Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

26 MAART 1996. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen van de werkloosheidsreglementering in het kader van de verdere uitvoering van het meerjarenplan voor de werkgelegenheid.



Inhoudstafel:


Art. 1-15



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1995912821  1996012911 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 december 1992 en 29 januari 1993, wordt aangevuld met het volgend lid :
  "Een activiteit wordt voor de toepassing van het eerste lid, 1°, slechts beschouwd als een activiteit die beperkt is tot het gewone beheer van het eigen bezit indien gelijktijdig voldaan is aan de volgende voorwaarden :
  1° de activiteit is niet daadwerkelijk ingeschakeld in het economisch ruilverkeer van goederen en diensten en wordt niet uitgeoefend met het oog op het verkrijgen van een opbrengst;
  2° door de activiteit wordt de waarde van het bezit in stand gehouden of slechts in beperkte mate verhoogd;
  3° de activiteit brengt door haar omvang het zoeken naar en het uitoefenen van een dienstbetrekking niet in het gedrang."

Art.2. In artikel 79, § 2, van hetzelfde besluit, worden het tweede en derde lid vervangen door de volgende bepalingen :
  "Hij biedt het ingevulde gebruikersformulier ter validering aan bij het agentschap bedoeld in het vorig lid en betaalt desgevallend het door het agentschap vastgestelde inschrijvingsrecht tot dekking van administratiekosten van het agentschap.
  Het agentschap valideert het gebruikersformulier voor een duurtijd van ten hoogste één jaar indien overeenkomstig de bepalingen van § 7 en van artikel 79bis, § 3, de aangegeven activiteit verricht mag worden en bezorgt één exemplaar aan de gebruiker. Het tweede exemplaar wordt door het agentschap behouden en is ter beschikking van de Rijksdienst. Het derde exemplaar wordt door het agentschap overgemaakt aan de uitgever van de PWA-cheques."

Art.3. Artikel 79, § 4bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit vna 22 november 1995, wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "§ 4bis. De werkloze kan op zijn vraag vrijgesteld worden van de toepassing van de artikelen 51, § 1, tweede lid, 3° tot 6°, 56 en 58 indien hij aantoont dat hij ten minste 180 activiteitsuren in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap gepresteerd heeft in de loop van een referteperiode van zes kalendermaanden vóór de maand vanaf dewelke de vrijstelling wordt gevraagd. De vrijstelling geldt voor een periode van ten hoogste zes kalendermaanden, doch kan op vraag van de werkloze opnieuw worden toegekend indien hij opnieuw de voormelde voorwaarden vervult.
  De referteperiode bedoeld in het vorig lid wordt verlengd met de duur van de periodes van arbeid in loondienst en van de vergoede periodes van arbeidsongeschiktheid. Bij de vaststelling van de duur van deze gebeurtenissen wordt slechts rekening gehouden met volledige ononderbroken maanden."

Art.4. In artikel 79bis, § 2, vierde lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van (10 mei 1994), wordt het woord "jaarlijks" geschrapt. (Err. B.St. 22-05-1996, p. 13156)

Art.5. In artikel 80 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juni 1992, 25 mei 1993 en 22 november 1995 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid, 2°, c, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "c. één van de wachtuitkeringen bedoeld in artikel 124, eerste lid, 3° of tweede lid;";
  2° het eerste lid wordt aangevuld met een 4°, luidend als volgt :
  "4°. niet tewerkgesteld zijn als deeltijdse werknemer met behoud van rechten.";
  3° het tweede lid wordt opgeheven.".

Art.6. Artikel 82, par.1, vijfde lid van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Het beroep wordt volledig gegrond verklaard indien blijkt dat de werkloze de voorwaarden van artikel 80 niet vervult doordat hij op de dag van de ontvangst van de verwittiging aanspraak kan maken op een andere uitkering dan deze vermeld in artikel 80 of tewerkgesteld is als deeltijdse werknemer met behoud van rechten. In dit geval zijn de artikelen 80 tot 85 opnieuw van toepassing van zodra de werknemer een uitkering ontvangt zoals bedoeld in artikel 80 en niet of niet langer tewerkgesteld is als deeltijdse werknemer met behoud van rechten."

Art.7. Artikel 83, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juni 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 3. Indien de werkloze op het ogenblik dat de schorsing uitwerking zou moeten hebben, geniet van een vrijstelling op basis van artikel 90, heeft de schorsing uitwerking de eerste dag die volgt op het einde van de lopende vrijsteling."

Art.8. In artikel 114, § 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1992 en 15 december 1992, worden de bedragen "328 F" en "5 F" respectievelijk vervangen door de bedragen "404 F" en "328 F".

Art.9. In artikel 122, eerste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1992 en 15 december 1992 worden de bedragen "328 F" en "5 F" respectievelijk vervangen door de bedragen "404 F" en "328 F".

Art.10. In artikel 125, eerste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1992 en 15 december 1992 worden de bedragen "328 F" en "5 F" respectievelijk vervangen door de bedragen "404 F" en "328 F".

Art.11. Artikel 164 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "Art. 164. § 1. De verrichtingen inzake de indiening van de betalingen en het opmaken van de lijsten bedoeld in onderhavig artikel, moeten geschieden overeenkomstig de door de Rijksdienst gegeven onderrichtingen; deze bepaalt eveneens de stukken die ter verantwoording moeten ingediend worden.
  De uitbetalingsinstelling schrijft de uitkeringen die in de loop van een maand betaald zijn, op grond van een geldige uitkeringskaart die het recht op uitkeringen verleent, in op naamlijsten.
  De betalingen die verricht worden uiterlijk de tiende kalenderdag van een maand, worden voor de toepassing van onderhavig artikel geacht verricht te zijn in de loop van de voorgaande maand.
  § 2. De uitbetalingsinstelling dient de naamlijsten op magnetische drager in bij het hoofdbestuur van de Rijksdienst, uiterlijk de twintigste dag van de kalendermaand volgend op die waarin de betaling geacht wordt verricht te zijn of, in het geval bedoeld in artikel 160, § 2, op die waarin de geldige uitkeringskaart die het recht op uitkeringen verleent, ontvangen werd.
  De Rijksdienst deelt, binnen de vijf werkdagen na de in het voorgaande lid vermelde uiterste indieningsdag, aan de uitbetalingsinstelling mee welke betalingen blijkens een preliminaire verificatie niet aanvaard worden. Deze betalingen worden geacht niet te zijn ingediend.
  De uitbetalingsinstelling kan uiterlijk binnen de twee maanden, gerekend van datum tot datum, na de in het eerste lid vermelde uiterste indieningsdag, bij het hoofdbestuur van de Rijksdienst opnieuw naamlijsten op magnetische drager indienen waarop de verbeterde en/of vervolledigde gegevens worden meegedeeld, uitsluitend betreffende betalingen die bij de preliminaire verificatie niet aanvaard werden. Deze indiening mag in geen enkel geval bedragen bevatten die, hetzij geen betrekking hebben op bedragen vermeld in de indiening bedoeld in het eerste lid, hetzij deze bedragen overschrijden.
  De uitbetalingsinstelling dient aan de Rijksdienst schriftelijk mee te delen indien zij afziet van de mogelijkheid bedoeld in het derde lid. Bij afwezigheid van indiening van naamlijsten in toepassing van het derde lid en van een schriftelijke mededeling wordt de uitbetalingsinstelling geacht deze mededeling verricht te hebben de laatste dag van de indieningstermijn bedoeld in het derde lid.
  De definitieve indiening bevat uitsluitend de betalingen die blijkens de premiminaire verificatie aanvaard werden en de betalingen die eventueel in toepassing van het derde lid opnieuw werden ingediend.
  De uitbetalingsinstelling dient de verantwoordingsstukken in uiterlijk de laatste dag van de tweede kalendermaand volgend op de in het eerste lid vermelde uiterste indieningsdag.
  Ingeval de naamlijsten of de verantwoordingsstukken buiten de vastgestelde termijnen worden ingdiend, worden de betalingen definitief uitgeschakeld.
  § 3. De Rijksdienst schakelt bij de verificatie ten gronde de betalingen uit die niet gedekt zijn door een geldige uitkeringskaart die het recht op uitkeringen verleent.
  Worden eveneens uitgeschakeld de betalingen die wegens een reden die door de Rijksdienst wordt bepaald, niet geldig ingediend zijn.
  De beslissing tot uitschakeling wordt aan de uitbetalingsinstelling ter kennis gebracht uiterlijk de laatste dag van de derde kalendermaand volgend op de dag waarop zowel de in § 2, derde lid, bedoelde naamlijsten of de in § 2, vierde lid bedoelde schriftelijke mededeling als de verantwoordingsstukken werden ingediend, bij ontstentenis waarvan de betalingen beschouwd worden als aanvaard.
  Het bedrag van de betalingen die uitgeschakeld zijn, wordt geacht beschikbaar te zijn in de kas van de uitbetalingsinstelling.
  § 4. De uitbetalingen die uitgeschakeld werden overeenkomstig § 3, kunnen heringediend worden binnen de termijn van twaalf maanden na de kennisgeving van de uitschakeling.
  Wanneer de betalingen niet opnieuw ingediend worden binnen deze termijn, worden de betalingen geacht definitief uitgeschakeld te zijn.
  Wanneer de betalingen opnieuw uitgeschakeld worden na herindiening, is de uitschakeling definitief.
  De beslissing van definitieve uitschakeling van de betalingen die opnieuw ingediend werden na een eerste uitschakeling, wordt aan de uitbetalingsinstelling ter kennis gebracht uiterlijk de laatste dag van de derde kalendermaand volgend op de dag waarop zowel de definitieve naamlijsten, als de verantwoordingsstukken werden ingediend, bij ontstentenis waarvan de betalingen beschouwd worden als aanvaard.
  Het bedrag van de uitbetalingen die uitgeschakeld zijn, wordt geacht beschikbaar te zijn in de kas van de uitbetalingsinstelling.

Art.12. Artikel 50, eerste lid van het koninklijk besluit van 22 november 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van het meerjarenplan voor de werkgelegenheid gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "In afwijking van artikel 79, § 4bis van voormeld koninklijk besluit, ingevoegd door onderhavig besluit, dient de werkloze slechts 120 activiteitsuren in het (kader) van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap in de loop van de referteperiode van zes maanden aan te tonen in zoverre de gevraagde vrijstelling uiterlijk ingaat op 1 januari 1997.(Err. B.St. 22-05-1996, p. 13156)"

Art.13. Artikel 11 van het koninklijk besluit van 22 december 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in functie van het eerste werkervaringscontrakt wordt opgeheven.

Art.14. Dit besluit treedt in werking op 1 april 1996 met uitzondering van artikel 5 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1996 en artikel 11 dat in werking treedt op 1 juni 1996.
  In afwijking van de bepalingen van het vorig lid blijven de bepalingen van de artikelen 83, § 3, 114, § 5, 122 en 125 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit, verder van toepassing gedurende de periodes van vrijstelling bedoeld in artikel 90, § 2, eerste of derde lid van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, toegestaan vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit.

Art. 15. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 26 maart 1996.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
  M. SMET