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet;
§ 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveofficier :
1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;
2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die bestaan uit het volgen van een informatiefase, het doorlopen van een zelfstudiefase van ten minste vier en maximum acht maanden en het slagen in een vormingsfase van drie weken, die opgesplitst kan worden.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 47, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 23,1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 58 TOEKOMSTIG RECHT. [1 § 1. Geen reserveofficier [2 van niveau A]2, met uitzondering van de reserveofficier van de laterale bijzondere werving, kan in de graad van majoor worden benoemd indien hij niet :
1° ten minste twintig jaar anciënniteit als officier heeft;
2° geslaagd is voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet;
§ 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveofficier :
1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;
2° [3 voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven, het bewijs leveren van een voldoende werkbare kennis van het Engels, zoals bedoeld in artikel 58quater;]3]1
[3 3° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die het bijwonen van een vormingscyclus omvatten, die bestaat uit het volgen van een informatiefase, het doorlopen van een zelfstudiefase van ten minste vier en maximum acht maanden en het slagen in een vormingsfase van drie weken, die opgesplitst kan worden.]3
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 47, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 23,1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<KB 2018-09-12/06, art. 23,2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 58bis.[1 § 1. Geen reserveofficier kan in de graad van luitenant-kolonel of kolonel worden benoemd, indien hij niet :
1° ten minste vijf jaar anciënniteit heeft in de onmiddellijk lagere graad;
2° geslaagd is voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet.
§ 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveofficier :
1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;
2° voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven, het bewijs leveren van een voldoende werkbare kennis van het Engels, zoals bedoeld in artikel 58quater ;
3° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, [2 die het bijwonen van een vormingscyclus omvatten, die bestaat]2 uit het volgen van een informatiefase, het doorlopen van een zelfstudiefase van ten minste vier en ten hoogste acht maanden en het slagen in een vormingsfase van drie weken, die opgesplitst kan worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 48, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 58ter. [1 § 1. Geen reserveofficier kan in een opperofficiersgraad worden benoemd, indien hij niet :
1° ten minste vijf jaar anciënniteit heeft in de onmiddellijk lagere graad;
2° geslaagd is voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet.
§ 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveofficier :
1° voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven, het bewijs leveren van een voldoende werkbare kennis van het Engels, zoals bedoeld in artikel 58quater ;
2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die bestaan uit het volgen van een informatiedag en het slagen in een vormingsfase van ten minste acht weken, die opgesplitst kan worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 49, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 58quater.[1 Levert het bewijs van een voldoende werkbare kennis van het Engels, de reserveofficier [2 die geslaagd is]2 voor een test die [4 wordt georganiseerd door een organisme erkend door de DGHR]4. De taalcompetentie, die minstens het niveau 2222 moet bereiken van de eisen inzake taalcompetentie bedoeld in de standardization agreement (STANAG) 6001 van de NAVO, wordt bepaald in bijlage A bij dit besluit.
Reserveofficieren afkomstig uit het kader van de beroepsofficieren zijn vrijgesteld van de test betreffende de kennis van het Engels bedoeld in de [4 artikelen 58, 58bis]4 en 58ter als ze eraan voldaan hebben als beroepsofficier.
[4 ...]4]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 50, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<KB 2013-12-26/03, art. 107, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(3)<KB 2017-06-18/13, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<KB 2018-09-12/06, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling III. - De reserveonderofficieren.
Art.59.[1 De reserveonderofficieren van niveau C kunnen slechts tot de hogere graad worden bevorderd nadat de beroepsonderofficieren van niveau C van hun vakrichting die in de graad van sergeant dezelfde anciënniteit hebben als zij en die inzake bevordering een normale loopbaan hebben gehad, tot deze graad zijn bevorderd.
De reserveonderofficieren van niveau B kunnen slechts tot de hogere graad worden bevorderd nadat de beroepsonderofficieren van niveau B van hun vakrichting die in de graad van eerste sergeant-majoor dezelfde anciënniteit hebben als zij en die inzake bevordering een normale loopbaan hebben gehad, tot deze graad zijn bevorderd.]1
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.60.[1 § 1. Om binnen het reservekader tot eerste sergeant-majoor te kunnen worden bevorderd, moet de reserveonderofficier van niveau C slagen voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 61, eerste lid, 2°, van de wet. Het programma van deze proeven en de nadere regels worden bepaald in een reglement.
Om binnen het reservekader tot adjudant te kunnen worden bevorderd, moet de reserveonderofficier van niveau B slagen voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 61bis, eerste lid, van de wet. Het programma van deze proeven en de nadere regels worden bepaald in een reglement.
Om binnen het reservekader tot adjudant-chef te kunnen worden bevorderd, moet de reserveonderofficier van niveau C slagen voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de wet. Het programma van deze proeven en de nadere regels worden bepaald in een reglement.
Om binnen het reservekader tot adjudant-chef te kunnen worden bevorderd, moet de reserveonderofficier van niveau B de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven bedoeld in artikel 62, tweede lid, van de wet op regelmatige wijze volbracht hebben. Het programma van deze prestaties en de nadere regels worden bepaald in een reglement.
Om binnen het reservekader tot adjudant-majoor te kunnen worden bevorderd, moet de reserve-onderofficier van niveau B slagen voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 62bis, eerste lid, van de wet. Het programma van deze proeven en de nadere regels worden bepaald in een reglement.
§ 2. De reserveonderofficier van niveau C gesproten uit het actief kader, die reeds geslaagd is voor het examen voor de overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor in het beroepskader, is vrijgesteld van de voortgezette vorming en de proeven voor de overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor van het reservekader.
De reserveonderofficier van niveau C, gesproten uit het actief kader, die reeds geslaagd is voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef in het beroepskader, is vrijgesteld van de voortgezette vorming en de proeven voor de overgang naar de graad van adjudant-chef van niveau C van het reservekader.
De reserveonderofficier van niveau B, gesproten uit het actief kader, die reeds geslaagd is in de voortgezette vorming voor de overgang naar de graad van adjudant-chef in het beroepskader, bedoeld in artikel 112, tweede lid, 1°, van de wet van 28 februari 2007 is vrijgesteld van de voortgezette vorming voor de overgang naar de graad van adjudant-chef van niveau B van het reservekader.
De reserveonderofficier van niveau B, gesproten uit het actief kader, die reeds geslaagd is in het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef in het beroepskader, bedoeld in artikel 139/2, derde lid, 2°, van de wet van 28 februari 2007 is vrijgesteld van de beroepsproeven bedoeld in artikel 64bis, § 1, tweede lid, 2°.
§ 3. De reserveonderofficier van niveau C gesproten uit het actief kader die in dit kader een definitieve mislukking heeft ondergaan in het examen voor de overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor of het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef of die definitief verzaakt heeft aan deelname aan de voortgezette vorming, is niet meer gemachtigd om zich aan te bieden voor de voortgezette vorming voor de overgang naar deze graden in het reservekader.
De reserveonderofficier van niveau B gesproten uit het actief kader die in dit kader een definitieve mislukking heeft ondergaan voor de vervolmakingscursus in het kader van de voortgezette vorming voor de overgang naar de graad van adjudant-chef bedoeld in artikel 112, tweede lid, 1°, van de wet van 28 februari 2007 of die definitief verzaakt heeft aan deelname aan deze voortgezette vorming, is niet meer gemachtigd om zich aan te bieden voor de voortgezette vorming voor de overgang naar deze graad in het reservekader.
De reserveonderofficier van niveau B gesproten uit het actief kader die in dit kader een definitieve mislukking heeft ondergaan voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef bedoeld in artikel 139/2, derde lid, 2°, van de wet van 28 februari 2007 of die definitief verzaakt heeft aan deelname aan dit examen, is niet meer gemachtigd om zich aan te bieden voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 64bis, § 1, tweede lid, 2°.]1
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.61.[1 De reserveonderofficier van niveau B of van niveau C die twee jaar na de normale datum waarop hij tot de hogere graad had kunnen worden bevorderd, naargelang het geval, de bevorderingsprestaties niet heeft verricht of de bevorderingsprestaties niet op regelmatige wijze heeft volbracht of niet geslaagd is voor de beroepsproeven welke voor de graad zijn vereist, wordt geacht voorgoed van bevordering te hebben afgezien.]1
De DGHR mag een langere termijn vaststellen ten behoeve van reserveonderofficieren die verblijf houden in het buitenland.
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 28, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.62.De reserveonderofficier die [1 uit het actief kader komt en die definitief verzaakt heeft aan bevordering]1 terwijl hij tot dit kader behoorde, neemt in het reservekader niet meer deel aan de bevordering.
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 29, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.63.Om benoemd te worden tot de graad van [1 eerste sergeant]1, moet de reserveonderofficier [1 ...]1 [3 van niveau C]3 vijf jaar anciënniteit in de graad van sergeant bezitten.
[2 ...]2
[2 ...]2
[2 ...]2
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 52, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2009-10-16/12, art. 52, 2°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(3)<KB 2018-09-12/06, art. 30, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 63bis.[1 § 1. Om benoemd te worden tot de graad van eerste sergeant-majoor, [2 moet de reserveonderofficier van niveau C]2 :
1° zeven jaar anciënniteit bezitten in de graad van eerste sergeant;
2° slagen in de in artikel 61 van de wet bedoelde beroepsproeven.
§ 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven [2 moet de reserveonderofficier van niveau C]2 :
1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaandelijk aan de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;
2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, [2 die bestaan uit het bijwonen van een vormingscyclus, die wordt gevormd door]2 een theoretische vorming van vier al dan niet opeenvolgende weken, voorafgegaan door een informatiedag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 53, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 31, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 63ter. [1 De eerste sergeant die verzaakt aan bevordering of die niet heeft deelgenomen aan de beroepsproeven ten laatste negen jaar na zijn benoeming tot de graad van eerste sergeant, wordt benoemd in de graad van eerste sergeant-chef, zodra hij negen jaar anciënniteit in de graad van eerste sergeant heeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 54, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 63quater.[1 § 1. Om benoemd te worden tot de graad van adjudant, moet de reserveonderofficier van niveau C zeven jaar anciënniteit bezitten in de graad van eerste sergeant-majoor.
Om benoemd te worden tot de graad van adjudant, moet de reserveonderofficier van niveau B:
1° zeven jaar anciënniteit bezitten in de graad van eerste sergeant-majoor;
2° slagen in de in artikel 61bis van de wet bedoelde beroepsproeven.
§ 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveonderofficier van niveau B:
1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaandelijk aan de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;
2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die bestaan uit het bijwonen van een vormingscyclus, die wordt gevormd door een theoretische vorming van vier al dan niet opeenvolgende weken, voorafgegaan door een informatiedag.
De eerste sergeant-majoor van niveau B gesproten uit het actief kader die definitief mislukt is voor de beroepsproeven in het reservekader, komt niet langer in aanmerking voor bevordering in het reservekader.]1
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 32, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.64.[1 § 1. Om in aanmerking te kunnen komen voor de benoeming tot de graad van adjudant-chef moet de reserveonderofficier:
1° zeven jaar anciënniteit in de graad van adjudant bezitten;
2° van niveau C, slagen in de beroepsproeven bedoeld in artikel 62, eerste lid van de wet;
3° van niveau B, de bevorderingsprestaties bedoeld in artikel 62, tweede lid van de wet op regelmatige wijze volbracht hebben.
§ 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveonderofficier van niveau C:
1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaandelijk aan de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;
2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven, volbracht hebben, die bestaan uit het bijwonen van een vormingscyclus, die wordt gevormd door een theoretische vorming van vier al dan niet opeenvolgende weken, voorafgegaan door een informatiedag.
§ 3. Om deel te nemen aan de bevorderingsprestaties bedoeld in paragraaf 1, 3°, moet de reserveonderofficier van niveau B geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaandelijk aan de bevorderingsprestaties bedoeld in paragraaf 2, 1°.]1
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 33, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 64bis.[1 § 1. Om in aanmerking te kunnen komen voor de benoeming tot de graad van adjudant-majoor moet de reserveonderofficier van niveau C vijf jaar anciënniteit in de graad van adjudant-chef bezitten.
Om in aanmerking te kunnen komen voor de benoeming tot de graad van adjudant-majoor, moet de reserveonderofficier van niveau B:
1° vijf jaar anciënniteit bezitten in de graad van adjudant-chef;
2° slagen in de in artikel 62bis, eerste lid, van de wet bedoelde beroepsproeven.
§ 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveonderofficier van niveau B de bevorderingsprestaties bedoeld in artikel 64, § 2, 2°, op regelmatige wijze volbracht hebben.]1
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 34, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling IV. - De reservevrijwilligers.
Art.65. De reservevrijwilligers kunnen eerst tot de hogere graad worden bevorderd nadat de beroepsvrijwilligers die in de graad van eerste soldaat dezelfde anciënniteit hebben als zij en die inzake bevordering een normale loopbaan hebben gehad, tot deze graad zijn bevorderd.
Art.66.Om benoemd te worden tot de graad van [1 korporaal]1 moet de reservevrijwilliger [1 ...]1, zeven jaar anciënniteit in de graad van eerste soldaat bezitten.
[2 ...]2
[2 ...]2
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 58, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2009-10-16/12, art. 58, 2°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 66bis.[2 Om benoemd te worden tot de graad van korporaal-chef moet de reservevrijwilliger negen jaar anciënniteit bezitten in de graad van korporaal.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 59, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<KB 2013-12-26/03, art. 108, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art. 66ter. [1 Om benoemd te worden tot de graad van eerste korporaal-chef moet de reservevrijwilliger negen jaar anciënniteit in de graad van korporaal-chef bezitten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 60, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 66quater.
<Opgeheven bij KB 2018-09-12/06, art. 35, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling IVbis. [1 - Gemeenschappelijke bepalingen inzake de voortgezette vorming]1
----------
(1)
Art. 66quinquies. [1 De reservemilitair die aan de voorwaarden voldoet, wordt door zijn eenheid geïnformeerd van het feit dat hij in aanmerking komt voor het volgen van een voortgezette vorming. Binnen een termijn van dertig werkdagen volgend op de ontvangst van die informatie moet de reservemilitair schriftelijk te kennen geven dat hij kandidaat is om deel te nemen aan de voortgezette vorming. Zoniet wordt hij beschouwd als verzakend om aan deze vorming deel te nemen.
De aanvraag tot deelname wordt voor advies voorgelegd aan de korpscommandant van de reservemilitair en overgemaakt aan de DGHR of de door hem aangewezen overheid voor beslissing.
Een negatief advies van de korpscommandant wordt betekend aan de reservemilitair. Deze beschikt over een termijn van tien werkdagen volgend op de betekening om een verweerschrift in te dienen. Deze termijn bedraagt dertig werkdagen indien de reservemilitair in het buitenland verblijft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 62, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 66sexies.[1 De reservemilitair die niet slaagt in de ingangstest bedoeld in de artikelen 57bis, § 2, 1°, 58, § 2, 1°, 58bis, § 2, 1°, 63bis, § 2, 1°, [2 63quater, § 2, eerste lid, 1°, en 64, § 2, 1°, en § 3,]2 mag niet deelnemen aan de voortgezette vorming. Om te slagen moet de reservemilitair minstens de helft van de punten behalen.
De reservemilitair die niet slaagt of die niet deelneemt aan de test, kan zich, na verloop van zes maanden, voor een volgende sessie inschrijven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 62, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 36, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 66septies.[1 Indien nodig, stelt de commandant van het vormingsorganisme waar de reservemilitair zijn vorming volgt, een deliberatie-commissie samen, die verantwoordelijk is voor de evaluatie van de reservemilitair na de vormingscyclus, bedoeld in de artikelen 57bis, § 2, 2°, 58, § 2, 3°, 58bis, § 2, 3°, 63bis, § 2, 2°, 63quater, § 2, eerste lid, 2°, en 64, § 2, 2°.
De nadere regels betreffende de vormingscycli van de voortgezette vorming worden nader bepaald in een reglement.
De leden van de deliberatiecommissie moeten de grondige kennis bezitten van de taal waarin de reservemilitair de vorming volgt.
De voorzitter van de deliberatiecommissie moet bekleed zijn met een hogere graad, of moet meer anciënniteit in dezelfde graad hebben, dan deze van de beoordeelde reservemilitair.
De reservemilitair die de toestemming bekomt om de beroepsproeven opnieuw af te leggen, kan deze afleggen na de betekening van de beslissing van de deliberatiecommissie, tijdens een volgende examensessie, op de datum bepaald door de voorzitter van de betrokken examencommissie, overeenkomstig de bepalingen van toepassing op de militairen van het actief kader, zonder dat hem vooraf nog bijkomende cursussen worden gegeven. De vormingscyclus mag niet opnieuw worden gevolgd.
De reservemilitair die opnieuw niet slaagt voor de beroepsproeven of ze niet aflegt binnen de opgelegde termijn, wordt als definitief mislukt beschouwd. Voor dit herexamen kan geen uitstel worden verleend.
Indien de reservemilitair meerdere dagen afwezig is tijdens de vorming, en de vorming bijgevolg niet op regelmatige wijze volgt, kan de commandant van het vormingsorganisme waar de reservemilitair zijn voortgezette vorming volgt, een gemotiveerd voorstel overmaken aan de DGHR, om een beslissing te nemen, waarbij de betrokken reservemilitair al dan niet de vorming stopt, uitzonderlijk de vorming, geheel of gedeeltelijk, opnieuw mag aanvatten of verderzetten bij de eerstvolgende sessie.]1
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 37, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling V. - De versnelde bevordering.
Art.67.Voor de reservemilitairen die behoren of behoord hebben tot de onmiddellijk beschikbare reserve, wordt het aantal jaren minimum anciënniteit in de vorige graad noodzakelijk voor de bevordering in de verschillende graden, vastgesteld [1 in de bijlage B bij dit besluit]1.
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 63, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.68.Indien de duur van behoren tot de onmiddellijk beschikbare reserve kleiner is dan de vereiste minimum anciënniteit bij de versnelde bevordering, wordt de voor de bevordering vereiste anciënniteit in de vorige graad berekend volgens de formule vastgesteld [1 in de bijlage B bij dit besluit]1.
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 64, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Hoofdstuk V/1. [1 De voortgezette vorming.]1
----------
(1)
Art. 68ter. [1 De Koning verleent het hogere stafbrevet of het hogere brevet van militair administrateur aan de reserveofficier die :
1° met succes, naargelang het geval, de hogere stafopleiding of de hogere opleiding voor militair administrateur heeft gevolgd;
2° minimum in de graad van majoor is benoemd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-03/01, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
HOOFDSTUK VI. - Het ontslag.
Art. 68bis.[1 Op elk moment kan de reservemilitair van de DGHR [2 , naar gelang het geval, de verbreking van zijn dienstneming of wederdienstneming of het ontslag bedoeld in artikel 33, § 1, eerste lid, van de wet]2 bekomen, indien hij daartoe een schriftelijke aanvraag indient.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 65, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 38, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.69.[1 Iedere hiërarchische meerdere met een rang tenminste gelijk aan die van korpscommandant die oordeelt dat een reservemilitair van ambtswege moet worden ontslagen, start een procedure met het oog op het nemen van een statutaire maatregel met tuchtrechtelijk karakter, overeenkomstig de regels toepasselijk op de beroepsmilitairen van het actief kader.]1
----------
(1)<KB 2013-12-26/03, art. 109, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.70.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/03, art. 110, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.71.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/03, art. 110, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.72.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/03, art. 110, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.73.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/03, art. 110, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.74.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/03, art. 110, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.75.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/03, art. 110, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
HOOFDSTUK VII. - De wederoproepingen en de bijkomende prestaties.
Afdeling I. - De wederoproepingen.
Art.76.[1 De gewone wederoproepingen kunnen worden gegroepeerd, zoals bedoeld in artikel 34, § 2, van de wet, over een maximum periode van drie jaar.
De groepering moet op voorhand worden aangevraagd door de reservemilitair. De schriftelijke en gemotiveerde aanvraag moet worden ingediend bij de korpscommandant die deze, aangevuld met zijn advies, voor goedkeuring overmaakt aan de DGHR of de door hem aangewezen overheid.
De groepering laat de reservemilitair toe om in de getrainde reserve te blijven tot op het einde van het jaar of van het tweede jaar volgend op het jaar van indiening van de aanvraag, op voorwaarde dat de gecumuleerde minimumprestaties om getraind te blijven voorzien voor de jaren waarvoor een groepering wordt aangevraagd, uitgevoerd worden in het jaar van indiening van de aanvraag. Zodra de groepering van twee of drie jaar wordt toegestaan, mag de reservemilitair respectievelijk geen prestaties uitvoeren in het jaar of in de twee jaren volgend op het jaar van indiening van de aanvraag.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Afdeling II. - De bijkomende prestaties.
Art.77.De bijkomende prestaties worden uitgevoerd hetzij :
1° in het kader van de vervolmaking;
2° als bevorderingsprestaties;
3° in functie van de kaderbehoeften [1 ...]1, hierna " de vrijwillige encadreringsprestaties " genoemd.
De reservemilitairen van de " getrainde reserve " kunnen, op vrijwillige basis en op uitnodiging van de militaire overheid, eveneens de bijkomende prestaties verrichten die worden gelijkgesteld met de nodige wederoproepingen om hun training op peil te houden.
----------
(1)<KB 2024-04-28/01, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.78. Om bijkomende prestaties te kunnen uitvoeren, moeten de reservemilitairen minimum het aantal wederoproepingen hebben uitgevoerd om te behoren tot de " getrainde reserve ".
Art.79.De behoeften aan vervolmakingsprestaties worden jaarlijks ter goedkeuring voorgelegd aan [1 de DGHR, na advies van]1 de onderstafchef operaties en training.
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 71, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.80.Om te voldoen aan de [1 ...]1, bepaalt de minister op voorstel van de chef defensie, het aantal te begeven plaatsen voor vrijwillige encadreringsprestaties.
----------
(1)<KB 2024-04-28/01, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.81.De dienstneming voor een vrijwillige encadreringsprestatie wordt aangegaan voor een minimum duur van 2 maanden en mag 12 maanden niet overschrijden. Op aanvraag van de reservemilitair en al naargelang de behoeften, kunnen wederdienstnemingen toegestaan worden. [1 ...]1 Het model van de dienstnemingsakte en van wederdienstnemingsakte wordt in een reglement bepaald.
[2 Evenwel kan, voor specifieke situaties goedgekeurd door de minister, de periode bedoeld in het eerste lid tot maximum 36 maanden worden uitgebreid.]2
----------
(1)<KB 2019-04-05/24, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 12-05-2019>
(2)<KB 2024-04-28/01, art. 14, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.82. § 1. Voor elke reservemilitair onder zijn bevel, die een aanvraag indient om een vrijwillige encadreringsprestatie te volbrengen, geeft de korpscommandant of de overheid die er de bevoegdheden van uitoefent, een gemotiveerd advies over de waarde van de kandidaat in relatie tot de beoogde functie en draagt hij hem al of niet voor, voor het uitvoeren van de prestatie.
Dit advies wordt ter kennis gebracht van de betrokken militair, die er een verweerschrift kan aan toevoegen. De aanvraag, het eventueel verweerschrift en een kopie van de laatste evaluatienota, worden overgemaakt, langs de hiërarchische keten, aan DGHR.
De aanvraag tot dienstneming wordt aanvaard of geweigerd door de DGHR.
§ 2. Iedere aanvraag tot wederdienstneming wordt aanvaard of geweigerd door de (DGHR). <KB 2005-06-23/33, art. 88, 002 ; Inwerkingtreding : 14-07-2005>
Art.83. (Met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand kan aan de vrijwillige encadreringsprestatie ten allen tijde een eind worden gesteld :
1° als de kaderbehoefte ophoudt te bestaan;
2° als het gedrag of de wijze van dienen van de betrokken reservemilitair geen voldoening schenkt.
De maatregel wordt getroffen door de minister op voorstel of na raadpleging van hiërarchische meerderen. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, worden de adviezen van hogervermelde hiërarchische chefs ondertekend door belanghebbende, die er een verweerschrift mag aan toevoegen.
De opzeggingstermijn gaat in na het verstrijken van de maand waarin de kenningsgeving van. de beslissing aan de betrokkene is gebeurd.) <Erratum, zie B.S. 28-08-2003, p. 42122>
Art.84.Op verzoek van de reservemilitair kan de DGHR de dienstneming [1 ...]1 [1 of]1 de wederdienstneming, beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van 1 maand, die ingaat na het verstrijken van de maand waarin betrokkene zijn verzoek heeft ingediend.
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 72, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
HOOFDSTUK VIII. [1 - De vakrichtingen en de competentiepools.]1
----------
(1)
Art.85.De reserveofficier die van ambtswege wordt overgeplaatst ingevolge de bepalingen van [2 artikel 47]2 van de wet, gaat over met zijn graad en zijn anciënniteit van onderluitenant. Hij wordt er gerangschikt onder de officieren die op diezelfde datum als hij tot onderluitenant werden benoemd met inachtneming van zijn betrekkelijke anciënniteit.
[1 In afwijking van het eerste lid, gaat de reserveofficier van de laterale bijzondere werving over met zijn graad en zijn anciënniteit van majoor. Hij wordt er gerangschikt onder de officieren die op dezelfde datum als hij tot majoor werden benoemd met inachtneming van zijn betrekkelijke anciënniteit.]1
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 73, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2018-09-12/06, art. 40, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.86.De reserveofficier die op zijn aanvraag wordt overgeplaatst ingevolge de bepalingen van [1 artikel 47]1 van de wet, gaat over met zijn graad en zijn anciënniteit van onderluitenant. Hij wordt er gerangschikt na de officieren die op dezelfde datum als hij tot onderluitenant werden benoemd.
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 41, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.87.De reserveofficier die volgens de in artikelen 85 en 86 bedoelde rangschikking zou komen te staan bij de officieren met een lagere graad dan de zijne, zal voorlopig gerangschikt worden na de officieren van zijn graad tot aan de benoeming in die graad van alle officieren van [1 zijn vakrichting]1 die op dezelfde datum als hij benoemd werden in de graad van onderluitenant, een normale loopbaan volgen en meer betrekkelijke anciënniteit hebben dan hijzelf. Op dat tijdstip wordt hij onder de officieren van zijn graad gerangschikt.
De reserveofficier die volgens de in artikelen 85 en 86 bedoelde rangschikking zou komen te staan bij de officieren met een hogere graad dan de zijne, zal voorlopig gerangschikt worden vóór de officieren van zijn graad totdat hij in de hogere graad bevorderd wordt. Op dat tijdstip wordt hij onder de officieren van zijn graad gerangschikt.
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 42, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.88.[1 De reserveonderofficier van niveau C die van ambtswege, ingevolge een wijziging in de organisatie van de krijgsmacht of op zijn aanvraag wordt overgeplaatst ingevolge de bepalingen van artikel 47 van de wet, neemt in zijn nieuwe vakrichting rang met zijn graad van sergeant en zijn anciënniteit in die graad. Hij wordt er gerangschikt na de onderofficieren van niveau C die op diezelfde datum als hij tot sergeant benoemd werden.
De reserveonderofficier van niveau B die van ambtswege, ingevolge een wijziging in de organisatie van de krijgsmacht of op zijn aanvraag wordt overgeplaatst ingevolge de bepalingen van artikel 47 van de wet, neemt in zijn nieuwe vakrichting rang met zijn graad van eerste sergeant-majoor en zijn anciënniteit in die graad. Hij wordt er gerangschikt na de onderofficieren van niveau B die op diezelfde datum als hij tot eerste sergeant-majoor benoemd werden.]1
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 43, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.89. De wijziging van ambtswege of op eigen aanvraag van ambt van de reservevrijwilliger wordt bevolen door de DGHR, op het gemotiveerde voorstel van de korpscommandant.
Art.90. De reservevrijwilliger die van ambt veranderd is ingevolge de bepalingen van artikel 89, gaat over met zijn graad en zijn anciënniteit van eerste soldaat. Hij wordt er gerangschikt na de vrijwilligers die op diezelfde datum als hij tot eerste soldaat werden benoemd.
Art.91.
<Opgeheven bij KB 2018-09-12/06, art. 46, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.92.
<Opgeheven bij KB 2018-09-12/06, art. 46, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK IX. - De onmiddellijk beschikbare reserve.
Art.93. De reservemilitairen die op vrijwillige basis wensen toe te treden tot de onmiddellijk beschikbare reserve, kunnen slechts hun kandidatuur indienen, indien zij gerangschikt zijn in de " getrainde reserve ".
Art.94. De reservemilitairen die op vrijwillige basis wensen opgenomen te worden in de onmiddellijk beschikbare reserve, dienen hun kandidatuur in, volgens de voorschriften vastgesteld in een reglement.
Art.95.<KB 2005-06-23/33, art. 89, 002 ; Inwerkingtreding : 14-07-2005> De aanvraag tot [1 aanvullende speciale dienstneming of aanvullendespeciale wederdienstneming]1 wordt aanvaard of geweigerd door de DGHR.
----------
(1)<KB 2013-12-26/03, art. 111, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.96.Het model van de [1 aanvullende speciale dienstneming- en wederdienstnemingsakte]1, wordt door de minister bepaald.
----------
(1)<KB 2013-12-26/03, art. 111, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.97.De [2 aanvullende speciale dienstneming of wederdienstneming]2 gaat in de dag [1 vastgelegd in de akte bedoeld in artikel 96]1. De [2 aanvullende speciale dienstneming of wederdienstneming]2 wordt beëindigd :
1° bij het verstrijken van de [2 aanvullende speciale dienstneming of wederdienstneming]2 indien de betrokken reservemilitair niet aanvaard werd om zijn [2 aanvullende speciale dienstneming of wederdienstneming]2 te hernieuwen;
2° van rechtswege zo de betrokken reservemilitair ophoudt tot het reservekader te behoren, in definitief verlof geplaatst wordt, van het leger weggezonden wordt, gereformeerd wordt of niet meer gerangschikt wordt in de " getrainde reserve ";
3° door verbreking van de [2 aanvullende speciale dienstneming of wederdienstneming]2, hetzij op aanvraag van de betrokken reservemilitair, hetzij bij beslissing van DGHR wanneer zijn gedrag of wijze van dienen geen voldoening schenkt.
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 74, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2013-12-26/03, art. 112, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.98.Aan de reservemilitair van de onmiddellijk beschikbare reserve kan ten allen tijde gedurende zijn [2 aanvullende speciale dienstneming of wederdienstneming]2 een speciale wederoproeping worden opgelegd voor deelname aan een operatie die behoort tot één van de vormen van operationele inzet en dit met een preadvies van [1 vijf werkdagen]1. De bepalingen van het artikel 84 zijn eveneens van toepassing voor de reservemilitair van de onmiddellijk beschikbare reserve.
----------
(1)<KB 2009-10-16/12, art. 75, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2013-12-26/03, art. 113, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
HOOFDSTUK X. [1 - De overgang en de promotie op diploma.]1
----------
(1)
Art.99.[1 Voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de bepalingen van dit besluit en de wet, zijn de bepalingen betreffende de overgang en de promotie op diploma van het koninklijk besluit van 7 november 2013 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie, de sociale promotie en de promotie op diploma naar een hogere personeelscategorie van toepassing op de reservemilitairen en de kandidaat-reservemilitairen.]1
----------
(1)<KB 2018-09-12/06, art. 45, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK XI. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art.100. Het koninklijk besluit van 25 september 1959 betreffende het statuut der reserveofficieren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 september 1974, 14 januari 1975, 16 maart 1976, 21 december 1976, 5 juli 1977, 12 september 1978, 30 april 1980, 11 mei 81, 22 augustus 1987, 5 juli 1988, 17 oktober 1989, 19 juni 1991 en 11 augustus 1994, wordt opgeheven.
Art.101. In artikel 2, 6°, van het koninklijk besluit van 5 oktober 1959 betreffende de militaire commissies voor geschiktheid en reform, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 februari 1989, worden de woorden " reserveofficieren of reserveonderofficieren " vervangen door de woorden " militairen van het reservekader ".
Art.102. In het opschrift van het koninklijk besluit van 28 augustus 1981 betreffende het medisch geschiktheidsprofiel en het medisch onderzoek van de kandidaten voor toelating tot de actieve kaders en van de dienstplichtigen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 januari 1991, worden de woorden " de actieve kaders en van de dienstplichtigen " vervangen door de woorden " de krijgsmacht ".
Art.103. In artikel 5, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 juli 1991 en 13 november 1991, worden de woorden " van de land-, lucht-, en de zeemacht en bij de medische dienst " vervangen door de woorden " , van reserveofficier of reserveonderofficier ".
Art.104. In artikel 6, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1991 en 13 november 1991, worden de woorden " of als kandidaat-reservemilitair in basisopleiding " ingevoegd tussen de woorden " als kandidaat-vrijwilliger " en de woorden " , de kandidaat ".
Art.105. In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1991, 13 november 1991 en 18 september 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, 2°, worden de woorden " om dienstplichtigen " vervangen door de woorden " om kandidaat-reservemilitairen ";
2° in § 3 worden de woorden " , kandidaat-reserveofficieren en kandidaat-reserveonderofficieren " ingevoegd tussen de woorden " van kandidaat-onderofficier " en de woorden " zijn geldig ";
3° in § 4 worden de woorden " en van kandidaat-reservemilitair in basisopleiding " ingevoegd tussen de woorden " van kandidaat-vrijwilligers " en de woorden " zijn geldig ";
4° paragraaf 4 wordt aangevuld als volgt " en van kandidaat-reservemilitairen in basisopleiding. ".
Art.106. Het koninklijk besluit van 10 december 1987 betreffende het statuut van de reserveonderofficieren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 april 1988, 17 oktober 1989, 30 april 1991, 2 december 1991, 23 december 1991 en 11 augustus 1994, wordt opgeheven.
Art.107. Het opschrift van het koninklijk besluit van 23 maart 1989 betreffende de afwezigheid om gezondheidsredenen van de militairen van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst alsmede van de officieren, militaire aalmoezeniers en onderofficieren van het reservekader, in dienst, wordt vervangen als volgt " Koninklijk besluit betreffende de afwezigheid om gezondheidsredenen van de militairen van de krijgsmacht. ".
Art.108. Artikel 1, eerste lid, 4°, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :
" 4° de militairen van het reservekader in werkelijke dienst; ".
Art.109. In artikel 8 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden " voor reserveofficieren en -onderofficieren " vervangen door de woorden " voor de militairen van het reservekader ";
2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art.110. Het opschrift van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de morele hoedanigheden van een kandidaat-militair van het actief kader of van een dienstplichtige, kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier, wordt vervangen als volgt " Koninklijk besluit tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de morele hoedanigheden van de kandidaten van de krijgsmacht ".
Art.111. In artikel 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, worden de woorden " dienstplichtigen die kandidaat zijn of in aanmerking komen om een vorming als kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier te volgen " vervangen door het woord " kandidaat-reservemilitairen ".
Art.112. In artikel 3, 6°, van hetzelfde besluit worden de woorden " reserveofficier of -onderofficier " vervangen door het woord " reservemilitair ".
Art.113. Het opschrift van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van een kandidaat-militair van het actief kader of van een dienstplichtige, kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier, wordt vervangen als volgt " Koninklijk besluit tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van de kandidaten van de krijgsmacht ".
Art.114. In artikel 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, worden de woorden " dienstplichtigen die kandidaat zijn of in aanmerking komen om een vorming als kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier te volgen " vervangen door het woord " kandidaat-reservemilitairen ".
Art.115. Artikel 6, vierde lid, in hetzelfde besluit ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt vervangen als volgt : " De kandidaat die niet geslaagd is voor deze proeven kan ze evenwel later opnieuw afleggen op voorwaarde dat er minstens tien maanden zijn verlopen sinds de datum waarop hij ze heeft afgelegd. ".
Art.116. In artikel 7, § 2bis, eerste lid, in hetzelfde besluit ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, worden de woorden " en van de kandidaat-reservemilitair " ingevoegd tussen de woorden " korte termijn " en de woorden " worden beoordeeld ".
Art.117. In het opschrift van de bijlage bij hetzelfde besluit worden de woorden " kandidaat vrijwilliger van het aktief kader " vervangen door de woorden " kandidaat vrijwilliger van het actief kader of kandidaat-reservemilitair in basisopleiding ".
Art.118. In artikel 1, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht, wordt het woord " kandidaat-reservegegradueerden " vervangen door het woord " kandidaat-reservemilitairen ".
Art.119. In artikel 5 van hetzelfde besluit vervallen de woorden " of kandidaat-reserveonderofficier ".
Art.120. Artikel 9, § 2, l', van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : " 1° tijdens de basisopleiding voor de kandidaatreservemilitair in basisopleiding en op het einde van de opleidingsperiode voor de kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier; ".
Art.121. In de bijlagen bij hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het opschrift van de bijlage B wordt aangevuld met de woorden " en door de kandidaat-reservemilitairen ";
2° in het opschrift van de bijlage D wordt het woord " kandidaat-reservegegradueerden " vervangen door het woord " kandidaat-reservemilitairen ".
Art.122. Artikel 1, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, wordt opgeheven.
Art.123. In artikel 2 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 2, tweede lid, worden de woorden " Voor de reservemilitair en de militair met onbepaald verlof die vrijwillige prestaties leveren met het oog op de kaderbehoeften, " vervangen door de woorden " Voor de reservemilitair die vrijwillige encadreringsprestaties levert, ";
2° paragraaf 2, derde lid, wordt vervangen als volgt " Voor de overige militairen van het reservekader geldt hetgeen volgt :
1° de militair van de " getrainde reserve ", voor zolang hij in aanmerking komt voor bevordering, wordt één maal per kalenderjaar geëvalueerd ter gelegenheid van een geplande wederoproeping of militaire prestatie. Tussen twee opeenvolgende evaluaties dienen minstens zes maanden te zijn verlopen;
2° de militair van de " getrainde reserve " die niet meer in aanmerking komt voor bevordering, wordt één maal per twee kalenderjaren geëvalueerd ter gelegenheid van een geplande wederoproeping of militaire prestatie. Tussen twee opeenvolgende evaluaties dienen minstens twaalf maanden te zijn verlopen;
3° de militair van de " getrainde reserve " die a priori te kennen heeft gegeven zijn vereiste prestaties te groeperen, wordt niet geëvalueerd gedurende het kalenderjaar of de kalenderjaren dat hij geen wederoproeping of militaire prestatie uitvoert;
4° de militair van de " niet getrainde reserve " wordt niet geëvalueerd zolang hij tot deze trainingscategorie behoort;
5° indien de beschikbare termijn geen evaluatie toelaat volgens de beoordelingsprocedure bepaald bij dit besluit, wordt deze procedure in onderling akkoord tussen de eerste beoordelaar en de beoordeelde afgehandeld via een schriftelijke procedure. Dit onderling akkoord wordt op de evaluatienota vermeld en ondertekend door de beoordeelde militair. De schriftelijke procedure wordt door middel van een tegen ontvangstbewijs aan de postdienst afgegeven aangetekend schrijven gevoerd. In onderling akkoord, vermeld en door de eerste beoordelaar en beoordeelde ondertekend op de evaluatienota, kan beslist worden geen evaluatiegesprek te laten plaatsvinden. ".
Art.124. In artikel 3 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 3, tweede lid, wordt vervangen als volgt :
" Voor de reservemilitair van het reservekader aangeworven uit het burgermidden geldt de taal van de door hem ondertekende eerste dienstnemingsakte. ";
2° in § 3, derde lid, worden de woorden " Voor de overige militairen van het reservekader " vervangen door de woorden " Voor de militairen van het reservekader afkomstig uit het actief kader ".
Art.125. In artikel 5 van hetzelfde besluit, wordt een § 1bis ingevoegd, luidende :
" § 1bis. Voor de militair van het reservekader bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid, kan in onderling overleg tussen de eerste beoordelaar en de beoordeelde militair, beslist worden het evaluatiegesprek te houden op de dag van afgifte van het afschrift van de voorlopig ingevulde evaluatienota, mits vermelding van dit feit op de evaluatienota en ondertekening door beide betrokkenen. ".
Art.126. Het ministerieel besluit van 12 april 1988 betreffende het statuut van de reserveonderofficieren, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK XII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.127. Voor de reservemilitairen die op basis van artikel 90 van de wet, gevraagd heeft opnieuw deel te nemen aan de bevordering, treden de artikelen 55 en 61 van dit besluit in werking 1 jaar na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet.
Art.128. (Opgeheven) <KB 2006-07-14/34, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 27-08-2006>
Art.129. In uitvoering van artikel 89 van de wet bepaalt de chef defensie voor elk van de twee jaren, per graad het aantal reservemilitairen die kunnen worden heropgenomen in het reservekader. Betrokken reservemilitairen worden heropgenomen met de graad en de anciënniteit die ze bezaten op het moment dat ze met definitief verlof werden geplaatst.
Art.130. De reserveofficier aangeworven bij toepassing van artikel 54 of 55 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht, de reserveonderofficier aangeworven bij toepassing van artikel 1 of 3 van de wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de reserveonderofficieren van de krijgsmacht, de vrijwilliger korte termijn overgegaan naar het reservekader met toepassing van de artikelen 20 en 23 van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn en de dienstplichtige met onbepaald verlof onderworpen aan de militaire verplichtingen met toepassing van artikel 3 van de dienstplichtwetten gecoördineerd op 30 april 1962 die wensen toe te treden tot de nieuwe reserve, worden automatisch in de categorie van de " getrainde reserve " gerangschikt.
Art.131. De reserveofficier aangeworven bij toepassing van artikel 54 of 55 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht, de reserveonderofficier aangeworven bij toepassing van artikel 1 of 3 van de wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de reserveonderofficieren van de krijgsmacht, de vrijwilliger korte termijn overgegaan naar het reservekader met toepassing van de artikelen 20 en 23 van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn en de dienstplichtige met onbepaald verlof onderworpen aan de militaire verplichtingen met toepassing van artikel 3 van de dienstplichtwetten gecoördineerd op 30 april 1962 die niet wensen toe te treden tot de nieuwe reserve, worden gerangschikt in de categorie van de " niet getrainde reserve ".
Art.132. De reservemilitairen die nog wettelijke verplichtingen hebben op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet worden, voor de resterende duur van hun verplichtingen en al naargelang het uitgevoerde aantal wederoproepingen, in de " getrainde reserve " of de " niet getrainde reserve " gerangschikt.
Art. 132bis.<ingevoegd bij KB 2005-06-23/33, art. 91 ; Inwerkingtreding : 14-07-2005> In afwijking evenwel van de [1 artikelen]1 25, 28 en 31, blijft een termijn van maximaal twee jaar tussen het slagen in de gespecialiseerde professionele vorming en het einde van de stage- en evaluatieperiode van toepassing voor de reservevrijwilliger, de kandidaat-reserveonderofficier en de kandidaat-reserveofficier die de gespecialiseerde professionele vorming reeds beëindigd heeft op de datum van inwerkingtreding van dit artikel.
----------
(1)<KB 2012-06-03/01, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art. 132ter. <Ingevoegd bij KB 2006-05-23/32, art. 89; Inwerkingtreding : 01-03-2006> In afwijking van de artikelen 32, eerste lid, 1°, en 36, eerste lid, 1°, wordt beschouwd in de basisvorming geslaagd te zijn de kandidaat-reservemilitair in basisvorming die, op 1 maart 2006, de helft van de punten voor het dagelijks werk behaald heeft, geen uitsluitingscijfer heeft bekomen en ten minste vier weken basisvorming heeft afgelegd. In alle andere gevallen, herbegint de kandidaat-reservemilitair in basisvorming zijn basisvorming.
In afwijking van de artikelen 26, 29 en 36, tweede lid, worden beschouwd in de bijkomende basisopleiding geslaagd te zijn de kandidaat-reserveonderofficier en de kandidaat-reserveofficier die, vóór 1 maart 2006, de bijbomende basisopleiding begonnen zijn.
In afwijking van de artikelen 32, eerste lid, 1°, en 36, eerste lid, 2°, worden beschouwd in de gespecialiseerde professionele vorming geslaagd te zijn de kandidaat-reservemilitair en de reservevrijwilliger in gespecialiseerde professionele vorming die, op 1 maart 2006, de helft van de punten voor het dagelijks werk behaald hebben, geen uitsluitingscijfer hebben bekomen en ten minste het aantal vormingsweken hebben afgelegd die, zonder lager dan twee te zijn, wordt vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister. In alle andere gevallen, herbeginnen de kandidaat-reservemilitair en de reservevrijwilliger in vorming de gespecialiseerde professionele vorming.
Art.133. Op 1 november 2003 treden in werking :
1° de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;
2° de artikelen 162 tot 164 van de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging;
3° dit besluit.
Art.134.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N1. [1 Bijlage A bij het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht
HET VEREISTE NIVEAU VAN KENNIS VAN HET ENGELS OM BENOEMD TE KUNNEN WORDEN IN DE GRADEN VAN LUITENANT-KOLONEL, VAN KOLONEL OF IN EEN OPPEROFFICIERSGRAAD
LUISTERVAARDIGHEID
Begrijpt voldoende om gesprekken te volgen over professionele onderwerpen en over sociale aspecten uit het alledaagse leven. Is in staat een gesprek te begrijpen met een spreker van de moedertaal, die niet gewoon is te spreken met personen die de moedertaal niet spreken, op voorwaarde dat het gesprek verloopt in een gebruikelijk dialect, op een normaal ritme, en met herhalingen en herformuleringen. Is in staat een grote variëteit aan concrete onderwerpen te begrijpen, zoals bijvoorbeeld persoonlijk en familiaal nieuws, publieke zaken van persoonlijk en algemeen belang, alsook gebruikelijke professionele zaken onder de vorm van beschrijvingen van personen, plaatsen en voorwerpen, evenals verhalen over hedendaagse of toekomstige gebeurtenissen, of uit het verleden. Beschikt over de bekwaamheid om de essentiële punten van een discussie of toespraak te volgen, als het onderwerp verband houdt met zijn/haar specifiek professioneel vakgebied. Is niet in staat om verschillende stijlniveaus te herkennen, maar is in staat om samenhangende verbindingen en syntactische signalen in een meer complex gesprek te herkennen. Is in staat een gesprek te volgen tot op het niveau van een paragraaf, zelfs als deze enorm veel feitelijke details bevat. Begrijpt slechts occasioneel woorden en uitdrukkingen wanneer het gesprek plaats vindt in minder gunstige omstandigheden (bijvoorbeeld wanneer het gesprek plaats vindt buiten via luidsprekers of wanneer het gesprek emotioneel geladen is). Begrijpt gewoonlijk enkel de algemene zin van gesproken taal in de media of door sprekers van de moedertaal in omstandigheden die een begrip van een gespecialiseerde of gesofisticeerde taal vereisen. Is in staat de uiteenzetting van feiten te begrijpen. Is in staat de feiten te begrijpen, maar niet de subtiliteiten van de taal betreffende de feiten.
SPREEKVAARDIGHEID
Is in staat te communiceren in alledaagse sociale en professionele situaties. In een dergelijke context kan de spreker mensen, plaatsen en voorwerpen beschrijven; is in staat in detail te vertellen over lopende, vroegere en toekomstige activiteiten, maar in een eenvoudige opbouw; is in staat feiten na te vertellen; is in staat vergelijkingen en tegenstellingen te maken; is in staat duidelijke instructies en richtlijnen te geven; is in staat voorzienbare vragen te stellen en erop te antwoorden. Is in staat om met vertrouwen deel te nemen aan de meeste normale, dagelijkse gesprekken over concrete onderwerpen zoals de werkmethode, de familie, de persoonlijke achtergrond en interesses, reizen en alledaagse gebeurtenissen. Is vaak in staat om in detail te treden in geval van gebruikelijke dagelijkse situaties, zoals bijvoorbeeld in interacties betreffende persoonlijke kwesties of betreffende de accommodatie; is bijvoorbeeld in staat om ingewikkelde, gedetailleerde en exhaustieve richtlijnen te geven, en is in staat om veranderingen aan te brengen in de reisplannen. Kan converseren met een spreker van de moedertaal, die niet gewoon is te spreken met personen die de moedertaal niet spreken, op voorwaarde dat de spreker van de moedertaal zich in lichte mate aanpast. Is in staat zinnen samen te stellen en met elkaar te verbinden zodanig dat hij/zij een uiteenzetting met de lengte van een paragraaf kan geven.
Beheerst in het algemeen de eenvoudige structuren en de voornaamste grammaticale relaties, maar gebruikt op een verkeerde manier meer complexe structuren, of vermijdt ze. Gebruikt de goede woordenschat in gesprekken over heel courante onderwerpen, maar gebruikt ongewone of onduidelijke termen in andere omstandigheden. Begaat soms fouten van uitspraak, van woordenschat en van grammatica, die de betekenis van de woorden vervormen. Drukt zich evenwel in het algemeen uit op een manier aangepast aan de situatie, zelfs indien hij/zij niet steeds perfect de gesproken taal beheerst.
LEESVAARDIGHEID
Begrijpt voldoende om eenvoudige authentieke documenten te lezen betreffende vertrouwde onderwerpen. Is in staat duidelijke en concrete teksten met feiten te lezen, die beschrijvingen van personen, plaatsen en voorwerpen kan bevatten, evenals verhalen over lopende, vroegere en toekomstige gebeurtenissen. Het kan onder andere gaan over artikels die vaak terugkerende gebeurtenissen beschrijven, over eenvoudige biografische informatie, over aankondigingen van sociale activiteiten, over courante zakelijke brieven en over eenvoudige technische documenten bestemd voor de gemiddelde lezer. Is in staat om niet ingewikkelde, maar authentieke teksten te lezen over vertrouwde onderwerpen, die normaal zijn weergegeven in een voorzienbare volgorde die de lezer kan helpen te begrijpen. Is in staat de voornaamste ideeën en bijzonderheden te onderscheiden en te begrijpen in teksten opgesteld voor een gemiddelde lezer en is in staat te antwoorden op feitelijke vragen betreffende deze documenten. Is niet in staat om onmiddellijk conclusies te trekken uit een tekst noch om de subtiliteiten van de taal die feitelijke gegevens beschrijft, te begrijpen. Is in staat om met gemak proza te lezen dat voornamelijk is opgesteld in heel courante zinsstructuren. Zelfs indien zijn/haar woordenschat niet heel uitgebreid is, is hij/zij in staat om zich te bedienen van de context of van termen uit de reële wereld om de teksten te begrijpen. Is mogelijk traag om iets te begrijpen en vat mogelijk niet alle details. Is mogelijk in staat om precieze informatie samen te vatten, uit te zoeken en op te merken in teksten van een hoger niveau betreffende zijn/haar specifiek vakdomein, maar niet in alle gevallen en niet steeds op een getrouwe manier.
SCHRIJFVAARDIGHEID
Is in staat eenvoudige correspondentie op te stellen betreffende persoonlijke en courante professionele zaken, evenals de bijhorende documenten, zoals dienstnota's, beknopte verslagen en persoonlijke brieven betreffende alledaagse onderwerpen. Is in staat feiten na te vertellen; is in staat instructies te geven; is in staat mensen, plaatsen en voorwerpen te beschrijven; is in staat lopende, vroegere en toekomstige activiteiten te beschrijven, in eenvoudige, maar volledige paragrafen. Is in staat om zinnen samen te stellen en te verbinden om tot een coherente tekst te komen; is in staat verschillen te maken tussen paragrafen en de ene met de andere te verbinden in documenten, met inbegrip van documenten van correspondentie. De ideeën kunnen in zekere mate gestructureerd zijn in functie van de belangrijke punten of van de volgorde van het exacte verloop van de gebeurtenissen. De samenhang tussen de ideeën is evenwel niet steeds duidelijk, en de overgangen soms ongelukkig. Een spreker van de moedertaal, die niet gewoon is documenten te lezen opgesteld door personen die de moedertaal niet spreken, is in staat zijn/haar proza te begrijpen. Beheerst in het algemeen de eenvoudige en heel courante grammaticale structuren, maar veel minder de meer complexe, of probeert ze te vermijden. Gebruikt een goede woordenschat betreffende heel courante onderwerpen, hoewel soms omschrijvingen gebruikt moeten worden. Begaat fouten van grammatica, woordenschat, spelling en interpunctie, die soms de betekenis van de woorden kan vervormen.
Schrijft evenwel in het algemeen op een manier aangepast aan de situatie, zelfs als hij/zij niet steeds de perfecte geschreven taal beheerst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-10-16/12, art. 78, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. N2.[1 Bijlage B bij het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht
- Tabel tot vaststelling van de vereiste minimum anciënniteit voor bevordering
CATEGORIE RESERVEPERSONEEL | GRAAD IN HET RESERVEKADER | ANCIENNITEIT IN DE VORIGE GRAAD (JAREN) | |
normale bevordering= X | versnelde bevordering = Z | ||
VRIJWILLIGER | Korporaal | 7 | 6 |
Korporaal-chef | 9 | 8 | |
Eerste korporaal-chef | 9 | 8 | |
ONDEROFFICIER | Eerste sergeant | 5 | 4 |
Eerste sergeant-chef (1) | 9 (1) | 8 (1) | |
Eerste sergeant-majoor (3) | 7 | 6 | |
Adjudant | 7 | 6 | |
Adjudant-chef | 7 | 6 | |
Adjudant-majoor | 5 | 4 | |
OFFICIER | Luitenant | 5 | 4 |
Kapitein | 6 | 5 | |
Kapitein-commandant | 6 | 5 | |
Majoor | 20 (2) | 16 (2) | |
Luitenant-kolonel | 5 | 4 | |
Kolonel | 5 | 4 | |
Generaal-majoor | 5 | 4 | |
Luitenant-generaal | 5 | 2 |