21 MEI 1991. - Wet betreffende het invoeren van een stuurbrevet voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk. (NOTA : opgeheven voor wat de pleziervaart betreft door W2018-07-05/07, art. 29; Inwerkingtreding : 01-07-2018) (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij DVR2022-01-21/23, art. 192, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2022)(NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij ORD2023-06-01/14, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2023)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-06-2018 en tekstbijwerking tot 30-06-2023)
Art. 1-6
Art. 6 Vlaams Gewest
Art. 7-9
1992014266 1993014009 1993014140 1995014158 1996014036 1997014052 1997014054 1998014150 1998014337 2000003486 2006014199 2007014091 2007014092 2007014132 2009014234 2010014086 2011014051 2011014113 2011014114 2011014278 2011014279 2011014282 2013014012 2015035962 2017010299 2019014022 2022042045
Artikel 1. § 1. Ieder die op de scheepvaartwegen van het Rijk een binnenvaartuig bestuurt moet houder zijn van een stuurbrevet afgegeven overeenkomstig de bepalingen van deze wet, of van een getuigschrift dat onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, als gelijkwaardig wordt beschouwd, en dat tevens bij zich hebben.
Dit brevet of dit getuigschrift moet geldig zijn voor de categorie waarin het vaartuig dat bestuurd wordt, is ingedeeld.
De Koning kan, onder de algemene voorwaarden die Hij vaststelt vrijstellen van de in het eerste lid voorgeschreven verplichting uit hoofde van de categorie van binnenvaartuigen of de aard van de uitgevoerde activiteiten.
§ 2. Het stuurbrevet of het gelijkwaardige getuigschrift moet worden vertoond door diegene die een binnenvaartuig bestuurt, telkens als daarom wordt verzocht door een ambtenaar of een beambte als bedoeld in artikel 6.
Art.2. De Koning bepaalt de modellen van het stuurbrevet en de categorieën van binnenvaartuigen waarvoor het brevet wordt afgegeven. Hij stelt de voorwaarden vast betreffende de afgifte, de geldigheid en de vervanging van het stuurbrevet.
Hij wijst de overheid aan die belast is met de afgifte en de vervanging ervan.
Art.3. Het stuurbrevet wordt afgegeven indien de aanvrager aan volgende voorwaarden voldoet :
1° ten minste 18 jaar zijn;
2° met goed gevolg het geneeskundig onderzoek hebben ondergaan waarvan de nadere regels door de Koning worden bepaald en waaruit blijkt dat de aanvrager niet lijdt aan een van de lichaamsgebreken of kwalen door Hem bepaald;
3° geslaagd zijn voor het examen over de beroepskennis waarvan de nadere regels door de Koning worden bepaald;
4° aan boord van één of meer binnenvaartuigen werkelijke diensten aan dek gepresteerd hebben. De Koning bepaalt de minimumduur en de aard van deze diensten alsook de nadere regels om deze te evalueren en te valideren.
Art.4. De houder van een stuurbrevet die er zich van bewust is te lijden aan een van de gebreken of een van de kwalen door de Koning bepaald, is verplicht binnen tien dagen zijn brevet in te leveren bij de overheid die het afgegeven heeft.
Het stuurbrevet, ingeleverd met toepassing van het eerste lid, wordt teruggegeven aan de houder wanneer deze met goed gevolg het geneeskundig onderzoek heeft ondergaan waarvan de nadere regels door de Koning worden bepaald.
Art.5. § 1. Met gevangenisstraf van een dag tot een maand en met geldboete van 10 frank tot 500 frank of met een van die straffen alleen, wordt gestraft :
1° hij die een binnenvaartuig bestuurt zonder het bestuurbrevet of het gelijkwaardige getuigschrift vereist voor het besturen van dit vaartuig bij zich te hebben;
2° hij die het stuurbrevet of het gelijkwaardige getuigschrift niet vertoont aan de ambtenaar of de beambte als bedoeld in artikel 6 die erom verzoekt;
3° hij die zijn stuurbrevet niet binnen tien dagen inlevert bij de overheid die het afgegeven heeft wanneer hij er zich van bewust is te lijden aan een van de gebreken of een van de kwalen door de Koning bepaald.
§ 2. Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van 250 frank tot 2 000 frank of met een van die straffen alleen, wordt gestraft :
1° hij die een binnenvaartuig bestuurt zonder houder te zijn van het stuurbrevet of van het gelijkwaardige getuigschrift, vereist voor het besturen van dat vaartuig;
2° hij die een binnenvaartuig bestuurt terwijl hij er zich van bewust is te lijden aan een van de gebreken of een van de kwalen door de Koning bepaald.
§ 3. De straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen het jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan. Deze paragraaf vindt geen toepassing in het geval dat een overtreding bedoeld in § 2 volgt op een overtreding bedoeld in § 1.
Art.6. De Koning wijst de ambtenaren en beambten aan die belast zijn met het opsporen en vaststellen van feiten die door deze wet en door de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafbaar worden gesteld.
Deze ambtenaren en beambten kunnen zich alle inlichtingen doen verstrekken en bescheiden doen overleggen die zij tot het volbrengen van hun taak nodig achten en overgaan tot alle nuttige vaststellingen.
Zij stellen de strafbare feiten vast in processenverbaal die bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel en waarvan een kopie aan de overtreder wordt gestuurd binnen acht dagen na de datum van de vaststelling van het strafbaar feit.
Art. 6_VLAAMS_GEWEST. De Koning wijst de ambtenaren en beambten aan die belast zijn met het opsporen en vaststellen van feiten die door deze wet en door de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafbaar worden gesteld. Deze ambtenaren en beambten kunnen zich alle inlichtingen doen verstrekken en bescheiden doen overleggen die zij tot het volbrengen van hun taak nodig achten en overgaan tot alle nuttige vaststellingen. Zij stellen de strafbare feiten vast in processenverbaal die bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel en waarvan een kopie aan de overtreder wordt gestuurd binnen acht dagen na de datum van de vaststelling van het strafbaar feit. [1 [2 Met toepassing van artikel 23, lid 1, e) en h), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) kunnen de ambtenaren en de beambten, vermeld in het eerste lid, beslissen om de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet toe te passen bij de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van een onderzoek dat betrekking heeft op een welbepaalde natuurlijke persoon, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het vijfde tot en met het dertiende lid. De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het vierde lid, geldt alleen gedurende de periode waarin de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden die daarmee verband houden, in het kader van de decretale en reglementaire opdrachten van de ambtenaren en de beambten, vermeld in het eerste lid, op voorwaarde dat het voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk is of kan zijn dat de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet worden toegepast. De duur van de voorbereidende werkzaamheden mag in voorkomend geval niet meer bedragen dan een jaar vanaf de ontvangst van een verzoek tot uitoefening van een van de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening. De persoonsgegevens, vermeld in het vierde lid, worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt. De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het vierde lid, heeft geen betrekking op de gegevens die losstaan van het voorwerp van het onderzoek dat of van de controle die de weigering of beperking van de rechten, vermeld in het vierde lid, rechtvaardigt. Als de betrokkene in het geval, vermeld in het vierde lid, tijdens de periode, vermeld in het vijfde lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming de ontvangst daarvan. De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming brengt de betrokkene schriftelijk, zo snel mogelijk en in elk geval binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van elke weigering of beperking van de rechten, vermeld in het vierde lid. De verdere informatie over de nadere redenen voor die weigering of die beperking hoeft niet te worden verstrekt als dat de decretale en reglementaire opdrachten van de ambtenaren en de beambten, vermeld in het eerste lid, zou ondermijnen, met behoud van de toepassing van het elfde lid. Als het nodig is, kan de voormelde termijn met twee maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen en de complexiteit ervan. De verwerkingsverantwoordelijke brengt de betrokkene binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van die verlenging en van de redenen voor het uitstel.]2]1 [3 De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens conform artikel 10/5 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer en om een beroep in rechte in te stellen. De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voormelde Vlaamse toezichtcommissie. Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, vermeld in artikel 13 tot en met 22 van de voormelde verordening, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening opnieuw toegepast. Als een dossier dat persoonsgegevens als vermeld in het vierde lid, bevat, naar het Openbaar Ministerie is gestuurd en kan leiden tot activiteiten onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, en er onduidelijkheid is over het geheim van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, mag de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming op verzoek van de betrokkene overeenkomstig artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening pas antwoorden nadat het Openbaar Ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter heeft bevestigd dat een antwoord het onderzoek niet in het gedrang brengt of kan brengen.]3
----------
(1)<DVR 2018-06-08/04, art. 145, 002; Inwerkingtreding : 25-05-2018>
(2)<BVR 2019-07-19/22, art. 5,1°, 003; Inwerkingtreding : 12-09-2019>
(3)<BVR 2019-07-19/22, art. 5,2°, 003; Inwerkingtreding : 12-09-2019>
Art.7. De politierechtbank neemt kennis van de in deze wet omschreven strafbare feiten.
Art.8. Gedurende de periode die de Koning vaststelt, kan het stuurbrevet afgegeven worden aan al wie niet aan de in artikel 3 bepaalde voorwaarden, maar wel aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° ten minste 21 jaar zijn;
2° op zijn eer verklaard hebben lichamelijk geschikt te zijn om een binnenvaartuig te besturen;
3° aan boord van een of meer binnenvaartuigen gedurende ten minste drie jaar werkelijke diensten aan dek gepresteerd hebben.
De Koning bepaalt de aard van de in het eerste lid, 3°, bedoelde diensten en de nadere regels om deze te evalueren en te valideren.
Art. 9. De Koning stelt voor iedere bepaling van deze wet de datum van inwerkingtreding vast.