14 JULI 1998. - Decreet betreffende het onderwijs IX (1) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-08-1998 en tekstbijwerking tot 13-02-2017)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Personeelsaangelegenheden.
Art. 2-15
HOOFDSTUK III. - Basisonderwijs.
Art. 16-39
HOOFDSTUK IV. - Secundair onderwijs.
Art. 40-44
HOOFDSTUK V. - Hogescholen.
Art. 45-83
HOOFDSTUK VI. - Universiteiten.
Art. 84-112
HOOFDSTUK VII. - Inspectie en begeleiding.
Art. 113-118
HOOFDSTUK VIII. - Deeltijds kunstonderwijs.
Art. 119-120
HOOFDSTUK IX. - Onderwijs voor Sociale Promotie.
Art. 121-122
HOOFDSTUK X. - Psycho-medisch-sociale centra.
Art. 123-126
HOOFDSTUK XI. - Leerlingenvervoer.
Art. 127-129
HOOFDSTUK XII. - Diverse bepalingen.
Art. 130-133
1960040103 1970070602 1971040702 1976122110 1982001122 1982001123 1982001124 1982001125 1983010447 1983010482 1983021378 1986021153 1990029980 1991035653 1991035841 1991036029 1992035567 1995035567 1996036078
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
HOOFDSTUK II. - Personeelsaangelegenheden.
Art.2. In artikel 2, § 1, vierde gedachtenstreepje, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs wordt tussen de woorden "het psychologisch" en de woorden "en medisch personeel" het woord "orthopedagogisch" ingevoegd.
Art.3. Artikel 21, § 6, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling:
"Voor tijdelijke aanstellingen ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking geldt de in § 1 vermelde voorrangsregel niet, behalve indien een voorrangsgerechtigde kandidaat voldoet an de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker."
Art.4. Artikel 46, 1°, van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt:
"1° In het eerste lid wordt het zinsdeel "de kandidaten voor een benoeming tot lid van de pedagogische begeleidingsdiensten dienen vast benoemd te zijn als lid van de inspectie of één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten voor ten minste een halve opdracht", geschrapt.
2° Tussen het derde en het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd dat luidt als volgt: "In afwijking van het eerste lid moeten de kandidaten voor toelating tot de proeftijd in de pedagogische begeleidingsdiensten vast benoemd zijn, als lid van de inspectie, of, voor minstens en halve opdracht, in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten in het Gemeenschapsonderwijs of in een Vlaamse hogeschool zoals bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. Deze bepaling geldt ook voor dezelfde personeelsleden wier hogeschool geïntegreerd is in het universitair onderwijs."
Art.5. In artikel 4, § 1, a), vierde gedachtestreepje, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de psychomedisch-sociale centra wordt het woord "psychopedagogisch" vervangen door de woorden "psychologisch, orthopedagogisch".
Art.6. Artikel 23, § 10, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling:
"Voor tijdelijke aanstellingen ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking geldt de in § 1 vermelde voorrangsregel niet, behalve indien een voorrangsgerechtigde kandidaat voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker."
Art.7.
<Opgeheven bij DVR 2008-07-04/45, art. 11.4, 8°, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art.8. Artikel 70, 4°, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling:
"de voorzitter stemgerechtigd is: bij staking van stemmen na een tweede stemronde is de stem van de voorzitter doorslaggevend."
Art.9. In artikel 198 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II wordt een § 4 ingevoegd, die luidt als volgt:
"§ 4. Om geldig te zijn moet de vraag tot terugbetaling ter kennis van de schuldenaar gebracht worden bij en ter post aangetekend schrijven met vermelding van:
1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;
2° de bepalingen in strijd waarmee de betalingen zijn gedaan.
Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief kan het onverschuldigde bedrag gedurende dertig jaar worden teruggevorderd."
Art.10. In artikel 5, § 1, van het decreet van 9 april 1992 betreffende het Onderwijs III wordt tussen het vijfde en zesde gedachtestreepje een nieuw gedachtestreepje ingevoegd met de volgende tekst:
"- een vrijwillig afzien door een personeelslid van zijn vaste benoeming in een selectie- of bevorderingsambt, overeenkomstig artikel 43ter van het decreet van 27 maart 191 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;"
Art.11. De personeelsleden die op 30 juni 1997 deel uitmaken van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de Nederlandse onderwijsinstellingen, Burgemeester Marnixschool te Schoten en Prinses Julianaschool te Brussel, die met ingang van 1 september 1997 gesubsidieerde personeelsleden zijn van het gesubsidieerd vrij onderwijs, zoals bedoeld in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, worden geacht al de diensten die bij deze instellingen in aanmerking werden genomen voor het bepalen van hun administratieve en geldelijke anciënniteit:
_ te hebben gepresteerd als personeelslid in het gesubsidieerd vrij onderwijs, voor de toepassing van de bepalingen van het voormelde decreet van 27 maart 1991 en van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III;
_ verstrekt te hebben als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties aan een door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde school, voor de toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
Art.12.
<Opgeheven bij DVR 2016-12-23/71, art. 3,13°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.13.
<Opgeheven bij DVR 2016-12-23/71, art. 3,13°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.14.
<Opgeheven bij DVR 2016-12-23/71, art. 3,13°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.15. 1° Artikel 9 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1990.
2° Artikel 10 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1993.
3° Artikel 14 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996.
4° Artikel 4 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.
5° De artikelen 2, 5 en 11 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1997.
6° Artikel 7 heeft uitwerking met ingang van het schooljaar 1997-1998.
7° De artikelen 3, 6 en 12 treden in werking op 1 september 1998.
8° Artikel 8 treedt in werking op 1 september 1998. De aangelegenheden die op deze datum in behandeling zijn bij de kamers van beroep, worden verder afgehandeld volgens de procedure van kracht op het ogenblik van de indiening ervan.
9° Artikel 13 treedt in werking op de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
<Bij arrest nr 36/2000 van 29 maart 2000 (B.St. 27-05-2000, p. 18301) heeft het Arbitragehof artikel 15, 1°, vernietigd; Opheffing : 08-09-1998>
HOOFDSTUK III. - Basisonderwijs.
Art.16. In artikel 3, 44°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 worden de woorden "van twee jaar en zes maanden" vervangen door de woorden "van drie jaar".
Art.17. In artikel 3, 46°, van hetzelfde decreet worden de woorden "een onderwijsniveau" ingevoegd tussen de woorden "een vestigingsplaats", en de woorden "of een type".
Art.18. In artikel 11, § 1, van hetzelfde decreet worden telkens de woorden "buitengewoon basisonderwijs" vervangen door de woorden "buitengewoon onderwijs".
Art.19. In artikel 22 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 3 toegevoegd luidend als volgt:
"§ 3. De diensten van de Vlaamse gemeenten zullen medewerking verlenen aan de controle op de leerplicht. De Vlaamse regering bepaalt de procedure."
Art.20. Aan artikel 27 van hetzelfde decreet wordt een § 4 toegevoegd luidend als volgt:
"§ 4. Het kostgeld van een leerplichtig kind wiens ouders geen vaste verblijfplaats hebben, en toevertrouwd is aan één van de erkende internaten bedoeld in artikel 21 van het koninklijk besluit van 20 augustus 1957 houdende coördinatie van de wetten op het lager onderwijs of aan gelijk welk ander internaat toegevoegd aan een gesubsidieerde school, georganiseerd door een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, door een andere openbare of privé-persoon, valt ten laste van zijn ouders.
De Gemeenschap draagt bij in het kostgeld. Deze bijdrage wordt toegevoegd aan de werkingstoelagen toegekend aan het erkend internaat, aan het internaat toegevoegd aan en gesubsidieerde school of aan het autonoom internaat en wordt in mindering gebracht op het in het vierde lid bedoelde kostgeld. Deze bijdrage is gelijk aan degene bedoeld in artikel 20, § 2, van vermeld koninklijk besluit.
De bijdrage wordt uitgekeerd aan de inrichtende macht van het internaat dat het kind huisvest op voorlegging van een staat ingediend door de inrichtende macht en juist verklaard door de onderwijsinspectie.
De inrichtende macht bepaalt autonoom het kostgeld."
Art.21. In artikel 28 van hetzelfde decreet worden de woorden "PMS-centra" vervangen door de woorden "het begeleidend PMS-centrum".
Art.22. In artikel 44, § 2, 1°, van hetzelfde decreet wordt het woord "leerlingengroep" telkens vervangen door het woord "leerlingenpopulatie".
Art.23. In artikel 62, 6°, van hetzelfde decreet wordt het getal "20" vervangen door het getal "2".
Art.24. Aan artikel 67 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd luidend als volgt:
"§ 3. De gesubsidieerde scholen ontvangen vanwege de Gemeenschap de terugbetaling van de tegemoetkoming in de vervoerskosten van hun personeel zoals bedoeld in het besluit van 22 juli 1993 van de Vlaamse regering betreffende de tegemoetkoming van de werkgevers in de onderwijssector in de vervoerskosten van hun personeel. Deze terugbetaling geschiedt in het begrotingsjaar volgend op het einde van het schooljaar van de tegemoetkoming.
De Vlaamse regering bepaalt de wijze van aanvraag en uitvoering van de terugbetaling."
Art.25. Artikel 82, § 1, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende bepaling:
"Het wordt tevens verminderd met de bijdrage in de tegemoetkoming in de vervoerskosten zoals bedoeld in artikel 67, § 3, en met de bijdrage in het kostgeld zoals bedoeld in artikel 71 van de gecoördineerde wetten op het lager onderwijs."
Art.26. De paragrafen 1 en 2 van artikel 105 van hetzelfde decreet worden vervangen door de volgende bepaling:
"§ 1. De volgens artikelen 102 of 103 gefinancierde of gesubsidieerde scholen kunnen na het derde bestaansjaar een beroep doen op de door de Gemeenschap aan de ARGO of aan de DIGO toegekende investeringsmiddelen."
§ 2. Paragraaf 3 van hetzelfde artikel wordt § 2 en de woorden "en § 2" worden geschrapt.
Art.27. In artikel 121, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden "meer dan vijfhonderd" vervangen door de woorden "vijfenzeventig en meer".
Art.28. Artikel 129 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling:
"Artikel 129. § 1. In een school die ontstaan is uit vrijwillige fusie kan één van de wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde directeurs van de bij de fusie betrokken scholen door het schoolbestuur belast worden met de functie van adjunct-directeur, op voorwaarde dat:
1° de scholen die bij de fusie betrokken zijn op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar een leerlingenaantal bereikten dat tenminste 15 % boven de rationalisatienormen ligt. Als meer dan twee scholen bij de fusie betrokken zijn, is het toegelaten dat één school die verhoogde rationalisatienorm niet bereikt;
2° tenminste twee directeurs van de bij de fusie betrokken scholen vastbenoemd zijn.
§ 2. De functie van adjunct-directeur wordt tijdelijk niet georganiseerd gedurende de tijdelijke uitdiensttreding om welke reden ook van:
- de directeur;
- diegene die de functie van adjunct-directeur waarneemt.
De functie van adjunct-directeur wordt niet meer georganiseerd van zodra:
- de directeur definitief uit dienst treedt;
- de functie van adjunct-directeur definitief niet meer waargenomen wordt tenzij er nog een directeur is die ter beschikking gesteld is zoals bedoeld in § 1;
- het schoolbestuur een nieuwe kleuter-, lagere of basisschool opricht in dezelfde of aangrenzende gemeente."
Art.29. In artikel 132, § 1, 3e lid, van hetzelfde decreet wordt de laatste zin opgeheven.
Art.30. In artikel 140, 6°, van hetzelfde decreet worden de woorden "elke leerling in het gewoon basisonderwijs telt voor één teleenheid" vervangen door de woorden "elke leerling telt voor één teleenheid".
Art.31. In artikel 141, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden "op e instapdata bedoeld in artikel 194" vervangen door de woorden "tijdens het lopende schooljaar".
Art.32. § 1. Artikel 142, 3°, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling:
"3° de overdracht van lestijden naar een andere school van eenzelfde of een ander schoolbestuur, zonder dat de overdracht meer mag bedragen dan drie procent van het totale lestijdenpakket dat het voorgaande schooljaar was gefinancierd of gesubsidieerd voor de school die overdraagt."
§ 2. Hetzelfde artikel 142 wordt aangevuld met de volgende leden:
"De overdracht van lestijden zoals bedoeld in het eerste lid, moet vóór 15 oktober van het lopende schooljaar gebeuren.
Er kunnen geen lestijden overgedragen worden van een school of afdeling van het Nederlands taalstelsel naar een school of afdeling van het Frans taalstelsel of omgekeerd."
Art.33. In artikel 148 van hetzelfde decreet worden de woorden "de artikelen 131 en 132" vervangen door "de artikelen 131, 132 en 133".
Art.34. Artikel 155, tweede lid, van hetzelfde decreet, wordt aangevuld als volgt:
"De regering zal het salarisequivalent van vijf procent van deze extra lestijden of -uren met ingang van 1 januari 1998 prioritair aanwenden om de integratietoelage voor het geïntegreerd basisonderwijs aan te passen."
Art.35. In artikel 175 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 3 ingevoegd, die luidt als volgt:
"§ 3. Om geldig te zijn moet de vraag tot terugbetaling ter kennis van de schuldenaar gebracht worden bij een ter post aangetekend schrijven met vermelding van:
1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;
2° de bepalingen in strijd waarmede de betalingen zijn gedaan.
Te rekenen vanaf de afgiste van de aangetekende brief kan het onverschuldigde bedrag gedurende dertig jaar worden teruggevorderd."
Art.36. Artikel 194 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling:
"§ 1. In afwijking van de artikelen 3, 44°, 5 en 12 van dit decreet kunnen kinderen tussen 2 jaar en 6 maanden en drie jaar, tot op een datum door de Vlaamse regering bepaald, toegelaten worden tot het kleuteronderwijs.
Voor het gewoon kleuteronderwijs gelden volgende instapdata:
1° de eerste schooldag na de zomervakantie;
2° de eerste schooldag na de herfstvakantie;
3° de eerste schooldag na de kerstvakantie;
4° de eerste schooldag na de krokusvakantie;
5° de eerste schooldag na de paasvakantie.
§ 2. Tot op de datum bedoeld in § 1 worden de kinderen tussen 2 jaar en zes maanden en drie jaar geacht te voldoen aan de toelatingsvoorwaarde bepaald in artikel 12."
Art.37. In hetzelfde decreet wordt een artikel 194bis ingevoegd luidend als volgt:
"Artikel 194bis. De scholen die op 1 september 1995 en op 1 september 1996 ontstaan zijn uit een vrijwillige fusie, conform de ministeriële omzendbrief OND/II/1/CDG/SVC/SD van 27 juli 1995, verliezen hun adjunctdirecteur en hun bijkomende lestijden niet na en herstructurering die uiterlijk op 1 september 1997 plaatsvond, tenzij die herstructurering voor het betrokken schoolbestuur gepaard gaat met de oprichting van een nieuwe kleuter-, lagere of basisschool in dezelfde of aangrenzende gemeente."
Art.38. In artikel 195, 3°, van hetzelfde decreet wordt "134" vervangen door "134, § 2".
Art.39. De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 1997 met uitzondering van:
1° het artikel 18 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1994;
2° het artikel 34 dat in werking treedt op 1 januari 1998;
3° de artikelen 19, 26, 28 en 32 die in werking treden op 1 september 1998.
HOOFDSTUK IV. - Secundair onderwijs.
Art.40. Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 65 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs; artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit nr. 66 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het administratief en opvoedend hulppersoneel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs; artikel 6, § 2, van het koninklijk besluit nr. 67 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het paramedisch personeel worden bepaald in de inrichtingen voor het buitengewoon onderwijs, met uitzondering van de internaten of semiinternaten en artikel 9, § 2, van het koninklijk besluit nr. 184 van 30 december 1982 tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat, worden aangevuld als volgt:
"§ 3. De regering zal het salarisequivalent van vijf procent van het totaal van deze extra lesuren en/of uren met ingang van 1 januari 1998 prioritair aanwenden om de integratietoelage voor het geïntegreerd onderwijs aan te passen."
De huidige paragraaf 3 van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 65 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs, wordt § 4.
Art.41. De huidige tekst van artikel 21 van het koninklijk besluit nr. 65 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs, wordt een paragraaf 1.
Aan hetzelfde artikel wordt een § 2 toegevoegd luidend als volgt:
"§ 2. Bij het lesurenpakket kunnen de uren klassendirectie worden gevoegd voor het organiseren van uren die geen lesuren zijn.
De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden voor het organiseren van uren die geen lesuren zijn en de administratieve en geldelijke gevolgen voor de personeelsleden die hiermee belast worden."
Art.42.
<Opgeheven bij DVR 2011-05-27/04, art. 3, 20°, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2011>
Art.43. Aan het tweede streepje van artikel 4 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs toevoegen: "of als die jongere in maximaal drie schooljaren een tweede kwalificatiegetuigschrift van opleidingsvorm 3 kan behalen, mits jaarlijks gunstig advies van de Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs".
Art.44. 1° De artikelen 41 en 42 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1997;
2° Het artikel 40 treedt in werking op 1 januari 1998;
3° Het artikel 43 treedt in werking op 1 september 1998.
HOOFDSTUK V. - Hogescholen.
Art.45. Aan artikel 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° er wordt een 28bis toegevoegd luidend als volgt:
"28°bis artistieke bekendheid: de erkenning van de vermaardheid van een persoon in een kunsttak of aan de kunsten gerelateerde beroepstak als voorwaarde tot benoeming zoals bedoeld in artikel 128,§ 2";
2° er wordt een 28°ter toegevoegd luidend als volgt:
"28°ter artistieke faam: de erkenning van de vermaardheid van een persoon in een kunsttak of aan de kunsten gerelateerde beroepstak als voorwaarde tot concordantie tot docent, zoals bedoeld in artikel 317bis".
Art.46. Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt: 1° In § 1 wordt de datum "1 mei 1998" vervangen door de datum "1 mei 2002".
Art.47. Aan artikel 13, § 1, van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, luidend als volgt:
"De Vlaamse regering past jaarlijks de tekst in Bijlage II aan aan de reële wijzigingen die in toepassing van dit decreet plaatsvinden."
Art.48. Aan artikel 14, § 1, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"In afwijking van het vorige lid kan de Hogeschool Antwerpen de basisopleiding van één cyclus grafische bedrijven in de vestiging Turnhout blijven organiseren, ongeacht het aantal financierbare studenten."
Art.49. Aan artikel 20sexies van hetzelfde decreet wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt:
"§ 6. Een hogeschool die zowel het studiegebied onderwijs als ten minste twee basisopleidingen van twee cycli van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst organiseert, kan een voortgezette lerarenopleiding muzische vorming inrichten voor houders van een diploma van een initiële lerarenopleiding of van een initiële lerarenopleiding van academisch niveau."
Art.50. In Bijlage I van hetzelfde decreet onderaan punt 8. Studiegebied onderwijs, wordt de volgende zin toegevoegd:
"_ de voortgezette lerarenopleiding muzische vorming, waardoor het overeenkomstig diploma wordt verleend;"
Art.51. Aan artikel 41,§ 1 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt:
"In afwijking van het vorige lid kan een getuigschrift, uitgereikt ter bekrachtiging van posthogeschoolvorming, geen aanleiding geven tot het verlenen van vrijstellingen of studieduurverkorting."
Art.52. Aan artikel 94 van hetzelfde decreet wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Het personeelslid waartegen een preventieve schorsing wordt uitgesproken na ontslag, bevindt zich tijdens de preventieve schorsing in de administratieve stand waarin het zich bevond de dag vóór het ontslag. Tijdens de preventieve schorsing wordt het personeelslid ontheven van de verplichting om dienstprestaties te leveren."
Art.53. Aan artikel 97 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, luidend als volgt:
"In afwijking van het eerste lid, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende de algemeen directeur eveneens van toepassing op het administratief en technisch personeel van de hogeschool."
Art.54. De tekst van artikel 100 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt:
"Artikel 100. § 1. De erkenning van de artistieke bekendheid zoals bedoeld in artikel 2,28bis wordt verleend door een commissie bestaande uit deskundigen.
§ 2. De beoordeling van de artistieke bekendheid staat los van het toewijzen van een betrekking. De beslissing van de commissie houdt evenwel op uitwerking te hebben indien het personeelslid binnen de tien jaar na het oordeel van de commissie geen ambt zoals bedoeld in artikel 128 heeft opgenomen.
§ 3. Voor het toekennen van de artistieke bekendheid hanteert de commissie de volgende criteria, voor zover deze relevant zijn voor de betrokken artistieke discipline:
- publicaties over het werk van betrokkene in vakbladen, tijdschriften of kranten;
- eigen publicaties of gerealiseerde dossiers in verband met de vrije of toegepaste artistieke praktijk van de betrokkene;
- regionale, federale of internationale prijzen;
- deelname aan belangrijke manifestaties in binnen- en buitenland;
- realisaties voor binnenlandse instellingen of bedrijven;
- relevante bijdragen aan belangrijke producties;
- tentoonstellingen in vooraanstaande binnenlandse of buitenlandse galerijen of musea.
Het bewijsmateriaal moet de artistieke bekendheid op het ogenblik van het indienen van het stavingsdossier aantonen.
§ 4. De commissie wordt samengesteld uit twee permanente leden, aangeduid door de Vlaamse regering op basis van hun grondige vertrouwdheid met het brede domein van de kunsten, en uit vier niet-permanente leden die uit dezelfde artistieke discipline afkomstig zijn als degene waarvoor de aanvrager zijn artistieke bekendheid wil laten gelden.
Voor de volgende disciplines worden telkens vier leden aangeduid:
- architectuur;
- audiovisuele kunst;
- beeldende kunst;
- dramatische kunst;
- muziek;
- productontwikkeling en productdesign.
De directeur-generaal van de Administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek zit de commissie voor; hij duidt een ambtenaar aan als secretaris.
§ 5. De Vlaamse regering stelt de leden van de commissie aan voor een periode van vijf jaar en bepaalt de werking van de commissie."
Art.55. Aan artikel 109 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt:
"In afwijking van het eerste lid kan in de departementen bevoegd voor de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst ook een tijdelijk personeelslid het mandaat van departementshoofd uitoefenen."
Art.56. Artikel 127 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt:
1° in de eerste zin wordt het woord "aanstellen" vervangen door "tewerkstellen";
2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"In afwijking van het vorige lid kan het hogeschoolbestuur in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst, contractueel buiten de personeelsformatie voltijdse en deeltijdse gastprofessoren tewerkstellen voor een periode van onbepaalde duur."
Art.57. Het tweede gedachtenstreepje van artikel 128,§ 2 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende woorden:
"zoals omschreven in artikel 100,§ 2."
Art.58. Artikel 136 van hetzelfde decreet wordt vervangen door het volgende artikel:
"Artikel 136. § 1. De personeelsleden belast met een mandaat, kunnen bezoldigd worden hetzij met een mandaatsvergoeding, hetzij met een niet verworven salarisschaal.
§ 2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 137 en 138 bepaalt het hogeschoolbestuur vrij het bedrag van de vergoeding dat het in voorkomend geval aan het vervullen van een mandaat in de hogeschool kan verbinden. Het salaris, eventuele mandaatsvergoeding inbegrepen, mag echter maximum 20 % hoger zijn dan het salaris dat het personeelslid in kwestie zou genieten indien hij niet belast was met een mandaat."
Art.59. Artikel 137,§ 1,2° van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt:
1° het zinsdeel "in geval van externe werving via een contract van onbepaalde duur" wordt geschrapt;
2° in § 2 wordt het zinsdeel " 1°" geschrapt.
Art.60. Artikel 142,§ 2, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende zin:
"De toekenning van de gangbare salarisschaal is geen recht voor het personeelslid, heeft altijd een tijdelijk karakter en dient jaarlijks geëvalueerd te worden. De gangbare salarisschaal blijft verworven zolang het personeelslid blijft voldoen aan de voorwaarden waarbij zij werd toegekend."
Art.61. Artikel 158 van hetzelfde decreet wordt vervangen door:
"Artikel 158. § 1. De personeelsleden belast met een mandaat kunnen bezoldigd worden hetzij met een mandaatsvergoeding, hetzij met een niet verworven salarisschaal.
§ 2. Het hogeschoolbestuur bepaalt vrij het bedrag van de vergoeding dat het in voorkomend geval aan het vervullen van een mandaat in de hogeschool kan verbinden. Behoudens het bepaalde in artikel 137 mag het salaris, eventuele mandaatsvergoeding inbegrepen, maximum 20 % hoger zijn dan het salaris dat het personeelslid in kwestie zou genieten indien hij niet belast was met een mandaat."
Art.62. In artikel 175, § 2, van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door:
"De voorwaarden vermeld in § 1, 3°, zijn niet van toepassing op de opleidingen van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst."
Art.63. Artikel 177,§ 1, van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt:
1° In 2°,e), wordt de tweede zin vervangen door:
"Dit aantal studenten per hogeschool mag niet hoger zijn dan twee procent van het totale aantal Belgische studenten die het vorig academiejaar regelmatig in de hogeschool zijn ingeschreven;"
2° Aan 3° wordt een bepaling toegevoegd, luidend als volgt:
"Voor de vaststelling van het aantal inschrijvingen:
_ worden de inschrijvingen voor voorheen gevolgde studiejaren die tot het behalen van een diploma hebben geleid, niet in aanmerking genomen;
_ wordt de inschrijving voor het eerste studiejaar van de tweede cyclus beschouwd als een inschrijving voor het derde studiejaar van de opleiding, de inschrijving voor het tweede studiejaar van de tweede cyclus als een inschrijving voor het vierde studiejaar en in voorkomend geval de inschrijving voor het derde studiejaar van de tweede cyclus als een inschrijving voor het vijfde studiejaar."
3° In ten 4° wordt het laatste lid als volgt vervangen:
"Voor de vaststelling van de maximale financieringsduur worden de voorheen gevolgde studiejaren die tot het behalen van een diploma hebben geleid, niet in aanmerking genomen."
Art.64. Artikel 190 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt: § 2 wordt aangevuld met een ten 5° die luidt als volgt:
"5° voor de organisatie van een opleiding tot meester in de conservatie/restauratie twee extra onderwijsbelastingseenheden voor de eerste tot en met de 100ste student."
Art.65. In Bijlage I van hetzelfde decreet (Lijst van studiegebieden, opleidingen en opties) wordt punt 5 (Studiegebied Audiovisuele en Beeldende Kunst) gewijzigd als volgt:
1° de bepaling "- 1C +2C restauratie" onder "- beeldende kunst, waarvoor de graden van kandidaat en meester in beeldende kunst wordt verleend", wordt opgeheven;
2° er wordt een gedachtestreepje toegevoegd, luidend als volgt:
"- conservatie/restauratie, waarvoor de graden van kandidaat en meester in conservatie/restauratie wordt verleend."
Art.66. In hetzelfde decreet wordt een artikel 195quater ingevoegd dat luidt als volgt:
"Voor de toepassing van deze afdeling wordt het aantal financierbare studenten in de opleiding optiek en optometrie voor de academiejaren voorafgaand aan 1998-1999 vastgesteld op:
1 februari 1991 87
1 februari 1992 84
1 februari 1993 71
1 februari 1994 61
1 februari 1995 52
1 februari 1996 52
1 februari 1997 39
1 februari 1998 37.
Art.67. In artikel 209, § 1, van hetzelfde decreet wordt het bedrag "3.000" vervangen door "4.000", het jaartal "1996" door "1999", het jaartal "1994" door "1998" en "I 94" door "I 98".
Art.68. In artikel 214, laatste zin van hetzelfde decreet worden de woorden "het hogeschoolbestuur" vervangen door de woorden "de raad van beheer van de vzw.".
Art.69. Artikel 222, § 3, van hetzelfde decreet wordt opgehe
en.
Art.70. Artikel 228 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt: 1° In het eerste lid wordt de volgende zin toegevoegd:
"Als gevolg hiervan wordt de uitbetaling van de werkingsuitkering van het betreffende begrotingsjaar bedoeld in artikel 229, opgeschort tot op het ogenblik dat de Vlaamse regering de begroting goedkeurt";
2° De laatste zin van het derde lid wordt opgeheven.
Art.71. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 231quater toegevoegd, luidend als volgt:
"Artikel 231quater. In afwijking van de bepalingen van de artikelen 122,§ 2, en 231 kan het hogeschoolbestuur personeelsleden bedoeld in artikel 318,2°, die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben op hun verzoek benoemen.
Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.
Deze benoeming is mogelijk in het ambt waarvoor zij overgangsmaatregelen genieten en voor het volume van de opdracht waarop zij krachtens artikel 326 aanspraak kunnen maken."
Art.72. Aan artikel 239 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de eerste zin wordt vervangen door wat volgt:
"Als het hogeschoolbestuur of de bevoegde overheid de salarissen van het onderwijzend personeel of van het administratief en technisch personeel verkeerd heeft vastgesteld, moet het de terugbetaling vragen binnen een termijn van één jaar te rekenen vanaf de eerste januari volgend op de datum van betaling";
2° een tweede lid wordt toegevoegd, luidend als volgt:
"Om geldig te zijn moet de vraag tot terugbetaling ter kennis van de schuldenaar gebracht worden bij een ter post aangetekend schrijven met vermelding van:
1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;
2° de bepalingen in strijd waarmede de betalingen zijn gedaan.
Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief kan het onverschuldigde bedrag gedurende dertig jaar worden teruggevorderd."
Art.73. Aan artikel 277 van hetzelfde decreet wordt een § 4 toegevoegd, luidend als volgt:
"§ 4. In afwijking van de bepalingen van § 1 kunnen in de departementen bevoegd voor de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst ook tijdelijke personeelsleden tot departementshoofd verkozen worden."
Art.74. Aan artikel 286 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, luidend als volgt:
"In afwijking van de bepalingen van het eerste lid kan het hogeschoolbestuur in de departementen bevoegd voor de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst het departementshoofd ook aanwijzen onder de leden van het tijdelijk onderwijzend personeel die verbonden zijn aan het departement."
Art.75. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 307ter toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Artikel 307ter. De vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie van het Instituut voor Optica Raymond Thibaut die ingevolge de afbouw van de afdeling optiek en optometrie terbeschikkinggesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, kunnen met ingang van 1 september 1998 tot en met 31 augustus 2001 aangesteld worden in de Katholieke Vlaamse Sociale Hogeschool Brussel en Parnas Dilbeek. Deze aanstelling wordt met betrekking tot hun geldelijke en statutaire toestand in het onderwijs voor sociale promotie beschouwd als een wedertewerkstelling in de zin van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage. De personeelsleden blijven gedurende de periode van deze aanstelling bezoldigd uit de begroting van het onderwijs voor sociale promotie.
De hogeschool kan deze personeelsleden, in afwijking van artikel 231 voor wat betreft het volume van de opdracht waarvoor zij in het OSP benoemd waren, uiterlijk tot 31 augustus 2001 benoemen in een ambt waarvoor zij over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken. De personeelsleden worden vanaf dit ogenblik bezoldigd uit de werkingsuitkeringen van de hogeschool."
Art.76. In Bijlage I van hetzelfde decreet wordt aan punt "2. Studiegebid gezondheidszorg basisopleidingen van één cyclus" de volgende bepaling toegevoegd:
"- optiek en optometrie, waarvoor de graad van gegradueerde in de optiek en optometrie wordt verleend."
Art.77. In Bijlage II, 69°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "Gezondheidszorg" en "fysische behandelingen" de woorden "optiek en optometrie" gevoegd."
Art.78. Aan artikel 314ter van hetzelfde decreet wordt een § 5 toegevoegd, luidend als volgt:
"§ 5. De omzendbrief KO/M/85-3 van 26 augustus 1985 betreffende "koninklijke muziekconservatoria - pedagogische leergang herstructurering", gewijzigd door de omzendbrief van 21 oktober 1994, wordt bekrachtigd. De hogescholen die de rechtsopvolger zijn van vermelde conservatoria, kunnen de overeenstemmende getuigschriften uitreiken uiterlijk tot 30 september 1997."
Art.79. Er wordt aan hetzelfde decreet en artikel 317bis toegevoegd, luidend als volgt:
"Artikel 317bis. § 1. Voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel belast met artistiekgebonden onderwijsactiviteiten, die op 30 juni 1995 één van de in het derde lid vermelde ambten uitoefenden in een basisopleiding van twee cycli of in de erbij aansluitende lerarenopleiding in de studiegebieden, audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, productontwikkeling en architectuur, opleiding tot interieurarchitect, geldt dat hun ambt wordt geconcordeerd naar het ambt van assistent. In afwijking van artikel 104 hebben deze personeelsleden tot taak onderwijs te verstrekken en begeleidingsopdrachten te vervullen. Hun takenpakket kan ook projectmatig wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijke dienstverlening en organisatorische taken omvatten. Zij mogen de titel van leraar hoger kunstonderwijs dragen.
Het in eerste lid vermelde ambt van assistent vervangt:
a) het wervingsambt van leraar aristieke vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van het Provinciaal Hoger Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk Hoger Architectuurinstituut "De Bijloke" in Gent;
b) het wervingsambt van docent aan instellingen voor hoger technisch onderwijs van de derde graad;
c) het wervingsambt van hoofd van studiebureau aan instellingen voor hoger technisch onderwijs van de derde graad;
d) het selectieambt van gewoon hoogleraar aan instellingen voor hoger technisch onderwijs van de derde graad;
e) de wervingsambten van lesgever en leraar artistieke vakken aan het Hoger Architectuurinstituut Henry Van de Velde in Antwerpen in de afdelingen binnenhuisarcitectuur en productontwikkeling;
f) het wervingsambt van leraar algemene vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van het Provinciaal Hoger Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk Hoger Architectuurinstituut 'De Bijloke' in Gent of aan het Hoger Architectuurinstituut Sint Lucas in Gent - afdeling binnenhuisarchitectuur;
g) het wervingsambt van leraar technische vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitecuut van het Provinciaal Hoger Architectuurinstituut Sint Lucas in Gent, afdeling binnenhuisarchitectuur, of aan de Hogeschool voor Audiovisuele Communicatie RITS in Brussel, afdeling animatie;
h) het wervingsambt van werkleider aan instellingen voor hoger kunstonderwijs;
i) het wervingsambt van adjunct-leraar aan instellingen voor hoger kunstonderwijs.
§ 2. In afwijking van § 1 worden deze ambten geconcordeerd naar het ambt van docent, voor zover het betrokken personeelslid, belast met aristiekgebonden onderwijsactiviteiten over een ruime artistieke faam beschikt, zoals omschreven in artikel 2,28° en 28°ter.
§ 3. Het hogeschoolbestuur erkent de ruime artistieke faam en hanteert hiervoor de volgende criteria, voor zover deze relevant zijn voor de betrokken artistieke discipline:
- publicaties over het werk van betrokkene in vakbladen, tijdschriften of kranten;
- eigen publicaties of gerealiseerde dossiers in verband met de vrije of toegepaste artistieke praktijk van de betrokkene;
- regionale, federale of internationale prijzen;
- deelname aan belangrijke manifestaties in binnen- en buitenland;
- realisaties voor binnenlands of buitenlandse instellingen of bedrijven;
- relevante bijdragen aan belangrijke producties;
- tentoonstellingen in vooraanstaande binnenlandse of buitenlandse galerijen of musea.
Bovendien moeten de artistiekgebonden onderwijsactiviteiten aansluiten bij de artistieke of aan de kunsten gerelateerde beroepsactiviteiten waarvoor de artistieke faam wordt aangevraagd."
Art.80. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 317ter toegevoegd, luidend als volgt:
"Artikel 317ter. De concordantie door het hogeschoolbestuur van de leden van het onderwijzend personeel in een basisopleiding of in de erbij aansluitende lerarenopleiding, behorend tot de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, productontwikkeling en architectuur en opleiding tot interieurarchitect, tot docent op 1 januari 1996, in toepassing van artikel 317, wordt bekrachtigd."
<Bij arrest nr 89/2000 van 13 juli 2000 (B.St. 08-08-2000, p. 27176-83) heeft het Arbitragehof artikel 80 vernietigd; Opheffing : 01-01-1996>
Art.81. Artikel 323,§ 2, tweede lid van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling:
"Wanneer zij evenwel op hun verzoek en met instemming van het hogeschoolbestuur de toepassing verkrijgen van artikel 142,§ 2, verkrijgen zij in het ambt waarnaar zij op grond van artikel 317 werden geconcordeerd, de gangbare salarisschaal van de houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs."
Art.82. In Titel VII van hetzelfde decreet wordt Hoofdstuk IIbis gewijzigd als volgt:
"HOOFDSTUK IIbis. - Projecten voor het Hoger Kunstonderwijs.
Artikel 340ter. § 1. De Vlaamse regering draagt jaarlijks bij in de financiering van instituten en van uitzonderlijke projecten in het kader van het hoger kunstonderwijs.
Het totale bedrag van deze bijdragen wordt vastgesteld op 71,1 miljoen frank voor het begrotingsjaar 1998. Dit bedrag wordt jaarlijks op de volgende wijze aangepast:
0,8 x (Ln/L97) + 0,2 x (Cn/C97);
waarbij:
- Ln/L97 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begroting jaar 1997;
- Cn/C97 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 1997.
§ 2. De Vlaamse regering kan de in § 1 vermelde kredieten aanwenden voor projecten of instituten die kaderen binnen de hierna vermelde dolstellingen:
- de posthogeschoolvorming voor de departementen kunst van alle hogescholen;
- de coördinatie van allerhande onderzoeksinitiatieven voor de kunst;
- de coördinatie van de internationalisering van de departementen kunst van de hogescholen;
- het fungeren als een overlegplatform m.b.t. langlopende projecten op het vlak van hoger kunstonderwijs.
Artikel 340quater. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring moet voor elk project of instituut bij de aanvraag een concrete omschrijving van de doelstellingen en een meerjarenplanning ingediend worden bij de in artikel 340quinquies bedoelde commissie. Daarenboven wordt elk jaar vóór 31 mei aan deze commissie een jaarverslag ingediend. Het jaarverslag bevat ten minste een overzicht omtrent de doelmatige aanwending van de overheidsbijdrage waaruit blijkt in hoeverre de werkzaamheden waarvoor zij is verleend, behoorlijk zijn uitgevoerd.
Artikel 340quinquies. Een interdisciplinaire commissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de overheid, de academische wereld en de voorzitters van de commissies die deel uitmaken van de Raad voor Kunsten, adviseren de Vlaamse regering omtrent de financiering op basis van de ingediende concrete omsmchrijving van de doelstellingen en de meerjarenplanning.
De commissie evalueert het jaarverslag en brengt daaromtrent advies uit aan de Vlaamse regering. De Vlaamse regering stelt de leden van de commissie aan en bepaalt de werking van de commissie.
Artikel 340sexies. § 1. Voor de organisatie van de posthogeschoolvorming kunnen instituten worden opgericht die de posthogeschoolvorming bekrachtigen met de titel van "Laureaat van het Hoger Instituut voor Kunst". Deze laureaatsvorming heeft tot doel aan afgestudeerden uit de betrokken sectoren en aan jonge kunstenaars de mogelijkheid te bieden hun artistiek talent verder te ontplooien. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de hogere instituten voor kunst, onverminderd de bepalingen van artikel 340quater voldoen aan volgende voorwaarden:
1° zij worden beheerd door een vereniging zonder winstgevend doel, hierna vzw genoemd;
2° zij onderwerpen zich aan de controle van de commissarissen van de Vlaamse regering bij de hogescholen op de wijze zoals bepaald in titel IV, hoofdstuk V van dit decreet;
3° zij dienen een begroting in, voeren een volledige boekhouding, leggen een jaarrekening voor op de wijze zoals bepaald in Titel IV, hoofdstuk IV van dit decreet.
§ 2. De vzw's kunnen akkoorden afsluiten met hogescholen, met universiteiten en met andere openbare en privé-instellingen. De overeenkomst vermeldt ten minste de voorwaarden van samenwerking en de financiële vergoeding die in voorkomend geval voor de dienstverlening zal worden betaald.
De vzw's kunnen alleen personeel bij arbeidsovereenkomst aanwerven. Bij overeenkomst gesloten tussen een vzw en een hogeschool kan een personeelslid van een hogeschool met zijn instemming belast worden met een opdracht. Het personeelslid blijft juridisch en administratief behoren tot zijn hogeschool en bevindt zich gedurende deze opdracht in de administratieve stand "dienstactiviteit". De overeenkomst bepaalt de termijn van de opdracht en de financiële vergoeding die door de vzw aan de hogeschool waartoe het personeel behoort, wordt betaald."
Art.83. 1° Artikel 78 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1982.
2° Artikel 68 heeft uitwerking vanaf het academiejaar 1994-1995.
3° Artikel 72 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1995.
4° De artikelen 45, 52, 53, 60, 69, 79, 80 en 81 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1996.
<Bij arrest nr 89/2000 van 13 juli 2000 (B.S. 08-08-2000, p. 27176-83) heeft het Arbitragehof artikel 15, 1°, vernietigd in zoverre het de inwerkingtreding regelt van artikel 80; Opheffing : 08-09-1998>
5° Het artikel 71 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1997.
6° De artikelen 58, 59 en 61 hebben uitwerking met ingang van 1 december 1997.
7° De artikelen 46, 63, 1°, 67 en 82 treden in werking op 1 januari 1998.
8° De artikelen 47, 48, 50, 51, 54, 55, 56, 57, 62, 65, 73, 74, 75, 76 en 77 treden in werking op 1 september 1998.
9° De artikelen 63, ten 2° en ten 3°, en 70 hebben uitwerking 10 dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad.
10° De artikelen 64 en 66 treden in werking op 1 januari 1999.
HOOFDSTUK VI. - Universiteiten.
Art.84. § 1. In artikel 14 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap worden in het tweede lid de volgende woorden geschrapt: "kandidaat in de Godgeleerdheid".
§ 2. In hetzelfde artikel 14 worden in het derde lid na de woorden "licentiaat in het Notariaat" de woorden "en van licentiaat in de Godgeleerdheid" ingevoegd.
Art.85. In artikel 34 van hetzelfde decreet wordt het vijfde lid, ingevoegd bij het decreet van 24 juli 1996, vervangen door wat volgt:
"Het toelatingsexamen, bedoeld in het derde lid, wordt georganiseerd onder de volgende voorwaarden:
1° het examen wordt tweemaal per jaar voor het begin van het academiejaar ingericht; de organisatie ervan wordt tijdig bekendgemaakt;
2° de Vlaamse regering kan een examengeld van ten hoogste 1.000 frank vastleggen als bijdrage in het dekken van de organisatiekosten. Vanaf 1998 wordt het bedrag aangepast aan de jaarlijkse stijging van de index van de consumptieprijzen met als referentiedatum 1 januari 1997.
De Vlaamse regering organiseert het examen volgens de nadere regels die zij daartoe bepaalt."
Art.86. In artikel 36 van hetzelfde decreet wordt een tweede zin toegevoegd die luidt als volgt:
"Voor de inschrijving voor een licentiaat in de Godgeleerdheid geldt het bezit van een diploma van een licentiaat in de godsdienstwetenschappen als enige toelatingsvoorwaarde."
Art.87. § 1. In artikel 49, eerste lid, 3°, van hetzelfde decreet worden de volgende woorden geschrapt: "kandidaat in de Godgeleerdheid".
§ 2. In hetzelfde artikel 49 worden in het eerste lid ten 5° tussen de woorden "licentiaat in het Notariaat" en de woorden "gediplomeerde in de aanvullende studies van" de woorden "licentiaat in de Godgeleerdheid" gevoegd."
Art.88. In artikel 51, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de passus"... diploma van een andere academische opleiding van de tweede cyclus" aangevuld met "of einddiploma van de hele cyclus van een opleiding die leidt tot het ambt van bedienaar van een erkende eredienst".
Art.89. In artikel 70, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de tweede volzin vervangen door de volgende bepaling:
"In het jaarverslag bedoeld in artikel 162, brengt het universiteitsbestuur over deze onderwijsbegeleiding verslag uit."
Art.90. Artikel 92, derde lid van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een tweede volzin luidend als volgt:
"Voor de berekening van de maximaal toelaatbare aanstellingsduur van assistenten bedoeld in het eerste lid, wordt de periode gedurende dewelke de betrokkene een stipendium van een universiteit in de Vlaamse Gemeenschap genoot voor de voorbereiding van een doctoraal proefschrift, in rekening gebracht. Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de lopende aanstellingen doorlopen tot het einde van het tweejarig mandaat in het geval dat de maximaal toelaatbare aanstellingsduur overschreden is."
Art.91. In artikel 96 van hetzelfde decreet gewijzigd bij decreet van 5 april 1995 worden de woorden "de bezoldigingsregeling" vervangen door de woorden "de salarisschalen".
Art.92. § 1. Artikel 98 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling:
"Artikel 98. De ranginneming voor het verkrijgen van de periodieke verhogingen in de salarisschalen van de ambten van gewoon hoogleraar, buitengewoon hoogleraar, hoofddocent of docent, benoemd of aangesteld zowel met een voltijds als met een deeltijds procentueel dienstverband, wordt vastgesteld op de datum van de inwerkingtreding van het besluit houdende benoeming of aanstelling tot het ambt waarin de betrokkene het eerst werd benoemd of aangesteld, met dien verstande dat de datum van ranginneming niet voor de datum van de daadwerkelijke indiensttreding kan vallen."
§ 2. Artikel 98 wordt aangevuld met een tweede lid luidend als volgt:
"In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de Vlaamse regering in het uitvoeringsbesluit genomen krachtens artikel 63, tweede lid bepalen dat bepaalde onderbrekingen van de ambtsvervulling niet meegerekend worden in de anciënniteit met het oog op het verkrijgen van een periodieke verhoging in de salarisschaal."
Art.93. Artikel 99 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een tweede lid luidend als volgt:
"Bij wijze van overgangsmaatregel kan het universiteitsbestuur alsnog retroactief een anciënniteitsbijslag toekennen op het moment dat de omvang van een deeltijds procentueel dienstverband werd uitgebreid hetzij tot een deeltijds dienstverband van ten minste 50 % hetzij tot een voltijds dienstverband. Deze overgangsmaatregel slaat op beslissingen die het universiteitsbestuur genomen heeft in de periode van 1 oktober 1991 tot 31 december 1997. Het universiteitsbestuur dient de beslissingen van toekenning van deze retroactieve anciënniteitsbijslagen te nemen vóór 1 januari 1999."
Art.94. Artikel 110, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art.95. Artikel 128, derde lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling:
"De uitgaven in verband met de sociale voorzieningen voor het personeel bezoldigd ten laste van de werkingsuitkering, kunnen aangerekend worden op de werkingsuitkering. In dat geval worden deze uitgaven meegerekend als personeelsuitgaven voor het bepalen van de in artikel 160 bedoelde 80 percent- of 85 percent-norm."
Art.96. § 1. In artikel 130 van hetzelfde decreet worden de paragrafen 1 tot en met 5 vervangen door wat volgt:
"§ 1. In 1995 worden aan de Vlaamse universiteiten de volgende werkingsuitkeringen, uitgedrukt in miljoenen franken, toegekend:
1995 | ||
1. | Katholieke Universiteit Leuven | 7.022,3 |
2. | Vrije Universiteit Brussel | 2.445,8 |
3. | Universiteit Antwerpen | |
a. Universitair Centrum Antwerpen | 747,1 | |
b. Universitaire Instelling Antwerpen | 989,4 | |
C. Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen | 773,8 | |
4. | Limburgs Universitair Centrum | |
5. | Katholieke Universiteit Brussel | 649,1 |
6. | Universiteit Gent | 195,1 |
-------------- | ||
4.744,0 |
Wao 1995 | ||
1. | Katholieke Universiteit Leuven | 6.846,8 |
2. | Vrije Universiteit Brussel | 2.330,6 |
3. | Universiteit Antwerpen | |
a. Universitair Centrum Antwerpen | 744,0 | |
b. Universitaire Instelling Antwerpen | 952,0 | |
c. Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen | 764,9 | |
4. | Limburgs Universitair Centrum | 624,1 |
5. | Katholieke Universiteit Brussel | 178,7 |
6. | Universiteit Gent | 4.675,5 |
Wao 1995 | ||
1. | Katholieke Universiteit Leuven | 33.672,0 |
2. | Vrije Universiteit Brussel | 8.020,5 |
3. | Universiteit Antwerpen | |
a. Universitair Centrum Antwerpen | 3.341,0 | |
b. Universitaire Instelling Antwerpen | 2.757,5 | |
c. Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen | 2.884,0 | |
4. | Limburgs Universitair Centrum | 2.488,5 |
5. | Katholieke Universiteit Brussel | 527,0 |
6. | Universiteit Gent | 22.838,0 |
1997 | |||
1° | de Katholieke Universiteit Leuven: | 271,8 | 271,4 |
2° | het Limburgs Universitair Centrum: | 5,2 | 5,2 |
3° | de Katholieke Universiteit Brussel: | 5,9 | 5,9 |
4° | de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen | 23,9 | 23,9 |
5° | de Universitaire Instelling Antwerpen: | 9,3 | 9,3 |
6° | 6° de Vrije Universiteit Brussel: | 106,4 | 106,2 |