20 OKTOBER 1994. - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie houdende het statuut van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie. <Vertaling> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-08-1996 en tekstbijwerking tot 31-10-2024)
DEEL I. - Toepassingsbereik en terminologie.
Art. 1-3
DEEL II. - Algemene bepalingen.
Art. 4-8
DEEL III. - Rechten en plichten.
Art. 9-16
DEEL IIIbis. - [1 Selectiecommissies en evaluatiecommissie]1
Art. 16/1. [1 § 1. Er wordt een bevoegde selectiecommissie opgericht met het oog op de toekenning van de mandaten [4 ...]4 [2 als bedoeld in artikel 37 van het besluit van het College betreffende de loopbaan]2. Ze bevat vijf tot zeven leden.
Art. 16/2. [1 Het College stelt, [2 ...]2, het reglement van interne orde van de selectiecommissies vast, op voorstel van [2 het functioneel bevoegde Lid van het College]2.]1
Art. 16/3. [1 Om het even wie een belang zou hebben in om het even welke hoedanigheid in de selectieprocedure mag niet als lid van de selectiecommissie worden aangesteld.
Art. 16/4. [1 § 1. [2 Bij het Instituut]2 wordt een evaluatiecommissie opgericht belast met de evaluatie bedoeld in artikel 86/1.
Art. 16/5. [1 Het College stelt, [2 ...]2, het reglement van interne orde van de evaluatiecommissies vast, op voorstel van [2 het functioneel bevoegde Lid van het College]2.]1
Art. 16/6. [1 Om het even wie een belang zou hebben in om het even welke hoedanigheid bij het onderzoek van een dossier mag niet als lid van een evaluatiecommissie zetelen.
DEEL IV. - Werving.
TITEL I. - Toelaatbaarheidsvereisten.
Art. 17-18
TITEL II. - Vergelijkende wervingsexamens.
Art. 19-26
TITELl IIbis - [1 Toewijzing van mandaten [2 ...]2 door middel van open procedure]1
Art. 26/1
TITEL III. - Stage.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 27-33
HOOFDSTUK II. - Verloop van de stage.
Art. 34-41
TITEL IV. - Benoeming als ambtenaar.
Art. 42-45
DEEL V. - Het onthaal en de vorming. <BESL 2004-06-10/35, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
Art. 46
HOOFDSTUK II. - Het onthaal. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
Art. 47, 47/2, 47/3, 47/4
HOOFDSTUK III. - De opleiding. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 37; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
Art. 48, 48/2, 48/3, 49, 49/2, 49/3, 49/4, 49/5, 49/6, 50, 50/2, 50/3, 50/4, 50/5, 51, 51/2, 52
DEEL VI. - Loopbaan van de ambtenaren.
Art. 53-61, 61bis, 61ter
DEEL VII. - Overplaatsing, wedertewerkstelling en [1 intra-institutionele]1 mobiliteit.
Afdeling 1. - Overplaatsing en wedertewerkstelling
Art. 62-64
Afdeling 2. [1 - Intra-institutionele mobiliteit.]1
Art. 65
DEEL VIII. - Onverenigbaarheden.
Art. 66-69
DEEL IX. - Directieraad.
Art. 70-77
DEEL X. - Evaluatie.
Art. 78-86
GEDEELTE Xbis. - [1 De evaluatie van de mandaathouders [2 ...]2]1
Art. 86/1, 86/2, 86/3, 86/4, 86/5
DEEL XI. - Anciënniteit en rangschikking.
Art. 87-91
DEEL XII. - Tuchtregeling.
TITEL I. - Tuchtstraffen.
Art. 92-97
TITEL II. - Bevoegde overheid.
Art. 98
TITEL III. - Procedure.
Art. 99-103
TITEL IV. - Doorhaling van de tuchtstraf.
Art. 104
TITEL V. - Verjaring van de tuchtvordering.
Art. 105-106
DEEL XIII. - Schorsing in het belang van de dienst.
Afdeling 1. - Feiten.
Art. 107
Afdeling 2. - Bevoegde overheid.
Art. 108
Afdeling 3. - Procedure.
Art. 109-110
Afdeling 4. - Duur en gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst.
Art. 111-112
Afdeling 5. - Beroep.
Art. 113
Afdeling 6. - Einde van de schorsing in het belang van de dienst.
Art. 114-116
DEEL XIV. - Raad van beroep.
Art. 117-137
DEEL XV. - Persoonlijke aansprakelijkheid.
Art. 138-140
DEEL XVI. - DEEL XVI. - Administratieve standen, afwezigheden en verloven. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 141
HOOFDSTUK II. - Administratieve standen. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.<ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 142, 142/2
Afdeling 2. - Dienstactiviteit. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 143, 143/2, 143/3, 143/3bis, 143/3ter, 143/4
Section 3. - Non-activiteit. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 144, 144/2, 144/3, 144/4
Section 4. - Disponibiliteit. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Onderafdeling 1. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 145, 145/2
Onderafdeling 2. - Disponibiliteit wegens ziekte. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 145/3, 145/4
Onderafdeling 3. - Disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheid. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 145/5
Onderafdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 145/6, 145/7, 145/8
HOOFDSTUK III. - Afwezigheden. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 146, 146/2, 146/3, 146/4
HOOFDSTUK IV. [1 - De vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar]1
Afdeling 1. [1 - De vierdagenweek]1
Art. 147, 147/2
Afdeling 2. [1 - Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar]1
Art. 147/3
HOOFDSTUK V. - Verloven van korte duur. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Afdeling 1. - Jaarlijks vakantieverlof. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 148, 148/2, 148/3, 148/4, 148/5, 148/6, 148/7, 148/8, 148/9, 148/10
Afdeling 2. - Feestdagen. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 149
Afdeling 3. - Uitzonderlijk verlof. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 149/2
Afdeling 4. - Verlof om familiale redenen. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Onderafdeling 1. - Omstandigheidsverlof. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 150
Onderafdeling 2. - Verlof om dwingende redenen van familiale aard. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 150/2, 150/3
Onderafdeling 3. - Ouderschapsverlof. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 150/4, 150/4bis, 150/5
Onderafdeling 4. - Opvangverlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
Art. 150/6, 150/7
Onderafdeling 5. [1 - Geboorteverlof]1
Art. , 150/9, 150/10
Afdeling 5. [1 - Moederschapsbescherming]1
Art. 151, 151/2, 151/3, 151/4, 151/5, 151/6, 151/7, 151/8
Afdeling 6. - Verlof wegens ziekte of humanitaire reden. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 152, 152/2, 152/3, 152/4, 152/5, 152/6, 152/7
HOOFDSTUK Vbis. [1 - Het verlof voor detachering van een nationale deskundige bij de Europese Commissie]1
Art. 152bis, 152ter, 152quater, 152quinquies, 152sexies
Hoofdstuk Vter. [1 - Verlof voor intra-institutionele mobiliteit]1
Art. 152septies
HOOFDSTUK VI. - Verloven om politieke redenen. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Afdeling 1. - Algemene bepalingen. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 153, 153/2, 153/3
Afdeling 2. - Verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 154
Afdeling 3. - Verlof om een functie uit te oefenen bij een erkende politieke fractie. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 155, 155/2, 155/3, 155/4
Afdeling 4. - Verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 156
Afdeling 5. - Verlof om een politiek mandaat uit te oefenen. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Art. 157, 157/2, 157/3, 157/4, 157/5, 157/6, 157/7, 157/8, 157/9, 157/10, 157/11, 157/12, 157/13, 157/14
DEEL XVII. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging.
Art. 158-163
Bijlagen.
Art. N1-2N3
1996031299 1996031300 1996031305 1996031565 1997031367 1997931430 1998031230 1998031261 1998A31261 2003031313 2003031314 2003031315 2003031316 2003031317 2003031318 2003031319 2003031618 2006031514 2009031538 2012031758 2016031384 2017030624 2019011395 2019013191 2019030520 2019030521 2019030522 2022041315 2023043003 2023043004 2023045466
DEEL I. - Toepassingsbereik en terminologie.
Artikel 1.[1 Dit besluit regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in de artikelen 127 en 128 van de Grondwet, krachtens artikel 138 ervan.]1
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.2.[1 Zijn gebonden aan dit besluit, de ambtenaren en stagiairs van het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding]1
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.3.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
- [1 instelling: Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding]1
- representatieve vakorganistie : vakorganisatie waarvan de criteria van representativiteit zijn vastgesteld in artikel 7 en 8 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
- [2 benoemende overheid]2 : de instantie waaraan expliciet de benoemingsmacht werd verleend bij organiek decreet.
[3 - het besluit van het College betreffende de loopbaan: het besluit van de Franse Gemeenschapscommissie van 21 februari 2019 betreffende de loopbaan van de ambtenaren van het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding;]3
[4 - beroepscerticering: certificering bestaande uit een samenhangend en betekenisvol geheel van leerresultaten met het oog op opleiding, inschakeling of behoud op de arbeidsmarkt of beroepsspecialisatie, zoals gedefinieerd in het samenwerkingsakkoord gesloten op 26 februari 2015 tussen de Franstalige gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de oprichting en het beheer van een Franstalig certificeringskader, afgekort "CFC", goedgekeurd bij decreet van de Franse Gemeenschapscommissie op 15 juli 2015.]4
[5 ...]5
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(3)<BESL 2019-02-21/23, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(4)<BESL 2019-02-21/23, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(5)<BESL 2019-02-21/23, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
DEEL II. - Algemene bepalingen.
Art.4.Ambtenaar is elkeen die, in vast dienstverband, benoemd is [1 bij het Instituut]1.
Stagiair is elkeen die werd toegelaten tot een stage met het oog op een benoeming in vast dienstverband.
Dit besluit stelt het statuut van de ambtenaren en de stagiaires [2 van het Instituut]2 vast.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.5.§ 1. [1 ...]1 [1 De personeelsformatie omvat]1 het totaal aantal toe te kennen betrekkingen, gerangschikt per niveau en per rang, en de benamingen van de hiermee overeenstemmende graden, zoals deze door het College werden vastgesteld met het oog op de permanente taken die, in het raam van het zichzelf vooropgestelde beleid, moeten worden uitgevoerd.
§ 2. Het organogram van de diensten wordt vastgesteld door de Directieraad van elke instelling.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.6.De ambtenaren worden benoemd in graden, hiërarchisch verdeeld in [1 vier]1 niveaus en in rangen die zijn vastgesteld bij besluit van het College.
De [1 vier]1 niveaus telkens met het vereiste opleidingsniveau zijn de volgende :
- niveau 1 : universitair onderwijs en hoger onderwijs van het lange type gelijkgesteld met universitair niveau;
- niveau 2+ : hoger onderwijs van het korte type of daarmee gelijkgesteld onderwijs [1 of beroepscertificering]1;
- niveau 2 : hoger secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs [1 of beroepscertificering of instapkaart bekomen ten gevolge van proeven voor een kwalitatieve selectie die nagaan of de kandidaat beschikt over de basisvaardigheden en cognitieve vaardigheden die vereist worden op een hoger niveau dan datgene waar hij krachten zijn diploma(`s) of zijn studiegetuigschrift(en) aanspraak op kan maken.]1;
- niveau 3 : [1 geen diploma of getuigschrift]1
- [1 ...]1
De lijst van diplima's die toegang geven tot de verscheidene niveaus werden als bijlage 2 aan dit besluit toegevoegd.
[1 De lijst met in aanmerking komende beroepscertificeringen voor de toelating tot rang 20 (bestuursassistent en technisch assistent) van niveau 2 bij het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding en de lijst met in aanmerking komende beroepsopleidingscertificeringen voor de toelating tot rang 26 (administratief gegradueerde en technisch gegradueerde) van niveau 2+ bij het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding zijn opgenomen in bijlage 4 van dit besluit.]1
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.7. Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de opleiding en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven opdat die graad kan worden toegekend.
De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.
De graad is de titel die de ambtenaar in een rang situeert en hem machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.
De graden van eenzelfde rang heten gelijkwaardige graden.
De graden worden bij besluit van het College over de onderscheiden niveaus en rangen verdeeld.
Art.8.De ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren die bekleed zijn met een graad die is ingedeeld in de [1 rang 16 en 15 (in afbouw)]1.
----------
(1)<BESL 2012-09-20/51, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>
DEEL III. - Rechten en plichten.
Art.9. De ambtenaren hebben het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan zij kennis hebben uit hoofde van hum ambt.
Het is hun enkel verboden die feiten bekend te maken die betrekking hebben op de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en vrijheden van de burger en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privéleven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen.
De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaren die hun ambt hebben neergelegd.
Art.10. De ambtenaren hebben recht op informatie en voortgezette opleiding wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor het uitvoeren van hun taak en om te kunnen voldoen aan de evaluatiecriteria en bevorderingsvereisten. De opleiding moet hun worden verstrekt wanneer ze een bevorderingsvoorwaarde is of een onderdeel van de evaluatiecriteria uitmaakt.
Tijdens de periodes van afwezigheid die gerechtvaardigd worden door deelname aan vormingsactiviteiten is de ambtenaar in actieve dienst.
Art.11. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.
Art.12. § 1. Onverminderd de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting zoals het bevestigd is in artikel 9 oefenen de ambtenaren hun ambt op loyale en integere wijze uit onder het gezag van hun hiërarchische meerderen die verantwoordelijk zijn voor de gegeven opdrachten.
Zij moeten inzonderheid :
1° in hun handelingen en gedragingen bij de uitoefening van hun taken, de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, de richtlijnen van de overheid waarvan zij afhangen alsmede de billijkheid en de doelmatigheid in acht nemen;
2° hun raadgevingen, adviezen, opties en verslagen formuleren op basis van een precieze, volledige en praktische voorstelling van de feiten;
3° zorgvuldig, plichtsbewust en met inachtneming van de richtlijnen van de overheid waarvan zij afhangen, de beslissingen uitvoeren en de desbetreffende programma's verwezenlijken.
§ 2. De ambtenaren vervullen hun ambt met openheid en zonder enige discriminatie tegenover de gebruikers van hun dienst.
Zij waken erover gegevens van persoonlijke aard, die werden ingezameld bij de gebruikers, uitsluitend bekend te maken aan personen die bevoegd zijn om hiervan kennis te nemen.
Art.13. § 1. Buiten de uitoefening van hun ambt moeten de ambtenaren elke handelwijze vermijden die het vertrouwen van het publiek in hun dienst kan aantasten.
§ 2. De ambtenaren mogen, zelfs buiten hun ambt als dit aan de oorzaak ervan ligt, rechtstreeks of bij tussenpersoon geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.
Art.14. De ambtenaren dienen zich op de hoogte te houden van de evolutie van technieken, reglementeringen en opzoekingen in de materies waarmee ze beroepshalve belast zijn.
Art.15. Elke overtreding van artikel 9, 12 of 13 wordt, naarmate het geval dit vereist, bestraft met een van de tuchtstraffen vastgeteld in artikel 92, onverminderd de toepassing van de wetgeving inzake strafrecht.
Art.16. De bepalingen van artikelen 9, 11, 12 en 13 zijn van toepassing op stagiaires.
DEEL IIIbis. - [1 Selectiecommissies en evaluatiecommissie]1
----------
(1)
Art. 16/1. [1 § 1. Er wordt een bevoegde selectiecommissie opgericht met het oog op de toekenning van de mandaten [4 ...]4 [2 als bedoeld in artikel 37 van het besluit van het College betreffende de loopbaan]2. Ze bevat vijf tot zeven leden.
§ 2. Het College, op voorstel van [3 het functioneel bevoegde Lid van het College]3 waar de betrekking vacant werd verklaard, stelt de leden van de selectiecommissie aan telkens wanneer een mandaat [4 ...]4 vacant wordt verklaard en stelt de voorzitter onder deze leden aan.
§ 3. De selectiecommissie is samengesteld uit leden die over deskundigheid omtrent de materies beschikken die tot het toe te kennen mandaat [4 ...]4 behoren en uit leden die over deskundigheid in verband met management van de overheidssector beschikken.
De aanstelling van de leden van de selectiecommissie is beperkt tot de selectieprocedure waarvoor ze zijn aangesteld.
§ 4. Ten hoogste twee derden van de leden van de selectiecommissie behoren tot hetzelfde geslacht.
§ 5. Het College stelt bovendien een effectieve en een plaatsvervangende secretaris aan. Het College stelt de toelage vast die aan de voorzitter en aan de leden worden toegekend in het reglement van interne orde vermeld in artikel 16/2.]1
----------
(1)
Art. 16/2. [1 Het College stelt, [2 ...]2, het reglement van interne orde van de selectiecommissies vast, op voorstel van [2 het functioneel bevoegde Lid van het College]2.]1
----------
(1)
Art. 16/3. [1 Om het even wie een belang zou hebben in om het even welke hoedanigheid in de selectieprocedure mag niet als lid van de selectiecommissie worden aangesteld.
De leden van de selectiecommissie zijn gebonden door de geheimhouding wat de debatten en beraadslagingen betreft, alsook over alle informatie waarvan ze in de uitoefening van hun opdracht kennis hebben genomen.]1
----------
(1)
Art. 16/4. [1 § 1. [2 Bij het Instituut]2 wordt een evaluatiecommissie opgericht belast met de evaluatie bedoeld in artikel 86/1.
De evaluatiecommissie bevat vijf tot zeven leden. Ze is samengesteld uit leden die over deskundigheid omtrent materies beschikken die tot het toe te kennen mandaat van rang 16 behoren en uit leden die over deskundigheid in verband met management van de overheidssector beschikken.
§ 2. Het College, op voorstel van het Lid van het College dat toezicht houdt over de instelling waaraan een mandaat van rang 16 werd toegekend, stelt de leden van de evaluatiecommissie aan alsook de voorzitter onder deze leden.
Het College stelt tevens, op voorstel van het Lid van het College dat toezicht houdt over de instelling waar de mandataris van rang 16 dient te worden geëvalueerd, vier plaatsvervangende leden aan die aan dezelfde criteria beantwoorden als de effectieve leden.
In geval van afwezigheid of van verhindering van een lid, wordt er een plaatsvervanger door de voorzitter aangeduid.
In geval van afwezigheid van de voorzitter, wordt het voorzitterschap aan de oudste van de aanwezige effectieve leden toegewezen.
§ 3. De leden worden voor een hernieuwbare periode van vijf jaar aangesteld.
§ 4. Ten hoogste twee derden van de leden behoren tot hetzelfde geslacht.
§ 5. Het College stelt een effectieve secretaris en een plaatsvervangende secretaris aan om de evaluatiecommissie bij te staan.
Het College stelt de toelage vast die aan de voorzitter en aan de leden van de evaluatiecommissie wordt toegekend in het reglement van interne orde vermeld in artikel 16/5.]1
----------
(1)
Art. 16/5. [1 Het College stelt, [2 ...]2, het reglement van interne orde van de evaluatiecommissies vast, op voorstel van [2 het functioneel bevoegde Lid van het College]2.]1
----------
(1)
Art. 16/6. [1 Om het even wie een belang zou hebben in om het even welke hoedanigheid bij het onderzoek van een dossier mag niet als lid van een evaluatiecommissie zetelen.
De leden van de evaluatiecommissies zijn gebonden door geheimhouding wat de debatten en beraadslagingen betreft, alsook over alle informatie waarvan ze in de uitoefening van hun opdracht kennis hebben genomen.]1
----------
(1)
DEEL IV. - Werving.
TITEL I. - Toelaatbaarheidsvereisten.
Art.17.§ 1. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hierna volgende voorwaarden :
1° de voor de te verlenen betrekking vereiste toelaatbaarheidsvereisten verullen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen georganiseerd door [1 Selor]1;
3° met goed gevolg de stage volbrengen.
§ 2. De in § 1, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden zijn niet van toepassing op de categorieën van ambtenaren voor welke de wettelijke of reglementaire bepalingen specifieke benoemingsprocedures toestaan.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 18, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.18.§ 1. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hierna volgende algemene toelaatbaarheidsvereisten :
1° van een gedrag zijn dat beantwoordt aan de vereisten van de betrekking;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° (...); <BESL 2006-06-29/49, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 29-10-2006>
4° de vereiste lichamelijke geschiktheid bezitten om de betrekking uit te oefenen;
5° [1 houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens de lijst in bijlage 2 of houder zijn van een beroepscertificering die verband houdt met de functie waarvoor het wervingsexamen georganiseerd wordt volgens de lijst in bijlage 3 of houder zijn van een of instapkaart bekomen ten gevolge van proeven voor een kwalitatieve selectie die nagaan of de kandidaat beschikt over de basisvaardigheden en cognitieve vaardigheden die vereist worden op een hoger niveau dan datgene waar hij krachten zijn diploma(`s) of zijn studiegetuigschrift(en) aanspraak op kan maken.]1.
Tenzij in de besluiten tot uitvoering van dit statuut anders wordt bepaald, worden [1 de diploma's, studiegetuigschriften, beroepscertificeringen of instapkaarten bekomen ten gevolge van proeven voor een kwalitatieve selectie die nagaan of de kandidaat beschikt over de basisvaardigheden en cognitieve vaardigheden die vereist worden op een hoger niveau dan datgene waar hij krachten zijn diploma(`s) of zijn studiegetuigschrift(en) aanspraak op kan maken]1 die toegang verlenen tot een bepaald niveau in aanmerking genomen voor de toelating tot de graden van de lagere niveaus.
[1 ...]1
(De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer voert de onderzoeken naar de lichamelijke geschiktheid uit). <BESL 2006-06-29/49, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 29-10-2006>
§ 2. Zijn voorbehouden aan Belgische Staatsburgers, de betrekkingen waarvoor in de functiebeschrijving en het profiel werd ingeschreven dat ze een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de handelingen van de overheid inhouden of die activiteiten omvatten, bestemd tot het vrijwaren van het algemeen belang van de Franse Gemeenschapscommissie.
§ 3. De voorwaarden bedoeld in § 1, 3 tot 5, zijn niet van toepassing op de ambtenaren waarvoor wettelijke, decretale of verordenende bepalingen specifieke benoemingsprocedures machtigen.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 19, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
TITEL II. - Vergelijkende wervingsexamens.
Art.19. De vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd voor benoeming in de graden van de laagste rang van elk niveau.
Art.20.[1 Selor]1 organiseert de vergelijkende wervingsexamens.
[2 Selor]2 kondigt elk vergelijkend wervingsexamen aan bij wege van een in het Belgisch Staatsblad te plaatsen bericht en, wanneer hij dat wenselijk acht, door elk ander middel van bekendmaking dat hij passend vindt.
Het bericht vermeldt ten minste de algemene vereisten waaraan de gegadigden moeten voldoen om benoemd te kunnen worden alsook de datum waarop de vereisten moeten vervuld zijn. Indien het een vergelijkend wervingsexamen met inzet betreft, vermeldt het tevens het aantal stagiaires dat kan worden toegelaten.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 20, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 21, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.21.§ 1. [1 Selor]1 stelt de modaliteiten van de vergelijkende wervingsexamens vast in overleg met de Leidend Ambtenaar van het Bestuur van de Franse Gemeenschapscommissie en de Leidend Ambtenaar [1 van het Instituut]1.
Onder deze modaliteiten, moet worden verstaan :
1° het opstellen van een ordemaatregel voor het organiseren en publiceren van de examens;
2° het opstellen van een reglement voor de proeven, dat :
a) de termijn vaststelt, waarin de inschrijvingen ontvankelijk zijn;
b) het programma van de proeven en de deelnemingsvoorwaarden omvat en de datum vastlegt waarop aan al deze voorwaarden moet zijn voldaan;
c) het aantal punten vastlegt, dat wordt toegekend aan het examen in zijn totaliteit, aan elke van de proeven en, in voorkomend geval, aan de onderverdelingen ervan;
d) het maximum aantal punten vastlegt, dat vereist is voor het examen in zijn totaliteit, voor elke van de proeven en, in voorkomend geval, voor de onderverdelingen ervan;
e) de geldigheidstermijn vaststelt.
3° het aanwijzen van leden van de examenjury;
4° het vaststellen van datum en plaats van het examen;
5° het samenstellen van de lijst met gegadigden;
6° het oproepen van de gegadigden;
7° het afsluiten van het examenverslag, waarin de orde van de geslaagden wordt vastgesteld;
8° het bekendmaken van de behaalde uitslagen aan de gegadigden.
§ 2. [2 Selor]2 bepaalt de samenstelling van de examenjury's.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 22, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 23, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.22.[1 Selor]1 stelt in samenspraak met de Leidend Ambtenaren van het Bestuur van de Franse Gemeenschapscommissie [1 en van het Instituut]1 het programma van de vergelijkende wervingsexamens vast.
De programma's moeten het mogelijk maken te onderzoeken of de kandidaten over de vereiste geschiktheid beschikken om de toe te kennen betrekking uit te oefenen.
Voor eenzelfde graad kunnen het programma van het vergelijkend wervingsexamen en het programma van een toegangsexamen tot het hoge niveau verschillend zijn.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 24, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.23.De Leidend Ambtenaar [1 van het Instituut]1, bepaalt in samenspraak met de Leidend Ambtenaar van het Bestuur van de Franse Gemeenschapscommissie of er al dan niet een reserve van geslaagden wordt aangelegd.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 25, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.24.[1 Selor]1 vaardigt de lijst met geslaagden uit en geeft de orde van de geslaagden aan.
(De eindrangschikking van het vergelijkend examen wordt opgesteld in functie van de behaalde punten op de eerste proef.) <BESL 2003-03-13/75, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 10-05-2001>
De geldigheidstermijn van het vergelijkend examen gaat in op de datum waarop het verslag van het hele examen wordt afgesloten.
[1 Selor]1 staat in voor de bekendmaking van de uitslag van het vergelijkend wervingsexamen in het Belgisch Staatsblad.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 26, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.25. Na het afsluiten van het examenverslag kan iedere deelnemer die er schriftelijk om verzoekt, kennis nemen van zijn uitslag.
De behaalde uitslag wordt in bijzonderheden in het beoordelingsdossier opgenomen als de gegadigden tot ambtenaar worden benoemd.
Art.26. De vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd wanneer dit voor de behoeften van de dienst noodzakelijk is.
TITELl IIbis - [1 Toewijzing van mandaten [2 ...]2 door middel van open procedure]1
----------
(1)
Art. 26/1.[1 Het mandaat [3 ...]3 wordt via open procedure vacant verklaard, waarvoor interne en externe kandidaten tezelfdertijd wedijveren.
Onder externe kandidaten wordt verstaan alle andere kandidaten dan de leden van het statutair personeel [2 van het Instituut]2.
De stagiaire-ambtenaren van de instelling waar de betrekking vacant verklaard wordt dienen te worden beschouwd als externe kandidaten.
Onverminderd toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, stelt het College de modaliteiten vast volgens dewelke de externe kandidaten worden aangesteld en een mandaat uitvoeren van rang 16 binnen de instelling waar de betrekking vacant wordt verklaard.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2012-09-20/51, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 27, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(3)<BESL 2024-07-04/27, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 10-11-2024>
TITEL III. - Stage.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.27. § 1. Onverminderd de uitzonderingen bedoeld in artikel 17, § 2, waarbij niet voorzien is in een stage, kan niemand worden benoemd dan na een stage te hebben volbracht.
§ 2. Behoudens in de door het College bepaalde gevallen kan de geslaagde tot benoeming toegelaten worden voordat zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd. Als hij aan deze vereiste niet voldoet, dan wordt hij ambtshalve ontslagen. Ten laatste op de datum van dit ontslag ambtshalve wordt met de betrokkene een arbeidscontract voor een bepaalde duur gesloten, waarvan deze laatste overeenstemt met de minimumduur welke in zijn geval vereist is om werkloosheidsuitkeringen te genieten. Wanneer hij op de datum van het ingaan van dit contract arbeidsongeschikt is of tijdens de uitvoering ervan arbeidsongeschikt wordt, wordt hem een wedde uitbetaald in het eerste geval gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachtttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.
Art.28. De geslaagden worden tot de stage toegelaten in de orde van hun rangschikking.
Art.29. De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.
Bepalingen van dit besluit en van de besluiten die het hebben gewijzigd of aangevuld, gelden voor de stagiaires enkel voor zover zij uitdrukkelijk op hen van toepassing zijn.
Art.30. De stagiair komt in aanmerking voor hetgeen ten behoeve van de ambtenaren is bepaald inzake :
1° allerhande uitkeringen en vergoedingen voor zover het daartoe grond opleverende feit bestaanbaar is met een ononderbroken stage;
2° het geldelijk statuut.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de stagiair geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
Art.31. § 1. Om de duur van de stage te berekenen, worden alle perioden waarin de stagiair in actieve dienst is, in aanmerking genomen.
§ 2. Zelfs indien de stagiair in actieve dienst is, leiden de afwezigheden die zich voordoen nadat de stagiair reeds vijftien werkdagen in één of verschillende malen afwezig is geweest tot een opschorting van de stage.
Komen voor de berekening van deze dagen afwezigheid niet in aanmerking :
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de uitzonderlijke verloven bedoeld in artikelen 6 en 6bis van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid.
§ 3. In geval van schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair en zijn administratieve toestand wordt vastgesteld overeenkomstig de reglementsbepalingen die op hem van toepassing zijn.
§ 4. Na het einde van een afwezigheidsperiode die een schorsing van de stage tot gevolg heeft gehad, beslist de vormingsdirecteur of er voor de stagiair reden bestaat om zijn vorming voort te zetten.
Gedurende de periode van verlenging van de stage behouden de betrokkenen hun hoedanigheid van stagiair.
Art.32.<BESL 2004-06-10/35, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 29-07-2004> § 1. De Leidend Ambtenaar [1 ...]1 wijst een vormingsdirecteur aan onder de ambtenaren van rang 11 minstens, met een anciënniteit in niveau 1 van minstens vijf jaar.
De vormingsdirecteur wordt aangewezen voor een hernieuwbare periode van vijf jaar.
§ 2. Vóór zijn aanwijzing moet de vormingsdirecteur een geschiktheidsbrevet behalen dat wordt afgeleverd na een opleidingsperiode van ten minste tien dagen en waarvan de nadere regels worden bepaald door het College.
Komen in aanmerking voor de opleidingsperiode, de kandidaten die door de Directieraad werden weerhouden onder de ambtenaren van niveau 11 ten minste en die op hun beoordelingsstaat de gunstigste vermelding hebben bekomen.
Ten hoogste drie kandidaten volgen de in de voorgaande leden bedoelde opleidingsperiode
De kandidaten van wie de deelname aan de opleidingsperiode werd geweigerd, kunnen binnen de acht dagen na kennisgeving van de beslissing beroep indienen bij de Stagecommissie. Deze zal binnen vijftien dagen uitspraak doen.
§ 3. 3° Benevens de bevoegdheden die hem door dit besluit uitdrukkelijk worden toegekend, heeft de vormingsdirecteur als opdracht :
- adviezen uitbrengen aangaande de onthaal- en opleidingsprogramma's, op zijn initiatief, op initiatief van de Leidend Ambtenaar [2 ...]2 of van zijn afgevaardigde, of op aanvraag van de afdeling Human Resources van de in artikel 2 bedoelde instellingen;
- de stagiaires begeleiden en op hen toezicht houden;
4° Tijdens de duur van zijn opdracht verkrijgt de vormingsdirecteur de wedde verbonden aan de eerste graad van rang 13, behalve indien hij ten minste een gelijke wedde geniet.
Tijdens de duur van zijn opdracht moet de vormingsdirecteur kunnen deelnemen aan vervolmakende activiteiten.
§ 4. Wat de begeleiding van de stagiairs aangaat, stelt de vormingsdirecteur drie uitvoerige verslagen op ter omkleding van zijn evaluatie en maakt deze over aan de personeelsdienst.
Het eerste verslag wordt overgemaakt vóór het einde van de tweede maand voor de stagiaires van niveau 2 en 3 en vóór het einde van de vierde maand voor de stagiaires van niveau 1 en 2+.
Het tweede verslag wordt overgemaakt vóór het einde van de vierde maand voor de stagiaires van niveau 2 en 3 en vóór het einde van de achtste maand voor de stagiaires van niveau 1 en 2+.
Het derde verslag wordt overgemaakt vóór het einde van de zesde maand voor de stagiaires van niveau 2 en 3 en vóór het einde van de twaalfde maand voor de stagiaires van niveau 1 en 2+.
Ieder verslag wordt ter kennis gebracht van de stagiair, die er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt die in zijn persoonlijk dossier worden opgenomen.
§ 5. In afwachting van de benoeming van een vormingsdirecteur, oefent de ambtenaar verantwoordelijk voor de afdeling Human Resources [3 ...]3, tijdelijk de bevoegdheden uit die door dit besluit aan de vormingsdirecteur worden toegekend.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 29, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(3)<BESL 2019-02-21/23, art. 30, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.33. § 1. De stagiair kan wegens beroepsongeschiktheid worden afgedankt met opzegging van drie maanden.
Ten laatste op de datum van de beslissing tot afdanking wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden gesloten die overeenstemt met de in het eerste lid bedoelde opzeggingstermijn.
§ 2. Voor elke zware fout begaan gedurende of ter gelegenheid van de stage kan de stagiair die er zich schuldig aan maakt zonder opzegging worden afgedankt. De betrokkene moet vooraf worden opgeroepen om gehoord te worden.
§ 3. De afdanking wordt uitgesproken door de instantie die de benoemingsmacht uitoefent op voorstel van de Stagecommissie.
HOOFDSTUK II. - Verloop van de stage.
Art.34. _ Het College stelt de algemene beginselen inzake stage vast.
Art.35. De vormingsdirecteur stelt, met inachtneming van de in artikel 34 bedoelde algemene beginselen, de vormingsactiviteiten vast waaraan de stagigiares moeten deelnemen.
Elke stagiair moet de vormingsdirecteur een eindverhandeling ter hand stellen volgens de modaliteiten en binnen de termijn die hij vaststelt.
Art.36.§ 1. De geslaagden die werden toegelaten door [1 Selor]1 worden benoemd door de instantie die de benoemingsmacht uitoefent.
Zij worden door de Directieraad in die hoedanigheid in dienst geroepen en aangesteld voor een permanent vacante betrekking met het genot van al hun administratieve en geldelijke rechten, uiterlijk op de eerste dag van de derde maand volgend op die waarin de Vaste Wervingssecretaris de geslaagden ter beschikking van de Minister heeft gesteld.
Wanneer een geslaagde een opzeggingsperiode moet volbrengen in toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, dan wordt de in het tweede lid vastgestelde termijn verlengd tot op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt.
§ 2. De stage duurt één jaar voor gegadigden [2 van niveau 2 en 3]2. Zij kan ten hoogste met één derde van haar duur worden verlengd in de in artikel 38 bedoelde gevallen.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 31, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 32, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.37. De stagiair wordt onder het toezicht van de vormingsdirecteur geplaatst. Hij wordt eraan gehouden deel te nemen aan de activiteiten die door de vormingsdirecteur worden georganiseerd.
Art.38. § 1. Indien de drie in artikel 32 bedoelde verslagen over het geheel niet gunstig zijn voor de stagiair of indien de stagiair niet voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 35, tweede lid, legt de vormingsdirecteur het geval aan de stagecommissie voor.
Daartoe maakt hij een verslag op dat hij aan de stagiair meedeelt.
§ 2. De stagecommissie hoort de stagiair, op zijn verzoek, alvorens een beslissing te nemen over de verlenging van de stage of alvorens de afdanking of de benoeming voor te stellen.
Nadat de Commissie de nodige informatie ingewonnen heeft, inzonderheid bij de betrokken dienstchefs, en volgens het geval :
1° beslist zij of de stage kan worden voortgezet of moet worden verlengd;
2° legt zij aan de instantie die de benoemingsmacht uitoefent een met redenen omkleed afdankingsvoorstel voor;
3° legt zij aan de instantie die de benoemingsmacht uitoefent een met redenen omkleed benoemingsvoorstel voor;
§ 3. De stagiair kan zich door een advocaat of een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie laten bijstaan.
Art.39. § 1. De hetzij door de vormingsdirecteur hetzij door de Stagecommissie geschikt bevonden stagiair wordt tot ambtenaar benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidat heeft gesteld.
§ 2. Voor de berekening van zijn anciënniteit in wedde en voor zijn rangschikking, neemt hij rang in op de dag waarop zijn stage is begonnen.
Indien de toelating tot de stage werd vertraagd omdat een onderzoek geboden was om uit te maken of de stagiair van een gedrag is dat beantwoordt aan de vereisten van de betrekking en of de stagiair in de instelling door één of meer na hem gerangschikte geslaagden van hetzelfde vergelijkend examen voorbijgegaan is, dan neemt hij echter rang in op de datum waarop die geslaagde of de best gerangschikte van die geslaagden zijn stage heeft aangevat.
§ 3. Dit artikel mag geen afbreuk doen aan de bepalingen die van toepassing zijn op de wegens lichamelijke ongeschiktheid onder voorbehoud toegelaten stagiairs.
Art.40.§ 1. [1 ...]1 wordt een stagecommissie opgericht.
De stagecommissie is paritair samengesteld uit :
1° twee ambtenaren van rang 13 ten minste, aangeduid door de instantie die de benoemingsmacht uitoefent, en de vormingsdirecteur;
2° de leden, aangeduid door de representatieve vakorganisaties a rato van één lid per organisatie.
De instantie die de benoemingsmacht uitoefent, wijst één van de in lid 2, 1°, bedoelde ambtenaren aan om het voorzitterschap van de Commissie waar te nemen. Ze mag eveneens andere ambtenaren van rang 13 ten minste aanwijzen in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
§ 2. De dienstchef die de stagiair onder zijn toezicht heeft, woont de beraadslagingen bij met raadgevende stem.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.41.De instantie die de benoemingsmacht uitoefent, kan ambtenaren van niveau 1 belasten met het opmaken van de in artikel 32 bedoelde stageverslagen voor de personeelsleden [1 van niveau 2+, 2 en 3]1.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 34, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
TITEL IV. - Benoeming als ambtenaar.
Art.42. De stagiairs leggen de eed af wanneer zij tot ambtenaar worden benoemd.
Zij worden geacht als ambtenaar in dienst te zijn getreden zodra zij de eed hebben afgelegd.
Art.43. De in het vorig artikel bedoelde eed wordt afgelegd in termen, bepaald in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
Art.44.Met uitzondering van de Ambtenaren-generaal leggen de ambtenaren de eed af in handen van de Leidend Ambtenaar [2 ...]2 of, in voorkomend geval, in handen van de [1 Adjunct-leidend ambtenaar (in afbouw)]1.
De Ambtenaren-generaal leggen de eed af in handen van het Lid van het College, belast met het Openbaar Ambt.
----------
(1)<BESL 2012-09-20/51, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 35, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.45. Indien zij verzuimen de in artikel 42 bedoelde eed af te leggen, wordt hun benoeming met terugwerkende kracht vernietigd.
DEEL V. - Het onthaal en de vorming.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.46.<BESL 2004-06-10/35, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 29-07-2004> De bepalingen van dit deel zijn van toepassing op :
- 1° de leden van het vastbenoemde statutair personeel [1 ...]1;
- 2° op de stagiairs met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 48 tot 52 van het statuut;
- 3° op de leden van het contractueel personeel (administratief) [2 ...]2;
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 36, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 37, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
HOOFDSTUK II. - Het onthaal.
Art.47.<BESL 2004-06-10/35, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 29-07-2004> Onder onthaal dient elke maatregel te worden verstaan ter bevordering van de integratie van de nieuwe personeelsleden [1 bij het Instituut]1.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 38, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 47/2.<Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004> § 1. Het College neemt, op voordracht van het Lid van het College bevoegd voor het Openbaar Ambt, de richtsnoeren aan inzake onthaal.
§ 2. De Leidend Ambtenaar [1 ...]1 bepaalt, na advies van de Directieraad overeenkomstig de krachtens in de vorige paragraaf bepaalde richtsnoeren, het onthaalprogramma dat beantwoordt aan de behoeften van zijn administratie en van zijn personeel.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 39, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 47/3. De afdeling Human Resources wordt belast met de uitvoering van het onthaalprogramma.
Art. 47/4. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004> Tijdens de periodes van afwezigheid die gerechtvaardigd worden door toepassing van de bepalingen van deze paragraaf, is de ambtenaar in actieve dienst.
HOOFDSTUK III. - De opleiding.
Art.48.<BESL 2004-06-10/35, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 29-07-2004> Onder beroepsopleiding dient men te verstaan, elke opleiding die rechtstreeks betrekking heeft op de uitgeoefende of de in de toekomst uit te oefenen betrekking [1 bij het Instituut]1.
Worden ambtshalve beschouwd als beroepsopleidingen :
- de voorbereidende opleidingen op een vergelijkend wervingsexamen georganiseerd door SELOR,
- de voorbereidende opleidingen op een loopbaanexamen.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 40, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 48/2. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004> Er wordt een dienstvrijstelling van drie dagen toegekend aan elk personeelslid of aan een groep personeelsleden die deelnemen aan het loopbaanexamen of aan een examen georganiseerd door SELOR en die geen specifieke opleiding volgen.
Art. 48/3.<Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004> § 1. Jaarlijks wordt een indicatief opleidingsplan uitgewerkt voor elke personeelslid of elke groep personeelsleden die dezelfde betrekking uitoefenen : deze laatste heeft betrekking op de periode tussen 1 september en 31 augustus van het volgende jaar.
§ 2. Het opleidingsplan wordt uitgewerkt door de afdeling Human Resources.
§ 3. Dit plan doet melding van :
1° De verplichte beroepsopleiding die het personeelslid zal moeten volgen gedurende het jaar waarop het opleidingsplan betrekking heeft. Men verstaat onder verplichte beroepsopleiding, de opleiding opgelegd [1 door het Instituut]1 met het oog op de uitgeoefende of uit te oefenen betrekkingen.
2° De beroepsopleiding die het personeelslid wenst te volgen gedurende het jaar waarop het opleidingsplan betrekking heeft.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 41, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.49.<BESL 2004-06-10/35, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 29-07-2004> Voor de verplichte beroepsopleiding georganiseerd [1 binnen of buiten het Instituut]1 verkrijgt de ambtenaar een dienstvrijstelling. De opleidingsuren buiten de diensturen worden gecompenseerd in toepassing van het reglement dat van toepassing is op het betrokken personeelslid.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 42, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 49/2. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004> Er wordt een opleidingsverlof toegekend voor de beroepsopleiding op voorwaarde dat de gekozen opleidingsverstrekker geaccrediteerd is.
De opleidingsverstrekkers die in bijlage IV van dit besluit vermeld worden, zijn geaccrediteerd en de opleidingen van de instellingen die bepaald worden door de afdeling Human Resources.
Art. 49/3. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
§ 1. Voor het verkrijgen van een opleidingsverlof deelt het personeelslid de gekozen opleiding mee aan zijn hiërarchische overste. Deze laatste maakt zijn aanvraag met zijn gemotiveerd advies binnen tien dagen over aan de afdeling Human Resources.
De afdeling Human Resources verleent het opleidingsverlof binnen tien dagen na de overbrenging van de aanvraag.
Indien er geen beslissing komt binnen de vooropgestelde termijn wordt de beslissing gunstig geacht.
Wanneer de afdeling Human Resources het opleidingsverlof weigert, kan beroep worden ingesteld bij de Beroepscommissie inzake opleiding waarvan de samenstelling en de werkingswijzen in artikel 52 worden vastgelegd.
§ 2. Het opleidingsverlof mag in geen geval worden geweigerd voor de in artikel 48, lid 2, bedoelde opleidingen, wanneer het een eerste deelname betreft aan het examen of de proef in kwestie.
Art. 49/4. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
Tijdens de door de deelname aan de georganiseerde activiteiten in het kader van dit hoofdstuk gemotiveerde afwezigheden, is de ambtenaar in actieve dienst.
Art. 49/5. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
§ 1. Het opleidingsverlof is gelijk aan het aantal opleidingsuren, zonder evenwel per referentiejaar het plafond van 120 uren te mogen overtreffen.
Het aantal uren waarvan de ambtenaar die is vrijgesteld wegens vorige of huidige studies, wordt in dezelfde mate in vermindering gebracht van het plafond.
Men verstaat onder " referentiejaar " de periode vanaf 1 september van een academisch jaar tot 31 augustus van het volgende jaar.
Het aantal opleidingsuren wordt, voor de opleiding die geen regelmatige aanwezigheid vereist, gelijkgesteld met het aantal lessen van het leerprogramma.
§ 2. Het opleidingsverlof kan worden geweigerd indien het niet verenigbaar is met het belang van de dienst. Een dergelijke weigering mag geen twee opeenvolgende jaren geschieden.
§ 3. Het opleidingsverlof mag niet meer dan tweemaal voor dezelfde opleiding worden toegekend.
Art. 49/6. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
Het recht op een dienstvrijstelling of op een opleidingsverlof wordt geschorst indien na afloop van een opleiding, blijkt uit het over te maken getuigschrift van nauwgezetheid dat de ambtenaar ongewettigd afwezig is geweest op de opleidingslessen en dit gedurende meer dan één vijfde van de duur ervan.
Art.50. <BESL 2004-06-10/35, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
Het toezicht op de dienstvrijstelling en op het opleidingsverlof gebeurt op grond van volgende getuigschriften :
1° een getuigschrift van regelmatige inschrijving met vermelding van de opleiding waarvoor de ambtenaar is ingeschreven, het aantal uren van de opleiding en ook het tijdsschema.
2° in het geval deze kan worden uitgereikt, een getuigschrift over de nauwgezetheid waarmee de ambtenaar de opleiding heeft gevolgd
De attesten zijn conform de modellen uit bijlagen 5 en 6 van dit besluit.
Art. 50/2. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
Het formulier van getuigschrift van regelmatige inschrijving wordt door de ambtenaar overgemaakt aan de opleidingsverstrekker.
De ambtenaar dient het getuigschrift van inschrijving behoorlijk ingevuld over te maken aan de afdeling Human Resources.
Art. 50/3. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
§ 1. Het formulier van getuigschrift over de nauwgezetheid wordt overgemaakt door de ambtenaar aan de opleidingsverstrekker na afloop van de opleiding of van het leerprogramma.
Deze reikt het getuigschrift uit binnen twintig dagen na het beëindigen van de opleiding.
Binnen dertig dagen na het beëindigen van de opleiding of het leerprogramma, overhandigt de ambtenaar het getuigschrift aan de afdeling Human Resources.
Dezelfde verplichting geldt voor de ambtenaar die voortijdig de opleiding opgeeft.
§ 2. Het opgeven van de opleiding dient onverwijld te worden gemeld aan de opleidingsverstrekker.
Art. 50/4. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
Voor de opleiding die geen regelmatige aanwezigheid vereist, moet de dienstvrijstelling of het opleidingsverlof opgenomen worden tussen het aanvatten van de opgelegde taken en het beëindigen ervan. Wanneer deze opleiding gevolgd wordt door de deelname aan een examen, wordt de periode verlengd tot het einde van de eerste of eventueel tweede examenzittijd.
Art. 50/5. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
Rekening houdend met de behoeften van de dienst en met het aantal uren of lessen van de opleiding vermeld op het getuigschrift van regelmatige inschrijving, kan desgevallend een planning voor de dienstvrijstelling of het opleidingsverlof opgelegd worden. De planning wordt opgesteld door het diensthoofd, na raadpleging van de betrokken ambtenaar. Zij wordt overgemaakt aan de afdeling Human Resources.
Art.51. <BESL 2004-06-10/35, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
De ambtenaar die door zijn hiërarchische meerdere en/of de afdeling Human Resources verplicht wordt een opleiding te volgen, heeft recht op terugbetaling van de reiskosten.
De kosten verbonden aan een door de hiërarchische meerdere of de afdeling Human Resources verplichte opleiding worden integraal door de instelling ten laste genomen.
Art. 51/2. <Ingevoegd bij BESL 2004-06-10/35, art. 3; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
De kosten verbonden aan een opleiding die de ambtenaar op eigen verzoek volgt, kunnen het voorwerp uitmaken van een financiële tussenkomst vanwege de instelling. De modaliteiten en voorwaarden waaronder deze wordt toegekend, worden vastgesteld door het College van de Franse Gemeenschapscommissie en ten uitvoer gelegd door de Directeur-generaal.
Art.52. <BESL 2004-06-10/35, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 29-07-2004>
§ 1. Het personeelslid kan beroep aantekenen tegen de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag om een opleiding te volgen of tegen de beslissing de opleiding te beëindigen.
Te dien einde wordt bij de instelling een Beroepscommissie inzake opleiding opgericht.
§ 2. De commissie is samengesteld uit :
Een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter, aangewezen door het Beheerscomité op voordracht van de Directeur-generaal;
Drie effectieve en drie plaatsvervangende leden, aangewezen door de Directeur-generaal;
Drie effectieve en drie plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve werknemersorganisaties van het Instituut (één lid per representatieve vakorganisatie);
Een secretaris, aangewezen door de Directeur-generaal, die niet stemgerechtigd is.
De Commissie stelt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan het Beheerscomité.
§ 3. De ambtenaar beschikt over tien dagen tijd om beroep aan te tekenen, te rekenen, al naargelang het geval, vanaf de datum waarop hem de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag wordt medegedeeld of vanaf de datum waarop hij ervan op de hoogte wordt gesteld dat een einde wordt gemaakt aan zijn opleiding.
§ 4. Behalve bij wettige verhindering verschijnt de ambtenaar persoonlijk voor de Commissie; hij kan zich laten bijstaan door een personeelslid van het Instituut of door een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie van het Instituut. Deze raadsman mag in geen geval deel uitmaken van de Commissie.
De verdediging van de aangevochten maatregel wordt waargenomen door een ambtenaar die door de Directeur-generaal wordt aangewezen.
Noch deze ambtenaar, noch de appellant of zijn raadsman mogen bij de beraadslaging aanwezig zijn.
Tegen de beslissing van de Commissie is geen intern beroep mogelijk.
DEEL VI. - Loopbaan van de ambtenaren.
Art.53.De instantie die de benoemingsmacht uitoefent, kan elke vrijstaande betrekking of elke betrekking die binnen de eerstvolgende 6 maanden vrijkomt, vacant verklaren. [1 ...]1.
In alle gevallen kan de vacantverklaring opnieuw worden ingetrokken.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 43, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.54.§ 1. De bevordering is de benoeming van een ambtenaar tot een graad van een hogere rang, die bij hetzelfde of een hoger niveau is ingedeeld. Er zijn twee soorten van bevordering :
1° bevordering door verhoging in graad in eenzelfde niveau;
2° bevordering door overgang naar het niveau boven dat van de ambtenaar.
§ 2. [1 ...]1
§ 3. De bevordering door overgang naar het hogere niveau wordt verleend bij wege van een vergelijkend examen.
----------
(1)<BESL 2019-05-09/20, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 28-06-2019>
Art.55.§ 1. [2 De vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau worden georganiseerd door de leidend ambtenaar volgens de modaliteiten vastgelegd door het College.]2
§ 2. [2 ...]2
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 44, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2024-06-20/12, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 19-07-2024>
Art.56. De verandering in graad is de benoeming van een ambtenaar tot een graad die gelijkwaardig is met de zijne.
Art.57. Bevordering en verandering van graad zijn alleen mogelijk wanneer een vaste betrekking van de toe te kennen graad vacant is.
Zij worden verleend volgens de regels bepaald door het College.
Art.58.[1 De procedure en modaliteiten voor de vacantverklaring zijn vastgelegd in het besluit van het College betreffende de loopbaan]1
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 45, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.59. De bevordering in een vlakke loopbaan bestaat in opeenvolgende benoemingen van een ambtenaar tot graden van een steeds hogere rang van hetzelfde niveau, die, in afwijking van het vorige artikel, plaatshebben zonder dat er vaste betrekkingen van de te begeven graden vacant zijn en zonder verplichting voor de betrokkene om zich kandidaat te stellen.
De voorwaarden voor toekenning van de vlakke lopbaan worden door het College bepaald.
Art.60.Onder de door het College vastgestelde voorwaarden en voor een periode van hoogstens 6 jaar kan een vacante betrekking van rang [1 ...]1 13 bij mandaat worden toegekend aan een ambtenaar van niveau 1 die de meest positieve waardering gekregen heeft.
----------
(1)<BESL 2012-09-20/51, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>
Art.61.Om aan een examen voor verhoging in graad of aan een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau deel te nemen, moet de ambtenaar zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden.
De in het vorige lid bepaalde voorwaarde moet vervuld zijn op de door [1 [2 leidend-ambtenaar]2]1 bepaalde datum.
De ambtenaar die tijdens de examengedeelten niet langer de in het eerste lid bepaalde voorwaarden vervult, verliest het voordeel van zijn eventueel slagen voor het examen of voor het vergelijkend examen.
Om een bevordering of een verandering van graad te verkrijgen, moet de ambtenaar zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 46, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2024-06-20/12, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 19-07-2024>
Art. 61bis.
<Opgeheven bij BESL 2019-02-21/23, art. 47, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 61ter.
<Opgeheven bij BESL 2019-02-21/23, art. 47, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
DEEL VII. - Overplaatsing, wedertewerkstelling en [1 intra-institutionele]1 mobiliteit.
----------
(1)
Afdeling 1. - Overplaatsing en wedertewerkstelling
Art.62.Overplaatsing is de overheveling van een personeelslid naar een ambt van zijn graad waarin is voorzien in de personeelsformatie en dat deel uitmaakt hetzij van dezelfde dienst, hetzij van een andere dienst [1 van het Instituut]1.
Het ambt moet vacant zijn of bezet kunnen worden door postenruil met een ander personeelslid.
De overplaatsing kan op verzoek van het personeelslid toegekend worden.
De aanvraag om overplaatsing naar een ambt van niveau 1 moet schriftelijk worden ingediend bij de leidend ambtenaar [2 van het Instituut]2. Deze legt de aanvraag voor aan de Directieraad die oordeelt of ze verenigbaar is met de belangen van de dienst.
De aanvraag om overplaatsing naar een ambt [3 van niveau 2+, 2 of 3]3 moet schriftelijk worden ingediend bij de ambtenaren belast met de leiding van de betrokken diensten. Deze sturen de aanvraag met hun eventuele opmerkingen door aan de leidend ambtenaar. Deze adieert de Directieraad die zich dan over de aanvraag moet uitspreken.
Het personeelslid die een overplaatsingsaanvraag indient, mag vragen om door de Directieraad gehoord te worden.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 48, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 49, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(3)<BESL 2019-02-21/23, art. 50, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.63. Wedertewerkstelling is de aanwijzing van een personeelslid in een ambt van zijn graad in een andere dienst dan die waar hij oorspronkelijk tewerkgesteld werd. Ze wordt door de leidend ambtenaar verricht in het belang van de dienst en na beslissing van de Directieraad.
Art.64. De leidend ambtenaar brengt het beheerscomité en/of het terzake bevoegde Lid van het College op de hoogte van de overplaatsing of van de wedertewerkstelling van een ambtenaar van niveau 1.
Afdeling 2. [1 - Intra-institutionele mobiliteit.]1
----------
(1)
Art.65.[1 De voorwaarden voor mobiliteit tussen de Franse Gemeenschapscommissie en haar instelling van openbaar nut worden uiteengezet in besluit 2024/105 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 6 juni 2024 houdende regeling van de mobiliteit in de Franse Gemeenschapscommissie en haar instelling van openbaar nut - Bruxelles Formation.]1
----------
(1)<BESL 2024-06-20/23, art. 30, 022; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
DEEL VIII. - Onverenigbaarheden.
Art.66. Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke bezigheid die, hetzij door de ambtenaar zelf, hetzij door een tussenpersoon verricht wordt, en die het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van het ambt in strijd is.
Art.67. Met de hoedanigheid van ambtenaar wordt bovendien onverenigbaar geacht elke, zelfs onbezoldigde opdracht of dienst in handelsvennootschappen, met uitzondering van de opdrachten die namens het College in particuliere zaken met winstoogmerken worden uitgeoefend.
De in het vorige lid bedoelde bepaling vindt echter geen toepassing op voogdij en op curatele over onbekwamen, verkwisters en onnozelen.
Art.68. Van het vorig artikel kan, op schriftelijk verzoek van belanghebbende en op verslag van de Directieraad, afgeweken worden door de overheid bevoegd om te benoemen.
Art.69. De bepalingen van dit deel gelden zowel voor de ambtenaar als voor de stagiairs.
DEEL IX. - Directieraad.
Art.70.[1 Er bestaat, binnen [2 het Instituut]2, een Directieraad. Deze bestaat uit de mandataris van rang 16 en de titularissen van een graad van rang 15 (in afbouw) en 13.]1
----------
(1)<BESL 2012-09-20/51, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 52, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.71. Behalve de bevoegdheid die dit statuut hem met name toekent, neemt de Directieraad kennis van alle vraagstukken met algemene strekking die verband houden met de toepassing van de statutaire regels. Hij oefent onder meer het hoog toezicht uit over de beoordeling en de afwikkeling van de loopbaan van de ambtenaren.
Art.72.De Directieraad wordt voorgezeten door de leidend ambtenaar [2 van het Instituut]2. In geval van verhindering, wordt hij voorgezeten door [1 het lid van de Raad aangeduid door de leidend ambtenaar]1.
De Directieraad duidt onder zijn leden twee ambtenaren aan als secretaris en plaatsvervangende secretaris.
----------
(1)<BESL 2012-09-20/51, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 53, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.73. De Directieraad vergadert minstens één keer om de drie maanden op een datum vastgesteld door zijn voorzitter die tevens de agenda opstelt.
De secretaris roept de leden van de Directieraad op. Behoudens de door de Directieraad aangenomen dringende gevallen, zendt hij ze minstens vijf dagen voor de vergaderdatum de documenten die betrekking hebben op de punten die op de agenda staan.
Art.74. § 1. De Directieraad kan slechts beraadslagen als minstens de helft van zijn leden aanwezig zijn.
Als het vereiste quorum niet bereikt is, wordt de Directieraad acht dagen later opnieuw opgeroepen; hij kan dan geldig beraadslagen ongeacht het aantal aanwezige leden.
Als er over een punt beraadslaagd wordt waarbij een lid een persoonlijk belang heeft, verlaat dit lid de vergadering tijdens de bespreking van dit punt. Hiervan wordt melding gemaakt in de notulen.
§ 2. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Er wordt enkel rekening gehouden met de geldig uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Elke individuele beslissing over een ambtenaar wordt bij geheime stemming genomen.
Art.75. De Directieraad kan iedere persoon verzoeken om bij de bespreking van zijn agendapunten aanwezig te zijn, als diens getuigenis, kennis of bevoegdheid licht kunnen werpen op zijn werkzaamheden. Deze persoon verlaat de vergadering wanneer de Directieraad het verder verloop van zijn beraadslagingen hervat.
Art.76. Binnen tien dagen na de vergadering stuurt de Secretaris het ontwerp van de notulen toe aan de leden van de Directieraad.
Bij gebrek aan opmerkingen meegedeeld aan de secretaris binnen acht dagen na het versturen van het ontwerp, wordt het ontwerp van de notulen goedgekeurd geacht.
Als er over het ontwerp van de notulen opmerkingen gemaakt worden, wordt slechts in de volgende vergadering over de goedkeuring ervan beraadslaagd.
De beraadslagingen en de notulen worden door de voorzitter en de secretaris getekend. De notulen worden toegestuurd aan de leden van de Directieraad en aan de Voorzitter van het College van de Franse Gemeenschapscommissie of die van het Beheerscomité.
Art.77. De personen die deelnemen aan een zitting van de Directieraad hebben een zwijgplicht ten aanzien van de documenten waarvan ze kennis hebben moeten nemen en ten aanzien van de beraadslagingen.
DEEL X. - Evaluatie.
Art.78.De evaluatie heeft toe doel de beroepsbekwaamheid van de ambtenaar te bepalen.
Ze is verplicht voor ieder ambtenaar [1 van het Instituut]1.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 54, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.79. § 1. De evaluatie wordt om de twee jaar verricht. Ze vindt echter plaats ten laatste een jaar na het opnemen van een nieuw ambt, onafhankelijk van een bevorderingsprocedure of van de toekenning van een hogere functie of van een mandaat.
§ 2. De ambtenaar die een middelmatige of negatieve waardering gekregen heeft, kan, op zijn verzoek, aan een nieuwe evaluatie onderworpen worden vóór het verstrijken van de termijn van twee jaar.
Art.80. De evaluatie gebeurt collegiaal door twee hiërarchische meerderen :
- de onmiddellijke hiërarchische meerderen van de beoordeelde ambtenaar,
- de onmiddellijke hiërarchische meerdere van niveau 1 van wie de betrokken ambtenaar afhangt volgens het organigram van de diensten.
Art.81. § 1. De ambtenaar krijgt een van de volgende drie vermeldingen :
1. positief;
2. middelmatig;
3. negatief.
§ 2. De meest postitieve waardering bestaat in de toekenning van de hoogste vermelding voor de meerderheid van de criteria die vermeld staan op het bij dit besluit gevoegde evaluatieverslag.
Art.82. § 1. Voor de evaluatie vindt er een onderhoud plaats tussen de geëvalueerde ambtenaar en de meerderen belast met de evaluatie.
§ 2. Het verslag van dit onderhoud wordt door de met de evaluatie belaste meerderen aan de geëvalueerde ter kennis gebracht. Binnen vijftien dagen na de kennisgeving kan deze zijn eventuele opmerkingen meedelen.
Het geviseerde verslag en de daarmee gepaard gaande opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd.
Het evaluatieverslag wordt gezamenlijk opgesteld door de meerderen belast met de evaluatie.
Art.83. Het evaluatieverslag wordt naar de personeelsdienst gezonden die het toetst aan dit statuut en vervolgens de betrokken ambtenaar ervan in kennis stelt.
Art.84. Indien de ambtenaar er niet mee kan instemmen dat hij niet de meest positieve waardering heeft gekregen, kan hij een beroep ten gronde indienen bij de Directieraad binnen vijftien dagen na de kennisgeving.
De ambtenaar verschijnt zelf en kan zijn opmerking doen gelden. Hij heeft het recht zich voor zijn verdediging te laten bijstaan door een persoon naar eigen keuzen. Het beroep is opschortend.
Art.85.§ 1. Uitgezonderd in het geval bedoeld in artikel 84 kan de ambtenaar die niet instemt met de waardering waarvan hij kennis gekregen heeft, tegen de inhoud en de vorm van die waardering een beroep instellen bij de beroepscommissie inzake evaluatie.
De in artikel 84 bedoelde ambtenaar kan tevens de beroepscommissie adiëren als hij een gebrek in de vorm kan aanvoeren. De ambtenaar verschijnt zelf en kan zijn opmerkingen doen gelden; hij heeft het recht zich voor zijn verdediging te laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze. Het beroep is opschortend.
§ 2. (De beroepscommissie ingericht [1 bij het Instituut]1, bevoegd voor evaluatie van verlof en afwezigheden en van verklaring van definitieve werkonbekwaamheid is samengesteld uit :
- een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter, magistraten aangeduid door het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
- paritair aantal assessoren gekozen uit de statutaire ambtenaren [2 van het Instituut]2 in verhouding met minstens drie gewone leden van rang 13 en minstens drie plaatsvervangende leden van niveau 1 aangesteld door het College van de Franse Gemeenschapscommissie, en drie gewone en drie plaatsvervangende leden gekozen uit de statutaire ambtenaren van de instelling van openbaar nut of bij ontstentenis, uit het statutair personeel van het College, aangeduid door de representatieve vakbondsorganisaties;
- een griffier, belast met het secretariaat en het archiveren voor de commissie, die niet-stemgerechtigd is. "
De Commissie spreekt zich uit binnen een maand na de aanhangigmaking. Voor elk beroep worden een ambtenaar en zijn plaatsvervanger aangesteld door het Beheerscomité om het betwiste voorstel te verdedigen.
Tenzij een wettige reden van verhindering kan worden voorgelegd, verschijnt de ambtenaar in eigen persoon.
De eiser heeft het recht zich te laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze. Deze verdediger mag hoe dan ook geen deel mag uitmaken van de Commissie.
De gewone of plaatsvervangende assessoren die zetelen voor een onderzoek van een zaak moeten behoren tot eenzelfde of een hoger niveau dan dat van de eiser.
De eiser heeft het recht de assessoren te wraken. Van dit recht kan hij slechts eenmaal voor eenzelfde zaak gebruik maken.
De griffier betekent bij een ter post aangetekende brief aan de eiser, de lijst van de gewone of plaatsvervangende assessoren die zijn opgeroepen voor het onderzoek van zijn zaak.
Binnen een termijn van acht dagen na de betekening van de lijst zendt de eiser deze terug, bij een ter post aangetekende zending, naar de griffie met vermelding van de naam van de eiser die hij wraakt.
Eens deze termijn verstreken is, dient de ambtenaar afstand te doen van zijn wrakingsrecht.
Bovendien wraakt de voorzitter de assessor die beschouwd zou kunnen worden als rechter in eigen zaak.
Indien de regelmatig opgeroepen ambtenaar, tenzij hij een wettige reden van verhindering voorlegt, niet verschijnt, dient hij afstand te doen van zijn recht op beroep.
De Commissie kan slechts beraadslagen indien de meerderheid van de voor de zitting opgeroepen assessoren aanwezig is.
De assessoren die deelnemen aan de stemming dienen in gelijke getale te zijn. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door de niet-deelneming aan de stemming van één of meerdere assessoren, in functie van hun leeftijd.
De stemming is geheim.
De beslissing van de Commissie is niet vatbaar voor hoger beroep.
De Commissie stelt haar reglement van orde vast. Dit reglement wordt door het Beheerscomité [3 van het Instituut]3 goedgekeurd.) <BESL 2004-06-03/36, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 25-06-2004>
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 55, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 56, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(3)<BESL 2019-02-21/23, art. 57, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.86.
<Opgeheven bij BESL 2012-09-20/51, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>
GEDEELTE Xbis. - [1 De evaluatie van de mandaathouders [2 ...]2]1
----------
(1)
Art. 86/1.[1 De evaluatie van de mandataris [2 ...]2 heeft tot doel :
1° na te gaan in welke mate de doelstellingen vastgelegd bij de toewijzing van het mandaat bereikt zijn of worden bereikt;
2° de manier te evalueren waarop de mandataris het mandaat heeft uitgeoefend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2012-09-20/51, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>
(2)<BESL 2024-07-04/27, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 10-11-2024>
Art. 86/2.[1 § 1. Ter voorbereiding van elk evaluatiegesprek stelt de mandataris [2 ...]2 een verslag op waarin wordt aangegeven in welke mate de hem toegewezen doelstellingen zijn of worden bereikt en welke middelen daartoe werden aangewend.
De leden van het College bevoegd voor het openbaar ambt en de beroepsopleiding stellen in onderling overleg het model van bovengenoemd verslag vast.
§ 2. De Evaluatiecommissie neemt kennis van het door de mandataris [2 ...]2 overgemaakte verslag en stuurt een kopie naar het Lid van het College bevoegd voor de beroepsopleiding en vraagt zijn advies over de vraag of de doelstellingen die bij de toewijzing van het mandaat zijn gesteld, zijn bereikt en over de wijze waarop het mandaat werd uitgevoerd.
§ 3. De Evaluatiecommissie nodigt de mandataris [2 ...]2 vervolgens uit voor een evaluatiegesprek. Bij deze gelegenheid stuurt zij het in § 2 bedoelde advies naar de mandataris [2 ...]2.
De Evaluatiecommissie houdt rekening met een eventuele wijziging van de doelstellingen overeenkomstig artikel 38, §§ 2 en 4, van ordonnantie 2017/1350 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 21 februari 2019 betreffende de loopbaan van de ambtenaren van het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding.
§ 4. Na afloop van het evaluatiegesprek stelt de evaluatiecommissie een evaluatieverslag op en stelt een vermelding vast. Het evaluatiegesprek wordt met ontvangstbevestiging naar de mandataris [2 ...]2 gestuurd.
§ 5. Aan de mandataris [2 ...]2 wordt de vermelding "gunstig" toegekend wanneer hij de hem toegewezen doelstellingen heeft bereikt en zijn bijdrage tot het bereiken van deze doelstellingen bewezen is.
De vermelding "voldoende" wordt aan de mandataris [2 ...]2 toegekend wanneer de doelstellingen gedeeltelijk door hem werden gerealiseerd maar dat er nog wezenlijke verbeteringen moeten worden aangebracht om de toevertrouwde managementopdracht optimaal en volledig te verwezenlijken of dat zijn persoonlijke bijdrage voor het bereiken van de doelstellingen beperkt is.
De vermelding "onvoldoende" wordt aan de mandataris [2 ...]2 toegekend wanneer uit de evaluatie blijkt dat de prestaties van de mandataris onder de verwachtingen liggen, of dat de vooropgestelde doelstellingen niet werden bereikt, of dat de manier waarop deze doelstellingen werden bereikt niet optimaal was, of dat de persoonlijke bijdrage van de mandataris voor het bereiken van de doelstellingen zwak is.
In zijn evaluatie moet de evaluatiecommissie rekening houden met de onvoorziene omstandigheden of omstandigheden onafhankelijk van de wil van de mandataris, die de totale of gedeeltelijke realisatie van de vastgestelde doelstellingen onmogelijk hebben gemaakt.]1
----------
(1)<BESL 2023-09-07/17, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<BESL 2024-07-04/27, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 10-11-2024>
Art. 86/3.[1 § 1. [3 De mandataris [5 ...]5 wordt uitgenodigd voor een eerste evaluatiegesprek twee jaar na de aanvang van het mandaat en uiterlijk twee jaar en drie maanden na de aanvang van het mandaat.]3
In het geval dat deze evaluatie eindigt door de vermelding " ongunstig ", [3 heeft een bijkomende evaluatie plaats zes maanden na de datum van kennisgeving van deze eerste evaluatie]3. Indien de vermelding toegekend aan de mandataris [5 ...]5 na afloop van de bijkomende evaluatie " ongunstig " is, neemt zijn mandaat definitief een einde. In dit geval kan de mandataris [5 ...]5 niet deelnemen aan een nieuwe aanstellingsprocedure voor het mandaat [5 ...]5 dat hij bekleedde.
[3 ...]3
§ 2. Een tweede evaluatie vindt plaats [3 zes maanden]3 voor het einde van het mandaat.
§ 3. [4 Indien na afloop van deze tweede evaluatie, de aan de mandataris [5 ...]5 toegewezen vermelding "gunstig" is, kan het College zijn mandaat eenmaal hernieuwen zonder nieuwe benoemingsprocedure. Het College stelt de doelstellingen vast die aan het einde van het nieuwe mandaat moeten zijn bereikt. De mandataris die in functie is op het moment dat dit lid van kracht wordt, wordt echter geacht een eerste ambtstermijn uit te oefenen.]4
De mandataris [5 ...]5 stelt, [3 binnen een termijn van drie maanden]3 ter gelegenheid van de hernieuwing van zijn mandaat, een beheersplan op [2 als bedoeld in artikel 42, § 2 van het besluit van het College betreffende de loopbaan]2, dat rekening houdt met de te bereiken doelstellingen vastgesteld door de overheid.
§ 4. Indien na de tweede evaluatie de aan de mandataris [5 ...]5 toegekende vermelding " voldoende " is, wordt zijn mandaat niet vernieuwd maar kan hij deelnemen aan de nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat [5 ...]5 dat hij bekleedt.
§ 5. Indien na afloop van deze tweede evaluatie de aan de mandataris [5 ...]5 toegekende vermelding " ongunstig " is, dan neemt zijn mandaat een definitief einde na afloop van het mandaat en kan hij niet deelnemen aan de nieuwe aanstellingsprocedure voor de mandaatbetrekking [5 ...]5 die hij vervult.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2012-09-20/51, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 58, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(3)<BESL 2023-09-07/17, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(4)<BESL 2023-09-07/17, art. 3,5°, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2023>
(5)<BESL 2024-07-04/27, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 10-11-2024>
Art. 86/4.[1 § 1. De mandataris [2 ...]2 die niet akkoord gaat met de vermelding "voldoende" of "onvoldoende" beschikt over veertien dagen vanaf de kennisgeving van zijn evaluatie om beroep aan te tekenen bij het College.
Het beroep heeft schorsende werking.
Het College doet uitspraak over het door de mandataris [2 ...]2 ingestelde beroep.]1
----------
(1)<BESL 2023-09-07/17, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<BESL 2024-07-04/27, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 10-11-2024>
Art. 86/5.[1 Het College doet uitspraak binnen zestig dagen na ontvangst van het beroep. Deze termijn wordt automatisch met een maand verlengd als het beroep tussen 1 juni en 31 juli wordt ontvangen. Op zijn verzoek wordt de mandataris gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Het College kan dit verhoor delegeren aan twee Leden van het College. Hiertoe worden de Leden van het College gemachtigd om de vertegenwoordiger te horen, gedetailleerde notulen op te stellen, alle nuttige informatie te verzamelen en de zaak voor te leggen aan het College]1
----------
(1)<BESL 2023-09-07/17, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
DEEL XI. - Anciënniteit en rangschikking.
Art.87. § 1. Voor de toepassing van de verordeningsbepalingen die uitgaan van de anciënniteit, wordt onder de ambtenaren wier anciënniteit moet worden vergeleken, de voorrang als volgt bepaald :
1° de ambtenaar met de grootste ranganciënniteit;
2° bij gelijke rangsanciënniteit, de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit;
3° bij gelijke rang- en dienstanciënniteit, de oudste ambtenaar.
§ 2. Voor de toepassing van de verordeningsbepalingen die uitgaan van de rang- de niveau- of de dienstanciënniteit, wordt de anciënniteit van de ambtenaar bepaald overeenkomstig dit deel.
Art.88. § 1. Voor het berekenen van de graad- en niveau-anciënniteit komen alleen in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als ambtenaar zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als lid van het personeel van een ministerie of van een overheidsinstelling die afhangt van de Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten, een provincie of een plaatselijk bestuur, en als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties.
Wat de deeltijdse prestaties betreft, wordt de anciënniteit berekend naar rata van de verrichte prestaties.
§ 2. Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in de graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of vanaf de datum waarop de ambtenaar voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge terugwerking van zijn benoeming in zulke graden.
§ 3. Voor de niveau-anciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in een graad van het betreffende niveau, of vanaf de datum waarop de ambtenaar voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge terugwerking van zijn benoeming in zulk een graad.
Art.89. (§ 1.) Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten welke de ambtenaar in enigerlei hoedanigheid zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als lid van het personeel van een ministerie of van een overheidsinstelling die afhangt van de Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten, een provincie of een plaatselijk bestuur, en als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties. <BESL 2001-10-25/39, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(§ 2. Komen eveneens in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit, de werkelijke diensten die worden gepresteerd onder dezelfde omstandigheden als die bepaald in § 1 in de openbare sector in een lid-Staat van de Europese Unie. De erkenning van de toelaatbaarheid moet worden goedgekeurd door het Lid van het College dat bevoegd is voor het Openbaar Ambt.) <BESL 2001-10-25/39, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.90. De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten zolang hij zich bevindt in een administratieve toestand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.
Vrijwillig is de onderbreking die door de daad of de schuld van de ambtenaar is veroorzaakt.
Volledig zijn de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.
Art.91. § 1. De in aanmerking komende diensten die in volle kalendermaanden berekend zijn, worden rechtstreeks gevaloriseerd in de rang-, de niveau- en de dienstanciënniteit.
§ 2. Aan het einde van het jaar wordt het totaal opgemaakt van de in aanmerking komende diensten die in maandgedeelten berekend zijn. De maandgedeelten waarvan het totaal overeenstemt met een aantal periodes van dertig dagen, worden gevaloriseerd in de administratieve anciënniteiten naar rata van één maand per periode van dertig dagen.
De in aanmerking komende diensten bedoeld in het vorige lid hebben slechts uitwerking met ingang van 1 januari van het volgende jaar.
De maandgedeelten waarvan het totaal aan het einde van het jaar minder bedraagt dan een periode van dertig dagen, worden naar het volgende jaar of naar het einde van het volgende dienstjaar overgedragen. Ze zijn dan opnieuw onderworpen aan de in paragraaf 1 en in het vorige lid bedoelde bepalingen.
DEEL XII. - Tuchtregeling.
TITEL I. - Tuchtstraffen.
Art.92. De volgende tuchtstraffen kunnen tegen ambtenaren worden uitgesproken :
1° blaam;
2° verplaatsing bij tuchtmaatregel;
3° inhouding van wedde;
4° tuchtschorsing;
5° terugzetting in graad;
6° afzetting.
Art.93. § 1. Inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden. Zij mag niet meer dan twintig procent van de brutowedde bedragen.
§ 2. Het College waarborgt de ambtenaar die inhouding van wedde als tuchtstraf opgelegd krijgt, een maandelijkse wedde waarvan het nettobedrag minstens gelijk is aan het bestaansminimum zoals bepaald krachtens de wet van 7 augustus 1974 houdende instelling van het recht op een bestaansminimum.
§ 3. Als de ambtenaar deeltijds werkt, wordt het gewaarborgd bedrag vastgesteld naar rata van de duur van zijn prestaties.
Art.94. De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch verplaatsing bekomen gedurende de termijn die voor de doorhaling van zijn tuchtstraf is bepaald.
Art.95. Tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden.
Het College waarborgt de gestrafte ambtenaar een maandelijkse wedde waarvan het nettobedrag minstens gelijk is aan het bestaansminimum zoals bepaald krachtens de wet van 7 augustus 1974 houdende instelling van het recht op een bestaansminimum.
Art.96. § 1. Terugzetting in graad bestaat in de toekenning :
1° van een lagere weddeschaal ingedeeld in dezelfde rang; of
2° van een graad van een lagere rang die in hetzelfde niveau is ingedeeld, wanneer de ambtenaar titularis is van een bevorderingsgraad; of
3° van een graad van het rechtstreeks lager niveau, wanneer de ambtenaar titularis is van een wervingsgraad.
§ 2. In ieder geval moet de graad waarin de terugzetting plaatsheeft, voorkomen in de personeelsformatie.
§ 3. De ambtenaar neemt in de nieuwe graad rang in op de datum waarop de in de eerste paragraaf bedoelde toekenning van een graad uitwerking heeft.
Art.97. Elke tuchtstraf wordt in het evaluatiedossier van de betrokken ambtenaar opgenomen.
TITEL II. - Bevoegde overheid.
Art.98.Wat de ambtenaren van niveau 1 aangaat, wordt de tuchtstraf uitgesproken door de tot benoemen bevoegde overheid.
Wat de ambtenaren [1 van niveau 2+, 2 en 3]1 betreft, wordt de tuchtstraf uitgesproken door de daartoe gemachtigde leidend ambtenaar.
In afwijking van de vorige leden wordt de blaam voor alle ambtenaren uitgesproken door de hiërarchische meerdere van niveau 1 [2 die daartoe gemachtigd is zoals voorzien in het besluit van het College betreffende de loopbaan]2.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 60, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<BESL 2019-02-21/23, art. 61, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
TITEL III. - Procedure.
Art.99.§ 1. Andere tuchtstraffen dan de blaam worden uitgesproken na een voorlopig voorstel door de hiërarchische meerdere [1 die daartoe gemachtigd is zoals voorzien in het besluit van het College betreffende de loopbaan]1.
Deze maakt zijn voorstel tegelijk over aan de Directieraad en aan de overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken.
§ 2. De Directieraad brengt het definitieve voorstel uit binnen een termijn van twee maanden die ingaat op de dag nadat het voorlopig voorstel van de hiërarchische meerdere op het secretariaat van de Directieraad ontvangen is.
Er wordt kennis gegeven van dit definitieve voorstel aan de betrokken ambtenaar en aan de overheid bevoegd om de tuchtstraf uit te spreken.
§ 3. De overheid bevoegd om de tuchtstraf uit te spreken, geeft aan de betrokken ambtenaar kennis van haar beslissing binnen een maand na de dag waarop het definitieve voorstel aan die overheid is medegedeeld; zo niet wordt zij geacht van de tuchtstraf af te zien.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 62, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.100. Het opleggen van de blaam alsook elk voorlopig of definitief voorstel dat ertoe strekt een zwaardere straf op te leggen, wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en aan de betrokken ambtenaar medegedeeld.
De ambtenaar wordt vooraf over de feiten ondervraagd. Hij mag zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Na de kennisgeving heeft de ambtenaar vijftien dagen de tijd om zijn eventuele bezwaren schriftelijk uiteen te zetten. Zijn bij aangetekende brief toegestuurde bezwaarschrift wordt bij het dossier gevoegd.
Art.101. De ambtenaar tegen wie een andere tuchtstraf dan de blaam definitief voorgesteld is, kan binnen tien dagen hiertegen een beroep instellen bij de raad van beroep die een gemotiveerd advies uitbrengt voor iedere beslissing van de overheid bevoegd om de tuchtstraf uit te spreken.
Art.102. § 1. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen, kan niemand het voorwerp zijn van een tuchtvordering voor reeds bestrafte feiten.
§ 2. Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.
§ 3. Een strafvordering over hetzelfde voorwerp schorst de tuchtprocedure en de tuchtuitspraak.
Ongeacht het resultaat van de strafvordering oordeelt de overheid alleen over de gepastheid een tuchtstraf uit te spreken.
Art.103. § 1. De overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken, kan geen zwaardere straf opleggen dan die welke in laatste instantie werd voorgesteld en zij mag slechts rekening houden met de feiten die de tuchtprocedure gerechtvaardigd hebben.
De straf mag geen uitwerking hebben over een periode voor de uitspraak.
§ 2. De overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken, motiveert elke beslissing die niet overeenstemt met het voorstel dat haar werd gedaan.
Ze mag geen andere feiten ter sprake brengen dan die welke het advies van de raad van beroep hebben gemotiveerd.
TITEL IV. - Doorhaling van de tuchtstraf.
Art.104. § 1. Elke tuchtstraf behalve het ambtshalve ontslag en de afzetting wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar doorgehaald onder de in § 2 bepaalde voorwaarden.
Onverminderd de uitvoering van de straf, heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden inzonderheid bij de appreciatie van de aanspraken op bevordering van de ambtenaar, noch bij de toekenning van de beoordeling.
[...]
§ 2. De doorhaling van de tuchtstraffen geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op :
- negen maanden voor de blaam;
- één jaar voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;
- achttien maanden voor de inhouding van wedde;
- twee jaar voor de tuchtschorsing;
- drie jaar voor de terugzetting in graad.
De termijn loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken.
TITEL V. - Verjaring van de tuchtvordering.
Art.105. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of werden vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaande aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
In geval van strafvordering en indien het Openbaar Ministerie de einduitspraak van het gerecht ter kennis heeft gebracht van de overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken, moet de tuchtvordering ingesteld worden binnen zes maanden na de datum na de datum van kennisgeving.
Art.106. Deze titel geldt eveneens voor de stagiairs.
DEEL XIII. - Schorsing in het belang van de dienst.
Afdeling 1. - Feiten.
Art.107. Wanneer een ambtenaar vervolgd wordt hetzij strafrechtelijk, hetzij tuchtrechtelijk met het oog op het opleggen van een andere tuchtstraf dan de blaam, en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de betrokken ambtenaar preventief worden geschorst als maatregel van orde.
Afdeling 2. - Bevoegde overheid.
Art.108. De overheid die bevoegdheid is om een andere tuchtstraf dan de blaam uit te spreken, is tevens bevoegd om een schorsing in het belang van de dienst uit te spreken.
Afdeling 3. - Procedure.
Art.109. De schorsing in het belang van de dienst kan slechts uitgesproken worden nadat de betrokken ambtenaar vooraf gehoord is over de feiten die hem ten laste gelegd worden.
Hijkan zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Art.110. Van de beslissing waarbij de schorsing is uitgesproken, wordt aan de betrokken ambtenaar kennis gegeven. Bij gebrek aan kennisgeving van de beslissing binnen vijftien dagen, wordt deze ingetrokken geacht.
In dat geval kan de overheid geen nieuwe schorsing in het belang van de dienst uitspreken op basis van dezelfde feiten.
Afdeling 4. - Duur en gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst.
Art.111. § 1. De schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken voor een periode van ten hoogste zes maanden.
In geval van strafrechtelijke vervolging kan de overheid deze termijn verlengen met opeenvolgende perioden van ten hoogste zes maanden, tot de kennisgeving van een rechterlijke eindbeslissing.
§ 2. Als er binnen de in paragraaf 1 bedoelde termijn geen tuchtstraf uitgesproken is, worden alle gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst opgeheven.
Art.112. § 1. De ambtenaar die in het belang van de dienst geschorst is, kan het recht ontzegd worden om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en het voorwerp zijn van een vermindering van wedde, in de volgende gevallen :
1° wanneer hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° wanneer hij tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij hij op heterdaad is betrapt en waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde vermindering van wedde mag evenwel niet meer bedragen dan die bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Afdeling 5. - Beroep.
Art.113. De in deel XIV van dit besluit bedoelde raad van beroep neemt kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen in verband met de schorsing in het belang van de dienst en met de in artikel 112 bedoelde maatregelen.
De procedure in hoger beroep is die welke voor de beroepen in tuchtzaken geldt.
Afdeling 6. - Einde van de schorsing in het belang van de dienst.
Art.114. Wanneer een tuchtstraf met inhouding van wedde uitgesproken wordt tegen een ambtenaar die in het belang van de dienst geschorst werd met vermindering van wedde, heeft de tuchtstraf, in afwijking van artikel 103, uitwerking ten vroegste met ingang van de dag waarop de schorsing in het belang van de dienst in werking treedt.
In dat geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst aangerekend tot het passende beloop op de duur van de tuchtschorsing. Het bedrag van de tijdens de tuchtschorsing ingehouden wedde wordt afgetrokken van het bedrag van het verlies van wedde dat met de tuchtschorsing gepaard gaat. Als het bedrag van de ingehouden wedde hoger is dan het bedrag van het verlies van wedde dat met de tuchtschorsing gepaard gaat, wordt het verschil door de overheid aan de ambtenaar terugbetaald.
Art.115. Na afloop van het onderzoek van het dossier worden de bij toepassing van artikel 111 genomen maatregelen ingetrokken door beslissingen die terugwerken tot de dag met ingang waarvan die maatregelen uitwerking hebben gehad, behalve :
1° indien tot besluit van dat onderzoek de ambtenaar van ambtswege ontslagen of afgezet wordt;
2° voor de periode van schorsing in belang van de dienst aangerekend op de duur van de tuchtschorsing bij toepassing van artikel 114.
Art.116. De bepalingen van dit deel gelden eveneens voor de stagiairs.
DEEL XIV. - Raad van beroep.
Art.117.(Er wordt een gemeenschappelijke kamer van beroep opgericht voor de diensten van het College [1 en voor het Instituut]1.) <ARR 1996-07-04/35, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-08-1996>.
Deze neemt kennis van de beroepen inzake tuchtregeling, van de schorsingen in het belang van de dienst en van elke andere aangelegenheid waarvoor een beroep voor de raad van beroep georganiseerd is door het College.
De bepalingen van dit deel met betrekking tot het beroep inzake tuchtregeling zijn van overeenkomstige toepassing op de beroepen in de andere aangelegenheden.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 63, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.118.De raad van beroep is samengesteld uit :
1° een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter, aangewezen door het College op de voordracht van het Lid van het College bevoegd voor het Openbaar Ambt, onder de magistraten en eremagistraten van de Franse taalrol;
2° twee assessoren en plaatsvervangende assessoren per representatieve vakorganisatie, aangewezen door de vakorganisaties;
3° evenveel assessoren en plaatsvervangende assessoren, die de overheidsdelegatie vormen en die aangewezen worden door het College uit een lijst opgemaakt [1 door de Directieraad van het Instituut]1. De lijst voorgesteld door de Directieraad van het Instituut wordt eerst voor goedkeuring voorgelegd aan het Beheerscomité van het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding;
(4° van een griffier-verslaggever en zijn plaatsvervanger, aangeduid door het College onder de ambtenaren van de Diensten van het College of van de instellingen van openbaar nut van de Commissie. Hij is niet stemgerechtigd.) <BESL 1996-07-04/35, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-08-1996>
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 64, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.119. Behoudens overmacht, neemt het verhinderde lid contact op met zijn plaatsvervanger ten laatste drie werkdagen voor de in de oproeping vastgestelde datum, om in zijn plaatsvervanging te voorzien.
Het gewone lid brengt de griffie van de raad van beroep hiervan op de hoogte.
Art.120. Voor elke zaak wordt een ambtenaar van de in artikel 2 bedoelde instellingen door het College aangewezen om het bestreden voorstel te verdedigen.
Wat betreft een beroep ingediend door een ambtenaar-generaal, wijst het Lid van het College bevoegd voor het Openbaar Ambt een advocaat aan om het voorstel van de overheid te verdedigen.
Art.121. De raad van beroep stelt een reglement van orde op en legt het ter goedkeuring voor aan het College.
Het voorafgaand advies van het Beheerscomité van het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding is vereist.
Art.122. De raad van beroep beraadslaagt geldig als de leden die er volgens artikel 118 deel van uitmaken, voor alle zaken voltallig aanwezig zijn.
Indien de raad van beroep na de eerste oproeping niet voltallig is, vergadert hij een tweede keer en beraadslaagt hij geldig ongeacht het aantal aanwezige leden.
Art.123. Wanneer in een bepaalde zaak, die voorgelegd is aan de raad van beroep, een assessor niet ten minste tot verzoekers niveau behoort, wordt hij vervangen door een plaatsvervangend assessor van dat of van een hoger niveau.
Wanneer te weinig plaatsvervangende assessoren aan die eis voldoen, worden binnen ten hoogste één maand, volgens de regelen die voor de aanwijzing van de gewone en plaatsvervangende assessoren gelden, plaatsvervangende assessoren aangewezen, die aan de niveau-eis voldoen.
Hoe het ook zij, na verloop van de termijn van een maand beraadslaagt de raad van beroep geldig, zonder dat er evenveel door de overheid als door de vakorganisaties aangewezen assessoren hoeven te zijn.
Art.124. De verzoeker heeft het recht assessoren te wraken in een proportie die de helft van de door de overheid aangewezen assessoren en de helft van de door de vakorganisaties aangewezen assessoren niet mag overschrijden.
De voorzitter wraakt de assessor wiens onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken.
Art.125. De raad van beroep kan niet beraadslagen of beslissen indien de meerderheid van de ter zitting opgeroepen assessoren niet aanwezig is. Behalve wanneer toepassing wordt gemaakt van artikel 123, derde lid, moeten evenveel door de overheid als door de vakorganisaties aangewezen assessoren aan de stemming deelnemen.
In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meer bij loting aangewezen assessoren.
De stemming is geheim. Bij staking van stemmen wordt het advies als gunstig voor de verzoeker beschouwd.
Art.126. Om zijn voornemen te kennen te geven beroep in te stellen beschikt de ambtenaar hoe dan ook over een termijn van vijftien dagen, ingaande de dag waarop hem kennis gegeven wordt van het bestreden voorstel van regel of straf.
Art.127. § 1. De zaak wordt bij de raad van beroep aanhangig gemaakt door toedoen van de overheid die bevoegd is om een tuchtstraf uit te spreken, binnen een termijn van vijftien werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van de beroepsaanvraag.
§ 2. Deze zendt het volledig dossier van de zaak door binnen een termijn van ten hoogste een maand te rekenen vanaf de aanhangigmaking.
§ 3. De raad van beroep spant de procedure aan binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier.
Art.128. De raad van beroep mag over geen aanvraag beraadslagen of beslissen indien het onderzoek niet geheel beëindigd is, indien de verzoeker niet in de gelegenheid werd gesteld zijn verweermiddelen te doen gelden, en indien het dossier niet alle dienende gegevens bevat opdat de raad met volle kennis van zaken advies kan geven.
Art.129. § 1. De ambtenaar wordt minstens vijftien dagen voor zijn verschijning voor de raad van beroep bij ter post aangetekende brief opgeroepen. Deze oproeping dient volgende vermeldingen te bevatten :
1° de feiten die het bestreden voorstel van straf of maatregel rechtvaardigen;
2° de samenstelling van een volledig administratief dossier met betrekking tot het voorstel van straf of maatregel;
3° de plaats, dag en uur van de verschijning;
4° het recht van de betrokkene om zich voor zijn verdediging te laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze;
5° de plaats en periode waarin het in punt 2 bedoelde dossier geraadpleegd kan worden;
6° het recht om te vragen om getuigen te horen.
§ 2. Vanaf de ontvangst van de oproeping tot verschijnen voor de raad van beroep tot de dag die aan de verschijning voorafgaat, mogen de ambtenaar en zijn raadsman het administratief dossier raadplegen en, als ze dat wensen, de verweermiddelen aan de raad van beroep schriftelijk meedelen.
Art.130. § 1. Behalve bij wettige verhindering verschijnt de appellant persoonlijk. Hij mag zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
§ 2. De ambtenaar die niet verschijnt, ofschoon behoorlijk opgeroepen, wordt geacht af te zien van zijn beroep behalve bij wettige verhindering.
Art.131. § 1. De raad van beoep kan ambtshalve of op verzoek van de ambtenaar of van zijn raadsman beslissen getuigen te horen.
Het verhoor van de getuigen heeft plaats in aanwezigheid van de ambtenaar. De als getuige opgeroepen ambtenaar mag zich niet verzetten tegen zijn verhoor.
§ 2. De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek aanbevelen en vragen dat daartoe assessoren die de beraadslagingen hebben bijgewoond, worden afgevaardigd. Behalve de gevallen waarin geen assessor aangewezen is door de vakorganisaties, worden deze assessoren gekozen de ene uit de leden aangewezen door de overheid, de andere uit de leden aangewezen door de vakorganisaties.
Art.132. § 1. Er wordt een verslag van de verschijning opgesteld. Het verslag dat na het verhoor opgesteld is, wordt naar de woonplaats van de ambtenaar toegezonden bij aangetekende brief met ontvangstbewijs. De ambtenaar wordt hierbij gevraagd het verslag te tekenen.
Binnen vijftien dagen na ontvangst stuurt hij dit verslag met zijn eventuele opmerkingen terug bij aangetekende brief.
§ 2. Indien de ambtenaar schriftelijk afstand doet van zijn recht om gehoord te worden of indien hij niet komt opdagen, behalve bij wettige verhindering, wordt een proces-verbaal van afstand opgesteld.
Dit proces-verbaal vermeldt al de vereiste handelingen van de procedure en geeft aan of zij nageleefd zijn.
Art.133. Na afloop van het onderzoek van het dossier, stuurt de raad van beroep dit dossier naar de overheid die bevoegd is om de beslissing te nemen of om het definitieve voorstel te formuleren, en geeft hij haar zijn gemotiveerd advies. Hij vermeldt met hoeveel stemmen voor of tegen de stemming werd verkregen.
De raad van beroep geeft tegelijk aan de bevoegde overheid en aan de verzoeker kennis van het uitgebrachte advies.
Art.134. Is het advies van de raad van beroep gunstig voor de verzoeker, dan wordt de definitieve beslissing genomen door de overheid bevoegd om te benoemen. Deze notificeert de beslissing aan de raad van beroep.
Art.135. De overheid die bevoegd is om de beslissing te nemen of om het definitieve voorstel te formuleren, spreekt zich uit binnen twee maanden na het afsluiten van het proces-verbaal van verschijning of van afstand.
Als er in voornoemde termijn geen beslissing of definitief voorstel wordt goedgekeurd, wordt de overheid geacht af te zien van de maatregel.
De gemotiveerde beslissing of het gemotiveerde voorstel wordt aan de betrokkene medegedeeld hetzij bij aangetekende brief met ontvangstbewijs, hetzij door afgifte tegen ontvangstbewijs.
Bij gebrek aan kennisgeving van de beslissing of van het definitief voorstel binnen een termijn van vijftien dagen vanaf de ontvangst, wordt deze als ingetrokken beschouwd.
De procedure mag niet overgedaan worden. De kennisgeving van de beslissing of van het definitieve voorstel vermeldt de voorziene beroepen en de termijn waarbinnen deze ingesteld kunnen worden.
Art.136.Aan de voorzitter, de assessoren en de raadslieden die deel uitmaken van de ambtenaren van de in artikel 2 bedoelde instellingen, wordt een vergoeding voor reiskosten toegekend.
Dit geldt ook voor de verzoeker en de raadsman [1 die geen ambtenaar van het Instituut zijn]1, van een in artikel 2 bedoelde instelling, wanneer het advies van de raad van beroep gunstig is voor de verzoeker.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 65, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.137. De bepalingen van dit deel gelden ook voor de stagiairs.
DEEL XV. - Persoonlijke aansprakelijkheid.
Art.138. Buiten hun aansprakelijkheid tegenover derden zijn ambtenaren tegenover het bestuur persoonlijk aansprakelijk voor de schade die zij hebben berokkend door plichtverzuim, hetzij opzettelijk, hetzij uit nalatigheid of onvoorzichtigheid.
De grenzen en voorwaarden van die aansprakelijkheid worden bepaald door de overheid die bevoegd is om te benoemen. Deze aansprakelijkheid van geldelijke aard wordt gelijkgesteld met de verantwoordelijkheid die aanleiding geeft tot het opleggen van tuchtstraffen; terzake van de bestraffing gelden dezelfde rechtsmiddelen als tegen deze straffen.
Onverminderd de bevoegdheid van de rechtbanken terzake wordt de aansprakelijkheid op advies van de directieraad vastgesteld door de overheid die bevoegd is om te benoemen; deze stelt de vergoeding van de schade vast.
Art.139. Dit deel is niet van toepassing op de openbare rekenplichtigen en ordonnateurs die, in dezen, geheel onderworpen blijven aan de hen betreffende bijzondere bepalingen, noch op andere ambtenaren wier aansprakelijkheid bij de wet geregeld is.
Art.140. De bepalingen van dit deel gelden ook voor de stagiairs.
DEEL XVI. - DEEL XVI. - Administratieve standen, afwezigheden en verloven.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.141.<BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01> § 1. De bepalingen van dit deel zijn van toepassing op de ambtenaren die vast benoemd zijn in de zin van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 20 oktober 1994 [3 houdende het statuut van de ambtenaren van het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding]3.
Deze bepalingen zijn ook van toepassing op de stagiairs, met uitzondering van de bepalingen betreffende :
1° het verlof om een stage of een proefperiode te verrichten;
2° [6 ...]6;
3° de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;
4° het opleidingsverlof;
5° het verlof wegens opdracht van algemeen belang;
6° het verlof voor loopbaanonderbreking;
7° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;
8° het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid.
§ 2. [1 oor het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel en voorzover deze regeling gunstiger is dan die bepaald bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de bijzondere wetten gelden de bepalingen van dit deel betreffende:
1° het jaarlijks vakantieverlof en de feestdagen;
2° het omstandigheidsverlof;
3° het verlof om medische of humanitaire redenen;
4° het verlof voor deelname aan een assisenjury;
5° het ouderschapsverlof;
6° het opvangverlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij;
7° de opvang, de dienstvrijstellingen voor opleiding en de opleidingsverloven;
8° het verlof om politieke redenen;
9° de vierdagenweek;]1
[2 10° : het verlof voor detachering van een nationale deskundige bij de Europese Commissie;]2
[4 11° moederschapsbescherming ;
12° geboorteverlof.]4
[5 Behoudens uitzonderingen die specifiek zijn bepaald in de bepalingen van dit Statuut, wordt het in het eerste lid bedoelde verlof toegekend volgens de procedures die van toepassing zijn op de statutaire personeelsleden.]5
----------
(1)<BESL 2017-07-06/04, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
(2)<BESL 2019-05-09/18, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(3)<BESL 2019-02-21/23, art. 66, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(4)<BESL 2022-05-19/12, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
(5)<BESL 2022-05-19/12, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
(6)<BESL 2023-06-15/14, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 09-09-2023>
HOOFDSTUK II. - Administratieve standen.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.142. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01> De ambtenaar bevindt zich in een van de volgende administratieve standen :
1° dienstactiviteit;
2° non-activiteit;
3° disponibiliteit.
Art. 142/2. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01> De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in actieve dienst te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de bevoegde overheid in een andere administratieve stand plaatst.
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art.143. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01> De dienstactiviteit is de gewone administratieve stand van de ambtenaar.
Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging in zijn weddeschaal.
Hij kan zijn aanspraken op bevordering, op toekenning van een mandaat doen gelden.
Art. 143/2. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Behalve de in de artikelen 147 tot 157/14 bedoelde verloven kan de ambtenaar in actieve dienst, onder de door het College vastgestelde voorwaarden, om de volgende redenen afwezig zijn :
1° verlof om hem toe te laten een stage of proefperiode te vervullen in een andere betrekking van een overheidsdienst, van het gesubsidieerd onderwijs, van het universitair onderwijs, van een gesubsidieerd psycho-medisch-sociaal centrum, van een gesubsidieerde dienst voor beroepskeuze of van een gesubsidieerd medisch-pedagogisch instituut;
2° verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
3° verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;
4° verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen;
5° afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheid;
6° disponibiliteit voor persoonlijke aangelegenheid;
7° afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen;
8° onderbreking van de beroepsloopbaan;
9° verlof voor internationale opdracht;
10° verlof voor opdracht;
11° verlof om ter beschikking van de Koning te worden gesteld;
12° verlof voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten in uitvoering van de wetten op de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
13° verlof voor onthaal en opleiding.
Art. 143/3.<ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01> Zolang het College de voorwaarden voor het verkrijgen van de in artikel 143/2 bedoelde verloven niet bepaald heeft, worden volgende koninklijke besluiten en hun wijzigingsbesluiten mutatis mutandis toegepast :
1° Koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende bepaalde verloven toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen en afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, voor de in artikel 143/2, 1° tot 5°, bedoelde verloven.
2° Koninklijk besluit van 13 november 1967 betreffende de stand disponibiliteit van het rijkspersoneel, voor het verlof bedoeld in artikel 143/2, 6°.
3° Koninklijk besluit van 26 mei 1975 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen, voor het verlof bedoeld in artikel 143/2, 7°.
4° [1 ...]1
5° Koninklijk besluit nr. 33 van 20 juli 1967 tot vaststelling van het statuut van sommige ambtenaren van de openbare diensten, die met een internationale opdracht worden belast, voor het verlof bedoeld in artikel 143/2, 9°.
6° Koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de rijksambtenaren die met een opdracht worden belast, voor het verlof bedoeld in artikel 143/2, 10°.
7° Koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksbesturen, voor het verlof bedoeld in artikel 143/2, 11°.
8° Koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve toestand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen die in vredestijd militaire prestaties verrichten of diensten in uitvoering van de op 20 februari 1980 gecoördineerde wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, voor het verlof bedoeld in artikel 143/2, 12°.
----------
(1)<BFG 2009-05-07/14, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 21-12-2009>
Art. 143/3bis. [1 De ziekteverlofdagen toegekend ten gevolge van pesterijen die zijn erkend door een rechterlijke beslissing waartegen geen beroep meer kan worden ingesteld, worden niet in aanmerking genomen om het aantal ziekteverlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog kan bekomen krachtens artikel 143/3, 1°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2022-05-19/12, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 143/3ter. [1 De ziekteverlofdagen waarvoor met een medisch attest wordt erkend dat ze het gevolg zijn van zwangerschap worden niet in aanmerking genomen om het aantal ziekteverlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog kan bekomen krachtens artikel 143/3, 1°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2022-05-19/12, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 143/4. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01> De ambtenaar wiens ambt afgeschaft wordt en die is wedertewerkgesteld, is in dienstactiviteit.
Section 3. - Non-activiteit.
Art.144. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>De ambtenaar kan, krachtens de bepalingen van dit besluit, van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit worden geplaatst.
Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in deze stand geen recht op zijn wedde.
Hij kan alleen onder de door het statuut gestelde voorwaarden aanspraken op bevordering, toekenning van een mandaat en op verhoging in zijn weddeschaal doen gelden.
Art. 144/2. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01> Onder de door het College gestelde voorwaarden is de ambtenaar op non-activiteit :
1° wanneer hij in vredestijd sommige militaire prestaties verricht of voor de civiele bescherming of voor taken van openbaar nut aangewezen wordt bij toepassing van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarders, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 20 februari 1980;
2° wanneer hij de uitvoering voortzet van een opdracht die niet erkend is van algemeen belang te zijn;
3° wanneer aan de ambtenaar, om familiale redenen, toegestaan wordt voor een periode van lange duur afwezig te zijn;
4° prorata temporis, wanneer hij in zijn ambt verminderde prestaties uitoefent wegens persoonlijke aangelegenheid;
5° wanneer hij een facultatief of ambtshalve politiek verlof geniet;
6° wanneer hij tuchtschorsing als tuchtstraf opgelegd krijgt.
Art. 144/3. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01> Tuchtschorsing plaatst de ambtenaar ambtshalve in de administratieve stand non-activiteit.
Tijdens de periodes van tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering of op bevordering tot een hogere wedde niet doen gelden en kan hij aan een inhouding van wedde worden onderworpen. Het College waarborgt de ambtenaar die een inhouding van wedde ondergaat, echter een maandelijkse wedde waarvan het nettobedrag minstens gelijk is aan het bestaansminimum zoals bepaald krachtens de wet van 7 augustus 1974 houdende instelling van het recht op een bestaansminimum.
Art. 144/4. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01> Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de voorwaarden voldoet om te worden gepensioneerd.
Section 4. - Disponibiliteit.
Onderafdeling 1. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
Art.145. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst wanneer hij een bepaald ambt niet kan uitoefenen en hij niet onmiddellijk in een beter geschikte betrekking wedertewerkgesteld kan worden.
Op voorstel van de directieraad neemt de benoemende overheid een beslissing omtrent het in disponibiliteit stellen. De betrokkene wordt vooraf door de directieraad gehoord en kan worden bijgestaan door een persoon van zijn keuze.
Art. 145/2. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddenschaal.
Hij verliest zijn aanspraken op bevordering of toekenning van een mandaat.
Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld.
Onderafdeling 2. - Disponibiliteit wegens ziekte.
Art. 145/3.<ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
§ 1. De ambtenaar die afwezig is wegens ziekte is na het wettelijk toegekende aantal verlofdagen te hebben bereikt van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.
Hij behoudt zijn recht op bevordering en op bevordering in zijn weddenschaal.
§ 2. De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.
Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan :
1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de socialezekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;
2° het pensioen dat hij verkregen zou hebben indien hij, op het ogenblik dat hij in disponibiliteit gesteld werd, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid toegelaten zou zijn.
§ 3. De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waaraan hij lijdt door [1 Medex]1 als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.
Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit een aanvang heeft genomen.
§ 4. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding en van vrijwillige vierdagenweek zoals bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende arbeidsverdeling in de openbare sector.
Voor de toepassing van § 2 van dit artikel, is de laatste activiteitswedde deze, welke voor de verminderde prestaties verschuldigd was.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 67, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 145/4. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte, wordt ieder jaar medisch onderzocht door de medische controledienst in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld.
Verschijnt de ambtenaar niet voor de medische controledienst op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.
Onderafdeling 3. - Disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheid.
Art. 145/5. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar in disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheid krijgt geen wachtgeld. Hij kan ook geen aanspraken doen gelden op ziektes opgedaan gedurende de periode van disponibiliteit.
Hij verliest zijn aanspraken op bevordering of toekenning van een mandaat.
Onderafdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 145/6. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De benoemende overheid kan, op advies van de directieraad, de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis was, onmiddellijk vacant verklaren in geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
De vacantverklaring kan slechts worden beslist na verloop van een jaar in geval van disponibiliteit wegens ziekte.
Art. 145/7. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De benoemende overheid kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit.
De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte, wiens betrekking niet vacant werd verklaard, neemt haar opnieuw op wanneer hij zijn dienst hervat.
De ambtenaar moet in ieder geval, binnen de door de benoemende overheid gestelde termijn, het aangewezen ambt opnemen. Indien hij zonder geldige reden weigert, wordt hij, na een afwezigheid van tien werkdagen, ambtshalve ontslagen.
Art. 145/8. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij voldoet aan de voorwaarden om gepensioneerd te worden.
HOOFDSTUK III. - Afwezigheden.
Art.146. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof of dienstvrijstelling te hebben gekregen.
Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan een ambtenaar om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met het behoud van al zijn rechten.
Met uitzondering van de in dit besluit bepaalde gevallen worden de verloven en dienstvrijstellingen door de leidende ambtenaar of de door hem aangewezen ambtenaar toegekend.
Art. 146/2. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Deelneming van een ambtenaar aan een georganiseerde werkonderbreking kan voor de ambtenaar slechts het verlies van zijn wedde tot gevolg hebben.
Art. 146/3. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf, bevindt de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, zich van rechtswege in non-activiteit.
Art. 146/4. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Indien de ambtenaar zonder geldige reden meer dan tien werkdagen afwezig is, wordt hij ambtshalve ontslagen.
HOOFDSTUK IV. [1 - De vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - De vierdagenweek]1
----------
(1)
Art.147.[1 § 1. De voltijds tewerkgestelde ambtenaren en de voltijds tewerkgestelde contractuele administratieve personeelsleden hebben het recht vier vijfde van de prestaties uit te voeren die hen normaal gezien worden opgelegd. De prestaties worden gespreid over vier werkdagen per week.
§ 2. De ambtenaar, evenals het contractuele administratieve personeelslid, van minder dan 55 jaar oud kan gebruikmaken van de vierdagenweek zoals bedoeld in § 1 gedurende een periode van maximaal 60 maanden. De maximale duur van 60 maanden wordt verminderd met de al opgenomen periodes van de vrijwillige vierdagenweek krachtens de wet van 10 april 1995 betreffende arbeidsverdeling in de openbare sector, vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet van 19 juli 2012 wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector.
§ 3. De ambtenaar die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, kan gebruikmaken van de vierdagenweek, bedoeld in § 1, tot de datum van de al dan niet vervroegde opruststelling wanneer de ambtenaar op de begindatum van dit verlof voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
1° hij heeft een dienstanciënniteit van ten minste achtentwintig jaar;
2° hij is voorafgaand aan de vierdagenweek actief in een zwaar beroep gedurende minstens vijf jaar in de voorafgaande tien jaar of gedurende minstens zeven jaar in de daaraan voorafgaande vijftien jaar.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in artikel 4, § 3, tweede en derde lid van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector.
§ 4. De ambtenaar die de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, kan gebruikmaken van de vierdagenweek, bedoeld in § 1, tot de datum van de al dan niet vervroegde opruststelling.]1
----------
(1)<BESL 2017-07-06/04, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Art. 147/2. [1 § 1. Het personeelslid dat houder is van een graad behorende tot rang 13 of tot een hogere rang mag geen aanspraak maken op het recht op de vierdagenweek. Het kan evenwel, mits de voorafgaande toestemming van de leidende ambtenaar, het recht genieten op de vierdagenweek in de gevallen waarbij de goede werking van de dienst niet in het gedrang komt.
§ 2. Het personeelslid dat wenst gebruik te maken van het recht op de vierdagenweek dient een aanvraag in bij zijn hiërarchische overste minstens drie maanden voor de aanvang van de periode waarin het zijn prestaties zal vervullen op basis van de vierdagenweek.
De machtiging voor de vierdagenweek wordt toegekend voor een periode van ten minste drie maanden en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
§ 3. De aanvraag van het verlof bevat de wensen van het personeelslid rond de dag waarop het in verlof is.
De hiërarchische overste bepaalt de werkkalender. Hij kan voorstellen om het begin van het verlof uit te stellen met maximum vier maanden omwille van de noden van de dienst.
In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door de hiërarchische overste worden aangepast. Het personeelslid wordt twee maanden op voorhand op de hoogte gebracht van deze aanpassing.
Een tijdelijke aanpassing van werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord.
§ 4. Tijdens de periode dat het personeelslid in het kader van de vierdagenweek geen prestaties dient te verrichten mag het geen beroepsbedrijvigheid uitoefenen. Onder beroepsbedrijvigheid moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is dat bedoeld wordt in artikel 23 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992.
§ 5. De periode van de vierdagenweek neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
Tijdens de periode van vierdagenweek kan het personeelslid niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke reden dan ook uit te oefenen. Het kan evenmin aanspraak maken op een regeling van deeltijdse loopbaanonderbreking.
Het verlof voor vierdagenweek wordt ambtshalve opgeschort wanneer het personeelslid één van de volgende verloven geniet:
1° moederschapsverlof en het verlof wegens vrijstelling van arbeid in toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;
2° ouderschapsverlof;
3° verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij;
4° verlof voor loopbaanonderbreking teneinde palliatieve zorg te verstrekken of voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van het gezin of aan een familielid;
5° verminderde prestaties wegens gezondheidsredenen.
Wanneer het personeelslid een schorsing bekomt in toepassing van het derde lid, dan worden deze schorsingsperioden niet aangerekend op de maximumperiode van 60 maanden bedoeld in artikel 147, § 2, noch op de lopende periode van de vierdagenweek.
Wanneer het personeelslid, in toepassing van het tweede lid, niet tijdens een volledige maand het verlof voor vierdagenweek heeft genoten, dan wordt de premie bedoeld in paragraaf 6 van de wet vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal kalenderdagen van de periode van het verlof voor vierdagenweek en de noemer het aantal kalenderdagen van de maand is.
§ 6. Het personeelslid dat gebruik maakt van het recht op de vierdagenweek ontvangt 80 % van de wedde, vermeerderd met een premie van 70,14 euro per maand. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Wanneer 80% van de wedde niet volledig wordt betaald, dan wordt de premie bedoeld in het eerste lid prorata verminderd.
§ 7. Het personeelslid kan een einde stellen aan het stelsel van de vierdagenweek mits een opzeggingstermijn van drie maanden, behalve indien op verzoek van de betrokkene, de hiërarchische overste instemt met een kortere termijn.
§ 8. Voor de ambtenaar wordt de periode van afwezigheid als verlof beschouwd en met dienstactiviteit gelijkgesteld.
§ 9. Voor het contractuele administratieve personeelslid wordt de uitvoering van het contract opgeschort gedurende de afwezigheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2017-07-06/04, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Afdeling 2. [1 - Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar]1
----------
(1)
Art. 147/3. [1 § 1. De ambtenaar heeft het recht om halftijds te werken vanaf 50 jaar tot aan de datum van zijn al dan niet vervroegde opruststelling wanneer dit op de begindatum van dit verlof cumulatief voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° hij was voorafgaand actief in een zwaar beroep gedurende minstens vijf jaar in de voorafgaande tien jaar of gedurende minstens zeven jaar in de daaraan voorafgaande vijftien jaar;
2° dit zwaar beroep komt voor op de lijst van de beroepen waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat, opgemaakt in toepassing van artikel 8bis, § 1, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in artikel 4, § 3, tweede en derde lid van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector.
§ 2. De ambtenaar heeft het recht om halftijds te werken vanaf 55 jaar tot aan de datum van zijn al dan niet vervroegde opruststelling.
§ 3. De ambtenaar die houder is van een graad behorende tot rang 13 of tot een hogere rang mag geen aanspraak maken op het recht op het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.
Hij kan evenwel, mits de voorafgaande toestemming van de leidende ambtenaar, het recht genieten op het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de gevallen waarbij de goede werking van de dienst niet in het gedrang komt.
§ 4. De ambtenaar die wenst gebruik te maken van het recht op het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar dient een aanvraag in bij zijn hiërarchische overste minstens drie maanden voor de aanvang van de periode.
De aanvraag van het verlof bevat de wensen van de ambtenaar rond de dagen waarop hij in verlof is. Onder " halftijds werken " wordt een arbeidsregeling verstaan waarbij de ambtenaar in de loop van een maand de helft van de prestaties dient te verrichten die verbonden zijn aan een voltijdse tewerkstelling. De verdeling van de prestaties geschiedt in volledige of halve dagen.
De hiërarchische overste bepaalt de werkkalender. Hij kan voorstellen om het begin van het verlof uit te stellen met maximum vier maanden omwille van de noden van de dienst.
In functie van de noden van de dienst of op vraag van de ambtenaar kan de werkkalender door de hiërarchische overste worden aangepast. De ambtenaar wordt twee maanden op voorhand op de hoogte gebracht van deze aanpassing.
Een tijdelijke aanpassing van werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord.
§ 5. Tijdens de periode dat de ambtenaar in de halftijdse arbeidsregeling geen prestaties dient te verrichten mag hij geen beroepsbedrijvigheid uitoefenen. Onder beroepsbedrijvigheid moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is dat bedoeld wordt in artikel 23 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992.
§ 6. De periode van de halftijdse prestaties neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
Tijdens de periode van het halftijds werken kan de ambtenaar niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke redenen dan ook uit te oefenen. Hij kan evenmin aanspraak maken op een regeling voor deeltijdse loopbaanonderbreking.
§ 7. De ambtenaar die gebruik maakt van het recht op halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar ontvangt de helft van de wedde, alsook een maandelijkse premie van 295,95 euro.
Wanneer de helft van de wedde niet volledig wordt betaald, dan wordt de premie bedoeld in het eerste lid prorata verminderd.
§ 8. De ambtenaar kan afzien van de in § 7 bedoelde maandelijkse premie als de inning ervan de uitbetaling van een pensioen uitsluit. Hij richt daartoe een bij de post aangetekende brief aan de leidende ambtenaar.
§ 9. De ambtenaar kan een einde stellen aan de halftijdse arbeidsregeling vanaf 50 of 55 jaar mits een opzeggingstermijn van drie maanden, behalve indien op verzoek van de betrokkene, de hiërarchische overste instemt met een kortere termijn. In dit geval, kan de betrokkene geen nieuwe aanvraag meer indienen voor het stelsel van halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2017-07-06/04, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
HOOFDSTUK V. - Verloven van korte duur.
Afdeling 1. - Jaarlijks vakantieverlof.
Art.148. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof van 35 werkdagen. De ambtenaar geniet een bijkomend vakantieverlof van één werkdag na vijf dienstjaren; hetzij twee dagen na tien dienstjaren.
Art. 148/2.<ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar geniet bijkomend jaarlijks vakantieverlof op grond van zijn leeftijd. Zo heeft hij tussen de 60 en de [1 67 jaar]1 elk jaar recht op een bijkomende vakantiedag.
Aldus,
1. op 60 jaar, geniet de ambtenaar één werkdag bijkomende vakantie;
2. op 61 jaar, geniet de ambtenaar twee werkdagen bijkomende vakantie;
3. op 62 jaar, geniet de ambtenaar drie werkdagen bijkomende vakantie;
4. op 63 jaar, geniet de ambtenaar vier werkdagen bijkomende vakantie;
5. op 64 jaar, geniet de ambtenaar vijf werkdagen bijkomende vakantie;
[1 6. op 65 jaar, geniet de ambtenaar zes werkdagen bijkomende vakantie;
7. op 66 jaar, geniet de ambtenaar zeven werkdagen bijkomende vakantie.]1
----------
(1)<BESL 2022-05-19/12, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 148/3. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Het vakantieverlof wordt genomen naar keuze van de ambtenaar en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
De ambtenaar heeft recht op een vakantieverlof van minstens tien opeenvolgende werkdagen.
Art. 148/4. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar heeft het recht om, binnen een periode van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen om te zorgen voor een persoon die onder hetzelfde dak woont en die ziek is of die het slachtoffer is van een ongeval, zonder dat het belang van de dienst hiertegen kan worden ingeroepen.
Als persoon die onder hetzelfde dak woont dient te worden beschouwd : de echtgeno(o)t(e), de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, een bloed- of aanverwant van de ambtenaar, van de echtgeno(o)t(e) of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
De ambtenaar moet een doktersattest voorleggen om het volgende te bewijzen :
1. de ziekte of het ongeval;
2. de dringende noodzaak van de aanwezigheid van de ambtenaar.
Art. 148/5. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Als de ambtenaar de vier werkdagen bedoeld in artikel 148/4, eerste lid, of alle werkdagen bepaald in artikel 148, heeft opgenomen, heeft hij/zij recht op twee bijkomende werkdagen voor dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als in artikel 148/4.
Art. 148/6. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Het jaarlijks verlof wordt opgenomen in het kalenderjaar, volgens de voorwaarden die door de leidende ambtenaar zijn vastgelegd. (Om uitzonderlijke redenen waarover de leidende ambtenaar beslist, kan deze laatste evenwel een overdracht van maximaal 5 onbestede vakantiedagen naar het volgende kalenderjaar toestaan.)
Art. 148/7.<ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
[1 Bij het Instituut geldt]1 een standaardwerktijdregeling met onderscheid tussen stamtijden, glijtijden en bereikbaarheid van de dienst.
De aanwezigheid van de ambtenaar die onderworpen is aan het reglement betreffende de flexibele werktijd wordt 's morgens, 's middags en 's avonds geregistreerd. De gepresteerde uren in meer worden geregulariseerd op de glijtijden.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 68, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 148/8.<ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks verlof. Dit verlof wordt verminderd :
1. wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn/haar ambt neerlegt;
2. [1 wanneer de ambtenaar tijdens het jaar verloven heeft verkregen:
- [...]
- voor het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar;
- voor de vierdagenweek;
- [...]]1
Het op die manier berekend aantal dagen heeft altijd betrekking op een aantal halve of volledige dagen. Dit aantal wordt naar boven afgerond tot op een halve of volledige dag.
----------
(1)<BESL 2017-07-06/04, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Art. 148/9. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De in dit hoofdstuk bepaalde vakantiedagen worden opgeschort bij ziekte voorzover de geneeskundige controle mogelijk is.
Art. 148/10. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Het jaarlijkse vakantieverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Dit geldt eveneens voor de twee bijkomende dagen voorzien in artikel 148/5.
Afdeling 2. - Feestdagen.
Art.149.<BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
§ 1. De ambtenaar heeft verlof tijdens de wettelijke feestdagen, alsook op [1 8 mei]1 27 september, 2 en 15 november en 26 december.
§ 2. De in § 1 bedoelde verlofdagen die samenvallen met een zaterdag of een zondag, worden gecompenseerd door een verlof van 27 december tot en met 31 december.
§ 3. De ambtenaar die krachtens de arbeidstijdregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst, verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in § 1, verkrijgt vervangende verlofdagen die kunnen worden genomen onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.
§ 4. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
----------
(1)<BESL 2022-05-19/12, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 3. - Uitzonderlijk verlof.
Art. 149/2. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Uitzonderlijk verlof wordt toegekend binnen de perken zoals hierna bepaald :
1. verandering van standplaats opgelegd in het belang van de dienst : 2 werkdagen;
2. om deel uit te maken van de jury van het hof van assisen en dit tijdens de duur van de zitting.
Het verlof bedoeld in dit artikel wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Afdeling 4. - Verlof om familiale redenen.
Onderafdeling 1. - Omstandigheidsverlof.
Art.150.[1 § 1. "Voor de toepassing van dit artikel wordt gelijkgesteld met:
1° het huwelijk: het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door twee personen van hetzelfde of een ander geslacht die samenleven als koppel;
2° de partner van het personeelslid: persoon van hetzelfde of een ander geslacht met wie het personeelslid op hetzelfde adres als koppel samenleeft;
3° de echtgenoot/echtgenote van het personeelslid: persoon van hetzelfde of een ander geslacht met wie het personeelslid op hetzelfde adres als koppel samenleeft;
4° de vader/moeder: de persoon van hetzelfde of een ander geslacht getrouwd met de vader of de moeder of die met hem/haar op hetzelfde adres als koppel samenleeft.
§ 2. Het personeelslid krijgt binnen de perken zoals hierna bepaald verlof toegekend naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen:
1. Huwelijk van het personeelslid: 4 werkdagen
2. Huwelijk van een kind van het personeelslid of van een kind van de partner: 2 werkdagen
3. Huwelijk van een broer, van een zus, van een schoonbroer, van een schoonzus, van de vader, van de moeder, van de schoonvader, van de tweede echtgenoot van de moeder, van de schoonmoeder, van de tweede echtgenote van de vader, van het kleinkind van het personeelslid of van diens partner: 1 werkdag
4. Bevalling van de echtgenote van het personeelslid: [3 4]3 werkdagen
5. Overlijden van de partner van het personeelslid: [4 10]4 werkdagen
6. Overlijden van een bloed- of aanverwant (persoon met wie hij als koppel samenleeft) in de eerste graad van het personeelslid of van diens partner: 4 werkdagen. [4 In het geval dat de ouder in de eerste graad het kind is van het personeelslid, van de echtgeno(o)t(e) of van de persoon met wie het personeelslid samenleeft, worden de vier werkdagen opgetrokken tot tien werkdagen;]4
7. Overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad van het personeelslid of van diens partner, met wie het personeelslid onder hetzelfde dak woont: 2 werkdagen
8. Overlijden van een bloed- of aanverwant tot in de derde graad van het personeelslid of van diens partner, met wie het personeelslid niet onder hetzelfde dak woont: 1 werkdag
9. Overlijden van een van een opvangouder van het personeelslid, voor zover de plaatsing minstens twee onafgebroken jaren heeft geduurd: 4 werkdagen;
[2 10° de geboorte van een kleinkind, hetzij van de ambtenaar, hetzij van zijn/haar echtgenoot/echtgenote: 1 werkdag;]2
[2 11° de ontvangst van een kind jonger dan twee jaar geadopteerd door het kind, hetzij van de ambtenaar, hetzij van zijn/haar echtgenoot/echtgenote: 1 werkdag;]2
[4 12° de verhuizing van het personeelslid: 1 werkdag per 10 jaar.]4
§ 3. [5 Met uitzondering van het verlof voorzien in punt 4, dat kan worden opgenomen binnen een termijn van vier maanden na de gebeurtenis, en van het verlof voorzien in punt 12, dat kan worden opgenomen binnen een termijn van 3 dagen rond de gebeurtenis, moet dit omstandigheidsverlof worden opgenomen op het tijdstip van de gebeurtenis of, in de gevallen waarin het personeelslid meer dan een dag verlof krijgt toegekend en voor de resterende dagen na de verlofdag opgenomen op het tijdstip van de gebeurtenis, op een datum heel dicht erbij, binnen een tijdsbestek van 10 werkdagen, bij gebreke waarvan het gemotiveerd moet worden met een formeel bewijsstuk. Anders gaat het verloren.]5
Onder werkdagen wordt verstaan: de dagen gedurende welke het personeelslid moet werken krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is. Wanneer de dag van de gebeurtenis valt op een feestdag, een gewone inactiviteitsdag voor de voltijdse personeelsleden (zaterdag of zondag), een inactiviteitsdag voor een deeltijds personeelslid of om het even welke andere dag van opschorting (jaarlijkse vakantie, ziekte, ...) kan het personeelslid geen aanspraak maken op het uitstel van het omstandigheidsverlof, uitgezonderd wanneer het een gebeurtenis betreft die het personeelslid toelaat om een andere dag naar keuze afwezig te zijn.
Wanneer een personeelslid een dag omstandigheidsverlof wil genieten, moet de aanvraag steunen op een officieel document.
Als de gebeurtenis zich voordoet in de loop van een deeltijdse werkperiode, wordt het verlof prorata verminderd, met dien verstande dat een verlofdag overeenstemt met het aantal uren dat het personeelslid zou moeten presteren hebben op de dag waarop hij verlof geniet.
Dit verlof kan worden opgenomen per volledige dag of per halve dag, voor zover het niet onverenigbaar is met het belang van de dienst.
Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<BESL 2017-07-06/04, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
(2)<BESL 2019-05-09/19, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 08-07-2019>
(3)<BESL 2022-05-19/12, art. 8,L1,1°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(4)<BESL 2022-05-19/12, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(5)<BESL 2022-05-19/12, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Onderafdeling 2. - Verlof om dwingende redenen van familiale aard.
Art. 150/2.[1 Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan een statutair personeelslid verlof krijgen wegens:
1. ziekenhuisopname van een persoon die met het personeelslid onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met het personeelslid onder hetzelfde dak woont;
2. bijstand aan een persoon die bedlegerig is en die met het personeelslid onder hetzelfde dak woont, of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met het personeelslid onder hetzelfde dak woont, maar speciale zorgen nodig heeft omwille van zijn gezondheidstoestand;
3de kinderopvang voor een van zijn kinderen jonger dan 15 jaar;
4. de opvang van een gehandicapt kind zonder leeftijdslimiet.
Als het verlof om dwingende redenen van familiale aard wordt opgenomen in een deeltijdse werkperiode, wordt het verlof prorata ingekort, met dien verstande dat een verlofdag overeenstemt met het aantal uren dat het personeelslid zou moeten presteren hebben op de dag waarop hij verlof geniet. .
De aanvraag voor een verlof als bepaald in 3° en 4° moet één maand voor het begin van dit verlof ingediend worden, deze termijn kan beperkt worden in onderling overleg.
Dit verlof kan worden opgenomen per volledige dag of per halve dag, voor zover het niet onverenigbaar is met het belang van de dienst.]1
----------
(1)<BESL 2017-07-06/04, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Art. 150/3. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Dit verlof wordt niet bezoldigd. Voor het overige wordt het gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Onderafdeling 3. - Ouderschapsverlof.
Art. 150/4.[1 1 § . De ambtenaar in actieve dienst krijgt, bij de geboorte of de adoptie van zijn kind, ouderschapsverlof dat kan worden genomen:
- ofwel onder de vorm van voltijds verlof gedurende een periode van vier maanden; op vraag van de ambtenaar kan deze periode worden opgesplitst in maanden;
- ofwel, wanneer hij voltijds tewerkgesteld is, onder de vorm van een vermindering van de prestaties met de helft gedurende een periode van acht maanden; op vraag van de ambtenaar kan deze periode worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud van dit cijfer.
De ambtenaar heeft de mogelijkheid om bij het uitoefenen van zijn recht op ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten voorzien in paragraaf 1. Bij een wijziging van de opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand voltijds verlof gelijk is aan twee maanden verminderde prestaties met de helft.
§ 2. De ambtenaar heeft recht op ouderschapsverlof:
- wegens de geboorte van zijn kind, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt;
- wegens de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin, in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt.
Wanneer het kind getroffen is door een fysieke of mentale ongeschiktheid of door een aandoening die tot gevolg heeft dat een verhoogde kinderbijslag werd toegekend krachtens de regelgeving met betrekking tot de gezinsbijslagen die van toepassing zijn voor hem, is er geen leeftijdsgrens.
Op het einde van het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht om zijn functie terug te krijgen of, in geval van onmogelijkheid, een gelijkwaardige of gelijksoortige job.]1
----------
(1)<BESL 2023-06-15/13, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 09-09-2023>
Art. 150/4bis.[1 De ambtenaar kan een aangepast werkrooster aanvragen voor de periode van zes maanden die volgt op het einde van het ouderschapsverlof.
De aanpassing van het werkrooster dient rekening te houden met de behoeften van de dienst en die van de ambtenaar om een betere combinatie tussen werk- en gezinsleven mogelijk te maken.
De ambtenaar bezorgt hiertoe ten laatste drie weken voor het einde van de lopende periode van ouderschapsverlof een schriftelijke aanvraag aan de administrateur-generaal.
Deze beoordeelt deze aanvraag en geeft er schriftelijk gevolg aan ten laatste één week voor het einde van het lopende ouderschapsverlof.]1
----------
(1)<BESL 2023-06-15/13, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 09-09-2023>
Art. 150/5. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Dit ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Onderafdeling 4. - Opvangverlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
Art. 150/6. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kindertoeslagen voor de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslagen ten voordele van de zelfstandigen.
Art. 150/7. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Het opvangverlof met het oog op adoptie en pleegvoogdij wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Onderafdeling 5. [1 - Geboorteverlof]1
----------
(1)
Art.150/8... [1 Het personeelslid bekomt, binnen de hierna gestelde perken, geboorteverlof van 15 werkdagen naar aanleiding van de bevalling van zijn echtgenote of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft. Deze 15 werkdagen worden opgetrokken tot 20 werkdagen voor de geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2023.
Dit geboorteverlof kan naar keuze van het personeelslid worden opgenomen binnen vier maanden na de bevallingsdatum. In afwijking hiervan kan, naar keuze van het personeelslid, binnen een termijn van 4 maanden vanaf de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van deze onderafdeling, worden genomen voor geboorten die hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2021 en genoemde datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad.
In geval van geboorte van een tweeling of een meerling wordt het recht op geboorteverlof slechts één maal erkend.
De aanvraag moet steunen op een officieel document. Als de gebeurtenis zich voordoet in de loop van een deeltijdse werkperiode, wordt het verlof prorata verminderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2022-05-19/12, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 150/9. [1 Dit verlof kan worden opgenomen per volledige dag of per halve dag. Dit verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
In afwijking van de vorige paragraaf worden de krachtens een arbeidsovereenkomst aangeworven personeelsleden die dit verlof opnemen, vergoed overeenkomstig artikel 30 § 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2022-05-19/12, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 150/10. [1 Dit verlof kan gecombineerd worden met het omstandigheidsverlof voor de bevalling van de echtgenote, bedoeld in artikel 150, § 2, 4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2022-05-19/12, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Afdeling 5. [1 - Moederschapsbescherming]1
----------
(1)
Art.151.[1 Het moederschapsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 op wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<BESL 2022-05-19/12, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 151/2.[1 § 1 Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken die vallen voor de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan :
1° het jaarlijks vakantieverlof ;
2° de dagen bedoeld in artikel 149;
3° de dagen bedoeld in de artikelen 148/4, 148/5, 150 een 152/6;
4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
5° de afwezigheden wegens ziekte;
6° de volledige werkverwijdering bedoeld in artikel 151/5.
§ 2. Dagen van postnataal rustverlof worden gelijkgesteld met een dienstactiviteit.]1
----------
(1)<BESL 2022-05-19/12, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 151/3.[1 Zwangere of borstvoedende personeelsleden mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop 38 uren per week.]1
----------
(1)<BESL 2022-05-19/12, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 151/4.[1 Het personeelslid dat met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<BESL 2022-05-19/12, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 151/5.[1 § 1. Als, op de datum van de bevalling, de moeder van het kind overlijdt of in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind op eigen verzoek een vaderschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. Hetzelfde geldt in geval van overlijden of van heropname in het ziekenhuis van de moeder van het kind tussen de datum van de bevalling en die van het einde van het moederschapsverlof.
§ 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had. Het personeelslid dat de vader van het kind is of de persoon met wie de moeder samenleeft op het moment van de geboorte van het kind en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof. Een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder wordt zo spoedig mogelijk voorgelegd.
§ 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan het personeelslid dat de vader van het kind is of de persoon met wie de moeder samenleeft op het moment van de geboorte van het kind een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof genieten onder de volgende voorwaarden:
1° de pasgeborene moet het ziekenhuis hebben verlaten;
2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
Het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof kan niet aanvangen vóór de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en wordt beëindigd op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het moederschapsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.
Het personeelslid dat de vader van het kind is of de persoon met wie de moeder samenleeft op het moment van de geboorte van het kind en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis heeft verlaten.
§ 4. Het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het kan niet gecumuleerd worden met het omstandigheidsverlof bedoeld in artikel 150, § 2, 4, en met het geboorteverlof voorzien in onderafdeling 5 van afdeling 4.]1
----------
(1)<BESL 2022-05-19/12, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 151/6.[1 Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van het vrouwelijke personeelslid de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt het vrouwelijke personeelslid aan de overheid waaronder zij ressorteert :
1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;
2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.]1
----------
(1)<BESL 2022-05-19/12, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 151/7.[1 § 1. Het personeelslid heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke het personeelslid recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd.
§ 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. Het personeelslid dat tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. Het personeelslid dat tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als het personeelslid recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
Het personeelslid dient met haar hiërarchische meerdere overeen te komen op welk(e) tijdstip(pen) van de dag zij de borstvoedingspauzes kan nemen. Het personeelslid dat de borstvoedingspauzes wenst te genieten, brengt haar hiërarchische meerdere van ten minste rang 13 hiervan schriftelijk twee weken op voorhand op de hoogte, tenzij deze op verzoek van het betrokken personeelslid een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van het personeelslid geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, "O.N.E." of "Dienst für Kind und Familie") of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt het personeelslid de bevoegde overheid elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan.]1
----------
(1)<BESL 2022-05-19/12, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2022>
Art. 151/8.
<Opgeheven bij BESL 2019-02-21/23, art. 69, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Afdeling 6. - Verlof wegens ziekte of humanitaire reden.
Art.152. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De vrouwelijke ambtenaar kan dienstvrijstelling krijgen om naar prenatale medische onderzoeken te gaan die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden.
De aanvraag moet met een doktersattest worden gestaafd.
Art. 152/2. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar krijgt verlof naar aanleiding van het geven van :
1. bloed : één dag;
2. bloedplasma : een halve dag;
3. bloedplaatjes : één dag.
Dit verlof kan op de dag zelf of de dag nadien worden genomen. Per jaar kunnen maximaal vier werkdagen worden opgespaard.
De ambtenaar moet een bewijs kunnen voorleggen van het geven van bloed, plasma, of bloedplaatjes.
Art. 152/3. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar verkrijgt een verlof voor het afstaan van beenmerg, organen of weefsels.
Dit verlof wordt toegestaan voor een periode die met de duur van de hospitalisatie en van de herstelperiode overeenkomt. Met de duur van de voorafgaande geneeskundige onderzoeken kan eveneens rekening worden gehouden.
De aanvraag moet met een doktersattest worden gestaafd.
Art. 152/4.<ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Wanneer de echtgeno(o)t(e) of de persoon met wie de ambtenaar samenleeft of een lid van het gezin, dat onder hetzelfde dak woont als de ambtenaar, wordt getroffen door een ziekte waarvan de ernst en de besmettelijkheid door de arts zijn vastgesteld, moet deze arts met de hoofdarts [1 van Medex]1, waaronder de ambtenaar ressorteert, contact opnemen, teneinde in onderlinge overeenstemming de meest geschikte preventieve maatregelen te bepalen met inbegrip van chimioprophylaxie en eventueel verlof.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 70, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 152/5. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar krijgt verlof naar aanleiding van :
1. het volgen van lessen aan de school bij het korps van de Civiele Bescherming;
2. het verrichten van prestaties als vrijwillige dienstnemer bij dit korps in vredestijd.
Art. 152/6. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Voorzover het niet onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de ambtenaar verlof krijgen van maximaal vijf werkdagen per jaar om mindervaliden en zieken te vergezellen of om andere humanitaire diensten te verrichten tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of in het buitenland.
Deze reizen of verblijven worden georganiseerd door een openbare instelling of een vereniging waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor mindervaliden, zieken of humanitaire acties op zich te nemen. De instelling of vereniging moet erkend zijn door de Belgische Staat of een van haar gefedereerde entiteiten.
De verlofaanvraag moet worden gestaafd met een attest waarbij de vereniging of instelling verklaart dat de reis of het verblijf onder haar verantwoordelijkheid valt.
Art. 152/7. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Het verlof om medische of humanitaire redenen wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
HOOFDSTUK Vbis. [1 - Het verlof voor detachering van een nationale deskundige bij de Europese Commissie]1
----------
(1)
Art. 152bis. [1 De ambtenaar kan verlof bekomen om een betrekking van Gedetacheerd nationaal deskundige (GND) uit te oefenen bij de Europese Commissie in het kader van een aanstelling krachtens de beslissing van 12 november 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen die gedetacheerd zijn bij de diensten van de Commissie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2019-05-09/18, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art. 152ter. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de statutaire ambtenaren in de administratieve stand dienstactiviteit geplaatst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2019-05-09/18, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art. 152quater. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt voor de personeelsleden die bij arbeidsovereenkomst in dienst werden genomen, de uitvoering van hun overeenkomst opgeschort.
De toegekende periodes van verlof om een betrekking van Gedetacheerd nationaal deskundige uit te oefenen bij de Europese Commissie, vormen niettemin periodes van administratieve dienst die gelijkgesteld kunnen worden met het oog op een weddeverhoging.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2019-05-09/18, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art. 152quinquies. [1 § 1. Het verlof is bezoldigd en de wedde van de ambtenaar blijft ten laste van het Institut.
De voordelen verbonden aan de wedde of aan de hoedanigheid van personeelslid van het Institut, inzonderheid de maaltijdcheques, het MIVB-MTB-abonnement en de individuele of collectieve voordelen van de sociale dienst, blijven verworven tijdens de duur van het verlof.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2019-05-09/18, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art. 152sexies. [1 Dit verlof is beperkt tot maximum vier jaar voor de volledige loopbaan van het gedetacheerde personeelslid, in periodes van minimaal 6 maanden tot maximaal twee jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2019-05-09/18, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Hoofdstuk Vter. [1 - Verlof voor intra-institutionele mobiliteit]1
----------
(1)
Art.152septies. [1 § 1. De ambtenaar die zijn functie verlaat in het kader van intra-institutionele mobiliteit, geniet verlof voor intra-institutionele mobiliteit gedurende maximaal zes maanden vanaf de datum van zijn indiensttreding bij de ontvangende instelling in de zin van besluit 2024/105 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie houdende regeling van de mobiliteit in de Franse Gemeenschapscommissie en haar instelling van openbaar nut - Bruxelles Formation.
§ 2. De maximale duur van dat verlof is zes maanden. Als de ambtenaar niet binnen deze periode weer aan het werk gaat bij de instelling die hem verlof voor intra-institutionele mobiliteit heeft toegekend, wordt de overplaatsing definitief.
§ 3. Dit verlof wordt niet bezoldigd en wordt bij terugkeer uit dit verlof gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2024-06-20/23, art. 31, 022; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
HOOFDSTUK VI. - Verloven om politieke redenen.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.153. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de ambtenaren in de administratieve stand dienstactiviteit geplaatst. Het verlof toegekend krachtens de hierna vermelde bepalingen wordt echter niet bezoldigd.
Art. 153/2. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en tenzij anders bepaald, wordt voor het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen de uitvoering van hun overeenkomst opgeschort.
De toegekende periodes van verlof om politieke redenen vormen niettemin periodes van administratieve dienst die gelijkgesteld kunnen worden met het oog een weddeverhoging.
Art. 153/3. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De toepassing van deze bepalingen gebeurt met inachtneming van de onverzoenbaarheden en verboden die op de personeelsleden van toepassing zijn.
Afdeling 2. - Verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.
Art.154. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar kan een verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor de wetgevende, regionale, provinciale, gemeentelijke of Europese verkiezingen.
Dit verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan hij deelneemt.
Afdeling 3. - Verlof om een functie uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.
Art.155. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren.
Art. 155/2. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar kan verlof krijgen om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.
De voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de leidende ambtenaar.
De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.
Met het akkoord van de functioneel bevoegde minister kent het lid van het College belast met het Openbaar Ambt het verlof toe.
Art. 155/3. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De beslissing vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een ambt zal uitoefenen.
Art. 155/4. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De Minister kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits hij een opzeggingstermijn van één maand respecteert.
Afdeling 4. - Verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet.
Art.156. <BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen op het kabinet van een Minister of een Staatssecretaris of ermee gelijkgesteld :
1) van de federale Regering;
2) van de Regering van een Gemeenschap of Gewest;
3) van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
De aanstelling vindt plaats na akkoord van het Beheerscomité.
Op het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in een kabinet, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.
Afdeling 5. - Verlof om een politiek mandaat uit te oefenen.
Art.157.<BESL 2004-06-03/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De personeelsleden [1 van het Instituut]1 hebben recht op politiek verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of van een functie die daarmee gelijkgesteld kan worden.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 71, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 157/2. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Onder politiek verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of een functie die daarmee kan worden gelijkgesteld, dient te worden begrepen :
1. hetzij een vrijstelling van dienst die geen enkele invloed heeft op de administratieve en geldelijke situatie van de personeelsleden;
2. hetzij een facultatief politiek verlof toegekend op vraag van de personeelsleden;
3. hetzij een van ambtswege politiek verlof dat het personeelslid niet kan weigeren.
Art. 157/3. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar krijgt op zijn aanvraag vrijstelling van dienst, ten belope van :
1. een halve dag per maand, voor de uitoefening van een mandaat van gemeenteraadslid, burgemeester, schepen of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter inbegrepen, in een gemeente tot 10 000 inwoners;
2. één dag per maand, voor de uitoefening van een mandaat van :
a) gemeenteraadslid of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10 001 inwoners of meer;
b) burgemeester, schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10 001 tot 30 000 inwoners;
c) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 30 001 tot 50 000 inwoners;
d) provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie.
Art. 157/4. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De vrijstelling van dienst bepaald in artikel 157/3, wordt naar keuze van de ambtenaar genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van een maand naar een andere worden overgedragen.
Art. 157/5. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar kan op zijn aanvraag, behalve de vrijstelling van dienst bepaald in artikel 157/3, een facultatief politiek verlof krijgen, ten belope van :
1. één of twee dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn, in een gemeente tot 10 000 inwoners;
2. één tot drie dagen per maand, voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 10 001 tot 30 000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10 001 tot 50 000 inwoners;
c) lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10 001 tot 20 000 inwoners.
. één tot vijf dagen per maand, voor de uitoefening van een mandaat van lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van meer dan 20 000 inwoners;
4. een kwart van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 30 001 tot 50 000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 50 001 tot 80 000 inwoners.
5. de helft van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 50 001 tot 80 000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 80 001 tot 130 000 inwoners.
Art. 157/6. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar is in politiek verlof van ambtswege, ten belope van :
1. twee dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 20 001 tot 30 000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 20 001 tot 50 000 inwoners.
2. een kwart van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 30 001 tot 50 000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 50 001 tot 80 000 inwoners.
3. de helft van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 50 001 tot 80 000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 80 001 tot 130 000 inwoners.
4. een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente met meer dan 80 000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente met meer dan 130 000 inwoners;
c) lid van de bestendige deputatie van een provincieraad.
Art. 157/7. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De personeelsleden zijn in politiek verlof van ambtswege, ten belope van een voltijds ambt, voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
- lid van één der Wetgevende Kamers of van de federale Regering;
- lid van een Gemeenschaps- of Gewestraad;
- lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering;
- lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.
Art. 157/8. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.
Art. 157/9. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Voor de toepassing van de artikelen 156/3, 156/5 en 156/6, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de Nieuwe Gemeentewet.
Art. 157/10. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.
Art. 157/11. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.
De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.
Art. 157/12. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.
Voor de personeelsleden die zijn aangeworven met een arbeidscontract, vormen de periodes die gedekt zijn door een facultatief politiek verlof of door een van ambtswege politiek verlof periodes van opschorting van dienst die moeten worden beschouwd als diensten die in aanmerking komen voor de weddeverhoging.
Art. 157/13. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens de welke het mandaat een einde neemt.
Vanaf dat ogenblik, herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen in overeenstemming met de bepalingen die voor hem van toepassing zijn inzake reaffectatie en mobiliteit.
Art. 157/14. <ingevoegd bij BESL 2004-06-03/39, art. 2; Inwerkingtreding : 2003-01-01>
De ambtenaar mag na zijn wederopneming zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen.
DEEL XVII. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging.
Art.158.Een ambtenaar [1 van het Instituut]1 kan zijn hoedanigheid van ambtenaar niet verliezen voor de normale leeftijd van de inrustestelling, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 72, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.159.Ambtshalve en zonder opzegging wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van ambtenaar [1 van het Instituut voor]1 :
1° de ambtenaar van wie vastgesteld wordt dat zijn benoeming onregelmatig gebeurd is binnen de termijn vastgesteld vor het indienen van een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State; deze termijn geldt niet in geval van arglist of bedrog van de ambtenaar;
2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvereisten, die de burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, die niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten of wiens lichamelijke ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;
3° onverminderd de georganiseerde werkonderbreking, de ambtenaar die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft;
4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
5° bij ontslag van ambtswege;
6° bij afzetting.
Onder dezelfde voorwaarden wordt eveneens een einde gemaakt aan de stage.
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 73, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.160. Tot ambtsneerlegging geven aanleiding :
1° het vrijwillig ontslag, in dit geval mag de ambtenaar slechts na behoorlijke machtiging en na een opzeggingstermijn van ten minste acht dagen, zijn dienst verlaten;
2° de inrustestelling;
3° de beroepsongeschiktheid die definitief vastgesteld is door de overheid bevoegd om te benoemen.
De bepaling onder 1° geldt mede voor de stagiairs.
Art.161. § 1. De Directieraad kan een ambtenaar slechts beroepsongeschikt verklaren nadat de betrokken ambtenaar twee opeenvolgende malen de in artikel 81 bedoelde meest negatieve evaluatie heeft gekregen.
§ 2. Voor de ambtenaar over wie een definitief voorstel tot verklaring van beroepsongeschiktheid geformuleerd is, staat een beroep open bij de raad van beroep zoals bedoeld in artikel 117.
De ambtenaar stelt zijn beroep in binnen vijftien dagen nadat hij kennis gekregen heeft van het definitief voorstel tot verklaring van arbeidsongeschiktheid.
Art.162.
<Opgeheven bij BESL 2019-02-21/23, art. 74, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.163. Het Lid van het College bevoegd voor Openbaar Ambt is belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlagen.
Art. N1. Bijlage 1. Evaluatieverslag.
Art. 1N1. I. IDENTIFICATIE.
Naam :
Voornaam :
Graad :
Bestuur of dienst :
Datum van indienstneming :
Verkregen bevorderingen en uitgeoefende ambten :
Benoemingsdatum :
(Vroegere evaluaties (met vermelding van de evaluerende ambtenaren en de perioden waarop deze evaluaties slaan)).
Art. 2N1. II. OMSCHRIJVING VAN DE ACTIVITEITEN.
1. Aan de ambtenaar opgelegde taken (korte beschrijving met verwijzing naar de omschrijving van het ambt).
2. Staat van de realisaties voor de betrokken periode.
3. Vergelijking tussen de gestelde doelstellingen en de bereikte resultaten.
- Uiteenzetting van de doelstellingen en moeilijkheidsgraad;
- Bereikte resultaten en breikte niveau.
4. Analyse van het niveau van de resultaten.
In aanmerking komende criteria :
- Opleiding.
Bezit betrokkene de geschikte opleiding voor zijn werk?!
Zo niet, wat ontbreekt hem?!
Is hij bereid om zijn vorming te vervolmaken?!
- Ervaring.
Heeft betrokkene de nodige ervaring voor zijn werk?!
Zo niet, zijn er voorstellen om hem/haar deze ervaring te doen verkrijgen?!
- Persoonlijke kwaliteiten, bekeken in functie van de beroepsactiviteit.
- begripsvermogen;
- strategisch vermogen;
- kennis van de eigen werkomgeving;
- beschikbaarheid;
- synthetisch denkvermogen;
- rendement op zowel kwalitatief als kwantitatief vlak;
- zorg voor details;
- bekwaamheid om bepaalde zaken aan iemand anders over te dragen;
- leidingsvermogen;
- aanpassingsvermogen;
- naleving van de doelstellingen (inhoud + streefdatum);
- naleving van de regels;
- creativiteit;
- zijn voor initiatief;
- werkwijze;
- doorzettingsvermogen;
- stiptheid;
- houding;
- onthaal;
- communicatie (intern en extern);
- gastvrijheid;
- openheid;
- wederzijdse bijstand;
- rondborstigheid;
- betrekkingen met de hiërarchische meerderen;
- respect voor de anderen;
- motivering;
- kritische ingesteldheid;
- beleefdheid, takt;
- ....
Bijzondere punten.
Werd betrokkene in de afgelopen periode met bijzondere of onverwachte situaties geconfronteerd?!
- In het kader van zijn beroep;
- Omstandigheden buiten de dienst. Antwoorden met ja of neen, zonder de feiten te beschrijven.
5. Sterke en zwakke punten.
Voor welke aspecten of werkgebieden haalt betrokkene de beste resultaten?!
Voor welke aspecten of werkgebieden komen er leemten aan de dag?!
6. Opleidingen gevolgd gedurende de afgelopen periode.
Aan welke vormingsactiviteiten heeft betrokkene deelgenomen of gevraagd om deel te nemen gedurende de afgelopen evaluatieperiode en welke zijn de resultaten hiervan zowel voor betrokkene als voor de dienst?!
Art. 3N1. III. WAARDERINGEN.
1. Kwaliteit van het gepresteerde werk (kwaliteit, zorg, juistheid, nauwkeurigheid en afwerkingsgraad) afgezien van het kwantitatief aspect.
2. Hoeveelheid werk (omvang van het werk dat binnen een bepaalde tijd gepresteerd wordt).
3. Multifunctioneel aspect : bekwaamheid om verschillende taken uit te voeren.
4. Aanpassingsvermogen : reacties op de druk die ontstaat uit bijzondere omstandigheden of uit een verandering in de werkomgeving.
5. Creativiteit, zin voor initiatief : vindingrijkheid, bevordering van nieuwe ideeën en situationeel beheersvermogen.
6. Teamgeest en sociabiliteit : werk in groepsverband met het oog op het bereiken van een gezamenlijke doelstelling - eigen bijdrage tot het gezellig blijven van de werksfeer.
7. Solidariteit : bekwaamheid om zijn collega's te helpen.
Voor elke ambtenaar die met de leiding van een team belast zou kunnen worden.
8. Bekwaamheid om een project tot een goed einde te brengen.
9. Bekwaamheid om een team te beheren.
Globale waardering : Positief.
Middelmatig.
Negatief.
Art. 4N1. IV. VOORUITZICHTEN.
1. Zou betrokkene in een andere dienst of in een ander ambt produktiever zijn?!
2. Doelstellingen voor de toekomst.
3. In welke werkgebieden zou een opleiding nuttig kunnen zijn om de in punt 2 beschreven doelstellingen te bereiken?!
4. Alleen voor de ambtenaren van niveau 1 :
is de ambtenaar bekwaam om functies van een hogere rang bij mandaat uit te oefenen?!
Art. 5N1. V. ANALYSE VAN DE RESULTATEN.
Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de oorzaken die aan betrokkene toe te schrijven zijn en die welke met hem niets te maken hebben : het hoog of te laag niveau van een realisatie kan verschillende oorzaken hebben : uitzonderlijke toename of onverwachte vermindering van de werklast, gebrek aan wil of, integendeel, wil om te slagen; gebrek aan kennis vanwege betrokkene of gebrek aan middelen, werkregeling, beroepsactiviteit die buiten de dienst wettelijk uitgeoefend wordt, enz.
Art. N2. Bijlage 2. De volgende diploma's of getuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie naargelang van de niveaus :
Art. 1N2. NIVEAU 1 :
a) wettelijke diploma's der academische graden van licenciaat, doctor, apotheker, ingenieur of geaggregeerde;
b) de andere diploma's van licenciaat, doctor, apotheker, ingenieur of geaggregeerde, uitgereikt overeenkomstig de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs, door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, of door de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen, indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat, zelfs als een gedeelte van die studies niet in een van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht;
c) diploma's van licenciaat in de handelswetenschappen, met of zonder bijkomende kwalificatie, van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen, van handelsingenieur, van licenciaat in de bestuurswetenschappen, van licenciaat-vertaler, van licenciaat-tolk, van licenciaat in de nautische wetenschappen, van industrieel ingenieur of van architekt, uitgereikt overeenkomstig dezelfde wet door een door de Staat of door een der Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs van het lange type of door een door de Staat of door een der Gemeenschappen ingestelde examencommissie;
d) getuigschrift uitgereikt aan degenen die met vrucht de studies aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling " Alle Wapens " van de Koninklijke Militaire School hebben voleindigd en die krachtens dezelfde wet gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licenciaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie.
Art. 2N2. NIVEAU 1 (overgangsmaatregelen) :
a) diploma van licenciaat in de politieke wetenschappen, de sociale wetenschappen, de bestuurswetenschappen en de handelswetenschappen ter bekroning van studies die vóór 1 oktober 1943 werden aangevangen en die ten minste een cyclus van drie jaar hebben omvat;
b) diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of licenciaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat;
c) diploma van licenciaat in de handelswetenschappen, met of zonder bijkomende kwalificatie, van handelsingenieur, van geaggregeerde voor het hoger secundiair onderwijs in de handelswetenschappen, van licenciaat-vertaler of van licenciaat-tolk, uitgereikt overeenkomstig de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs, door inrichtingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie;
d) diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door de afdeling bestuurswetenschappen van het " Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans " te Brussel of door het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene of door het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen.
Art. 3N2. NIVEAU 2+ :
a) getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus;
b) diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen;
c) diploma van mijnmeter;
d) diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een der Gemeenschappen;
e) kandidaatsdiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, overeenkomstig de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een der Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een der Gemeenschappen ingestelde examencommissies;
f) diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad;
g) diploma van de afdeling ingedeeld in het economisch hoger of het sociaal hoger onderwijs van het korte type of voor sociale promotie, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een der Gemeenschappen;
h) getuigschrift ten bewijze van het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling " Alle Wapens " van de Koninklijke Militaire School;
i) diploma van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3de, 2de of 1ste graad uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een der Gemeenschappen.
Art. 4N2. NIVEAU 2+ (overgangsmaatregelen) :
a) diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen;
b) kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A5;
c) diploma van burgerlijk conducteur, uitgereikt door een Belgische universiteit;
d) diploma van burgerlijk ingenieur uitgereikt door een Belgische universiteit;
e) diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, van lager onderwijzer, lagere onderwijzeres of bewaarschoolonderwijzeres;
f) diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen der diploma's van landbouwkundig ingenieur, van boerderijbouwkundig ingenieur, van ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936;
g) diploma uitgereikt door een inrichting voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van gereringswege samengestelde examencommissie;
h) diploma uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in een van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An of door een van regeringswege samengestelde examencommissie;
i) diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden, door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die, bij de toelating, een diploma eist van volledige hogere secundiaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2, uitgereikt door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma eist van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen.
Art. 5N2. NIVEAU 2 :
a) gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat of van een der Gemeenschappen voor het secundair onderwijs uitgereikt getuigschrift van hoger secundair onderwijs;
b) gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat of van een der Gemeenschappen voor het secundair onderwijs uitgereikt bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs;
c) diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949;
d) brevet van verpleeg- of ziekenhuisassistent(e) of van verpleger of verpleegster uitgereikt, hetzij door een door de Staat in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een der Gemeenschappen ingestelde examencommissie;
e) einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift uitgereikt na het volgen, met vrucht, van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een der Gemeenschappen;
f) getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus;
g) diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een der Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden.
Art. 6N2. NIVEAU 2 (overgangsmaatregelen) :
a) getuigschrift uitgereikt na een van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12 van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden voor 8 juni 1964;
b) gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs afgeleverd diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs;
c) erkend diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling);
d) diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht;
e) gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school, uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examenscommissie van de Staat;
f) diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroegere categorieën A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/C2 - uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van een technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat;
g) gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van de hogere secundaire technische scholen en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan;
h) einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat;
i) brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in een van de categorieën A4, C3, C2, C5;
j) diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat;
k) einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat, en die bij de toelating een diploma eist van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmee gelijkgesteld toelatingsexamen.
Art. 7N2. NIVEAU 3 :
a) gehomologeerd getuigschrift van lagere secundaire studies of gelijkwaardig getuigschrift uitgereikt door een van regeringswege samengestelde examencommissie;
b) diploma waaruit blijkt dat het eerste technisch examen voor het verkrijgen van de titel van meetkundig schatter van onroerende goederen met vrucht werd afgelegd;
c) getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de lagere secundaire cyclus;
d) diploma, getuigschrift of attest uitgereikt na het volgen, met vrucht, van het derde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een der Gemeenschappen;
e) diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een lagere secundaire technische leergang van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden;
Komen eveneens in aanmerking bij overgangsmaatregel :
a) studiegetuigschrift waaruit blijkt dat de eerste twee jaren lagere normaalstudies aangevat onder de regeling van kracht op 31 augustus 1957, met vrucht, werden gevolgd;
b) diploma of studiegetuigschrift waaruit blijkt dat het derde jaar van het middelbaar onderwijs met vrucht gevolgd en beëindigd werd voor het schooljaar 1965-1966 in een door de Staat opgerichte, gesubsidieerde of erkende inrichting van middelbaar onderwijs;
c) diploma, getuigschrift of attest waaruit blijkt dat het derde jaar in een technische school of in een technische afdeling toegevoegd of aan een middelbare school, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in een van de hiernavolgende categorieën : A3, A6/A3, A6/C1/A3, A7/A3, A3A, C1, C5/C1, C2Aa, met vrucht werd gevolgd;
d) getuigschrift van de lagere secundaire beroepsschool uitgereikt, met vrucht, door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat;
e) brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de lagere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in een van de categorieën A4, C3, C2, C5;
f) diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.
De ambtenaren van het niveau 4 worden vrijgesteld van de voorwaarde inzake diploma- en studievereiste voor de deelneming aan de vergelijkende wervingsexamens van het niveau 3.
Art. 8N2. NIVEAU 4 :
Geen enkele vereiste van diploma of studiegetuigschrift wordt gesteld.
Aangenomen worden eveneens de in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met een van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften.
Art. N3.[1 Bijlage 3.
Lijst met beroepscertiferingen die in aanmerking komen voor de toelating tot rang 20 (bestuursassistent en technisch assistent) van niveau 2 bij het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding
1. "Certificat d'apprentissage" uitgereikt door het IFAPME of de SFPME
2. "Diplôme de chef d'entreprise" uitgereikt door het IFAPME of de SFPME
3. "Diplôme de coordination et d'encadrement" uitgereikt door het IFAPME of de SFPME
4. "Certificat de Connaissances de Gestion de base" uitgereikt door het IFAPME of de SFPME
5. "Certificat de compétences acquises en formation" ("CeCAF") uitgereikt door een openbare opleidingsoperator (Bruxelles Formation, het IFAPME, Forem of de SFPME)
6. "Titre de Compétence" uitgereikt door het "Consortium de Validation des Compétences"
Lijst met beroepscertiferingen die in aanmerking komen voor de toelating tot rang 26 (administratief gegradueerde en technisch gegradueerde) van niveau 2+ bij het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding
1. "Certificat d'apprentissage" uitgereikt door het IFAPME of de SFPME, minstens "Niveau 5 CFC/CEC"
2. "Diplôme de chef d'entreprise" uitgereikt door het IFAPME of de SFPME, minstens "Niveau 5 CFC/CEC" of waarvoor de toegangsvoorwaarde een GHSO is
3. "Diplôme de coordination et d'encadrement" uitgereikt door het IFAPME of de SFPME, minstens "Niveau 5 CFC/CEC" of waarvoor de toegangsvoorwaarde een GHSO is
4. "Certificat de compétences acquises en formation" ("CeCAF") uitgereikt door een openbare opleidingsoperator (Bruxelles Formation, het IFAPME, Forem of de SFPME), minstens "Niveau 5 CFC/CEC"
5. "Titre de Compétence" uitgereikt door het "Consortium de Validation des Compétences", minstens "Niveau 5 CFC/CEC]1
----------
(1)<BESL 2019-02-21/23, art. 76, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 1N3. I. Voor het " Institut bruxellois francophone pour la formation professionnelle " :
* voor het ambt van adviseur.
Ten minste 5 jaar nuttige ervaring hebben op het stuk van vorming, sociaal-professionele inschakeling of onderwijs, en een diploma bezitten dat toegang verleent tot werving voor de ambten van niveau 1 zoals opgenomen in bijlage 2 bij voornoemd besluit.
* voor het ambt van bestuurssecretaris.
Ten minste 2 jaar nuttige ervaring hebben,
en een diploma bezitten dat toegang verleent tot werving voor de ambten van niveau 1 zoals opgenomen in bijlage 2 bij voornoemd besluit.
* voor het ambt van maatschappelijk assistent.
Ten minste 3 jaar nuttige ervaring hebben,
en een diploma bezitten van maatschappelijk assistent of van gegradueerde in arbeidswetenschappen.
* voor het ambt van vertaler.
Ten minste 3 jaar nuttige ervaring hebben,
en een diploma bezitten van licenciaat-vertaler of gegradueerde vertaler.
* voor het ambt van directiesecretaresse.
Ten minste 3 jaar nuttige ervaring hebben op het stuk van directiesecretariaat en gebruik van tekstverwerker,
en een diploma bezitten dat toegang verleent tot werving voor niveau 2 of 2+ zoals opgenomen in bijlage 2 bij voornoemd besluit,
* voor het ambt van onderbureauchef.
Ten minste 2 jaar nuttige ervaring hebben op he stuk van administratief of boekhouding beheer,
en een diploma bezitten dat toegang verleent tot werving voor de ambten van niveau 2 zoals opgenomen in bijlage 2 bij voornoemd besluit.
* voor het ambt van adjunct-werkopzichter.
Ten minste 2 jaar nuttige ervaring hebben,
en een diploma bezitten dat toegang verleend tot werving voor de ambten van niveau 2 zoals opgenomen in bijlage 2 bij voornoemd besluit.
* voor het ambt van bestuurschef.
Ten minste 3 jaar nuttige ervaring hebben op het stuk van administratief beheer,
en een diploma bezitten dat toegang verleent tot werving voor de ambten van niveau 2 zoals opgenomen in bijlage 2 bij voornoemd besluit.
* voor het ambt van opsteller.
Ten minste 2 jaar nuttige ervaring hebben,
en een diploma bezitten dat toegang verleent tot werving voor de ambten van niveau 2 zoals opgenomen in bijlage 1 bij voornoemd besluit.
* voor het ambt van verpleegster.
Ten minste 2 jaar nuttige ervaring hebben,
en een diploma bezitten dat toegang verleent tot werving voor de ambten van niveau 2 zoals opgenomen in bijlage 2 bij voornoemd besluit.
* voor het ambt van klerk.
Ten minste 2 jaar nuttige ervaring hebben,
en een diploma bezitten dat toegang verleent tot werving voor de ambten van niveau 3 zoals opgenomen in bijlage 2 bij voornoemd besluit.
* voor het ambt van klerk-stenotypist.
Ten minste 2 jaar nuttige ervaring hebben,
en een diploma bezitten dat toegang verleent tot werving voor de ambten van niveau 3 zoals opgenomen in bijlage 2 bij voornoemd besluit.
* voor het ambt van deurwaarder.
Ten minste 2 jaar nuttige ervaring hebben.
* voor het ambt van telefonist(e).
Ten minste 2 jaar nuttige ervaring hebben.
* voor het ambt van werkman.
Ten minste 2 jaar nuttige ervaring hebben.
Art. 2N3. II. Voor het " Fonds bruxellois francophone pour l'intégration sociale et professionnelle des personnes handicapées " :
* voor het ambt van adviseur.
Ten minste 5 jaar nuttige ervaring hebben op het stuk van hetzij administratief beheer, hetzij sociaal-professionele inschakeling van gehandicapten,
en een diploma bezitten dat toegang verleent tot werving voor de ambten van niveau 1 zoals opgenomen in bijlage 2 bij voornoemd besluit.
* voor het ambt van maatschappelijk assistent.
Ten minste 3 jaar nuttige ervaring hebben,
en een diploma bezitten van maatschappelijk assistent.