Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

14 JANUARI 1975. - Wet houdende het tuchtreglement van de Krijgsmacht. (NOTA : Opgeheven wat betreft de personeelsleden van de rijkswacht bij W 1992-07-24/30, art. 28, 4°; Inwerkingtreding : 01-07-1994. Blijft evenwel van toepassing op de tuchtrechtsplegingen ten laste van de personeelsleden van de rijkswacht waarin het inleidend verslag aan de betrokken personeelsleden reeds ter kennis is gebracht op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-01-1991 en tekstbijwerking tot 23-12-2016)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Regelen van de Militaire deontologie.
HOOFDSTUK I. - Personen op wie deze wet van toepassing is.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - De militaire hiërarchie.
Art. 5-8
HOOFDSTUK III. - Plichten en rechten van de militairen.
Art. 9-10, 10bis, 10ter, 11-14, 14bis, 15, 15bis, 15ter, 16-17
HOOFDSTUK IV. - Cumulatie van ambten en betrekkingen.
Art. 18-20
TITEL II. - Beteugeling in tuchtzaken.
HOOFDSTUK I. - Krijgstuchtelijke vergrijpen.
Art. 21
HOOFDSTUK II. - Tuchtstraffen.
Art. 22-29
HOOFDSTUK III. - De tuchtrechtspleging.
Afdeling I. - De bevoegdheid.
Art. 30-36
Afdeling II. - De tuchtrechtspleging.
Art. 37-39
Afdeling III. - Uitwissing van de straffen.
Art. 40
HOOFDSTUK IV. - Allerlei bepalingen.
Art. 41-44
TITEL III. - Slotbepalingen.
Art. 45-49



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

TITEL I. - Regelen van de Militaire deontologie.
HOOFDSTUK I. - Personen op wie deze wet van toepassing is.
Artikel 1.<Zie NOTA onder TITEL> § 1. Behoudens tegenstrijdige bepalingen is deze wet van toepassing :
  1° a) (opgeheven) <W 2005-07-16/31, art. 41, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
  b) op de militairen die op grond van wettelijke verplichtingen dienstperiodes moeten volbrengen, vanaf de dag welke voor de oproeping of de wederoproeping onder de wapens bepaald is, tot daags voor de dag waarop zij met onbepaald verlof worden gezonden, in disponibiliteit worden gested of terug in de werfreserve worden opgenomen;
  c) [1 op de militairen van het reservekader in dienst en op de militairen van het reservekader in onbepaald verlof wanneer een verband met de hoedanigheid van militair van het reservekader kan vastgesteld worden]1;
  2° op de andere militairen, welke hun statutaire stand ook moge zijn.
  § 2. Voor de toepassing van de bepalingen van deze wet worden de militairen waarvan sprake in § 1, 2°, "militairen van de actieve kaders" genoemd.
  ----------
  (1)<W 2008-12-30/35, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art.2. <Zie NOTA onder TITEL> (opgeheven) <W 2005-07-16/31, art. 41, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>

Art.3. <Zie NOTA onder TITEL> Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning, in oorlogstijd, de personen die in een militaire graad of rang zijn aangesteld of gelijkgesteld, onder toepassing van deze wet of van sommige bepalingen ervan doen vallen.

Art.4. <Zie NOTA onder TITEL> De Koning kan de militairen die niet tot de actieve kaders behoren en niet onder de wapens zijn alsmede de gewezen militairen, gedurende de tijd dat zij de militaire kledij dragen, onder toepassing van deze wet of van sommige bepalingen ervan doen vallen.

HOOFDSTUK II. - De militaire hiërarchie.
Art.5.<Zie NOTA onder TITEL> <W 1990-12-28/41, art. 40, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1991> § 1. De militaire hiërarchie steunt op de graad en op de anciënniteit in de graad.
  Een militair is de meerdere van een andere militair wanneer hij met een hogere graad dan die andere bekleed is of wanneer hij in dezelfde graad meer anciënniteit dan die andere heeft.
  § 2. Bij gelijke graad en gelijke anciënniteit in deze graad heeft de militair van het beroepskader gezag over de militair [1 aangeworven voor een loopbaan van beperkte duur]1, die op zijn beurt gezag heeft over de militair van het hulpkader (...), (die op zijn beurt gezag heeft over de militair [1 in vrijwillige militaire inzet]1) en deze laatste heeft gezag over de militair van het reservekader. <W 1994-05-20/32, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 15-08-1994> <W 2003-03-27/49, art. 97, 007; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
  In vredestijd bezit de officier of de onderofficier van de actieve kaders evenwel gezag over respectievelijk de reserveofficier of -onderofficier van dezelfde graad, ongeacht hun anciënniteit in die graad.
  § 3. Voor de toepassing van § 2, worden de militairen an het reservekader, die verder actieve dienst blijven verrichten ingevolge een vrijwillige prestatie wegens kaderbehoeften, geacht te behoren tot de categorie waaruit zij gesproten zijn.
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.6. <Zie NOTA onder TITEL> Het gezag wordt, binnen het raam van de algemene tucht, gewoonlijk door de hiërarchische meerdere uitgeoefend.
  Binnen de perken van de functies die hem werden toevertrouwd, wordt nochtans, met de meerdere gelijkgesteld de militair die gezag heeft over een andere militair bij toepassing hetzij van wets- of verordeningsbepalingen hetzij van vaststaande of tijdelijke orders, waaraan beiden onderworpen zijn.

Art.7. <Zie NOTA onder TITEL> Het commando komt tot uiting door middel van bevelen. Deze zijn de uitdrukking van de wil van de meerdere die gehoorzaamd wil worden.

Art.8. <Zie NOTA onder TITEL> Het bevel moet op de dienst betrekking hebben, dit wil zeggen op de uitvoering van de opdrachten welke op grond van zijn staat of van zijn ambt rusten op de militair die het bevel krijgt.

HOOFDSTUK III. - Plichten en rechten van de militairen.
Art.9.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 214, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.10. <Zie NOTA onder TITEL> De militairen mogen niet afwezig zijn in hun dienst zonder toelating of rechtvaardiging.

Art. 10bis. <Zie NOTA onder TITEL> <Ingevoegd bij W 1990-12-28/41, art. 41; Inwerkingtreding : 01-02-1991> Om de paraatheid van de krijgsmacht te bewaren, kan de Koning, in de door Hem bepaalde uitzonderlijke omstandigheden, bevelen dat elke afwezigheid om gezondheidsredenen gewettigd wordt door een beslissing van een militaire of een daartoe erkende geneesheer.

Art. 10ter. <Zie NOTA onder TITEL> <Ingevoegd bij W 1990-12-28/41, art. 42; Inwerkingtreding : 01-02-1991> De wegens gezondheidsredenen afwezige militairen mogen zich niet onttrekken aan het medisch toezicht bevolen en georganiseerd door de (militaire overheid) volgend de modaliteiten die de Koning vastlegt. <W 1992-07-24/30, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1994>
  Zij mogen ondermeer, tussen 5 uur en 21 uur, het bezoek aan huis van een daartoe aangewezen geneesheer niet weigeren, noch weigeren zich door deze laatste te laten onderzoeken.

Art.11. <Zie NOTA onder TITEL> § 1. De meerderen oefenen hun gezag uit met kordaatheid, billijkheid en correctheid.
  Zij zijn verantwoordelijk voor de bevelen die zij geven en staan in voor de eenheid die hun wordt toevertrouwd alsook voor de goede werking van de dienst. Zij zijn eveneens verantwoordelijk voor de door hun ondergeschikten veroorzaakte ongeregeldheden, wanneer deze zich hebben kunnen voordoen wegens hun nalatigheid of hun overdreven inschikkelijkheid.
  § 2. De militairen moeten getrouw de bevelen uitvoeren, die hun door hun meerderen in het belang van de dienst worden gegeven.
  Een bevel mag nochtans niet worden uitgevoerd wanneer deze uitvoering kennelijk het plegen van een misdaad of een wanbedrijf kan meebrengen.

Art.12. <Zie NOTA onder TITEL> § 1. De meerdere moet aan zijn ondergeschikten het voorbeeld geven, tegenover hen rechtschapen zijn en hun waardigheid eerbiedigen.
  § 2. De ondergeschikte zal steeds eerlijk tegenover zijn meerderen handelen, zich tegenover hen eenbiedig aanstellen en in de uitoefening van zijn functies, indien de omstandigheden zulks vereisen, blijk geven van initiatief.

Art.13. <Zie NOTA onder TITEL> § 1. Zelfs na hun ambtsneerlegging is het de militairen verboden de informaties die zij zouden kennen en die van nature of krachtens de voorschriften der militaire autoriteiten een geheim of vertrouwelijk karakter zouden hebben, bekend te maken aan personen die niet gerechtigd zijn daarvan kennis te nemen.
  § 2. De bepalingen van § 1 mogen geenszins een belemmering betekenen voor de verdediging van alle persoonlijke rechten.
  § 3. De militair is verplicht handelingen die strekken tot het gewelddadig omverwerpen van de bij Grondwet of wet gevestigde machten en instellingen, rechtstreeks aan de Minister van Landsverdediging of aan de gerechtelijke overheid kenbaar te maken.

Art.14. <Zie NOTA onder TITEL> De militairen genieten dezelfde rechten als de Belgische burgers. De wijze waarop sommige dezer rechten worden uitgeoefend, wordt bij deze wet bepaald.

Art. 14bis. <Zie NOTA onder TITEL> <Ingevoegd bij W 1990-12-28/41, art. 43; Inwerkingtreding : 01-02-1991> Om de paraatheid van de krijgsmacht te bewaren en in het belang van de dienst kan de Koning of, in de door Hem bepaalde uitzonderlijke omstandigheden, de door Hem aangewezen (militaire overheid), de door Hem bepaalde categorieën van militairen verplichten te verblijven binnen de territoriale grenzen die Hij bepaalt. <W 1992-07-24/30, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1994>

Art.15.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 214, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art. 15bis.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 214, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art. 15ter.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 214, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.16.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 214, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.17. <Zie NOTA onder TITEL> De militairen moeten de morele en materiële belangen van de Staat behartigen. Zij dragen er zorg voor dat het personeel zijn dienstverplichtingen nauwgezet nakomt; zij staan in voor een goed gebruik en voor de bewaring van de materiële en financiële middelen die hun ter beschikking worden gesteld of waarvoor zij verantwoordelijk zijn.

HOOFDSTUK IV. - Cumulatie van ambten en betrekkingen.
Art.18.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 214, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.19.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 214, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.20.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 214, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

TITEL II. - Beteugeling in tuchtzaken.
HOOFDSTUK I. - Krijgstuchtelijke vergrijpen.
Art.21.<Zie NOTA onder TITEL> § 1. Het niet-naleven van de bepalingen van Titel I [1 of van de bepalingen bedoeld in de artikelen 171 tot 176 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen [2 en kandidaat-militairen]2 van het actief kader van de Krijgsmacht]1 is een tuchtrechtelijk vergrijp dat, naargelang van de aspecten die aan ieder bijzonder geval eigen zijn, de toepassing van een der in hoofdstuk II opgesomde straffen tot gevolg kan hebben.
  § 2. Een tuchtrechtelijk vergrijp is eveneens de daad van de militair die :
  1° zijn kleine uitrustingsstukken verkoopt, weggeeft, uitwisselt, verpandt, beschadigt, vernietigt of op om het even welke wijze doet verdwijnen;
  2° met andere militairen twist, baldadig of onbeschoft is ten opzichte van andere militairen, voor zover deze handelingen aan de onstuimigheid van de dader te wijten zijn;
  3° ten nadele van andere militairen of van de Staat niet belangrijke zaken ontvreemdt.
  ----------
  (1)<W 2009-04-26/31, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
  (2)<W 2016-11-21/20, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

HOOFDSTUK II. - Tuchtstraffen.
Art.22.<Zie NOTA onder TITEL> § 1. De tuchtstraffen zijn :
  1° [1 voor de militairen die een vorming van kandidaat-officier, kandidaat-onderofficier of kandidaat-vrijwilliger]1 ofwel een daarop voorbereidende vorming volgen;)<W 08-06-1978, art. 9>
  a) de terechtwijzing;
  b) de vermaning;
  c) het consigne van eenmaal tot viermaal vier uren;
  d) het eenvoudig arrest van 1 tot 8 dagen;
  e) het zwaar arrest van 1 tot 4 dagen.
  2° voor de andere militairen :
  a) de terechtwijzing;
  b) de vermaning;
  c) het eenvoudig arrest van 1 tot 8 dagen;
  d) het zwaar arrest van 1 tot 4 dagen.
  § 2. Voor de toepassing van deze wet worden de tuchtstraffen ingedeeld in zware en lichte straffen.
  De zware straffen zijn :
  - voor de officieren, het zwaar arrest en het eenvoudig arrest;
  - voor de andere militairen, het zwaar arrest.
  De andere straffen zijn lichte straffen.
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.23. <Zie NOTA onder TITEL> De terechtwijzing is de waarschuwing welke door de meerdere wordt gegeven aan de militair die de regelen van de tucht overtreden heeft.

Art.24. <Zie NOTA onder TITEL> De vermaning is de berisping welke door de meerdere wordt gegeven aan de militair die de regelen van de tucht overtreden heeft.

Art.25. <Zie NOTA onder TITEL> Het consigne brengt met zich mee dat het tijdens de volledige duur van de straf :
  1° vereist is, buiten de diensturen, bij de eenheid aanwezig te zijn;
  2° vereist is aan de diensten van algemeen belang deel te nemen;
  3° verboden is zich naar de kantine, de rookzaal of een andere ontspanningsgelegenheid te begeven.

Art.26. <Zie NOTA onder TITEL> Het eenvoudig arrest brengt met zich mee dat het tijdens de volledige duur van de straf :
  1° voor de dienstplichtigen, vereist is bij de eenheid aanwezig te zijn;
  2° vereist is aan de normale dienst en de diensten van algemeen belang deel te nemen;
  3° verboden is zich naar de kantine, de rookzaal of een andere ontspanningsgelegenheid te begeven.

Art.27. <Zie NOTA onder TITEL> Het zwaar arrest brengt tijdens de duur van de straf de afzondering in een gesloten kamer met zich mee. De gestrafte militair neemt nochtans deel aan de normale dienst en aan de diensten van algemeen belang behalve in uitzonderlijke gevallen door de korpsoverste te beoordelen.

Art.28. <Zie NOTA onder TITEL> Het zwaar arrest kan tot ten hoogste 8 dagen worden uitgebreid :
  1° indien het krijgstuchtelijk vergrijp bedreven werd tijdens een gewapende operatie of een daarmede gelijkgestelde operatie;
  2° bij recidive.
  Een militair bevindt zich in een toestand van recidive wanneer hij zich binnen een termijn van zes maanden schuldig maakt aan een krijgstuchtelijk vergrijp dat van dezelfde aard is als de feiten waarvoor hij werd veroordeeld of tuchtrechtelijk gestraft.
  Deze termijn neemt een aanvang op de dag waarop de militair definitief van de eerste straf in kennis wordt gesteld.

Art.29. <Zie NOTA onder TITEL> § 1. De terechtwijzing wordt slechts op het strafblad ingeschreven indien de betrokken militair, voor zijn overplaatsing, opnieuw wordt gestraft door de officier die hem deze straf heeft opgelegd.
  § 2. De andere tuchtstraffen worden op het strafblad ingeschreven wanneer zij definitief uitgesproken zijn.

HOOFDSTUK III. - De tuchtrechtspleging.
Afdeling I. - De bevoegdheid.
Art.30. <Zie NOTA onder TITEL> Voor de toepassing van deze afdeling moet onder meerdere verstaan worden, de militair die beantwoordt aan de bepaling vermeld in artikel 6, 2e lid, van deze wet.
  Wanneer deze militair echter genoodzaakt is een militair met meer anciënniteit of met een hogere graad te straffen, moet hij de zaak verwijzen naar diegene onder zijn meerderen die een hogere graad heeft dan de dader van het tuchtvergrijp. De meerdere doet uitspraak.

Art.31. <Zie NOTA onder TITEL> § 1. Alleen de meerdere, die ten opzichte van de betrokken militair het ambt van korpscommandant waarneemt, heeft het recht om te straffen.
  Een korpscommandant is gemachtigd zijn bevoegdheid om te straffen volledig of gedeeltelijk over te dragen aan de officier die het bevel voert over een detachement of post die afgezonderd is.
  § 2. De lichte straffen mogen evenwel opgelegd worden door de meerdere die ten opzichte van de betrokken militair het ambt van eenheidscommandant waarneemt.

Art.32. <Zie NOTA onder TITEL> Iedere meerdere van een overheid die een straf heeft opgelegd, mag, bij ontstentenis van een beroep, een straf wijzigen, vernietigen of de uitvoering ervan schorsen. Hij mag evenwel die beslissing slechts treffen na het advies te hebben ingewonnen van de overheid die de straf heeft opgelegd.
  Hij mag de straf slechts verzwaren na de gestrafte militair te hebben gehoord die, in dit geval, beroep mag aantekenen.

Art.33.
  <Opgeheven bij W 2016-11-21/20, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.34. <Zie NOTA onder TITEL> Is een opperofficier in een zaak betrokken, dan wordt het recht om te straffen uitgeoefend door een tuchtcomité dat is samengesteld uit drie luitenant-generaals die door het lot zijn aangewezen. (...) <W 2005-07-16/31, art. 42, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>

Art.35. <Zie NOTA onder TITEL> Onverminderd de bepalingen van artikel 34 wordt, wanneer een officier onder geen enkele meerdere ressorteert, het recht om te straffen uitgeoefend door de opperofficier met de meeste anciënniteit die tot hetzelfde krijgsmachtdeel als de betrokken officier behoort.

Art.36. <Zie NOTA onder TITEL> Het recht om de beroepsfouten en de hiermede samenhangende fouten met disciplinair karakter, die door de officieren-geneesheren, -apothekers, -tandartsen of -dierenartsen werden begaan, te bestraffen, wordt uitgeoefend door de onmiddellijk hogere technische hiërarchische autoriteit.

Afdeling II. - De tuchtrechtspleging.
Art.37. <Zie NOTA onder TITEL> Tegen de oplegging van elke tuchtstraf kan beroep worden ingesteld.

Art.38. <Zie NOTA onder TITEL> De Koning bepaalt de tuchtrechtspleging in eerste aanleg alsook die in beroep.
  Het recht van verdediging wordt uitgeoefend overeenkomstig de door de Koning vastgestelde regels.

Art.39. <Zie NOTA onder TITEL> De autoriteit die het recht heeft om te straffen, is bevoegd om uitstel te verlenen, wat betreft de straffen die zij oplegt.
  De toekenningsvoorwaarden en de uitwerking van het uitstel worden door de Koning bepaald.

Afdeling III. - Uitwissing van de straffen.
Art.40. <Zie NOTA onder TITEL> Heeft een militair gedurende een termijn waarvan de duur door de Koning wordt bepaald, geen straf opgelopen voor een krijgstuchtelijk vergrijp of voor een militair misdrijf, dan worden de aantekeningen betreffende de tuchtstraffen die hen werden opgelegd, in het strafblad geschrapt en elk spoor ervan wordt verwijderd.
  De modaliteiten in verband met deze schrapping worden door de Koning bepaald.

HOOFDSTUK IV. - Allerlei bepalingen.
Art.41. <Zie NOTA onder TITEL> § 1. Wanneer een militair of één of meer zware tuchtvergrijpen heeft begaan, kan hij in zijn eenheid onder toezicht worden geplaatst, indien deze maatregel vereist is in het belang van het onderzoek of van de handhaving van de orde.
  Deze maatregel wordt genomen door de korpscommandant of door zijn gemachtigde die het commando waarneemt.
  § 2. Een militair die ervan verdacht wordt een misdrijf te hebben gepleegd, kan, met het oog op zijn terbeschikkingstelling van de gerechtelijke overheid, onder dezelfde voorwaarden onder toezicht worden geplaatst.
  § 3. Het onder toezicht plaatsen mag vierentwintig uur niet te boven gaan.

Art.42. <Zie NOTA onder TITEL> Het recht om een tuchtstraf op te leggen verjaart één jaar na het vergrijp.
  De verjaring wordt gestuit door elke disciplinaire of gerechtelijke procedureakte die gesteld wordt in de in vorig lid bepaalde termijn.
  De verjaring wordt geschorst wanneer de betrokken militair van het leger is gescheiden.

Art.43. <Zie NOTA onder TITEL> Aan een militair mogen geen tuchtstraffen worden opgelegd :
  1° voor dezelfde feiten als die waarvoor hij door de strafrechter veroordeeld is, zelfs niet wanneer het gepleegde misdrijf tevens een krijgstuchtelijk vergrijp is;
  2° wanneer hij door de strafrechter onschuldig is verklaard aan de hem toegeschreven feiten.

Art.44.[1 Wanneer de feiten weinig ernstig schijnen te zijn, kan het openbaar ministerie, de kamer van inbeschuldigingstelling, de raadkamer of elke andere strafrechtbank die belast wordt met de vervolging van een inbreuk op het militair strafwetboek, ten laste van een persoon die overeenkomstig de artikelen 14, 14bis en 14ter van het militair strafwetboek aan de militaire strafwetten onderworpen is, de beklaagde naar zijn korpscommandant verwijzen om tuchtrechtelijk te worden gestraft.
   De beslissing tot verwijzing naar de tucht van het korps maakt de zaak aanhangig bij de militaire meerdere bevoegd voor de tuchtrechtelijke procedure, en doet de strafvordering vervallen.
   De bepalingen van het eerste en tweede lid gelden eveneens wanneer de feiten in het buitenland werden gepleegd en volgens de Belgische wet eender welke overtreding of eender welk wanbedrijf uitmaken die weinig ernstig schijnt te zijn.]1
  ----------
  (1)<W 2010-04-23/04, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 17-05-2010>

TITEL III. - Slotbepalingen.
Art.45. (Opgeheven) <W 1992-07-24/30, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1994>

Art.46. <Wijzigingsbepaling van art. 71, § 2 van KB 1962-04-30/01>

Art.47. <Wijzigingsbepaling van art. 15, § 1 van KB 1962-04-30/01>

Art.48. <Invoeging van een art. 71bis in KB 1962-04-30/01>

Art. 49. § 1. Opgeheven worden :
  1° het keizerlijk decreet van 16 juni 1808 betreffende het huwelijk van de militairen met werkelijke dienst;
  2° het decreet van 3 augustus 1808 waarbij op de marine-officieren, op de officieren van de artillerietroepen van de marine, op de officieren van de maritieme genie, op de beheerders van de marine, de bepalingen van het decreet van 16 juni 1808 betreffende het huwelijk van de militairen met werkelijke dienst worden toegepast;
  3° het decreet van 28 augustus 1808 ter aanvulling van het decreet van 16 juni 1808 betreffende het huwelijk van de militairen;
  4° het besluit van de Soevereine Vorst der Verenigde Nederlanden van 16 februari 1814 waarbij voor Holland de voorwaarden worden vastgesteld waaraan het huwelijk van de officieren moet voldoen;
  5° de artikelen 4 tot 14 van de rechtspleging bij de landmacht van 20 juli 1814 en de artikelen 2 tot 14 van de rechtspleging bij de zeemacht van 20 juli 1814;
  6° het besluit van de Soevereine Vorst van 20 juli 1814, houdende reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water;
  7° het besluit van de Soevereine Vorst der Verenigde Nederlanden van 21 augustus 1814 houdende dat de reglementen voor de Hollande troepen in werking worden gesteld voor de Belgische troepen op 1 september, in zover het het besluit van de Soevereine Vorst van 16 februari 1814 in werking stelt voor België;
  8° het besluit van Soevereine Vorst van 15 maart 1815 houdende reglement van krijgstucht of discipline voor het krijgsvolk te lande, zoals het naderhand is gewijzigd;
  9° het koninklijk besluit van 31 oktober 1815 dat de inwerkingtreding, in België, van het Militair Strafwetboek en het tuchtreglement beveelt, in zover het in België de artikelen 4 tot 14 van de rechtspleging bij de landmacht, de artikelen 2 tot 14 van de rechtpleging bij de zeemacht, het reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande en het reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water in werking stelt;
  10° in artikel 5 van het besluit van het Voorlopig Bewind van 27 oktober 1830 op de voorlopige organisatie van het Belgisch leger, de woorden "et de discipline";
  11° het koninklijk besluit van 9 mei 1842 betreffende het huwelijk van officieren;
  12° in artikel 2 van de wet van 24 maart 1846 betreffende de verkoop van militaire voorwerpen, de woorden "en artikel 19 van het tuchtreglement";
  13° het koninklijk besluit van 13 november 1908 tot wijziging van de bepalingen van de koninklijke besluiten van 9 mei 1842 en van 27 februari 1857 betreffende het huwelijk van officieren;
  14° het koninklijk besluit van 15 januari 1912 betreffende het huwelijk van leerlingen van de Koninklijke Militaire School;
  15° het koninklijk besluit van 30 mei 1916 houdende vaststelling van het militair tuchtreglement, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 december 1959, alsmede de erbij gevoegde modellen;
  16° het koninklijk besluit van 24 maart 1920 betreffende het huwelijk van officieren;
  17° artikel 35 van het koninklijk besluit van 25 september 1959 betreffende het statuut der reserveofficieren;
  18° artikel 99, eerste lid, van de op 30 april 1962 gecoördineerde dienstplichtwetten, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1964;
  19° artikel 37, 12°, van het koninklijk besluit van 27 juni 1966 tot regeling van de dienst en het tuchtregime van de gewetenbezwaarden die bij de civiele bescherming zijn ingedeeld;
  20° artikel 12, 1°, van het koninklijk besluit van 14 november 1968 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School.
  § 2. Eveneens opgeheven worden alle verordeningsbepalingen, vastgesteld ter uiivoering van de onder § 1, 1° tot 4° en 16°, genoemde teksten, alsook van artikel 22 van het besluit van de Soevereine Vorst der Verenigde Nederlanden van 15 maart 1815 houdende het reglement van krijgstucht of discipline van het krijgsvolk te lande.