12 AUGUSTUS 1994. - [Koninklijk besluit over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging]. <Opschrift vervangen door KB2007-10-29/33, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-11-2005 en tekstbijwerking tot 19-11-2013)
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - (Moederondernemingen die een (gereglementeerde onderneming) zijn met zetel in de Europese Economische Ruimte.) <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 3<, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005> <KB 2007-10-29/33, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
Art. 3
HOOFDSTUK III. - (Moederondernemingen die een financiële holding zijn met zetel in de Europese Economische Ruimte.) <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 5, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
Art. 4-7
Hoofdstuk IIIbis- Moederondernemingen met zetel buiten de Europese Economische Ruimte. <ingevoegd bij KB 2005-11-21/36, art. 29, § 10; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
Art. 7bis
HOOFDSTUK IV. - Moederondernemingen die een gemengde holding zijn.
Art. 8, 8bis, 9
HOOFDSTUK V. - (Taken, samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, informatieverstrekking, verificatie ter plaatse). <KB 2007-10-29/33, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
Art. 9bis, 9ter, 9quater, 10-15
HOOFDSTUK VI. - Sancties.
Art. 16
HOOFDSTUK VII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 17, 17bis, 18-19
2003003018 2003A03018 2006003245 2006A03245 2009003152 2011003347 2013003219 2013003373 2013A03219 2015003249 2015A03249 2019013230 2019A13230
HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1.<KB 2007-10-29/33, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007> 1° de bankwet : de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;
2° de wet op de beleggingsondernemingen : de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;
3° de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles : [3 de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles]3;
4° de wet van 2 augustus 2002 : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
5° richtlijn 2006/48/EG : richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking);
6° richtlijn 2006/49/EG : richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking);
7° het koninklijk besluit over het aanvullend groepstoezicht : het koninklijk besluit van 21 november 2005 over het aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen;
8° het koninklijk besluit op de geconsolideerde jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen : het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de geconsolideerde jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging;
9° gereglementeerde onderneming : een kredietinstelling, een beleggingsonderneming met het statuut van beursvennootschap [1 of van vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies]1, of een beheervennootschap;
10° kredietinstelling : een onderneming als gedefinieerd in artikel 1, tweede lid, van de bankwet;
11° beleggingsonderneming : een onderneming als gedefinieerd in artikel 44 van de wet op de beleggingsondernemingen;
12° beheervennootschap : de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die het beheer waarneemt van een gemeenschappelijk beleggingsfonds conform artikel 11, § 1, van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles, of de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die is aangesteld door een beleggingsvennootschap conform artikel 43 van dezelfde wet, en elke andere vennootschap opgericht naar buitenlands recht die, indien ze haar maatschappelijke zetel in België zou hebben, een toelating dient te verkrijgen voor de uitoefening van het bedrijf van beheervennootschap;
13° financiële instelling : de omschrijving die van dit begrip wordt gegeven in artikel 3, § 1, 5°, van de bankwet en in artikel 46, 7°, van de wet op de beleggingsondernemingen;
14° financiële holding : de omschrijving die van dit begrip wordt gegeven in artikel 49, § 1, 2°, van de bankwet, in artikel 95, § 1, 1e lid, 2°, van de wet op de beleggingsondernemingen en in [3 artikel 241, § 1, 2°, van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]3;
15° gemengde holding : een onderneming die noch een kredietinstelling, een beleggingsonderneming, een financiële holding of een gemengde financiële holding is in de zin van artikel 49bis van de bankwet en artikel 95bis van de wet op de beleggingsondernemingen is, en, alleen of gezamenlijk met anderen, de controle heeft over een of meerdere kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of beheervennootschappen;
16° bevoegde autoriteit : een nationale autoriteit belast met het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of beheervennootschappen;
17° [2 FSMA : de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten;]2
[2 18° de Bank : de Nationale Bank van België, bedoeld in de wet van 22 februari 1998;
19° prudentiële toezichthouder : de Bank of de prudentiële toezichthouder, al naargelang het het toezicht van prudentiële aard op de kredietinstellingen en de beursvennootschappen dan wel de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging betreft;
20° de consoliderende toezichthouder : een toezichthouder als gedefinieerd in artikel 3, § 1, 19° van de bankwet, respectievelijk artikel 46, 45° van de wet op de beleggingsondernemingen;]2
[3 21° Europese Bankautoriteit : de Europese Bankautoriteit opgericht bij Verordening nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie;
22° Europees Comité voor systeemrisico's : het Europees Comité voor systeemrisico's opgericht bij Verordening nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's;
23° Verordening nr. 1093/2010 : verordening nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie.]3
----------
(1)<KB 2009-03-23/07, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 02-05-2009>
(2)<KB 2011-10-04/01, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(3)<KB 2013-11-12/04, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
Art.2.<KB 2007-10-29/33, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007> § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder geconsolideerde positie verstaan, de positie van het geconsolideerde geheel dat een consoliderende onderneming vormt met de andere in de consolidatie opgenomen Belgische en buitenlandse ondernemingen.
§ 2. De positie van het geconsolideerde geheel als bedoeld in § 1 wordt bepaald met toepassing van de regels inzake periodieke rapportering op geconsolideerde basis die door de [1 prudentiële toezichthouder]1 zijn vastgesteld, naar gelang het geval, met toepassing van artikel 49, § 2, vierde lid, van de bankwet, artikel 95, § 2, vierde lid, van de wet op de beleggingsondernemingen, dan wel [2 artikel 241, § 2, vierde lid, van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]2, en, in voorkomend geval bij ontbreken van passende regels, van de bepalingen van het koninklijk besluit op de geconsolideerde jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen.
§ 3. In afwijking van § 2, gelden voor de toepassing van dit besluit de volgende regels :
1° Een consoliderende onderneming heeft de mogelijkheid dochterondernemingen naar evenredigheid in de geconsolideerde positie op te nemen, op voorwaarde dat zij op duidelijke wijze aantoont dat haar verantwoordelijkheid verhoudingsgewijze beperkt is tot het deel van het kapitaal dat zij in de dochteronderneming bezit, op grond van de verantwoordelijkheid die de overige aandeelhouders dragen in verhouding tot hun inbreng in het kapitaal en hun voldoende solvabiliteit.
2° De vrijstelling van subconsolidatie in de zin van artikel 4 van het koninklijk besluit op de geconsolideerde jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen is onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de [1 prudentiële toezichthouder]1 en de naleving van de volgende aanvullende voorwaarden :
a) de moederonderneming van de vrijgestelde onderneming is een gereglementeerde onderneming of een financiële holding, die is opgericht naar Belgisch recht;
b) de vrijgestelde onderneming of haar moederonderneming heeft geen dochteronderneming of deelneming in een onderneming, die een kredietinstelling, beleggingsonderneming of een financiële instelling is met zetel buiten de Europese Economische Ruimte.
In afwijking van het eerste lid kan de [1 prudentiële toezichthouder]1 een gereglementeerde onderneming die niet voldoet aan de vereiste van borgstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het koninklijk besluit op de geconsolideerde jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen, of die niet voldoet aan de vereisten van artikel 113, § 2, van het wetboek van vennootschappen, eveneens vrijstellen van subconsolidatie, indien deze onderneming aan de overige voorwaarden van het eerste lid voldoet en de vrijstelling van subconsolidatie naar de mening van de [1 prudentiële toezichthouder]1 de voldoende bescherming van de schuldeisers van de vrijgestelde gereglementeerde onderneming niet in gevaar brengt.
3° Zo zij dit noodzakelijk acht, kan de [1 prudentiële toezichthouder]1 voor alle of bepaalde aspecten van het prudentieel toezicht eisen dat :
a) een onderneming die geen dochteronderneming is, maar waarin een deelneming wordt gehouden of waarmee een andere vorm van kapitaalbinding bestaat, eveneens in de geconsolideerde positie wordt opgenomen, hetzij wordt verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode;
b) een onderneming waarin een invloed van betekenis op de oriëntatie van het beleid wordt uitgeoefend, buiten deelneming of een andere vorm van kapitaalbinding, naar evenredigheid in de geconsolideerde positie wordt opgenomen, hetzij wordt verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode.
De [1 prudentiële toezichthouder]1 houdt voor de toepassing van het eerste lid bij haar beoordeling rekening met het risico dat voor de consoliderende onderneming voortvloeit uit haar relatie met de betrokken onderneming en inzonderheid met de aansprakelijkheid die de consoliderende onderneming draagt ingevolge haar deelneming, kapitaalbinding, of de invloed van betekenis die zij uitoefent.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onweerlegbaar als deelneming beschouwd, het rechtstreekse of onrechtstreekse bezit van maatschappelijke rechten die 20 % of meer vertegenwoordigen van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming.
4° De niet-opneming van een dochteronderneming in de geconsolideerde positie is, in de in artikelen 107, 108 en 109 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen bedoelde gevallen, onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de [1 prudentiële toezichthouder]1.
Voor de toepassing van artikel 107, eerste lid, 1°, van het voormelde koninklijk besluit, worden een of meerdere ondernemingen geacht van verwaarloosbare betekenis te zijn indien haar balanstotaal of hun gezamenlijk balanstotaal kleiner is dan 10 miljoen EUR en minder dan 1 % van het balanstotaal van de consoliderende onderneming.
5° Verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, verzekeringsholdings en herverzekeringsholdings die, hetzij een dochteronderneming zijn, hetzij waarin een deelneming wordt gehouden, worden in de geconsolideerde positie opgenomen :
a) voor de toepassing van het bepaalde bij de artikelen 3, § 1, tweede lid, en 4, § 1, tweede lid;
b) voor de toetsing van de solvabiliteitsnormen als bedoeld in artikel 3, § 1, derde lid, 1°, b), en 2°, b), en artikel 4, § 1, derde lid, 1°, b), en 2°, b);
voor de in het eerste lid, b), bedoelde toetsing kan de [1 prudentiële toezichthouder]1 een van de berekeningsmethoden toestaan of opleggen als voorzien bij het koninklijk besluit over het aanvullend groepstoezicht, dan wel de aftrekregel toestaan of opleggen als voorzien in de reglementen van de [1 prudentiële toezichthouder]1 genomen in uitvoering van artikel 43 van de bankwet en artikel 90 van de wet op de beleggingsondernemingen;
in afwijking van het eerste lid worden de verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, verzekeringsholdings of herverzekeringsholdings voor de toetsing van de solvabiliteitsnormen buiten de geconsolideerde positie gelaten, indien de moederonderneming van deze ondernemingen of de onderneming die in deze ondernemingen een deelneming aanhoudt, het hoofd is van een financiële dienstengroep m.b.t. dewelke aanvullend groepstoezicht uitgeoefend wordt in de zin van artikel 49bis van de bankwet of artikel 95bis van de wet op de beleggingsondernemingen, en deze ondernemingen in het aanvullend toezicht opgenomen zijn;
c) voor de toetsing van de risicoconcentratienormen en de vereisten betreffende een passend beleid inzake kapitaalbehoeften, als bedoeld in de artikelen 3, § 1, derde lid, 1°, b), en 2°, b), en artikel 4, § 1, derde lid, 1°, b), en 2°, b).
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(2)<KB 2013-11-12/04, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
HOOFDSTUK II. - (Moederondernemingen die een (gereglementeerde onderneming) zijn met zetel in de Europese Economische Ruimte.)
Art.3.<KB 2007-10-29/33, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007> § 1. Gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht die moederonderneming zijn, zijn onderworpen aan een toezicht door de [1 prudentiële toezichthouder]1 op basis van hun geconsolideerde positie.
Het toezicht slaat op de volgende aspecten : de financiële positie van het geconsolideerde geheel; het beleid, de organisatie en de interne controle als bedoeld in de artikelen 20 en 20bis van de bankwet, de artikelen 62 en 62bis van de wet op de beleggingsondernemingen en [2 artikel 201 van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]2, voor het geconsolideerd geheel; het passende karakter van de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle in de in de geconsolideerde positie opgenomen ondernemingen, teneinde de juistheid en conformiteit met de geldende regels te waarborgen van de in het kader van het geconsolideerde toezicht te verstrekken gegevens en inlichtingen; en de invloed van de in de geconsolideerde positie opgenomen ondernemingen op andere ondernemingen.
De gereglementeerde ondernemingen moeten daarenboven de volgende grenzen, normen en verplichtingen op basis van hun geconsolideerde positie naleven :
1° in het geval bedoeld in artikel 49, §§ 2 en 3, van de bankwet :
a) de grenzen en de voorwaarden als bepaald bij artikel 32 van dezelfde wet;
b) de normen inzake solvabiliteit en risicoconcentratie, en de vereisten betreffende een passend beleid inzake kapitaalbehoeften, als bepaald bij artikel 43, §§ 1 tot 3, van dezelfde wet en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1;
c) de bekendmakingsverplichtingen als bepaald bij artikel 43, § 4, van dezelfde wet en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1;
2° in het geval bedoeld in artikel 95, §§ 2 en 3, van de wet op de beleggingsondernemingen :
a) de grenzen en de voorwaarden als bepaald bij artikel 76 van dezelfde wet;
b) de normen inzake solvabiliteit en risicoconcentratie, en de vereisten betreffende een passend beleid inzake kapitaalbehoeften, als bepaald bij artikel 90, §§ 1 tot 3, van dezelfde wet en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1;
c) de bekendmakingsverplichtingen als bepaald bij artikel 90, § 4, van dezelfde wet en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1;
3° in het geval bedoeld in [2 artikel 241, §§ 2 en 3, van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]2 :
a) de grenzen en de voorwaarden als bepaald bij artikel 167 van dezelfde wet;
b) de normen inzake solvabiliteit en risicoconcentratie, en de vereisten betreffende een passend beleid inzake kapitaalbehoeften, als bepaald bij artikel 184, §§ 1 tot 3, van dezelfde wet en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1;
c) de bekendmakingsverplichtingen als bepaald bij artikel 184, § 4, van dezelfde wet en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1.
§ 2. Onverminderd het bepaalde bij § 3, heeft het toezicht op geconsolideerde basis niet tot gevolg dat de [1 prudentiële toezichthouder]1 op elke in de geconsolideerde positie opgenomen onderneming individueel toezicht uitoefent.
§ 3. Het toezicht op geconsolideerde basis doet geen afbreuk aan het individuele toezicht op elke in de geconsolideerde positie opgenomen gereglementeerde onderneming.
Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, kan de [1 prudentiële toezichthouder]1 gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht in de hiernavolgende gevallen vrijstellen van de verplichting tot naleving op vennootschappelijke basis, van de bij § 1, derde lid, 1°, b), 2°, b), en 3°, b), bepaalde normen inzake solvabiliteit en risicoconcentratie :
1° wanneer de gereglementeerde onderneming een moederonderneming is en het toezicht op vennootschappelijke basis op de gereglementeerde onderneming van marginaal belang is in het licht van de aard en de omvang van de activiteit van de in de consolidatie opgenomen dochterondernemingen en de voldoende solvabiliteit van deze dochterondernemingen;
2° wanneer de gereglementeerde onderneming een dochteronderneming is die opgenomen is in het geconsolideerd toezicht door de [1 prudentiële toezichthouder]1 als bedoeld in § 1, en de gereglementeerde onderneming aantoont dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden :
a) er zijn geen belemmeringen voor een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva door de moederonderneming;
b) de moederonderneming verstrekt de [1 prudentiële toezichthouder]1 waarborgen ten aanzien van het zorgvuldige beheer van de dochteronderneming en stelt zich borg voor de door de dochteronderneming aangegane verplichtingen, of de risico's ten aanzien van de dochteronderneming zijn van beperkte betekenis;
c) de risicobeoordeling, meet- en controleprocedures van de moederonderneming omvatten ook de dochteronderneming; en
d) de moederonderneming heeft de controle in rechte over de dochtervennootschap, in de zin van artikel 5, § 2, van het Wetboek van vennootschappen.
In het in het tweede lid, 1°, bedoelde geval brengt de [1 prudentiële toezichthouder]1 de bevoegde autoriteiten van de andere landen van de Europese Economische Ruimte van haar beslissing op de hoogte en maakt op haar website deze informatie bekend overeenkomstig het bepaalde bij artikel 157bis van de bankwet en artikel 147bis van de wet op de beleggingsondernemingen.
§ 4. Gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht die een dochteronderneming zijn van een gereglementeerde onderneming met zetel in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of waarin een dergelijke buitenlandse onderneming een deelneming houdt, zijn onderworpen aan een toezicht op basis van de geconsolideerde positie van de buitenlandse gereglementeerde onderneming overeenkomstig het bepaalde bij de richtlijn 2006/48/EG en de richtlijn 2006/49/EG.
§ 5. Het bepaalde bij artikel 55 van de bankwet, artikel 101 van de wet op de beleggingsondernemingen en [2 artikel 247 van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]2, betreffende de opdracht van erkend commissaris bij een gereglementeerde onderneming, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot gereglementeerde ondernemingen, die onderworpen zijn aan een toezicht op basis van hun geconsolideerde positie als bedoeld in paragraaf 1.
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(2)<KB 2013-11-12/04, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
HOOFDSTUK III. - (Moederondernemingen die een financiële holding zijn met zetel in de Europese Economische Ruimte.)
Art.4.<KB 2007-10-29/33, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007; zie ook art. 42> § 1. Gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht met als moederonderneming een financiële holding met zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, zijn, onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van hoofdstuk II van dit besluit, onderworpen aan een toezicht op basis van de geconsolideerde positie van de financiële holding.
Het toezicht slaat op de volgende aspecten : de financiële positie van het geconsolideerde geheel; het beleid, de organisatie en de interne controle als bedoeld in de artikelen 20 en 20bis van de bankwet, de artikelen 62 en 62bis van de wet op de beleggingsondernemingen en [2 artikel 201 van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]2, voor het geconsolideerd geheel; het passende karakter van de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle in de in de geconsolideerde positie opgenomen ondernemingen, teneinde de juistheid en conformiteit met de geldende regels te waarborgen van de in het kader van het geconsolideerde toezicht te verstrekken gegevens en inlichtingen; en de invloed van de in de geconsolideerde positie opgenomen ondernemingen op andere ondernemingen.
De gereglementeerde ondernemingen moeten daarenboven de volgende grenzen, normen en verplichtingen naleven op basis van de geconsolideerde positie van de financiële holding :
1° in het geval bedoeld in artikel 49, § 4, van de bankwet :
a) de grenzen en de voorwaarden als bepaald bij artikel 32 van dezelfde wet;
b) de normen inzake solvabiliteit en risicoconcentratie en de vereisten betreffende een passend beleid inzake kapitaalbehoeften, als bepaald bij artikel 43, §§ 1 tot 3, van dezelfde wet en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1, met uitsluiting van de vereiste inzake de algemene solvabiliteitscoëfficiënt, de vereiste ter dekking van de vaste activa en de vereiste inzake dekking van de vaste kosten;
c) de bekendmakingsverplichtingen als bepaald bij artikel 43, § 4, van dezelfde wet en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1;
2° in het geval bedoeld in artikel 95, § 4, van de wet op de beleggingsondernemingen :
a) de grenzen en de voorwaarden als bepaald bij artikel 76 van dezelfde wet;
b) de normen inzake solvabiliteit en risicoconcentratie en de vereisten betreffende een passend beleid inzake kapitaalbehoeften, als bepaald bij artikel 90, §§ 1 tot 3, van dezelfde wet en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1, met uitsluiting van de vereiste inzake de algemene solvabiliteitscoëfficiënt, de vereiste ter dekking van de vaste activa en de vereiste inzake dekking van de vaste kosten;
c) de bekendmakingsverplichtingen als bepaald bij artikel 90, § 4, van dezelfde wet en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1;
3° in het geval bedoeld in [2 artikel 241, § 4, van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]2 :
a) de grenzen en de voorwaarden als bepaald bij [2 artikel 217 van dezelfde wet]2;
b) de normen inzake solvabiliteit en risicoconcentratie en de vereisten betreffende een passend beleid inzake kapitaalbehoeften, als bepaald bij [2 artikel 234, §§ 1 tot 3, van dezelfde wet]2 en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1, met uitsluiting van de vereiste ter dekking van de vaste activa en de vereiste ter dekking van de algemene kosten;
c) de bekendmakingsverplichtingen als bepaald bij [2 artikel 234, § 4, van dezelfde wet]2 en het in uitvoering van dat artikel genomen reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1.
§ 2. Het toezicht op geconsolideerde basis heeft niet tot gevolg dat op de financiële holding en op elke andere in de geconsolideerde positie opgenomen onderneming individueel toezicht wordt uitgeoefend.
Het toezicht op geconsolideerde basis doet niettemin geen afbreuk aan het individuele toezicht op de in de geconsolideerde positie opgenomen gereglementeerde ondernemingen, onverminderd het bepaalde in hoofdstuk II.
§ 3. Niettegenstaande het bepaalde in § 2, eerste lid, moet de [1 prudentiële toezichthouder]1 in kennis worden gesteld van de identiteit van de natuurlijke personen of rechtspersonen die al dan niet stemrechtverlenende aandelen die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen van een financiële holding naar Belgisch recht wensen te verwerven, zodanig dat zij, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten minste 5 % bezitten in het kapitaal of de stemrechten.
Het bepaalde bij artikel 24 van de bankwet is op overeenkomstige wijze van toepassing.
§ 4. Niettegenstaande het bepaalde in § 2, eerste lid, moet de effectieve leiding van een financiële holding naar Belgisch recht toevertrouwd worden aan ten minste twee natuurlijke personen, die voor de uitoefening van hun functies beschikken over de vereiste professionele betrouwbaarheid en de passende ervaring.
De personen die deelnemen aan het bestuur of het beleid van een financiële holding naar Belgisch recht, zonder deel te nemen aan de effectieve leiding, moeten over de voor de uitoefening van hun taak vereiste deskundigheid en passende ervaring beschikken.
Indien de statuten van een financiële holding naar Belgisch recht voorzien in de oprichting van een directiecomité als bedoeld in artikel 524bis van het wetboek van vennootschappen, bestaat dit directiecomité uit minstens twee bestuurders.
Het bepaalde bij de artikelen 19, 26bis, 27 en 28 van de bankwet is op overeenkomstige wijze van toepassing op de in het eerste en tweede lid bedoelde personen.
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(2)<KB 2013-11-12/04, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
Art.5.<KB 2007-10-29/33, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007> § 1. Het in artikel 4, § 1, bedoelde toezicht op de gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht wordt uitgeoefend door de [1 prudentiële toezichthouder]1.
§ 2. In afwijking van § 1 en wanneer de financiële holding een buitenlandse onderneming is met zetel in een land van de Europese Economische Ruimte, wordt het toezicht als volgt uitgeoefend :
1° indien de financiële holding in bedoeld land een dochteronderneming heeft die een gereglementeerde onderneming is, door de bevoegde autoriteit van dat land;
2° indien meerdere gereglementeerde ondernemingen met zetel in de Europese Economische Ruimte dezelfde financiële holding als moederonderneming hebben en aan geen van deze ondernemingen vergunning is verleend in het land waar de financiële holding haar zetel heeft, door de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de gereglementeerde onderneming met het hoogste balanstotaal.
§ 3. Indien meerdere financiële holdings, met zetel in verschillende landen van de Europese Economische Ruimte, moederonderneming van eenzelfde gereglementeerde onderneming zijn en er in elk van deze landen een gereglementeerde onderneming is die in het geconsolideerd toezicht wordt opgenomen, wordt het toezicht uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van de gereglementeerde onderneming met het hoogste balanstotaal.
§ 4. Het bepaalde bij §§ 2 en 3 is niet van toepassing in het geval bedoeld in [2 artikel 241, § 4, van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]2.
§ 5. De [1 prudentiële toezichthouder]1 en de bevoegde autoriteiten van andere landen van de Europese Economische Ruimte, kunnen met het oog op een passende organisatie van het toezicht in gemeen overleg overeenkomen van de bevoegdheidsregeling bepaald bij de §§ 1, 2, 3 en 4 af te wijken. [2 In dat geval brengt de prudentiële toezichthouder, als bevoegde autoriteit, de Europese Commissie en de Europese Bankautoriteit hiervan op de hoogte.]2
De [1 prudentiële toezichthouder]1 en de bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomen dat het toezicht op geconsolideerde basis op gereglementeerde ondernemingen met zetel in een land van de Europese Economische Ruimte, buiten België, en met een moederonderneming-financiële holding naar Belgisch recht, uitgeoefend wordt door de [1 prudentiële toezichthouder]1.
Alvorens een beslissing te nemen raadplegen de betrokken bevoegde autoriteiten hierover de financiële holding of de gereglementeerde onderneming met het hoogste balanstotaal in de groep.
[2 Voor de toepassing van hetgeen is bepaald in het eerste en het tweede lid van deze paragraaf, sluit de prudentiële toezichthouder met de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomsten, overeenkomstig hetgeen is bepaald in respectievelijk de artikelen 36/14, § 1, 3°, en 36/16, § 2, van de wet van 22 februari 1998 en de artikelen 75, § 1, 4°, en 77, § 2, van de wet van 2 augustus 2002, naargelang de Bank of de FSMA de prudentiële toezichthouder is. Indien de prudentiële toezichthouder belast wordt met het geconsolideerde toezicht brengt zij de Europese Commissie, de Europese Bankautoriteit en de financiële holding of de gereglementeerde onderneming met het hoogste balanstotaal van de groep hiervan op de hoogte.]2
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(2)<KB 2013-11-12/04, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
Art.6.
§ 1. Voor het door dit hoofdstuk geregelde toezicht op (gereglementeerde ondernemingen) door de [2 prudentiële toezichthouder]2 voor het Bank- en Financiewezen op basis van de geconsolideerde positie van financiële holdings, worden aan de [2 prudentiële toezichthouder]2 (minstens) halfjaarlijks volgens de modaliteiten die zij bepaalt, de volgende staten voorgelegd : <KB 2007-10-29/33, art. 9, 1°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
1° een geconsolideerde boekhoudstaat bestaande uit de balans en resultatenrekening, opgesteld overeenkomstig de boekings- en waarderingsregels en het schema als bepaald bij het koninklijk besluit op de geconsolideerde jaarrekening van de (kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen) (...), of volgens regels (...) welke hiermee evenwaardig zijn wanneer het een financiële holding naar buitenlands recht betreft; <KB 2007-10-29/33, art. 9, 2°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
2° (een staat waaruit de naleving blijkt van de bij artikel 4, § 1, derde lid, 1°, a) en b), 2°, a) en b), en 3°, a) en b), opgelegde grenzen en normen.) <KB 2007-10-29/33, art. 9, 3°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
§ 2. (oud § 3) Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van deze paragraaf, kunnen de in de (§ 1) bedoelde informatie en staten worden verstrekt door de Belgische (gereglementeerde onderneming die dochteronderneming is) van de financiële holding. Wanneer de informatieverstrekking gebeurt door de (gereglementeerde onderneming), blijft de (financiële holding) samen met de rapporterende (onderneming) verantwoordelijk voor de juistheid en stipte mededeling van de verstrekte informatie. <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 8, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005> <KB 2007-10-29/33, art. 9, 4°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
Wanneer de financiële holding haar zetel buiten België heeft, kan de [2 prudentiële toezichthouder]2 voor het Bank- en Financiewezen eisen dat de bedoelde informatie en staten haar door de Belgische (dochteronderneming-gereglementeerde onderneming) worden meegedeeld. <KB 2007-10-29/33, art. 9, 4°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
[1 § 3. De effectieve leiding van de financiële holding, in voorkomend geval het directiecomité, verklaart aan de [2 prudentiële toezichthouder]2 dat voornoemde staten die zij voor haar geconsolideerde positie aan het einde van het eerste halfjaar en aan het einde van het boekjaar overmaakt in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen. Daartoe is vereist dat deze staten volledig zijn d.i. alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan deze staten worden opgesteld, en juist zijn, d.i. de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan deze staten worden opgesteld. Zij bevestigt het nodige gedaan te hebben opdat de voornoemde staten volgens de geldende richtlijnen van de [2 prudentiële toezichthouder]2 opgemaakt zijn, en opgesteld zijn met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening, of, voor de rapporteringsstaten die geen betrekking hebben op het einde van het boekjaar, met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar.]1
----------
(1)<KB 2009-03-23/07, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 02-05-2009>
(2)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
Art.7.<KB 2007-10-29/33, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007> § 1. De opdracht van commissaris als bedoeld in het Wetboek van vennootschappen wordt in een financiële holding naar Belgisch recht toevertrouwd aan een of meer revisoren of een of meer revisoren-vennootschappen, die, overeenkomstig artikel 50 van de bankwet, door de [2 prudentiële toezichthouder]2 erkend zijn voor de opdracht van commissaris bij een gereglementeerde onderneming.
De artikelen 50, 51, 52, derde lid, 53, 54 en 55, tweede tot vijfde lid, van de bankwet zijn van overeenkomstige toepassing.
§ 2. De commissarissen aangesteld bij de in § 1 bedoelde financiële holdings verlenen hun medewerking aan het toezicht op geconsolideerde basis van de [2 prudentiële toezichthouder]2, op hun eigen en uitsluitende verantwoordelijkheid en overeenkomstig deze paragraaf, volgens de regels van het vak en de richtlijnen van de [2 prudentiële toezichthouder]2. Daartoe :
1° beoordelen zij de interne controlemaatregelen als bedoeld in de artikelen 20, § 3, eerste lid, en 20bis, §§ 2, 3 en 4, van de bankwet, de artikelen 62, § 3, eerste lid, en 62bis, §§ 2, 3 en 4, van de wet op de beleggingsondernemingen en [3 artikel 201, § 3, eerste lid, van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]3;
2° [1 brengen zij verslag uit bij de [2 prudentiële toezichthouder]2 over :
a) de resultaten van het beperkt nazicht van de staten die de financiële holding voor haar geconsolideerde positie aan het einde van het eerste halfjaar aan de [2 prudentiële toezichthouder]2 bezorgt waarin bevestigd wordt dat zij geen kennis hebben van feiten waaruit zou blijken dat deze staten per einde halfjaar niet in alle materieel belangrijke opzichten volgens de geldende richtlijnen van de [2 prudentiële toezichthouder]2 werden opgesteld. Bovendien bevestigen zij dat deze staten per einde halfjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, inzake volledigheid, d.i. alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan deze staten worden opgesteld, en juistheid, d.i. de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan deze staten worden opgesteld; en bevestigen zij geen kennis te hebben van feiten waaruit zou blijken dat deze staten per einde halfjaar niet zijn opgesteld met toepassing van de boeking- en waarderingsregels voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar; de [2 prudentiële toezichthouder]2 kan de hier bedoelde staten nader bepalen;
b) de resultaten van de controle van de staten die de financiële holding voor haar geconsolideerde positie aan het einde van het boekjaar aan de [2 prudentiële toezichthouder]2 bezorgt waarin bevestigd wordt dat deze staten in alle materieel belangrijke opzichten werden opgesteld volgens de geldende richtlijnen van de [2 prudentiële toezichthouder]2. Bovendien bevestigen zij dat deze staten per einde van het boekjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, inzake volledigheid, d.i. alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan deze staten worden opgesteld, en juistheid, d.i. de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan deze staten worden opgesteld; en bevestigen zij dat deze staten per einde van het boekjaar werden opgesteld met toepassing van de boeking- en waarderingsregels voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening; de [2 prudentiële toezichthouder]2 kan de hier bedoelde staten nader bepalen;]1
3° brengen zij bij de [2 prudentiële toezichthouder]2 op haar verzoek een bijzonder verslag uit over de organisatie, de werkzaamheden en de financiële structuur van het geconsolideerde geheel; de kosten voor de opstelling van dit verslag worden door de financiële holding, door de gereglementeerde onderneming of door beide samen gedragen;
4° brengen zij, in het kader van hun opdracht bij de financiële holding of een revisorale opdracht bij een met de financiële holding verbonden onderneming, op eigen initiatief verslag uit bij de [2 prudentiële toezichthouder]2 zodra zij kennis krijgen van :
a) beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van een gereglementeerde onderneming financieel of op het vlak van haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of van haar interne controle, op betekenisvolle wijze kunnen beïnvloeden;
b) beslissingen of feiten met betrekking tot de financiële holding die kunnen wijzen op een overtreding van het wetboek van vennootschappen, de statuten, de bankwet, de wet op de beleggingsondernemingen, de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles of dit besluit;
c) andere beslissingen of feiten die kunnen leiden tot een weigering van de certificering van de geconsolideerde jaarrekening of tot het formuleren van voorbehoud.
§ 3. Wanneer de moederonderneming een financiële holding is met zetel in het buitenland, en het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend wordt door de [2 prudentiële toezichthouder]2, wordt de opdracht bepaald bij § 2 op overeenkomstige wijze uitgeoefend door de commissaris die is aangesteld bij de gereglementeerde onderneming naar Belgisch recht die een dochteronderneming van de bedoelde onderneming is.
----------
(1)<KB 2009-03-23/07, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 02-05-2009>
(2)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(3)<KB 2013-11-12/04, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
Hoofdstuk IIIbis- Moederondernemingen met zetel buiten de Europese Economische Ruimte.
Art. 7bis.<ingevoegd bij KB 2005-11-21/36, art. 29, § 10; Inwerkingtreding : 30-11-2005> § 1. (Gereglementeerde ondernemingen) naar Belgisch recht met als moederonderneming een (gereglementeerde onderneming) of financiële holding, met zetel buiten een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en welke (gereglementeerde ondernemingen) niet reeds het voorwerp zijn van geconsolideerd toezicht overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken II en III, worden aan geconsolideerd toezicht onderworpen volgens de bepalingen van dit artikel. <KB 2007-10-29/33, art. 11, 1°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
§ 2. De [1 prudentiële toezichthouder]1 verifieert of de in § 1 bedoelde (gereglementeerde ondernemingen) onderworpen zijn aan een door een bevoegde autoriteit van buiten de Europese Economische Ruimte uitgeoefend toezicht dat gelijkwaardig is met het geconsolideerd toezicht uit hoofde van de bepalingen van de hoofdstukken II en III. Alvorens een beslissing te nemen raadpleegt de [1 prudentiële toezichthouder]1 de andere betrokken bevoegde autoriteiten uit landen van de Europese Economische Ruimte over de al dan niet gelijkwaardigheid van dit geconsolideerde toezicht. Zij houdt rekening met de richtsnoeren die het Europees Comité voor het Bankwezen dienaangaande uitbrengt overeenkomstig de bepalingen van de (richtlijn 2006/48/EG en de richtlijn 2006/49/EG). [2 De prudentiële toezichthouder raadpleegt de Europese Bankautoriteit alvorens een beslissing te nemen.]2. <KB 2007-10-29/33, art. 11, 2°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
Indien met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 5 een andere bevoegde autoriteit dan de [1 prudentiële toezichthouder]1 belast zou zijn met het geconsolideerde toezicht, kan de [1 prudentiële toezichthouder]1 haar bevindingen en zienswijze over de in het eerste lid bedoelde gelijkwaardigheid aan deze andere bevoegde autoriteit meedelen.
§ 3. Indien de procedure in § 2 leidt tot de vaststelling dat een gelijkwaardig geconsolideerd toezicht ontbreekt, worden de (betrokken gereglementeerde ondernemingen) naar Belgisch recht onderworpen aan een geconsolideerd toezicht met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de hoofdstukken II en III. <KB 2007-10-29/33, art. 11, 3°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
§ 4. In afwijking van § 3 kan de [1 prudentiële toezichthouder]1 als bevoegde autoriteit belast met het geconsolideerde toezicht, na overleg met de andere betrokken bevoegde autoriteiten, beslissen een andere passende methode van toezicht toe te passen, welke methode de doelstellingen van het geconsolideerde toezicht als bepaald door de (richtlijn 2006/48/EG en de richtlijn 2006/49/EG) dient te verwezenlijken. De [1 prudentiële toezichthouder]1 kan meer bepaald eisen dat de (gereglementeerde ondernemingen) en de eventuele andere instellingen onder prudentieel toezicht, opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden ondergebracht in een groep met aan het hoofd een onderneming opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en de bepalingen van hoofdstuk II en III toepassen op basis van de geconsolideerde positie van deze onderneming. In afwijking van § 3 kan de [1 prudentiële toezichthouder]1 als bevoegde autoriteit belast met het geconsolideerde toezicht, na overleg met de andere betrokken bevoegde autoriteiten, beslissen een andere passende methode van toezicht toe te passen, welke methode de doelstellingen van het geconsolideerde toezicht als bepaald door de (richtlijn 2006/48/EG en de richtlijn 2006/49/EG) dient te verwezenlijken. De [1 prudentiële toezichthouder]1 kan meer bepaald eisen dat de (gereglementeerde ondernemingen) en de eventuele andere instellingen onder prudentieel toezicht, opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden ondergebracht in een groep met aan het hoofd een onderneming opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en de bepalingen van hoofdstuk II en III toepassen op basis van de geconsolideerde positie van deze onderneming. De [1 prudentiële toezichthouder]1 als bevoegde autoriteit belast met het geconsolideerde toezicht stelt de overige betrokken bevoegde autoriteiten [2 de Europese Bankautoriteit,]2 (, de Europese Commissie en de financiële holding of de gereglementeerde onderneming met het hoogste balanstotaal van de groep) in kennis van elke beslissing genomen met toepassing van deze paragraaf. <KB 2007-10-29/33, art. 11, 4°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
§ 5. Voor de toepassing van het bepaalde bij §§ 3 en 4 sluit de [1 prudentiële toezichthouder]1 de nodige overeenkomsten met de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteiten overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 75, § 1, 4°, en 77, § 2, van de wet van 2 augustus 2002.
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(2)<KB 2013-11-12/04, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
HOOFDSTUK IV. - Moederondernemingen die een gemengde holding zijn.
Art.8.§ 1. De [1 prudentiële toezichthouder]1 voor het Bank- en Financiewezen kan de gemengde holdings en hun dochterondernemingen de gegevens en inlichtingen vragen die zij dienstig acht voor haar toezicht op vennootschappelijke en geconsolideerde basis op de (kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen, opgericht naar Belgisch recht) waarover die holdings de controle hebben. <KB 2007-10-29/33, art. 12, 1°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
Deze gegevens en inlichtingen moeten de [1 prudentiële toezichthouder]1 voor het Bank- en Financiewezen inzonderheid in staat stellen de volgende aspecten te beoordelen : de soliditeit van de (kredietinstelling, beleggingsonderneming en beheervennootschap), de invloed van bedoelde ondernemingen op het beleid van de (kredietinstelling, beleggingsonderneming en beheervennootschap) en de verrichtingen van de (kredietinstelling, beleggingsonderneming en beheervennootschap) met de overige vennootschappen van de groep. <KB 2007-10-29/33, art. 12, 1°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
(De in het eerste lid bedoelde ondernemingen beschikken over een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle, teneinde de juistheid en conformiteit met de geldende regels te waarborgen van de met toepassing van dit artikel en artikel 8bis te verstrekken gegevens en inlichtingen)<KB 2007-10-29/33, art. 12, 2°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
§ 2. Wanneer de gemengde holding of een of meerdere van haar dochterondernemingen hun zetel buiten (de Europese Economische Ruimte) hebben, worden de modaliteiten voor de uitvoering van het bepaalde bij § 1 vastgelegd in (overeenkomsten afgesloten tussen de [1 prudentiële toezichthouder]1 en de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 75, § 1, 4°, en 77, § 2, van de wet van 2 augustus 2002). <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 11, 2°, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
§ 3. Het voorschrift van (artikel 6, § 2), is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de (kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen, opgericht naar Belgisch recht) die een dochteronderneming van een gemengde holding zijn. <KB 2007-10-29/33, art. 12, 1°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
Art. 8bis.<ingevoegd bij KB 2005-11-21/36, art. 29, § 12; Inwerkingtreding : 30-11-2005> Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit (de toepassing van de reglementaire normen inzake risicoconcentratie opgelegd in uitvoering van artikel 43 van de bankwet, artikel 90 van de wet op de beleggingsondernemingen en [2 artikel 234 van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]2), oefent de [1 prudentiële toezichthouder]1 een algemeen toezicht uit op de verrichtingen die plaatsvinden tussen een (gereglementeerde onderneming) naar Belgisch recht enerzijds en haar moederonderneming die een gemengde holding is en de andere dochterondernemingen van deze laatste anderzijds. <KB 2007-10-29/33, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
De (gereglementeerde ondernemingen) dienen te beschikken over een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie en risicobeheer- en interne controleprocedures, die een correcte identificatie, meting en opvolging van de in het eerste lid bedoelde verrichtingen waarborgen. De [1 prudentiële toezichthouder]1 ziet hierop toe. Zij kan specifieke rapporteringverplichtingen voorschrijven betreffende de in het eerste lid bedoelde verrichtingen. <KB 2007-10-29/33, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
Indien de aard en de omvang van de in het eerste lid bedoelde verrichtingen een bedreiging vormen voor de financiële positie van de betrokken (gereglementeerde onderneming), neemt de [1 prudentiële toezichthouder]1 passende maatregelen. Onverminderd eventuele andere maatregelen kan zij eisen dat deze verrichtingen worden afgebouwd.) <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 12, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005> <KB 2007-10-29/33, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(2)<KB 2013-11-12/04, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
Art.9.De [1 prudentiële toezichthouder]1 voor het Bank- en Financiewezen kan de bevestiging vragen dat de met toepassing van artikel 8 verstrekte gegevens en inlichtingen juist en volledig zijn :
1° wanneer de rapporterende onderneming een vennootschap naar Belgisch recht is, aan de (commissaris) van deze onderneming; <KB 2007-10-29/33, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
2° wanneer de rapporterende onderneming haar zetel binnen België heeft, aan de erkende commissaris) van de (gereglementeerde onderneming) naar Belgisch recht die een dochteronderneming van de gemengde holding is. <KB 2007-10-29/33, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
HOOFDSTUK V. - (Taken, samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, informatieverstrekking, verificatie ter plaatse).
Art. 9bis.<ingevoegd bij KB 2007-10-29/33, art. 16; Inwerkingtreding : 08-11-2007> § 1. De [1 prudentiële toezichthouder]1 werkt voor de uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis als bepaald bij de hoofdstukken II tot en met IV nauw samen met de buitenlandse bevoegde autoriteiten die een vergunning hebben verleend aan de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen die in het geconsolideerde toezicht of in het toezicht bedoeld in hoofdstuk IV zijn opgenomen [3 , en met de Europese Bankautoriteit]3. De [1 prudentiële toezichthouder]1 kan aan deze bevoegde autoriteiten de vertrouwelijke informatie meedelen die dienstig is voor de uitoefening door deze autoriteiten van hun toezicht in uitvoering van de richtlijn 2006/48/EG en de richtlijn 2006/49/EG. Daartoe delen zij elkaar op aanvraag alle relevante informatie mee en delen zij uit eigen beweging alle essentiële informatie mee.
De in het eerste lid bedoelde informatie wordt als essentieel beschouwd indien deze informatie belangrijk is voor de beoordeling van de financiële soliditeit van de kredietinstelling, beleggingsonderneming of beheervennootschap in kwestie. Dient als essentiële informatie te worden beschouwd, informatie over :
1° de structuur van de groep waartoe de in het eerste lid bedoelde ondernemingen behoren, de identificatie van alle belangrijke kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen in de groep, alsmede de voor deze ondernemingen bevoegde autoriteiten;
2° procedures voor de verzameling van informatie bij de betrokken ondernemingen, alsmede voor de toetsing van deze informatie;
3° ongunstige ontwikkelingen bij de in het eerste lid bedoelde ondernemingen of andere ondernemingen behorende tot de groep, die ernstige nadelige gevolgen kunnen hebben voor de in het eerste lid bedoelde ondernemingen in de groep;
4° belangrijke sancties en maatregelen die de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met de richtlijn 2006/48/EG en de richtlijn 2006/49/EG treffen, met inbegrip van aanvullende vereisten als bedoeld in artikel 43, § 3, van de bankwet, artikel 95, § 3 van de wet op de beleggingsondernemingen en [3 artikel 234, § 3, van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]3.
[3 De prudentiële toezichthouder kan, zoals voorzien in respectievelijk artikel 77, § 1 van de wet van 2 augustus 2002 of artikel 36/16, § 3 van de wet van 22 februari 1998, naargelang de FSMA of de Bank de prudentiële toezichthouder is, onder meer de volgende situaties naar de Europese Bankautoriteit verwijzen :
a) een bevoegde autoriteit heeft nagelaten essentiële informatie te verstrekken;
b) een verzoek om samenwerking, en meer bepaald om uitwisseling van relevante informatie is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn gehonoreerd.]3
§ 3. Wanneer de [1 prudentiële toezichthouder]1 voor haar toezicht op gereglementeerde ondernemingen op vennootschappelijke of gesubconsolideerde basis informatie wenst te bekomen die reeds gerapporteerd is aan de autoriteit belast met het geconsolideerde toezicht, zal zij zich in de mate van het mogelijke tot die autoriteit richten voor het verkrijgen van die informatie.
§ 4. Onverminderd de samenwerkingsovereenkomsten bedoeld in de overige bepalingen van dit besluit, sluit de [1 prudentiële toezichthouder]1 met buitenlandse bevoegde autoriteiten de overeenkomsten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van het geconsolideerde toezicht en het toezicht bedoeld in hoofdstuk IV. Deze overeenkomsten regelen waar nodig de modaliteiten van uitoefening van dit toezicht, met inbegrip van de modaliteiten van samenwerking en informatie-uitwisseling onder de bevoegde autoriteiten, met in acht neming van het bepaalde bij hoofdstuk 3, afdeling 6, van de wet van 2 augustus 2002
[2 § 5. Binnen de colleges van toezichthouders als vermeld in artikel 49, § 5ter, van de bankwet en artikel 95, § 5ter, van de wet op de beleggingsondernemingen, verrichten de prudentiële toezichthouder in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder en de andere betrokken bevoegde autoriteiten de volgende taken :
a) zij wisselen onderling informatie uit;
b) zij komen in voorkomend geval tot overeenstemming over een toewijzing van taken en overdracht van verantwoordelijkheden op basis van vrijwilligheid;
c) zij stellen op basis van een verrichte risicobeoordeling van de groep programma's voor toezichtonderzoek vast;
d) zij vergroten de efficiëntie van het toezicht door onnodige duplicatie van toezichtvereisten te vermijden;
e) zij passen de prudentiële vereisten in het kader van de Richtlijn 2006/48/EG consequent toe op alle entiteiten in een bankgroep, onverminderd de keuzemogelijkheden en de speelruimte die de Gemeenschapswetgeving biedt;
f) zij houden bij de toepassing van artikel 9ter, § 1, 2bis, van dit besluit rekening met het werk van andere fora die eventueel op dit gebied zijn opgericht.
De bevoegde autoriteiten die deelnemen aan de colleges van toezichthouders, werken nauw samen. De geheimhoudingsvereisten beletten de bevoegde autoriteiten niet binnen colleges van toezichthouders vertrouwelijke informatie uit te wisselen. De oprichting en werking van colleges doen geen afbreuk aan de rechten en plichten van de bevoegde autoriteiten in het kader van de Richtlijn 2006/48/EG.
[3 In het kader van deze paragraaf wordt de Europese Bankautoriteit beschouwd als bevoegde autoriteit.]3
§ 6. Na raadpleging van de betrokken bevoegde autoriteiten stelt de prudentiële toezichthouder als consoliderende toezichthouder de regeling voor de oprichting en werking van de colleges schriftelijk vast.
De autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding, en de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst waar significante bijkantoren zijn gevestigd in de zin van artikel 49, §§ 5bis en 5ter, van de bankwet en artikel 95, §§ 5bis en 5ter van de wet op de beleggingsondernemingen, [3 de Europese Bankautoriteit, en]3 eventueel centrale banken, alsook in voorkomend geval en onverminderd geheimhoudingsvereisten die naar het oordeel van alle bevoegde autoriteiten gelijkwaardig zijn met de vereisten in het kader van Titel V, hoofdstuk 1, afdeling 2, van de Richtlijn 2006/48/EG, de bevoegde autoriteiten van derde landen kunnen deelnemen aan colleges van toezichthouders.
De prudentiële toezichthouder zit als consoliderende toezichthouder de bijeenkomsten van het college voor en beslist welke bevoegde autoriteiten deelnemen aan een bijeenkomst of activiteit van het college. De prudentiële toezichthouder informeert in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder alle leden van het college vooraf volledig over het beleggen van bijeenkomsten, de voornaamste agendapunten en de in overweging te nemen activiteiten. De prudentiële toezichthouder informeert in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder alle leden van het college tevens tijdig over de acties of maatregelen die in die bijeenkomsten ondernomen of uitgevoerd worden.
Bij zijn beslissing houdt de prudentiële toezichthouder in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder rekening met de relevantie van de te plannen of te coördineren toezichtactiviteit voor die autoriteiten, en in het bijzonder met de gevolgen die deze beslissing kan hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten, met name in noodsituaties, en de in artikel 9quater, § 1, bedoelde verplichtingen.
De prudentiële toezichthouder stelt in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, onverminderd de geheimhoudingsvereisten in het kader van titel V, hoofdstuk 1, afdeling 2, van de Richtlijn 2006/48/EG,[3 de Europese Bankautoriteit]3 in kennis van de activiteiten van het college van toezichthouders, met inbegrip van de activiteiten in noodsituaties, en deelt [3 de Europese Bankautoriteit]3 alle informatie mede die voor de convergentie van het toezicht van bijzonder belang is.]2
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(2)<KB 2011-10-04/01, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(3)<KB 2013-11-12/04, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
Art. 9ter.<ingevoegd bij KB 2007-10-29/33, art. 17; Inwerkingtreding : 08-11-2007> § 1. Onverminderd de andere bevoegdheden en taken die dit besluit de [1 prudentiële toezichthouder]1 in haar hoedanigheid van autoriteit belast met het geconsolideerde toezicht en het toezicht bedoeld in hoofdstuk IV toekent, staat zij in die hoedanigheid in voor :
1° het coördineren van de vergaring en de verspreiding van relevante en essentiële informatie in het kader van haar toezicht, in normale omstandigheden en in noodsituaties;
2° [2 het plannen en coördineren van de toezichtactiviteiten in doorgaande bedrijfsvoering, in samenwerking met de andere bevoegde autoriteiten;]2
3° [2 het plannen en coördineren van toezichtactiviteiten bij de voorbereiding op en in noodsituaties, met inbegrip van ongunstige ontwikkelingen in kredietinstellingen en op de financiële markten,
indien mogelijk met gebruikmaking van bestaande welomschreven communicatiekanalen voor de facilitering van crisisbeheersing, in samenwerking met de andere bevoegde autoriteiten en zo nodig de centrale banken. De voornoemde planning en coördinatie omvat ook buitengewone maatregelen, gezamenlijke evaluaties, de uitvoering van calamiteitenplannen en de communicatie met het publiek. [3 De prudentiële toezichthouder kan indien de consoliderende toezichthouder nalaat de taken van deze paragraaf uit te voeren, of indien de autoriteiten bevoegd voor het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding in een lidstaat onvoldoende samenwerken met de consoliderende toezichthouder, de zaak naar de Europese Bankautoriteit verwijzen, zoals voorzien in respectievelijk artikel 77, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 of artikel 36/16, § 3, van de wet van 22 februari 1998, naargelang de FSMA of de Bank de prudentiële toezichthouder is.]3]2
De [1 prudentiële toezichthouder]1 kan met de andere bevoegde autoriteiten, binnen de perken van de richtlijn 2006/48/EG en de richtlijn 2006/49/EG, overeenkomen de autoriteit belast met het geconsolideerde toezicht ook andere toezichtstaken toe te vertrouwen dan deze bedoeld in deze paragraaf, voor zover het taken betreft die nodig zijn voor een adequate uitoefening door deze laatste autoriteit van haar toezicht op geconsolideerde basis. [3 De prudentiële toezichthouder sluit hiertoe bilaterale overeenkomsten en brengt deze ter kennis van de Europese Bankautoriteit.]3
[2 De prudentiële toezichthouder waarschuwt als consoliderende toezichthouder zo spoedig mogelijk de centrale banken van het Europese stelsel van centrale banken [3 , de Europese Bankautoriteit, de Europese Raad voor Systeemrisico's]3 en de andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn voor de wetgeving inzake het toezicht op [kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, beheervennoot-schappen van instellingen voor collectieve belegging, verzekeringsmaatschappijen, herverzekeringsmaatschappijen, vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen en betalingsinstellingen] en deelt hen alle informatie mee die voor de uitoefening van hun taken essentieel is als zich een noodsituatie voordoet, waaronder ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel kan ondermijnen in een van de lidstaten waar aan entiteiten van een groep met kredietinstellingen of beleggingsonderne-mingen vergunning is verleend of significante bijkantoren zijn gevestigd in de zin van artikel 49, §§ 5bis en 5ter, van de bankwet en artikel 95, §§ 5bis en 5ter, van de wet op de beleggingsondernemingen.]2
[2 § 1/1. De prudentiële toezichthouder stelt in de hoedanigheid van consoliderende toezichthouder alles in het werk om samen met de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding in een lidstaat tot een gezamenlijk besluit te komen om uit te maken of het geconsolideerde eigen vermogen van de groep toereikend is voor haar financiële situatie en risicoprofiel en hoeveel eigen vermogen voor elke entiteit binnen de groep met kredietinstellingen en op geconsolideerde basis noodzakelijk is.
Het gezamenlijk besluit wordt genomen binnen vier maanden nadat de prudentiële toezichthouder als consoliderende toezichthouder een verslag met de risicobeoordeling van de groep bij de andere relevante bevoegde autoriteiten heeft ingediend. In het gezamenlijk besluit worden ook naar behoren de risicobeoordelingen in aanmerking genomen die door de relevante bevoegde autoriteiten zijn verricht over dochterondernemingen.
Het gezamenlijk besluit wordt op schrift gesteld met volledige opgaaf van redenen en de prudentiële toezichthouder doet als consoliderende toezichthouder dit document aan de EU-moederkredietinstelling toekomen. Bij een geschil raadpleegt de prudentiële toezichthouder als consoliderende toezichthouder op verzoek van een van de andere betrokken bevoegde autoriteiten [3 de Europese Bankautoriteit]3. De prudentiële toezichthouder kan als consoliderende toezichthouder [3 de Europese Bankautoriteit]3 ook op eigen initiatief raadplegen.
Als de bevoegde autoriteiten niet binnen vier maanden tot een gezamenlijk besluit komen, wordt een besluit over de toepassing van artikel 43, § 3 van de bankwet en artikel 90, § 3, van de wet op de beleggingsondernemingen op geconsolideerde basis genomen door de prudentiële toezichthouder als consoliderende toezichthouder nadat zij de door de relevante bevoegde autoriteiten verrichte risicobeoordeling van de dochterondernemingen naar behoren in overweging heeft genomen.
Het besluit over de toepassing, op niet-geconsolideerde of gesubconsolideerde basis, van artikel 43, § 3 van de bankwet en artikel 90, § 3, van de wet op de beleggingsondernemingen wordt genomen door de desbetreffende bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding, nadat de door de prudentiële toezichthouder als consoliderende toezichthouder geuite standpunten en voorbehouden naar behoren in overweging zijn genomen. [3 Indien een van autoriteiten bevoegd voor het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding in een lidstaat, aan het einde van de termijn van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 Verordening nr. 1093/2010 naar de Europese Bankautoriteit heeft doorverwezen, stelt de consoliderende toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de Europese Bankautoriteit overeenkomstig artikel 19 Verordening nr. 1093/2010 genomen besluit af, en neemt hij zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de Europese Bankautoriteit. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van Verordening nr. 1093/2010. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de Europese Bankautoriteit na het einde van de termijn van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.]3
De besluiten worden op schrift gesteld met volledige opgaaf van redenen en met inachtneming van de gedurende de vier maanden door de andere bevoegde autoriteiten geuite risicobeoordelingen, standpunten en voorbehouden. De prudentiële toezichthouder doet als consoliderende toezichthouder het document toekomen aan alle betrokken bevoegde autoriteiten en aan de EU-moederkredietinstelling.
In geval van raadpleging van [3 de Europese Bankautoriteit]3 houden alle bevoegde autoriteiten rekening met het advies en wanneer duidelijk wordt afgeweken van dit advies, leggen zij uit waarom.
Het in de eerste alinea bedoelde gezamenlijk besluit en de door de bevoegde autoriteiten genomen besluiten als zij niet tot een gezamenlijk besluit konden komen, worden als bepalend erkend en worden door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaat toegepast.
Het in de eerste alinea bedoelde gezamenlijk besluit en de in de vierde en de vijfde alinea bedoelde besluiten die zijn genomen als de autoriteiten niet tot een gezamenlijk besluit konden komen, worden jaarlijks geactualiseerd; zij kunnen in uitzonderlijke gevallen worden geactualiseerd indien een bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding, de prudentiële toezichthouder als consoliderende toezichthouder schriftelijk en met volledige opgaaf van redenen verzoekt het besluit betreffende de toepassing van artikel 43, § 3, van de bankwet en artikel 90, § 3, van de wet op de beleggingsondernemingen, te actualiseren. In dit laatste geval kan de actualisering op bilaterale grondslag worden verricht door de prudentiële toezichthouder als consoliderende toezichthouder en de verzoekende bevoegde autoriteit.]2
§ 2. De [1 prudentiële toezichthouder]1 raadpleegt de andere bevoegde autoriteiten van kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen die deel uitmaken van een groep met betrekking tot dewelke geconsolideerd toezicht wordt uitgeoefend, alvorens een beslissing te nemen over :
1° wijzigingen in het aandeelhouderschap, de organisatie en de leiding van deze ondernemingen, die overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn 2006/48/EG goedkeuring van de in de aanhef bedoelde autoriteiten vereisen;
2° de goedkeuring en de voorwaarden voor goedkeuring van de eigen methodes die de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen die deel uitmaken van een groep mogen gebruiken voor de berekening van de solvabiliteitsverplichtingen bedoeld in de artikelen 3 en 4, binnen de bepalingen van het reglement van de [1 prudentiële toezichthouder]1 genomen in uitvoering van artikel 43 van de bankwet, artikel 90 van de wet op de beleggingsondernemingen en [3 artikel 234 van de wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles]3;
3° maatregelen en sancties als bedoeld in artikel 9bis, § 1, 4°, die overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn 2006/48/EG en de richtlijn 2006/49/EG ten aanzien van deze ondernemingen en financiële holdings kunnen worden genomen.
De in het eerste lid, 2°, bedoelde aanvraag van goedkeuring van de eigen berekeningsmethodes wordt ingediend door de moeder-kredietinstelling met zetel in een land van de Europese Economische Ruimte, of in geval de moederonderneming een financiële holding is met zetel in een land van de Europese Economische Ruimte door de gezamenlijke dochterondernemingen, bij de autoriteit belast met het geconsolideerd toezicht. De [1 prudentiële toezichthouder]1 als autoriteit belast met het geconsolideerd toezicht deelt de aanvrager de gemotiveerde beslissing mee. Indien uiterlijk 6 maanden na de aanvraag geen gezamenlijke beslissing als bedoeld in het eerste lid genomen is, beslist de [1 prudentiële toezichthouder]1 als autoriteit belast met het geconsolideerd toezicht. In voorkomend geval deelt de [1 prudentiële toezichthouder]1 als autoriteit belast met het geconsolideerd toezicht haar gemotiveerde beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager en aan de andere bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de bemerkingen en standpunten van deze andere autoriteiten. Indien de [1 prudentiële toezichthouder]1 geen autoriteit belast met het geconsolideerd toezicht is, houdt zij rekening met de gemotiveerde beslissing van de autoriteit die belast is met het geconsolideerd toezicht. [3 Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de periode van zes maanden, de zaak heeft doorverwezen naar de Europese Bankautoriteit overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010, stelt de prudentiële toezichthouder als autoriteit belast met het geconsolideerd toezicht, zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de Europese Bankautoriteit overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit over zijn besluit af en neemt hij een besluit in overeenstemming met het besluit van de Europese Bankautoriteit. De termijn van zes maanden wordt beschouwd als de verzoeningsfase in de zin van die verordening. De Europese Bankautoriteit neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de Europese Bankautoriteit na het einde van de termijn van zes maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.]3
De [1 prudentiële toezichthouder]1 kan afwijken van de in het eerste lid, 3°, bepaalde verplichting, in het geval van een noodsituatie, of als de maatregelen of sancties ingevolge de raadpleging hun doel kunnen missen. In dat geval brengt zij de andere bevoegde autoriteiten onverwijld op de hoogte van de door haar genomen maatregelen en sancties.
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(2)<KB 2011-10-04/01, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(3)<KB 2013-11-12/04, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
Art. 9quater.[1 § 1. De prudentiële toezichthouder als bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst zendt de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst waarin een significant bijkantoor is gevestigd, de volgende informatie :
- gegevens over ongunstige ontwikkelingen bij kredietinstellingen of beleggingsondernemingen of andere entiteiten van een groep die ernstige nadelige gevolgen voor kredietinstellingen of beleggingsondernemingen zouden kunnen hebben; en
- gegevens over belangrijke sancties en buitengewone maatregelen die zij als bevoegde autoriteit heeft getroffen.
Het plannen en coördineren van toezichtactiviteiten bij de voorbereiding op en in noodsituaties, met inbegrip van ongunstige ontwikkelingen in kredietinstellingen of beleggingsondernemingen en op de financiële markten door de prudentiële toezichthouder als bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst gebeurt in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.
Als de prudentiële toezichthouder als bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst kennis krijgt van een noodsituatie in een kredietinstelling of beleggingsonderneming, waarschuwt zij zo spoedig mogelijk de centrale banken van het Europese stelsel van centrale banken en de andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn voor de wetgeving inzake het toezicht op kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsdiensten en verzekeringsmaatschappijen.
§ 2. De prudentiële toezichthouder als bevoegde autoriteit die toezicht houdt op een kredietinstelling of beleggingsonderneming met significante bijkantoren in andere lidstaten, richt een door hem voorgezeten college van toezichthouders op om de samenwerking te vergemakkelijken. Na raadpleging van de betrokken bevoegde autoriteiten stelt de prudentiële toezichthouder als bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de regeling voor de oprichting en werking van het college schriftelijk vast. De prudentiële toezichthouder als bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst beslist welke bevoegde autoriteiten deelnemen aan een vergadering of activiteit van het college.
Bij zijn beslissing houdt de prudentiële toezichthouder als bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst rekening met de relevantie van de te plannen of te coördineren toezichtactiviteit voor die autoriteiten en in het bijzonder met de gevolgen die deze beslissing kan hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten.
De prudentiële toezichthouder als bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst informeert alle leden van het college vooraf volledig over het beleggen van vergaderingen, de voornaamste agendapunten en de in overweging te nemen activiteiten. De prudentiële toezichthouder informeert alle leden van het college tevens tijdig over de acties of maatregelen die in die bijeenkomsten ondernomen of uitgevoerd worden.]1
[2 De Europese Bankautoriteit wordt in het kader van dit artikel beschouwd als bevoegde autoriteit.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-10-04/01, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
(2)<KB 2013-11-12/04, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
Art.10.§ 1. De [1 prudentiële toezichthouder]1 voor het Bank- en Financiewezen kan de in de geconsolideerde positie opgenomen ondernemingen vragen haar alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die nuttig zijn voor haar toezicht op (gereglementeerde ondernemingen) als bepaald bij de (hoofdstukken II, III en IIIbis). <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 13, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005> <KB 2007-10-29/33, art. 18, 1°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
§ 2. Buiten en consolidatie gelaten dochterondernemingen van (gereglementeerde ondernemingen) of financiële holdings moeten de [1 prudentiële toezichthouder]1 voor het Bank- en Financiewezen alle gegevens en inlichtingen verstrekken die zij dienstig acht voor haar toezicht op geconsolideerde basis op (gereglementeerde ondernemingen). <KB 2007-10-29/33, art. 18, 2°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
Indien voor het toezicht op geconsolideerde basis door een buitenlandse bevoegde autoriteit, een (gereglementeerde onderneming) naar Belgisch recht niet in de geconsolideerde positie van haar (buitenlandse moederonderneming) is opgenomen, moet de moederonderneming de [1 prudentiële toezichthouder]1 voor het Bank- en Financiewezen de gegevens en inlichtingen verstrekken die zij dienstig acht voor haar toezicht op de Belgische (gereglementeerde onderneming). <KB 2007-10-29/33, art. 18, 2°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
§ 3. Wanneer de ondernemingen op wie de verplichtingen bedoeld in de §§ 1 en 2 van toepassing zijn hun zetel buiten België hebben, kan de [1 prudentiële toezichthouder]1 voor het Bank- en Financiewezen eisen dat de gegevens en inlichtingen haar door de Belgische (gereglementeerde onderneming) worden meegedeeld. Het voorschrift van (artikel 6, § 2), eerste lid, is alsdan van overeenkomstige toepassing. <KB 2007-10-29/33, art. 18, 3°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
(§ 3bis. Wanneer voor de toepassing van de §§ 1, 2 en 3, de gevraagde informatie reeds gerapporteerd is aan een andere bevoegde autoriteit richt de [1 prudentiële toezichthouder]1 zich in de mate van het mogelijke tot die autoriteit voor het verkrijgen van de informatie.) <KB 2007-10-29/33, art. 18, 4°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
§ 4. De (commissarissen) aangesteld bij moederondernemingen die een (gereglementeerde onderneming) naar Belgisch recht zijn en de (commissarissen) bedoeld in artikel 7, hebben voor de uitoefening van hun opdracht als bepaald bij de (bankwet, wet op de beleggingsondernemingen en wet op het collectief beheer van beleggingsportefeuilles) en dit besluit, toegang tot en inzage in alle documenten en stukken die uitgaan van in de geconsolideerde positie opgenomen ondernemingen en buiten de consolidatie gelaten dochterondernemingen. <KB 2007-10-29/33, art. 18, 5°, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
Eenzelfde recht geldt voor de (commissarissen) als bedoeld in artikel 9, wat de gegevens en inlichtingen betreft die uitgaan van gemengde holdings en hun dochterondernemingen.
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
Art.11.De (kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, beheervennootschappen, financiële holdings, gemengde holdings, en hun dochterondernemingen, opgericht naar Belgisch recht), verstrekken een buitenlandse bevoegde autoriteit de gegevens en inlichtingen die deze dienstig acht voor haar toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen : <KB 2007-10-29/33, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
1° wanneer deze autoriteit ressorteert onder een Lid-Staat van (de Europese Economische Ruimte*, in het kader van haar toezicht als bepaald conform de (Europese wetgeving); <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 17, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
2° waneer deze autoriteit ressorteert onder een Staat die geen lid is van (de Europese Economische Ruimte) en de verplichting tot informatieverstrekking voortvloeit uit (samenwerkingsovereenkomsten die de [1 prudentiële toezichthouder]1 met de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteiten heeft gesloten, overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 75, § 1, 4°, en 77, § 2, van de wet van 2 augustus 2002). <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 14 en § 17, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
Art.12. De in het toezicht op geconsolideerde basis opgenomen ondernemingen, alsook de gemengde holdings en hun dochterondernemingen en de ondernemingen bedoeld in artikel 10, § 2, delen mekaar de gegevens en inlichtingen mee die nodig zijn voor de uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis als bepaald bij dit besluit, zonder dat zij beperkingen van privaatrechtelijke aard kunnen tegenstellen.
Art.13.§ 1. De [1 prudentiële toezichthouder]1 voor het Bank- en Financiewezen kan de naleving van de verplichtingen bepaald bij dit besluit, alsook de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en inlichtingen, ter plaatse in de in artikel 12 bedoelde ondernemingen nagaan. Zij kan op kosten van deze ondernemingen en van de (gereglementeerde onderneming) naar Belgisch recht, (commissarissen) of door haar daartoe erkende buitenlandse deskundigen hiermee belasten. <KB 2007-10-29/33, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
§ 2. Wanneer de in § 1 bedoelde ondernemingen gevestigd zijn in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, verricht de [1 prudentiële toezichthouder]1 voor het Bank- en Financiewezen deze toetsing of laat zij die verrichten, nadat de bevoegde autoriteit van deze Staat hiervan in kennis is gesteld en voor zover die deze toetsing niet zelf verricht of toestaat dat een revisor of deskundige ze verricht. (Indien de [1 prudentiële toezichthouder]1 de verificatie niet zelf verricht, zal zij niettemin daaraan deelnemen zo zij dit noodzakelijk acht.) <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 15, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
Wanneer bedoelde ondernemingen hun zetel buiten (de Europese Economische Ruimte) hebben, worden de modaliteiten van de verificatie ter plaatse, geregeld in overeenkomsten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, 2°. <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 17, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
§ 3. Buitenlandse bevoegde autoriteiten zijn in het kader van hun toezicht op geconsolideerde basis gerechtigd om ter plaatse in ondernemingen bedoeld in artikel 12, met zetel in België, de gegevens en inlichtingen te toetsen die zij hebben ontvangen of kunnen erkende revisoren of door hen erkende deskundige hiermee belasten, zodanig dat : <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 17, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
1° wanneer de bevoegde autoriteit ressorteert onder een Lid-Staat van (de Europese Economische Ruimte), de regeling van § 2, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is; <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 17 , 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
2° wanneer de bevoegde autoriteit ressorteert onder een Staat die geen lid is van (de Europese Economische Ruimte), de regeling van § 2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing is.
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
Art.14. (Opgeheven) <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 16, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005> <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 17, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
Art.15. (Opgeheven) <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 16, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
HOOFDSTUK VI. - Sancties.
Art.16. (Opgeheven) <KB 2005-11-21/36, art. 29, § 16, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2005>
HOOFDSTUK VII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.17. <KB 2007-10-29/33, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007> De financiële holdings naar Belgisch recht dienen zich uiterlijk op 1 januari 2008 te conformeren aan het bepaalde bij artikel 4, § 4, derde lid.
Art. 17bis. [1 Tot 31 december 2012 bedraagt de in artikel 9ter, § 1/1, bedoelde periode zes maanden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-10-04/01, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
Art.18.De [1 Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten]1 kan in bijzondere gevallen afwijkingen toestaan van de voorschriften van dit besluit. Gebruik van deze bevoegdheid mag niet indruisen tegen de bepalingen van (de Europese wetgeving). <KB 2007-10-29/33, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 08-11-2007>
----------
(1)<KB 2011-10-04/01, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2011>
Art. 19. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 12 augustus 1994.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Financiën,
Ph. MAYSTADT