15 JULI 1983. - Wet houdende oprichting van de Nationale Dienst voor leerlingenvervoer. (NOTA : Opgeheven op het grondgebied van het Franse taalgebied bij DWG 1998-07-16/48, art. 15, 2°, b); Inwerkingtreding : 29-08-1998) (NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap worden overal de woorden "Nationale Maatschappij voor Buurtspoorwegen" vervangen door de woorden "Vlaamse Vervoermaatschappij" (DVR 1998-07-14/41, art. 127, § 5, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997)) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-08-1998 en tekstbijwerking tot 14-10-2024)
Art. 1-10
Art. 10 Duitstalige gemeenschap
Art. 11-13
1985010086 1985010342 1986023339 1987023475 1988023112 1990028397 1991029150 1991029429 1991035314 1991035397 1991035417 1992029482 1993122154 1994027656 1995027309 1995027441 1995027495 1995027517 1995031055 1995031056 1995031092 1996027316 1996027500 1996027501 1996027657 1996040450 1998027411 1999033101 2000033013 2002035413 2004033074 2009200996 2012036020
Artikel 1. (Zie NOTA onder TITEL) In de schoot van het Hoofdbestuur van het Ministerie van Onderwijs en in de schoot van het Hoofdbestuur van het "Ministère de l'Education nationale" wordt een Nationale Dienst voor Leerlingenvervoer opgericht.
Er worden gedeconcentreerde diensten ingesteld, waarvan één voor het Duitse taalgebied; van de andere diensten wordt de territoriale bevoegdheid bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit vastgesteld.
Art.2. (Zie NOTA onder TITEL) Voor de toepassing van deze wet wordt onder leerlingenvervoer verstaan: het vervoer van leerlingen van de ophaalplaatsen of van de verblijfplaats, het tehuis of het pleeggezin in het geval bedoeld door artikel 20 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs, naar de door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde school en omgekeerd.
Elk ander leerlingenvervoer wordt als intern vervoer beschouwd en valt niet onder toepassing van deze wet.
Art.3. (Zie NOTA onder TITEL) De Dienst voor Leerlingenvervoer behorend tot het "Ministère de l'Education nationale" is bevoegd voor de scholen die ressorteren onder de bevoegdheid van de Minister van Onderwijs - Franse sector, met uitsluiting van de scholen die buiten het nationaal grondgebied gelegen zijn.
De Dienst voor Leerlingenvervoer behorend tot het Ministerie van Onderwijs is bevoegd voor de scholen die ressorteren onder de bevoegdheid van de Minister van Onderwijs - Nederlandse sector, met uitsluiting van de scholen die buiten het nationaal grondgebied gelegen zijn.
Art.4. (Zie NOTA onder TITEL) § 1. Elke Dienst voor Leerlingenvervoer is belast met het (.....) verzekeren, volgens de voorwaarden en de modaliteiten door de Koning te bepalen en voor zover er geen passend openbaar vervoer bestaat, van het vervoer van leerlingen naar de dichtstbijgelegen niet-confessionele, confessionele of pluralistische school, voor zover de ouders de gekozen studierichting in zulke school niet vinden op de afstand bepaald in toepassing van artikel 4 van de wet van 29 mei 1959. <KB468 09-10-1986, art. 3>
§ 2. De diensten verzekeren eveneens vervoer voor niet onder § 1 bedoeld leerlingen, voor zover deze een school bezoeken die gelegen is in de door de diensten bediende zone en voor zover er geen passend openbaar vervoer bestaat. Voor de toegang tot dat vervoer wordt voorrang verleend aan de leerlingen die de dichtstbijgelegen confessionele, niet-confessionele of pluralistische school bezoeken.
De leerlingen die gebruik maken van dit faciliteitsvervoer, betalen de vervoerprijs volgens het tarief van de Nationale Maatschappij voor Buurtspoorwegen.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt in paragraaf 1, tussen de woorden "leerlingen" en "naar" de woorden "van het secundair onderwijs" ingevoegd. (DVR 1998-07-14/41, art. 127, § 1, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997)>
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt een § 1bis ingevoegd luidend als volgt: "§ 1bis. Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 191 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, zijn de diensten voor leerlingenvervoer belast met het verzekeren van vervoer van de leerlingen van het basisonderwijs voor zover deze leerlingen in een school ingeschreven zijn die gelegen is in een door de diensten bediende zone en voor zover er geen passend openbaar vervoer bestaat naar de dichtstbijzijnde vrije of officiële school zoals bedoeld in de artikelen 97, 98 en 99 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, indien de ouders dergelijke school niet vinden binnen een afstand van vier kilometer." (DVR 1998-07-14/41, art. 127, § 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997)>
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt in § 2, tussen de woorden "leerlingen" en "voorzover" de woorden "van het secundair onderwijs" ingevoegd. (DVR 1998-07-14/41, art. 127, § 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt § 2bis ingevoegd luidend als volgt: "§ 2bis. Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 191 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, verzekeren de diensten eveneens vervoer voor niet onder § 1bis bedoelde leerlingen, voor zover deze in een school ingeschreven zijn die gelegen is in de door de diensten bediende zone en voor zover er geen passend openbaar vervoer bestaat. Voor de toegang tot dat vervoer wordt voorrang verleend aan de leerlingen die de dichtstbijzijnde vrije of officiële school zoals bedoeld in de artikelen 97, 98 en 99 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 bezoeken.
De leerlingen die gebruik maken van dit faciliteitsvervoer, betalen de vervoerprijs volgens het tarief van de Vlaamse Vervoersmaatschappij." (DVR 1998-07-14/41, art. 127, § 4, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997)>
Art.5.(NOTA : zie verder niet-federale vorm(en) van dit artikel) Ter uitvoering van hun opdracht vervullen de centrale en de gedeconcentreerde diensten de taken die door de Koning worden bepaald. Deze omvatten onder meer:
1° het opstellen en coördineren van de reglementering;
2° de rationalisering van het vervoer, het vastleggen van de reisroutes, het vaststellen van de behoeften;
3° de organisatie van het overleg en van de coördinatie tussen de onderwijsnetten;
4° de organisatie van de begeleiding der leerlingen;
5° de voorbereiding, het onderzoek en het behandelen van de vervoerdossiers;
6° de verrichtingen inzake het toezicht op de georganiseerde diensten voor vervoer.
Art. 5. (Vlaamse Overheid) [1 § 1. De Vlaamse Regering is verantwoordelijk voor de volgende taken : 1° voorstellen en evalueren van de regelgeving; 2° vaststellen van het recht op leerlingenvervoer; 3° verlenen van subsidies voor begeleiding van leerlingen tijdens het leerlingenvervoer; 4° verlenen van subsidies voor individueel vervoer. § 2. De Vlaamse Vervoermaatschappij - De Lijn, vermeld in het decreet van 31 juli 1990 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Vervoermaatschappij - De Lijn, is verantwoordelijk voor de volgende taken : 1° het vastleggen van de reisroutes; 2° het vastleggen van de logistieke behoeften; 3° het in eigen beheer of via uitbesteding uitvoeren van de busdiensten. § 3. Er wordt samen ingestaan voor het overleg met het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen en andere belanghebbende gesprekspartners, en voor het toezicht op het georganiseerde leerlingenvervoer.]1
----------
(1)<DVR 2011-07-01/33, art. X.1, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
Art.6. (Zie NOTA onder TITEL) § 1. Elk van de centrale en van de gedeconcentreerde diensten wordt bijgestaan door een raadgevende commissie.
§ 2. De gedeconcentreerde raadgevende commissies maken hun adviezen betreffende de in 2°, 3°, 4° en 5° van artikel 5 van deze wet bedoelde punten over aan iedere gedeconcentreerde dienst, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek.
§ 3. De centrale raadgevende commissies maken hun adviezen en voorstellen betreffende het algemeen beleid inzake leerlingenvervoer aan de bevoegde Minister van Onderwijs over, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek.
Indien een gedeconcentreerde raadgevende commissie er niet in slaagt en advies uit te brengen met de vereiste meerderheid, wordt het advies uitgebracht door de centrale raadgevende commissie.
§ 4. De Minister van Onderwijs neemt slechts een beslissing na beroep op de Ministerraad hetzij zo de centrale raadgevende commissie er niet in geslaagd is met de vereiste meerderheid een voorstel te doen, hetzij zo de vertegenwoordiger van de Minister van Verkeerswezen zich tegen het voorstel heeft verzet, hetzij zo hij wenst af te wijken van de voorstellen van de centrale raadgevende commissie.
Art.7. (Zie NOTA onder TITEL) Op eenparig voorstel van een raadgevende commissie en zonder dat hij de Nationale Dienst voor Leerlingenvervoer kan ontslaan van het vervullen van zijn wettelijke taken, kan de Minister van het bepaalde in artikel 4 afwijken om de kostprijs van de organisatie van het vervoer te verlagen zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de dienstverlening of om de dienstverlening te verbeteren zonder de kostprijs van de organisatie te verhogen.
Art.8. (Zie NOTA onder TITEL) § 1. De samenstelling en de werking van de commissies vermeld in artikel 6 wordt vastgesteld door de Koning.
§ 2. De centrale en gedeconcentreerde raadgevende commissies zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de inrichtende machten van de instellingen én van de ouderverenigingen van de leerlingen die van het vervoer genieten georganiseerd door de Dienst. In deze raadgevende commissie is de Minister van Verkeerswezen eveneens vertegenwoordigd met raadgevende stem.
§ 3. Elk van de raadgevende commissies is dusdanig samengesteld dat noch de leden die het confessioneel onderwijs, noch de leden die het niet-confessioneel onderwijs vertegenwoordigen over de meerderheid beschikken.
§ 4. De effectieve en de plaatsvervangende leden van de raadgevende commissies worden op voordracht van de bevoegde Minister voor een periode van vier jaar door de Koning benoemd. Deze mandaten zijn hernieuwbaar.
Op de voordracht van de bevoegde Minister van Onderwijs benoemt de Koning een voorzitter en een ondervoorzitter onder de effectieve leden van elke raadgevende commissie, en dit voor een termijn van twee jaar.
De voorzitter wordt beurtelings uit de vertegenwoordigers van het niet-confessioneel en uit de vertegenwoordigers van het confessioneel onderwijs benoemd.
Ingeval de voorzitter het niet-confessioneel onderwijs vertegenwoordigt, dan vertegenwoordigt de ondervoorzitter het confessioneel onderwijs en omgekeerd.
§ 5. Het secretariaat van elk van deze raadgevende commissies wordt waargenomen door een personeelslid van de Dienst voor Leerlingenvervoer.
§ 6. De gemotiveerde adviezen van de raadgevende commissies worden binnen door de Koning te bepalen termijnen met een drie vierden meerderheid uitgebracht.
Art.9. (Zie NOTA onder TITEL) Niemand mag nog een dient voor leerlingenvervoer in de zin van deze wet organiseren in een door de Nationale Dienst bediende zone, zodra er door die Dienst in zodanig vervoer wordt voorzien.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt de volgende zinsnede toegevoegd in fine van het eerste lid : ", tenzij voor die zones waar ritten zonder rechthebbenden worden afgeschaft en mits machtiging van de Vlaamse Regering."; DVR 1993-12-22/37, art. 85; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
De Koning zal de nodige sancties bepalen die zullen worden toegepast in geval van van inbreuk op dit verbod.
Het maximum van de strafrechtelijke sancties wordt vastgesteld op een geldboete van 1 000 frank.
Art.10. (Zie NOTA onder TITEL) De voorlopige en definitieve machtigingen voor leerlingenvervoer worden door de Minister van verkeerswezen slechts afgeleverd op voorstel van de bevoegde Minister van Onderwijs.
Art.10_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij DDG 2024-05-08/14, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.11. (Zie NOTA onder TITEL) De zendingsgelastigden bij de Coördinatiecommissie voor Leerlingenvervoer, opgericht in het kader van artikel 2, 2° van de wet van 14 juli 1975 houdende wijziging van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet in dienst zijn, worden naar rata van zes per taalstelsel, op hun verzoek toegevoegd aan de in artikel 1, eerste lid, van deze wet genoemde diensten.
Betrokkenen blijven onderworpen aan het administratief regime, de bezoldigingsregeling en de pensioenregeling die op hen van toepassing waren op het ogenblik van hun indiensttreding bij de hierbovengenoemde diensten. Zij hebben recht op de reis- en verblijfsvergoedingen waarin voorzien is voor ambtenaren van rang 13.
(NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt aan artikel 11 de volgende zin toegevoegd : " Zij blijven eveneens onderworpen aan het administratief en geldelijk statuut dat op hen van toepassing zou zijn, indien zij in dienst zouden gebleven zijn in hun dienst of instelling van herkomst. " <DVR 1999-05-18/63, art. 2.49, Inwerkingtreding : 01-04-1991>)
Art.12. (Zie NOTA onder TITEL) Artikel 2 van de wet van 26 april 1962 betreffende het gemeenschappelijk vervoer van de leerlingen van de onderwijsinrichtingen wordt opgeheven naarmate deze wet in werking treedt per zone.
Art. 13. (Zie NOTA onder TITEL) Deze wet treedt in werking per zone, op een datum die door de Minister wordt bepaald. De Minister legt meteen ook het gebied van de zone vast.
Elk jaar brengen de Minister van Onderwijs gezamenlijk verslag uit over de toepassing van deze wet bij de bevoegde commissies van Kamer en Senaat.