Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

22 NOVEMBER 1995. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van het meerjarenplan voor de werkgelegenheid. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-12-1995 en tekstbijwerking tot 18-12-1998)



Inhoudstafel:


Art. 1-51



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1995012276 



Uitvoeringsbesluit(en):

1996012214  1996012911  1996912883  1997012908  1998013007 



Artikels:

Artikel 1. In artikel 28 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt § 2 vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 2. Wordt gelijkgesteld met een voltijdse werknemer, de werknemer die normaal gemiddeld een maandloon ontvangt dat ten minste gelijk is aan het refertemaandloon, vastgesteld door de Minister na advies van het beheerscomité, op voorwaarde dat de werknemer de toelaatbaarheidsvoorwaarden om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen als voltijdse werknemer vervult en dat hij zich, behoudens indien hij ervan vrijgesteld is, inschrijft als werkzoekende voor een voltijdse arbeidsregeling op het tijdstip van de uitkeringsaanvraag. ".

Art.2. In artikel 29 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 mei 1993, 11 juli 1994 en 7 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1 wordt opgeheven;
  2° in § 2, eerste lid, wordt de eerste zin vervangen door de volgende bepaling :
  "Wordt vanaf de aanvang van zijn deeltijdse betrekking, geacht een deeltijdse werknemer met behoud van rechten te zijn, de werknemer die in een arbeidsregeling getreden is die niet beantwoordt aan de bepalingen van artikel 28, §§ 1 of 3 en waarvan de wekelijkse duur beantwoordt aan de bepalingen van artikel 11bis, vierde en volgende leden van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, indien hij :";
  3° § 3 wordt opgeheven;
  4° § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 4. Wordt geacht een vrijwillig deeltijdse werknemer te zijn de werknemer die geen voltijdse werknemer is in de zin van artikel 28 en niet voldoet aan de voorwaarden van de §§ 2 of 2bis van onderhavig artikel. ".

Art.3. In artikel 30, derde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  A) het 2° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "2° de onderbreking van de arbeid in loondienst, gedurende een periode van ten minste zes maanden, om zijn kind op te voeden; die verlenging mag niet meer dan drie jaar bedragen te rekenen vanaf de datum van elke geboorte of adoptie;";
  B) het wordt aangevuld met een 9° en 10° luidend als volgt :
  "9° deeltijdse arbeid volgend op vrijwillige vermindering van een voltijdse arbeidsregeling in de zin van artikel 28, § 1 om zijn kind op te voeden; die verlenging mag niet meer dan drie jaar bedragen te rekenen vanaf de datum van elke geboorte of adoptie;
  10° deeltijdse arbeid volgend op vrijwillige vermindering van een voltijdse arbeidsregeling in de zin van artikel 28, § 1; deze verlenging mag niet meer dan drie jaar bedragen. ".

Art.4. Artikel 33 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " Art. 33. Om toegelaten te worden tot het recht op werkloosheidsuitkeringen moet de vrijwillig deeltijdse werknemer aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° tewerkgesteld zijn geweest in een deeltijdse arbeidsregeling die normaal gemiddeld per week ten minste 12 uren bedraagt of ten minste één derde bedraagt van het normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de maatman. Voor de vaststelling van de wekelijkse arbeidsduur wordt rekening gehouden met de recentste periode van ten minste vier weken tijdens dewelke de werknemer in dienst was bij eenzelfde werkgever als vrijwillig deeltijdse werknemer; de wekelijkse arbeidsduur wordt berekend op grond van het aantal uren gelegen in de hele periode van deze tewerkstelling, zonder evenwel rekening te houden met de periode voorafgaand aan de laatste twaalf maanden;
  2° een wachttijd doorlopen hebben van evenveel halve arbeidsdagen als het aantal arbeidsdagen bepaald in de artikelen 30 tot 32. De referteperiode bedoeld in artikel 30 wordt evenwel, voor de toepassing van de artikelen 30 tot 32, verlengd met zes maanden. ".

Art.5. Artikel 36, § 2, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een 5°, luidend als volgt :
  "5° de dagen gelegen in de periodes van verblijf in het buitenland voor het volgen van een stage die leidt tot een toename van de mogelijkheden die de werkloze heeft op de arbeidsmarkt mits aanvaarding door de directeur; deze houdt bij zijn beslissing rekening met de criteria vermeld in artikel 94.".

Art.6. In hetzelfde besluit wordt een artikel 38 bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "Art. 38bis. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de arbeidsprestaties bedoeld in artikel 37 en de gelijkgestelde dagen, bedoeld in artikel 38 niet in aanmerking genomen indien zij gelegen zijn in de periodes van verlenging van de referteperiode bedoeld in artikel 30, derde lid, 9° en 10°, indien deze verlenging van de referteperiode wordt toegepast om toegelaten te worden tot het recht op werkloosheidsuitkeringen als voltijdse werknemer.".

Art.7. In artikel 42, § 2, van hetzelfde besluit vervangen bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  A) het 2° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "2° de onderbreking van de arbeid in loondienst of van de werkloosheid, gedurende een periode van ten minste zes maanden, om zijn kind op te voeden; die verlenging mag niet meer dan drie jaar bedragen te rekenen vanaf de datum van elke geboorte of adoptie;";
  B) het 3° wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "3° de uitoefening gedurende de periode van ten minste zes maanden van een beroep waardoor de werknemer niet onder de sociale zekerheid, sector werkloosheid, valt; die verlenging mag niet meer dan zes jaar bedragen en wordt maar één maal verleend;";
  C) het 6° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "6° tewerkstelling als onvrijwillig deeltijdse werknemer in de zin van artikel 29, § 1, zoals van kracht vóór 1 januari 1996, waarvoor geen uitkeringen werden verleend;";
  D) een 11° wordt ingevoegd, luidend als volgt :
  "11° deeltijdse arbeid zoals bedoeld in artikel 30, derde lid, 9° en 10°; die verlenging mag niet meer bedragen dan de maximale duur vastgesteld door deze bepalingen.".

Art.8. Artikel 51, § 1, tweede lid, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "3° het zich zonder voldoende rechtvaardiging niet aanmelden bij een werkgever, indien de werkloze door de bevoegde dienst voor arbeidsbemiddeling opgeroepen werd zich bij de werkgever aan te melden, of de weigering van een passende dienstbetrekking;".

Art.9. In artikel 52bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992, wordt § 1, tweede lid, opgeheven.

Art.10. Artikel 53, vierde lid van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "De beslissing bedoeld in de voorgaande leden heeft evenwel ten vroegste uitwerking na het verstrijken van de periode van zes maanden bedoeld in artikel 55, 2° of 4°, of de periode van drie maanden bedoeld in artikel 131bis, §4.".

Art.11. In artikel 55 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  A) in het 1° wordt de laatste zin vervangen door de volgende zin :
  "Deze bepaling geldt niet voor de inkomensgarantie-uitkering die de deeltijdse werknemer met behoud van rechten normaal geniet tijdens de periode van deeltijdse activiteit;";
  B) het 5° wordt opgeheven.

Art.12. Artikel 56, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 januari 1995, wordt opgeheven.

Art.13. Artikel 68, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 3 juni 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "De werkloze kan geen uitkering genieten gedurende de periode tijdens dewelke hij in België studies met volledig leerplan volgt georganiseerd, ingericht of erkend door een Gemeenschap of gedurende dewelke hij in het buitenland een daarmee vergelijkbare studie volgt, behalve indien de lessen hoofdzakelijk op zaterdag of na 17 uur worden gegeven of indien hij een vrijstelling heeft bekomen in toepassing van artikel 93.".

Art.14. Artikel 70, vierde lid, 2°, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "2° ofwel een uitkeringsaanvraag indient na een onderbreking van zijn uitkeringen gedurende ten minste twee weken ten gevolge van een werkhervatting als loontrekkende of een vergoede periode van arbeidsongeschiktheid.".

Art.15. In artikel 79 van hetzelfde besluit gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 januari 1993, 25 mei 1993, 10 mei 1994, 12 augustus 1994, 30 maart 1995 en 7 april 1995 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 4, vijfde lid, eerste zin, wordt vervangen door de volgende zin :
  "De in het eerste lid bedoelde werkloze wordt, behalve indien hij vrijgesteld is van de verplichting beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt voor een andere reden dan krachtens de bepalingen van § 4bis of van artikel 79ter, § 5, ambtshalve ingeschreven als kandidaat bij het agentschap bevoegd voor zijn verblijfplaats.".
  2° er wordt een § 4 bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "§ 4bis. De werkloze kan op zijn vraag vrijgesteld worden van de toepassing van de artikelen 51, § 1, tweede lid, 3° tot 6°, 56 en 58 indien hij aantoont dat hij ten minste 180 activiteitsuren in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap gepresteerd heeft in de loop van de zes maanden vóór deze aanvraag. De vrijstelling geldt voor een periode van ten hoogste zes maanden, doch kan op vraag van de werkloze opnieuw worden toegekend indien hij opnieuw de voormelde voorwaarden vervult.".

Art.16. In hetzelfde besluit wordt een artikel 79ter ingevoegd, luidend als volgt :
  "Art. 79ter. § 1. De lokale overheden die met de Minister van Binnenlandse Zaken een overeenkomst afsluiten zoals bedoeld in artikel 69, eerste lid, 1°, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, kunnen ter ondersteuning van het veiligheidsbeleid voor de uitoefening van activiteiten die men niet aantreft in de reguliere arbeidscircuits, een beroep doen op bij het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap ingeschreven werklozen. De lokale overheid moet daartoe in zijn overeenkomst met de Minister van Binnenlandse Zaken een apart hoofdstuk voorzien onder de titel "stadswacht". De werkloze die in dit kader wordt tewerkgesteld wordt "stadswachter" genoemd.
  De toepassing van dit artikel kan op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken uitgebreid worden tot de lokale overheden die met de bevoegde gewestregering een overeenkomst afsluiten met betrekking tot het stedelijk beleid.
  De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt voor elke lokale overheid, bedoeld in de vorige leden, het maximaal aantal stadswachters.
  Behoudens de in de volgende paragrafen voorziene afwijkingen zijn de artikelen 79 en 79bis van toepassing op de activiteiten als stadswachter.
  § 2. De lokale overheid omschrijft op het gebruikersformulier bedoeld in artikel 79, § 2 de te verrichten activiteiten, alsook het gevraagd aantal stadswachters.
  § 3. In afwijking van de bepalingen van artikel 79, § 4, vijfde lid, worden de werklozen bedoeld in voormeld artikel 79, § 4, niet ambtshalve ingeschreven voor de activiteit als stadswachter. De inschrijving voor deze activiteit gebeurt op vrijwillige basis. De bepalingen van artikel 79, § 5 zijn niet van toepassing op deze activiteit.
  Het agentschap verleent voor de toewijzing van de activiteit van stadswachter voorrang aan de kandidaat stadswachters die minstens 40 jaar oud zijn.
  Vóór de aanvang van de activiteit als stadswachter sluit de lokale overheid met de stadswachter een overeenkomst aangaande de inhoud van de taak van de stadswachter, de plaats en tijdstippen van activiteit, waarbij, in afwijking van artikel 79, § 6, eerste lid, de activiteit per maand gemiddeld 53 activiteitsuren omvat. De lokale overheid kan de overeenkomst met de stadswachter slechts beëindigen om redenen die vooraf door de gemeenteraad als voldoende erkend zijn.
  § 4. In afwijking van artikel 79bis, § 2, eerste lid, wordt de maandvergoeding voor de activiteiten als stadswachter forfaitair vastgesteld op 11 130 fr. In afwijking van artikel 79, § 3, overhandigt de lokale overheid voor het einde van de kalendermaand aan de stadswachter een PWA-chequeboekje, bevattende 53 PWA-uurcheques, elk met een nominale waarde van 210 fr. Voor de maanden waarin de stadswachter omwille van arbeidsongeschiktheid geen enkele prestatie verrichtte, wordt geen PWA-chequeboekje toegekend. Wanneer het aantal activiteitsuren in de beschouwde maand ingevolge de arbeidsongeschiktheid van de stadswachter minder dan 53 bedraagt, dienen de ontbrekende uren in de daaropvolgende maanden gepresteerd te worden.
  Het bedrag van de uitkeringstoeslag waarop de stadswachter recht heeft, wordt in afwijking van artikel 79, § 8, tweede lid, forfaitair vastgesteld op 7 950 fr per maand.
  § 5. De werkloze wordt tijdens de maanden, waarin hij de activiteit van stadswachter uitoefent, vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 51, § 1, tweede lid, 3° tot 6°, 56 en 58.

Art.17. In artikel 80 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 juni 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  A) het eerste lid, 3°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "3° niet sinds ten minste zes maanden zonder onderbreking tewerkgesteld zijn als voltijdse werknemer in de zin van artikel 28, § 1 of § 2, niet genieten van de vrijstelling bedoeld in artikel 79, § 4bis of in artikel 79ter, § 5, en geen 20 jaar beroepsverleden als loontrekkende bewijzen in de zin van artikel 114, § 4;";
  B) in het tweede lid worden de woorden "of de aanvraag tot verandering van hoedanigheid bedoeld in artikel 29, § 3, derde lid" geschrapt en worden de woorden "het dubbele van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur" vervangen door de woorden "de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur vermenigvuldigd met 1,5."

Art.18. In artikel 81 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juni 1992, 14 september 1992, 21 december 1992, 27 december 1993, 31 januari 1995 en 8 maart 1995 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "het dubbel zal overschrijden van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur" vervangen door de woorden "(de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur) vermenigvuldigd met 1,5 zal overschrijden"; (Err. B.St. 16-02-1996, p. 3379)
  2° in het tweede lid worden de woorden "het dubbel van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur" vervangen door de woorden "(de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur) vermenigvuldigd met 1,5"; (Err. B.St. 16-02-1996, p. 3379)
  3° het derde lid wordt opgeheven;
  4° in het laatste lid worden de woorden "het dubbel van de gemiddelde werkloosheidsduur "vervangen door de woorden "(de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur) vermenigvuldigd met 1,5". (Err. B.St. 16-02-1996. p. 3379)

Art.19. In artikel 82, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juni 1992, 26 juni 1992, 5 augustus 1992, 14 september 1992, 21 december 1992, 27 december 1993, 31 januari 1995 en 8 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  A) in § 1, eerste lid, worden het 2° en 3°, respectievelijk vervangen door de volgende bepalingen :
  "2° zijn werkloosheidsduur, op de in de verwittiging bedoelde datum, de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur vermenigvuldigd met 1,5 of de duur gesteund op zijn beroepsloopbaan, niet zal overschrijden;
  3° het jaarlijks netto-belastbaar inkomen van het gezin, abstractie gemaakt van de uitkeringen die hij geniet 182 872 fr. verhoogd met 7 315 fr. per persoon ten laste, niet overschrijdt. Deze bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 114,20 en worden verhoogd of verminderd volgens de regels voorzien in artikel 113. Het inkomen wordt vergeleken met het bedrag dat van toepassing is op de dag van de ontvangst van de verwittiging.";
  B) § 1, eerste lid, 4° wordt opgeheven;
  C) § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Het netto-belastbaar inkomen, bedoeld in het voorafgaande lid, wordt bepaald overeenkomstig artikel 6 van het Wetboek van de Inkomstenbelasting, waarbij ook de niet in België belastbare inkomsten in aanmerking worden genomen. Er wordt rekening gehouden met het inkomen vermeld op het laatste aanslagbiljet waarvan de datum van uitvoerbaarverklaring voorafgaat aan de dag van de ontvangst van de verwittiging, of met het inkomen ontvangen tijdens de laatste twaalf kalendermaanden die voorafgaan aan de maand tijdens dewelke de verwittiging werd ontvangen, indien de werkloze of de directeur bewijst dat het laatste inkomen lager of hoger was dan het inkomen dat het voorwerp uitmaakte van de voormelde heffing van belasting.".
  D) § 1, vierde lid, wordt opgeheven;
  E) in § 1, vijfde lid, worden de woorden "het dubbel van de gemiddelde werkloosheidsduur" vervangen door de woorden "de gemiddelde werkloosheidsduur vermenigvuldigd met 1,5";
  F) in § 1, zevende lid, worden de woorden "of 4°" geschrapt;
  G) § 1, achtste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Het beroep wordt eveneens volledig gegrond verklaard indien blijkt dat de werkloze de voorwaarden van artikel 80 niet vervult doordat hij de vrijstelling bedoeld in artikel 80, eerste lid, 3° geniet. In dit geval zijn de artikelen 80 tot 85 slechts opnieuw van toepassing na het verstrijken van de vrijstelling.";
  (H) § 1 wordt aangevuld met het volgende lid :) (Err. B.St. 16-02-1996, p. 3379)
  "Het beroep wordt volledig en definitief gegrond verklaard indien blijkt dat de werkloze de leeftijd van 50 jaar bereikt heeft of 20 jaar beroepsverleden in de zin van artikel 114, § 4 kan bewijzen de dag van de ontvangst van de verwittiging.";
  I) in § 2, eerste lid, 1°, worden de woorden "een onvrijwillige deeltijdse werknemer is " vervangen door de woorden "een deeltijdse werknemer met behoud van rechten is, met inkomensgarantie-uitkering";
  J) § 2, eerste lid, 2°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "2° ofwel zijn zeer beperkte arbeidsgeschiktheid, ofwel zijn gedeeltelijke (arbeidsgeschiktheid) gekenmerkt door een lichamelijke of mentale geschiktheid lager dan de gewoonlijke eisen van zijn beroep."; (Err. B.St. 16-02-1996, p. 3379)
  K) § 2, vijfde lid wordt opgeheven;
  L) § 2, zesde lid, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "1° de werkloze die opgeroepen werd voor een medisch onderzoek, uitstel bekomen heeft op eigen vraag, of indien de voor het werkloosheidsbureau aangewezen geneesheer vaststelt dat de werkloze niet arbeidsgeschikt is in de zin van artikel 60. In dit geval moet de commissie een beslissing nemen binnen de drie maand na de datum waarop het laatste medisch onderzoek heeft plaatsgevonden;";
  M) § 2, zesde lid, wordt aangevuld met een 3°, luidend als volgt :
  "3° de werkloze tevens een beroep heeft ingediend bij de directeur en deze het beroep in toepassing van § 1, vierde lid gedeeltelijk gegrond heeft verklaard en een nieuwe vervaldatum van de overschrijding heeft vastgesteld. In dit geval moet de commissie een beslissing nemen binnen de drie maand na de werkelijke vervaldatum.".

Art.20. In artikel 83, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juni 1992, 14 september 1992, 2 oktober 1992, 21 december 1992 en 10 mei 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht;
  A. het tweede lid, 2° en 4°, worden elk aangevuld met de volgende zin :
  "Voor de toepassing van deze bepaling wordt evenwel geen rekening gehouden met de activiteitsuren gelegen in de maanden waarin de werkloze ten minste 30 uren actief was.";
  B. in het derde lid worden de woorden "het dubbel van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur "vervangen door de woorden "de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur vermenigvuldigd met 1,5".

Art.21. In artikel 83, § 8, van hetzelfde besluit worden de woorden "de onvrijwillige deeltijdse werknemer" vervangen door de woorden "de deeltijdse werknemer met behoud van rechten".

Art.22. Artikel 84, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "De schorsing houdt op uitwerking te hebben gedurende een periode van twaalf maanden indien de werkloze een uitkeringsaanvraag indient overeenkomstig de artikelen 133 en 138 en bewijst dat het jaarlijks netto-belastbaar inkomen van zijn gezin, abstractie gemaakt van de uitkeringen die hij eventueel geniet, 152 393 fr., verhoogd met 7 315 fr. per persoon ten laste, niet overschrijdt. Deze bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 114,20 en worden verhoogd of verminderd volgens de regels bedoeld in artikel 113. Het inkomen wordt vergeleken met het bedrag dat van toepassing is op de dag van de uitkeringsaanvraag. Het netto-belastbaar inkomen wordt bepaald overeenkomstig artikel 6 van het Wetboek van de Inkomstenbelasting, waarbij ook de niet in België belastbare inkomsten in aanmerking worden genomen. Daartoe wordt het inkomen vermeld op het laatste aanslagbiljet, waarvan de datum van uitvoerbaarverklaring voorafgaat aan de dag van de uitkeringsaanvraag in aanmerking genomen, of het inkomen ontvangen tijdens de laatste twaalf kalendermaanden die voorafgaan aan de uitkeringsaanvraag, wanneer de werkloze of de directeur bewijst dat dit laatste inkomen lager of hoger was dan het inkomen dat het voorwerp uitmaakte van de voormelde heffing van de belastingen.".

Art.23. Aan artikel 85 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 mei 1994 en 7 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  A) het eerste lid, 2°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "2° 312 halve arbeidsdagen of gelijkgestelde dagen in de zin van de artikelen 37 of 38 in de loop van de 24 maanden voor zijn uitkeringsaanvraag als vrijwillig deeltijdse werknemer in een arbeidsregeling die voldoet aan de bepaling van artikel 33,1°.";
  B) het tweede lid, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "1° arbeidsdagen of gelijkgestelde dagen die voorafgaan aan de dag van de ontvangst van de beslissing tot schorsing;".

Art.24. In artikel 86 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 juni 1992 worden de verwijzingen "artikel 82, § 1, eerste lid, 3° of 4° of § 2, eerste lid of vijfde lid" vervangen door de verwijzingen "artikel 82, § 1, eerste lid, 3° of § 2, eerste lid.".

Art.25. In artikel 89 van het hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  2° § 1 wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "§ 1. De volledige werkloze die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt kan op zijn vraag vrijgesteld worden van de toepassing van de artikelen 48, § 1, 2°, 51, § 1, tweede lid, 3° tot 6°, 56 en 58, indien hij ten minste 312 uitkeringen als volledig werkloze heeft genoten in de loop van de twee jaar vóór deze aanvraag; de dagen die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van de wetgeving op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering worden eveneens in rekening gebracht.";
  2° § 2 wordt opgeheven.

Art.26. In artikel 90, § 1, eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juni 1992, 2 oktober 1992 en 31 januari 1995, worden de verwijzingen ("58 en 74, § 3") vervangen door de verwijzing "en 58". (Err. B.St. 16-02-1996, p. 3379)

Art.27. In artikel 92, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  A) in het eerste lid worden de verwijzingen "58 en 74, § 3" vervangen door de verwijzing "en 58";
  B) in het tweede lid, 1° en 2° worden de woorden "de aanvraag van vrijstelling" vervangen door de woorden "de aanvang van de opleiding".

Art.28. Artikel 93 van hetzelfde besluit, opgeheven door het koninklijk besluit van 3 juni 1992, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
  "Art. 93. § 1. De volledig werkloze kan op zijn vraag vrijgesteld worden van de toepassing van de artikelen 51, § 1, tweede lid, 3° tot 6°, 56 en 58 gedurende de periode tijdens dewelke hij studies met een volledig leerplan volgt, indien de volgende voorwaarden vervuld zijn :
  1° de studies moeten door een Gemeenschap georganiseerd, gesubsidieerd of erkend zijn en :
  a) hetzij van een gelijkwaardig of hoger niveau zijn dan de studies die reeds werden gevolgd;
  b) hetzij van een lager niveau zijn dan de studies die reeds werden gevolgd, op voorwaarde dat ze tot het hoger onderwijs behoren;
  2° de lessen mogen niet hoofdzakelijk op zaterdag of na 17 uur worden gegeven;
  3° de werkloze mag niet als vrije leerling ingeschreven zijn en hij moet de activiteiten opgelegd door het studieprogramma bijwonen;
  4° de werkloze mag niet reeds beschikken over een einddiploma van het hoger onderwijs, behalve indien de directeur vaststelt dat dit diploma slechts weinig mogelijkheden biedt op de arbeidsmarkt. De directeur kan daartoe het advies van de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling inwinnen;
  5° de werkloze moet zijn studies en/of leertijd sedert ten minste twee jaar hebben beëindigd en tenminste 312 uitkeringen als volledig werkloze hebben genoten in de loop van de twee jaar vóór de aanvang van de studies.
  De vrijstelling belet niet dat de in het eerste lid vermelde artikelen toegepast kunnen worden, indien deze toepassing steunt op feiten die zich voordeden vóór de aanvangsdatum van de vrijstelling.
  De vraag om vrijstelling moet voorafgaandelijk op het werkloosheidsbureau toekomen.
  § 2. De vrijstelling wordt toegekend voor de periode van een schooljaar, met inbegrip van de vakantieperiode die daarop aansluit. Ze wordt verlengd wanneer de werkloze met vrucht het schooljaar heeft gevolgd.
  De vrijstelling kan ingetrokken worden indien blijkt dat de werkloze de activiteiten opgelegd door het programma niet regelmatig volgt.
  De werkloze kan slechts eenmaal van deze vrijstelling genieten.".

Art.29. In artikel 94, van hetzelfde besluit gewijzigd bij koninklijke besluiten van 3 juni 1992, 29 juni 1992 en 2 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  A) § 1, eerste lid wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "De volledig werkloze kan op zijn vraag vrijgesteld worden van de toepassing van de artikelen 51, § 1, tweede lid, 3° tot 6°, 56 en 58 gedurende de periode tijdens dewelke hij een opleiding of studies volgt, niet bedoeld in de artikelen 91 tot 93, indien de opleiding of de studies aanvaard worden door de directeur. Deze beslist inzonderheid met inachtneming van de leeftijd van de werkloze, de reeds gevolgde studies, zijn geschiktheden, zijn beroepsverleden, de duur van de werkloosheid, de aard van de opleiding en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt die deze opleiding of studies de werkloze kunnen bieden.
  De directeur kan daartoe het advies van de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling inwinnen.";
  B) § 1, tweede lid, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "1° de lessen en de activiteiten voorzien in het vormingsprogramma hoofdzakelijk op zaterdag of na 17 uur worden gegeven;"
  C) § 3, opgeheven door het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
  § 3. De bepalingen van §§ 1 en 2 kunnen eveneens toegepast worden op de volledig werkloze die in het buitenland een opleiding of een stage volgt.
  De vrijstelling geldt voor een periode van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar doch kan verlengd worden tot ten hoogste een jaar indien hiertoe een uitzonderlijke reden ingeroepen wordt. Deze verlenging kan slechts eenmaal toegekend worden.
  De beslissing inzake de toekenning van de vrijstelling gebeurt met inachtneming van de in § 1 vermelde criteria en van de onmogelijkheid een vergelijkbare opleiding of stage of studie te kunnen volgen in België. In geval van toekenning van de vrijstelling, wordt de werkloze eveneens vrijgesteld van de toepassing van artikel 66.

Art.30. Artikel 97 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 2 oktober 1992, wordt vervangen door de volgende bepalingen;
  "Art. 97. § 1. Een vrijstelling van de toepassing van de artikelen 51, § 1, tweede lid, 3° tot 6°, 56, 58, 60, 66, 70 en 71 kan toegekend worden aan de volledig werkloze die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, voor de periode tijdens dewelke hij in het buitenland verblijft om er zijn beroepservaring vrijwillig en onbezoldigd ten dienste te stellen, op voorwaarde dat gelijktijdig voldaan wordt aan al de volgende voorwaarden :
  1° de activiteit wordt verricht in het kader van een door de Minister aanvaarde bilaterale overeenkomst, of in het kader van een door de Minister die de ontwikkelingssamenwerking onder zijn bevoegdheid heeft erkend project inzake ontwikkelingssamenwerking, voorgesteld door een door dezelfde Minister erkende niet-goevernementele organisatie voor ontwikkelingssamenwerking;
  2° de activiteit wordt verricht in een land dat door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling erkend is als ontwikkelingsland, met inbegrip van de " Nieuwe Onafhankelijke Staten" en van de " Midden- en Oost-Europese landen";
  3° de werkloze heeft ten minste 312 uitkeringen genoten in de loop van de 18 maanden vóór de aanvraag om vrijstelling;
  4° de werkloze bewijst op het tijdstip van de aanvraag, een beroepsverleden als loontrekkende van minstens 20 jaar in de zin van artikel 114, § 4;
  5° de werkloze is in de vijf jaar vóór de aanvraag om vrijstelling niet tewerkgesteld geweest als coöperant van een niet-goevernementele organisatie voor ontwikkelingssamenwerking.
  § 2. De vrijstelling bedoeld in § 1, kan eveneens toegekend worden aan de volledig werkloze, gerechtigd op wachtuitkeringen, voor de periode tijdens dewelke hij, om beroepservaring op te doen, actief is als coöperant - jonge werkzoekende op voorwaarde dat de activiteit wordt verricht in het kader van een erkend project inzake ontwikkelingssamenwerking, zoals bedoeld in § 1, 1° en dat voldaan wordt aan de vereisten van § 1, 2°.
  § 3. De vrijstelling bedoeld in § 1, kan eveneens toegekend worden aan de volledig werkloze die deelneemt aan een humanitaire actie, uitgevoerd door een organisatie, erkend door een Belgische, buitenlandse of internationale overheid.
  § 4. De vraag om vrijstelling moet een verklaring bevatten van de bevoegde Belgische, buitenlandse of internationale overheid of van de niet-goevernementele organisatie en moet voorafgaandelijk op het werkloosheidsbureau toekomen.
  In de situatie bedoeld in § 1 wordt de vrijstelling toegekend voor de door de werkloze gevraagde duur, met een maximum van twaalf maanden.
  Indien de werkloze een verlenging van de vrijstelling wenst te bekomen dan moet hij, vóór het verstrijken van de toegekende vrijstellingsperiode, een nieuwe aanvraag indienen overeenkomstig het eerste lid.
  In de situatie bedoeld in § 2 wordt de vrijstelling toegekend voor de door de werkloze gevraagde duur die ten minste vier maanden en ten hoogste twaalf maanden moet bedragen. De vrijstelling kan slechts éénmaal verleend worden, behalve indien het een verlenging betreft en de maximumduur van 12 maanden nog niet bereikt is.
  In de situatie bedoeld in § 3 wordt de vrijstelling toegekend voor een periode van ten hoogste vier weken per kalenderjaar. Deze periode kan tot ten hoogste drie maanden verlengd worden indien hiertoe een uitzonderlijke reden wordt ingeroepen.
  De vrijstelling belet niet dat de in het eerste lid vermelde artikelen kunnen toegepast worden indien deze toepassing steunt op feiten die zich voordeden vóór de aanvangsdatum van de vrijstelling.
  De beslissing tot toepassing van deze artikelen zal evenwel geen uitwerking hebben tijdens de periode waarvoor de vrijstelling geldt.
  § 5. Om uitkeringen te genieten moet de werkloze die vrijgesteld werd in toepassing van dit artikel gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° zijn woonplaats behouden in België;
  2° de activiteit waarvoor de vrijstelling werd toegekend werkelijk verrichten;
  3° geen andere activiteit verrichten waarvoor hij recht zou kunnen hebben op enig loon of materieel voordeel, dan deze waarvoor de vrijstelling werd toegekend.
  § 6. De werkloze moet op het einde van de maand tijdens dewelke hij een andere activiteit verricht in de zin van § 5, 3°, aan de uitbetalingsinstelling bij aangetekend schrijven meedelen op welke dagen hij deze andere activiteit verricht heeft en voor welke dagen hij een loon ontving.
  De werkloze, alsook de overheid of organisatie bedoeld in de §§ 1 tot 3, moeten het werkloosheidsbureau onmiddellijk verwittigen bij aangetekend schrijven indien de activiteit voortijdig wordt stopgezet.
  De onkostenvergoeding die aan de werkloze wordt toegekend in het kader van de activiteit waarvoor de vrijstelling werd toegekend wordt niet als loon beschouwd in de zin van artikel 46 indien zij de gebruikelijke onkostenvergoeding voor de Rijksambtenaren die zich binnen de grenzen van het Rijk verplaatsen niet overschrijdt of indien de werkloze aantoont dat ze overeenstemt met de werkelijke onkosten.
  Voor de coöperant - jonge werkzoekende bedoeld in § 2 worden de vergoedingen en de voordelen die hem worden toegekend overeenkomstig de toepasselijke regelgeving, niet als loon in de zin van artikel 46 beschouwd.
  § 7. De bepalingen van artikel 133, § 1, 2° en van artikel 148, 1° gelden niet indien de onderbreking van het genot van de uitkeringen een gevolg is van het feit dat niet voldaan is aan de voorwaarden van § 5, 2° of 3°.
  In afwijking van artikel 160, § 1, derde lid, berekent de uitbetalingsinstelling het aantal uitkeringen voor de periodes van vrijstelling toegekend op grond van dit artikel, uitgaande van de veronderstelling dat de werkloze werkloos is op alle dagen van de maand, behalve indien zij een schrijven zoals bedoeld in § 6, eerste lid, ontving.".

Art.31. Artikel 100, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 augustus 1992, wordt opgeheven.

Art.32. Artikel 101 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1992, 19 augustus 1992 en 25 mei 1993 wordt opgeheven.

Art.33. In artikel 105 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 mei 1993 en 30 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de verwijzigingen "100, 101, 103 en 131bis " vervangen door de verwijzingen "100, 103 en 131bis";
  2° het artikel wordt vervolledigd met het volgende lid :
  "De deeltijdse werknemer bedoeld in artikel 30, derde lid, 9° of 10°, of in artikel 42, § 2, 11°, die volledig werkloos wordt gesteld uiterlijk bij het einde van de aldaar vermelde periode van 3 jaar, wordt voor de toepassing van artikel 100 geacht werkloos te zijn geworden in een voltijdse arbeidsregeling.".

Art.34. Artikel 106, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "De voltijdse werknemer en de deeltijdse werknemer met behoud van rechten die niet geniet van een inkomensgarantieuitkering kunnen, in geval van tijdelijke werkloosheid, uitkeringen genieten voor de uren van tijdelijke werkloosheid.".

Art.35. Artikel 107, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "De deeltijdse werknemer met behoud van rechten, niet bedoeld in artikel 106, kan in geval van tijdelijke werkloosheid uitkeringen genieten voor de uren van tijdelijke werkloosheid.".

Art.36. In artikel 109, § 1, wordt het 2° opgeheven.

Art.37. In artikel 110 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 november 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, worden de pleegouders van de werkloze gelijkgesteld met zijn ouders en wordt abstractie gemaakt van eventuele andere personen waarmee de werkloze samenwoont, indien deze personen noch over beroeps- noch over vervangingsinkomens beschikken.";
  2° § 4 wordt aangevuld met het volgend lid :
  "Bij gebrek aan indiening van het bewijs binnen het voormelde jaar, wordt de uitkering voor dat jaar vastgesteld alsof de betrokkene samenwonende werknemer is in de zin van § 3.".

Art.38. In artikel 116, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 mei 1993 en 21 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  A) het 1°, h, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "h) een periode van tewerkstelling als onvrijwillig deeltijdse werknemer in de zin van artikel 29, § 1, zoals van kracht vóór 1 januari 1996, voor dewelke geen enkele uitkering is toegekend.";
  B) het 2°, b, wordt opgeheven;
  C) een 3° wordt terug ingevoegd, luidend als volgt :
  "3° ongeacht de duur, indien een werknemer onderbrekingsuitkeringen geniet omdat hij zijn beroepsloopbaan onderbreekt of zijn arbeidsprestaties vermindert.".

Art.39. In artikel 117 van hetzelfde besluit wordt, vóór het eerste lid, het volgend lid ingevoegd :
  "Voor de toepassing van artikel 114 op de vrijwillig deeltijdse werknemer wordt tevens rekening gehouden met de werkloosheidsperiodes waarvoor hij voorheen werkloosheidsuitkeringen ontving volgens het uitkeringsstelsel voor voltijdse werknemers bedoeld in artikel 100.
  Deze bepaling geldt tot op het tijdstip waarop de werknemer in toepassing van artikel 116, § 1, als vrijwillig deeltijdse werknemer gerechtigd is op een nieuwe werkloosheidsperiode."

Art.40. Artikel 126, 6° van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.41. Artikel 131bis, § 2, tweede lid van hetzelfde besluit ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 mei 1995 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Nochtans kan het netto-bedrag van de inkomensgarantie-uitkering nooit meer bedragen dan negen tienden van de referte-uitkering."

Art.42. In artikel 133, § 1, 3° van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993, worden de woorden "de onvrijwillig deeltijdse werknemer en" geschrapt;

Art.43. In artikel 137 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 januari 1993 en 25 mei 1993 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  A) in § 1, 2°, worden de woorden "alsook aan de werknemer die aan een staking deelneemt, die getroffen wordt door een lock-out of wiens werkloosheid het rechtstreekse of onrechtstreekse gevolg is van een staking of van een lock-out" geschrapt;
  B) in § 2, 1°, worden de woorden "de onvrijwillig deeltijdse werknemer en" geschrapt;
  C) in § 2, wordt een 3° opnieuw ingevoegd, luidend als volgt :
  "3° een "bewijs van tijdelijke werkloosheid" aan de werknemer die getroffen wordt door een lock-out of wiens werkloosheid het rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg is van een staking of een lock-out; dit bewijs wordt in dubbel afgeleverd in de gevallen bedoeld in artikel 133, § 1, 4° en 5°.".

Art.44. In artikel 144, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 september 1992, 2 oktober 1992, 25 mei 1993 en 14 december 1994, wordt het 5° vervangen door de volgende bepaling :
  "5° hij niet voldoet aan de voorwaarden vermeld in de artikelen 52, § 3, tweede lid, 52bis, § 2, derde lid, 85, of 155, tweede lid;".

Art.45. In artikel 3 van het koninklijk besluit van 7 april 1995 tot wijziging van artikel 79, §§ 4 en 5 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, worden de woorden "en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 1996" geschrapt.

Art.46. De artikelen 1, 5, 8, 9, 14, 25 tot 27 en 37 van onderhavig besluit treden in werking op 1 december 1995. De artikelen 2 tot 4, 6, 7, 10 tot 13, 15 tot 24, 28 tot 36 en 38 tot 45 treden in werking op 1 januari 1996.

Art.47. De werknemer die op 31 december 1995 de hoedanigheid bezat van onvrijwillige deeltijdse werknemer in de zin van artikel 29, § 1, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, zoals van kracht tot die datum, wordt vanaf 1 januari 1996 van rechtswege beschouwd als een deeltijdse werknemer met behoud van rechten.
  Het voorgaande lid doet geen afbreuk aan de geldigheid van de beslissing tot schorsing, genomen na 31 december 1995, ten aanzien van de werknemer die op de dag van de ontvangst van de verwittiging het statuut van onvrijwillig deeltijds werknemer had.

Art.48. Ten aanzien van de werknemer die vóór 1 januari 1996 een verwittiging ontving in de zin van artikel 81 van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en vóór 1 januari 1996 de hoedanigheid bezat van onvrijwillig deeltijdse werknemer in de zin van artikel 29, § 1 van voormeld koninklijk besluit, zoals van kracht vóór 1 januari 1996, kan evenwel verder toepassing gemaakt worden van de volgende bepalingen van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals van kracht vóór 1 januari 1996 :
  1° artikel 80, tweede lid, inzake de toepasselijkheid van dit artikel in geval van aanvraag van de hoedanigheid van deeltijdse werknemer met behoud van rechten;
  2° artikel 82, § 1, eerste lid, 4° en zevende lid, inzake het beroep gesteund op de verhoging van de arbeidsduur;
  3° artikel 82, § 2, eerste lid, 1° inzake de uitzonderlijke en ononderbroken inspanningen;
  4° artikel 82, § 2, vijfde lid, inzake het ambtshalve gegrond verklaren van het beroep;
  5° artikel 83, § 8, eerste lid, inzake het verlies van het voordeel van het statuut van onvrijwillig deeltijdse werknemer;
  6° artikel 83, §8, tweede lid, inzake tijdelijke opheffing van de schorsing. De werknemer kan in voorkomend geval de inkomensgarantie-uitkering genieten indien hij voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden bedoeld in Hoofdstuk II of aan de vereisten van artikel 85 en aan de voorwaarden van artikel 131bis;
  7° artikel 85, tweede lid, 1°, inzake het in rekening brengen van arbeids- en gelijkgestelde dagen, gelegen vóór de ontvangst van de beslissing tot schorsing;
  8° artikel 86, inzake het hervatten van de procedure na hervorming van de beslissing door een arbeidsgerecht.

Art.49. Ten aanzien van de werknemer die vóór 1 januari 1996 de hoedanigheid bezat van onvrijwillige deeltijdse werknemer in de zin van artikel 29, § 1, van voormeld koninklijk besluit zoals van kracht vóór die datum, kan evenwel verder toepassing gemaakt worden van de bepaling van 82, § 1, vierde lid, zoals van kracht vóór die datum, inzake de berekening van het gezinsinkomen.

Art.50. (In afwijking van artikel 79, § 4bis van voormeld koninklijk besluit, ingevoegd door onderhavig besluit, dient de werkloze slechts 120 activiteitsuren in het (kader) (ERR 22-05-1996, p. 13156) van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap in de loop van de referteperiode van zes maanden aan te tonen in zoverre de gevraagde vrijstelling uiterlijk ingaat op 1 juli 1999.) <KB 1998-12-08/33, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  (Voor de werkloze die, vóór 1 januari 1996, de verwittiging bedoeld in artikel 81 van voornoemd besluit ontvangen heeft, doch niet de beslissing bedoeld in artikel 83 van hetzelfde besluit en die, vóór de ontvangst van de beslissing, voldoet aan de vereisten van het eerste lid, wordt de voormelde verwittiging ingetrokken en als niet bestaande beschouwd.
  Aan de werkloze die, vóór 1 januari 1996, de verwittiging bedoeld in artikel 81 van voornoemd besluit ontvangen heeft, doch niet de beslissing bedoeld in artikel 83 van hetzelfde besluit, wordt deze beslissing niet meer betekend indien hij het bewijs levert van twintig jaar beroepsverleden in de zin van artikel 114, § 4, van hetzelfde besluit, gelegen vóór 1 januari 1996.) <KB 1995-12-22/54, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1996>

Art. 51. Onze minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 22 november 1995.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
  Mevr. M. SMET