23 DECEMBER 1974. - Wet betreffende de budgettaire voorstellen 1974-1975. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-03-1991 en tekstbijwerking tot 31-12-2010)
HOOFDSTUK I. - Wisselcontrole. Bepalingen tot wijziging van de besluitwet van 6 oktober 1944 tot oprichting van een Instituut voor de Wissel en de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Fiscale maatregelen.
Afdeling 1. - Aanvullende aanpassing van de personenbelasting van het aanslagjaar 1975, over lage en middelgrote bedrijfsinkomsten.
Art. 5-9
Afdeling 2. - Verdubbelen van het kadastraal inkomen voor in huur gegeven onroerende goederen of gedeelten ervan welke door de huurder niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid worden gebruikt.
Art. 10-12
Afdeling 3. - Invoering van een nieuw opdeciem op de personenbelasting en op de door niet-rijksinwoners verschuldigde belasting der niet-verblijfhouders.
Art. 13
Afdeling 4. - Hervorming van de regeling inzake vermeerdering van belasting ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan.
Art. 14-15
Afdeling 5. - Verhoging van het tarief van de vennootschapsbelasting van de door buitenlandse vennootschappen en lichamen verschuldigde belasting der niet-verblijfhouders.
Art. 16-21
Afdeling 6. - Verhoging van de verkeersbelasting op de autovoertuigen.
Art. 22-27
Afdeling 7. - Wijzigingen aan het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en aan het Wetboek der zegelrechten.
Art. 28
Afdeling 8. - Wijzigingen aan het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen.
Art. 29
Afdeling 9. - Wijziging aan het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art. 30
HOOFDSTUK III. - Beschikkingen van budgettaire aard en maatregelen van administratieve en begrotingscontrole.
Art. 31-34, 34bis
HOOFDSTUK IV. - Ontbinding van de Rijkswerkliedenkas en overname van de ten laste van deze Kas uitbetaalde pensioenen.
Art. 35-40
HOOFDSTUK V. - Wijziging aan de wet van 23 december 1973 op de ziekenhuizen.
Art. 41
HOOFDSTUK VI. - Sociaal statuut der zelfstandigen.
Art. 42-50
HOOFDSTUK VII. - Sociale Voorzorg.
Afdeling I. - Wijzigingen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art. 51
Afdeling II. - Wijzigingen aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.
Art. 52
Afdeling III. - Wijzigingen aan de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art. 53-59
Afdeling IV. - Wijzigingen aan de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
Art. 60-66
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de wet van 17 maart 1965 betreffende het Fonds der Provinciën en van de wet van 16 maart 1964 betreffende het Gemeentefonds.
Art. 67-69
HOOFDSTUK IX. - Beschikkingen van economische aard.
Art. 70-74
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Art. 75-79
1977060218 1984001474 1985011442 1985011443 1986000116 1986000117 1986000369 1986000370 1987000012 1987000013 1987000014 1989011379 1990025157 1990028588 1991000597 1994801501 1995014126 2000011509 2021041697
HOOFDSTUK I. - Wisselcontrole. Bepalingen tot wijziging van de besluitwet van 6 oktober 1944 tot oprichting van een Instituut voor de Wissel en de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole.
Artikel 1. <Wijzigingsbepaling>
Art.2. <Wijzigingsbepaling>
Art.3. <Wijzigingsbepaling>
Art.4. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK II. - Fiscale maatregelen.
Afdeling 1. - Aanvullende aanpassing van de personenbelasting van het aanslagjaar 1975, over lage en middelgrote bedrijfsinkomsten.
Art.5. <Wijzigingsbepaling>
Art.6. <Wijzigingsbepaling>
Art.7. <Wijzigingsbepaling>
Art.8. <Wijzigingsbepaling>
Art.9. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 2. - Verdubbelen van het kadastraal inkomen voor in huur gegeven onroerende goederen of gedeelten ervan welke door de huurder niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid worden gebruikt.
Art.10. <Wijzigingsbepaling>
Art.11. <Wijzigingsbepaling>
Art.12. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 3. - Invoering van een nieuw opdeciem op de personenbelasting en op de door niet-rijksinwoners verschuldigde belasting der niet-verblijfhouders.
Art.13. <fiscale bepaling>.
Afdeling 4. - Hervorming van de regeling inzake vermeerdering van belasting ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan.
Art.14. <Wijzigingsbepaling>
Art.15. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 5. - Verhoging van het tarief van de vennootschapsbelasting van de door buitenlandse vennootschappen en lichamen verschuldigde belasting der niet-verblijfhouders.
Art.16. <Wijzigingsbepaling>
Art.17. <Wijzigingsbepaling>
Art.18. <Wijzigingsbepaling>
Art.19. <Wijzigingsbepaling>
Art.20. <Wijzigingsbepaling>
Art.21. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 6. - Verhoging van de verkeersbelasting op de autovoertuigen.
Art.22. <Wijzigingsbepaling>
Art.23. <Wijzigingsbepaling>
Art.24. <Wijzigingsbepaling>
Art.25. <Wijzigingsbepaling>
Art.26. <Wijzigingsbepaling>
Art.27. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 7. - Wijzigingen aan het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en aan het Wetboek der zegelrechten.
Art.28. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 8. - Wijzigingen aan het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen.
Art.29. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 9. - Wijziging aan het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art.30. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK III. - Beschikkingen van budgettaire aard en maatregelen van administratieve en begrotingscontrole.
Art.31. <Wijzigingsbepaling>
Art.32. Bij de instellingen of ondernemingen waarvan de werking voor een belangrijk deel afhangt van rijkstoelagen en waarvan de modaliteiten van de controle door het Rijk niet worden vastgesteld door een specifieke wet, kunnen de Ministers tot wiens bevoegdheid de begroting behoort en de Minister die de voogdij uitoefent over de instelling of wiens begroting de toelage ten laste neemt, op advies van de Ministerraad, een opdrachtgelastigde aanduiden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheid van de bestaande controleorganen.
Zij kunnen eveneens in dezelfde voorwaarden, de bestaande controleorganen belasten met sommige welbepaalde opdrachten.
Het voorwerp en de wijze van uitoefening van deze opdracht worden gezamenlijk bepaald door dezelfde Ministers.
De opdrachtgelastigde heeft toegang tot alle inlichtingsbronnen en tot alle dokumenten die hij nuttig acht voor zijn taak.
Hij kan, zonder beraadslagende stem, de vergaderingen van de beheersorganen bijwonen. Hij ontvangt voorafgaandelijk mededeling van de agenda's en van de dokumenten betreffende de aangelegenheden waarover zal worden beraadslaagd.
De beraadslagingen van de beheersorganen waarover de ministeriële goedkeuring vereist is, worden overgemaakt aan de bevoegde minister samen met het advies van de opdrachtgelastigde.
Art.33. <Wijzigingsbepaling>
Art.34.
§ 1. Dit artikel is toepasselijk :
1° (a) op de besturen en andere rijksdiensten, met uitzondering evenwel van de diensten van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Rekenhof en het [1 Grondwettelijk Hof]1;
b) op de instellingen van openbaar nut bedoeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en die onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat vallen, met uitzondering van de autonome overheidsbedrijven die zijn gerangschikt onder artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;) <W 1993-06-10/36, art. 1, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
2° op de provincies, op de gemeenten, op de agglomeraties en op de federaties van gemeenten;3° op de verenigingen van gemeenten en op de openbare instellingen ondergeschikt aan de provincies en aan de gemeenten.
(§ 1bis. Dit artikel is niet toepasselijk op de Controledienst voor de Verzekeringen.) <W 1991-07-19/30, art. 36, 003; Inwerkingtreding : 09-08-1991>
§ 2. De Koning neemt, voor iedere categorie van de bij § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde openbare diensten, de coördinatiemaatregelen die Hij nodig acht om het gebruik van de informatica op de volgende gebieden te rationaliseren :
a) de toepassingen van de informatica die meerdere centra of diensten aangaan en die een gemeenschappelijke en gecoördineerde conceptie vergen;
b) de algemene infrastructuur van de informatica met inbegrip van het materieel voor informatieverwerking;
c) de toepassingsprogramma's waarvan het gebruik door meerdere centra van belang zou kunnen zijn.
§ 3. (...) <W 1993-06-10/36, art. 1, 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
§ 4. (...) <W 1993-06-10/36, art. 1, 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
ringen, wordt iedere verrichting bedoeld onder § 3 en uitgevoerd door de openbare besturen bedoeld onder § 1, 2°, aan 's Konings goedkeuring onderworpen, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken.
§ 5. (Behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen, wordt iedere verrichting betreffende de financieringshuur van materieel voor informatieverwerking, de levering van toepassingsprogramma's en van diensten op dat gebied, en uitgevoerd door de verenigingen van gemeenten en door de openbare instellingen bedoeld in § 1, 3°, aan 's Konings goedkeuring onderworpen, op voordracht van de Minister onder wiens toezicht die instellingen zijn geplaatst; <W 1993-06-10/36, art. 1, 3°, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
(NOTA : artikel 34, § 5 is, wat de Vlaamse Gemeenschap betreft, niet van toepassing op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <DVR 1996-07-24/38>
(NOTA : artikel 34, § 5 is, wat het Franstalig taalgebied betreft, niet van toepassing op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. <DWG 1998-12-16/48, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-1999>)
§ 6. De beslissingen betreffende de verrichtingen (vermeld in § 5) zijn van rechtswege uitvoerbaar, zo zij niet werden goedgekeurd binnen de veertig dagen na hun ontvangst door de bevoegde minister. <W 1993-06-10/36, art. 1, 4°, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
Die termijn kan voor dezelfde duur verlengd worden bij een met redenen omklede beslissing van de toezichthoudende overheid.
§ 7. De koninklijke besluiten tot uitvoering (van § 2) worden in Ministerraad overlegd. <W 1993-06-10/36, art. 1, 5°, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1993>
----------
(1)<W 2010-02-21/03, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
Art. 34bis. <Ingevoegd bij W 1991-03-21/30, art. 52, 002; Inwerkingtreding : 06-04-1991>
De artikelen 32 en 34 zijn niet van toepassing op de autonome overheidsbedrijven gerangschikt in artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
HOOFDSTUK IV. - Ontbinding van de Rijkswerkliedenkas en overname van de ten laste van deze Kas uitbetaalde pensioenen.
Art.35. De Rijkswerkliedenkas wordt ontbonden.
Art.36.§ 1. Activa en passiva betreffende de lopende rustpensioenen ten laste van de Rijkswerkliedenkas, de tijdelijke toelagen, het aandeel in de rustpensioenen dat verschuldigd is krachtens de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector, het vakantiegeld en het steungeld toegekend op grond van die regelingen inzake rustpensioenen, alsook betreffende de andere rechten en verplichtingen welke uit die regelingen volgen en door die Kas worden beheerd, worden door de Staatskas overgenomen als zij betrekking hebben op gewezen rijksambtenaren of gewezen ambtenaren van [1 bpost]1. <W 1991-03-21/30, art. 130, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1992>
§ 2. De in § 1 bedoelde activa en passiva worden door de betrokken instelling overgenomen als zij betrekking hebben op gewezen ambtenaren van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, toepassing vindt.
----------
(1)<W 2010-12-13/07, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 17-01-2011>
Art.37. Door de Staatskas worden overgenomen de activa en passiva betreffende de lopende overlevingspensioenen ten laste van de Rijkswerkliedenkas, betreffende het aandeel in de overlevingspensioenen dat verschuldigd is krachtens de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector, het vakantiegeld en het steungeld toegekend krachtens die regelingen inzake overlevingspensioenen, alsook betreffende de andere rechten en verplichtingen welke uit die regeling volgen en door die kas worden beheerd.
Art.38. Personeelsleden die bij de inwerkingtreding van deze wet in dienst zijn en op het tijdstip van hun pensionering aanspraak zouden hebben kunnen maken op een pensioen krachtens het koninklijk besluit van 1 juli 1937, kunnen in afwijking van artikel 1 van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, aanspraak maken op een pensioen op grond van die wet en van de wetten tot aanvulling ervan.
De pensioenen ten laste van de Staatskas of van instellingen die onder toepassing vallen van het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935, die worden toegekend aan personeelsleden in dienst bij de inwerkingtreding van deze wet, mogen niet lager zijn dan het bedrag waarop de betrokkenen aanspraak zouden kunnen maken op grond van het koninklijk besluit van 1 juli 1937.
Art.39. <Wijzigingsbepaling>
Art.40. Opgeheven worden :
1° het koninklijk besluit van 1 juli 1937 houdende de statuten van de Rijkswerkliedenkas, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 1938, bij de besluiten van de Regent van 19 oktober 1948 en 7 januari 1949, bij de koninklijke besluiten van 19 maart 1952, 3 oktober 1957, 9 december 1957 en 8 september 1958, bij de wetten van 10 oktober 1967 en 6 februari 1970 en bij de koninklijke besluiten van 7 juni 1971, 11 september 1972, 25 januari 1973, 27 juli 1973 en 30 november 1973;
2° het koninklijk besluit van 4 januari 1940 dat betrekking heeft op de proeftijd van de bij de Werkliedenkas aangesloten bedienden;
3° het ministerieel besluit van 14 november 1950 tot aanwijzing van de categorieën van werklieden van het Ministerie van Koloniën die in aanmerking komen voor de voordelen van de Werkliedenkas van het departement van Posterijen, Telegrafie en Telefonie;
4° het ministerieel besluit van 23 mei 1951 waarbij het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Ministerie van Landbouw worden verleend de voordelen toegekend door de Werkliedenkas van het departement van Posterijen, Telegrafie en Telefonie.
HOOFDSTUK V. - Wijziging aan de wet van 23 december 1973 op de ziekenhuizen.
Art.41. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK VI. - Sociaal statuut der zelfstandigen.
Art.42. <Wijzigingsbepaling>
Art.43. <Wijzigingsbepaling>
Art.44. <Wijzigingsbepaling>
Art.45. <Wijzigingsbepaling>
Art.46. <Wijzigingsbepaling>
Art.47. <Wijzigingsbepaling>
Art.48. <Wijzigingsbepaling>
Art.49. Het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen herziet van ambtswege, met uitwerking ten vroegste op 1 januari 1975, de toestand van de personen gerechtigd, ten laste van bedoeld Rijksinstituut, op een uitkering die, ingevolge de weerslag van het onderzoek omtrent de bestaansmiddelen, lager ligt dan deze die overeenstemt met de beroepsloopbaan die werd weerhouden.
Art.50. De pensioenaanvragen ten laste van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, die na 31 december 1974 worden ingediend maar vóór 1 april 1975, worden geacht op 31 december 1974 te zijn ingediend.
HOOFDSTUK VII. - Sociale Voorzorg.
Afdeling I. - Wijzigingen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art.51. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling II. - Wijzigingen aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.
Art.52. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling III. - Wijzigingen aan de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art.53. <Wijzigingsbepaling>
Art.54. <Wijzigingsbepaling>
Art.55. <Wijzigingsbepaling>
Art.56. <Wijzigingsbepaling>
Art.57. <Wijzigingsbepaling>
Art.58. <Wijzigingsbepaling>
Art.59. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling IV. - Wijzigingen aan de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
Art.60. <Wijzigingsbepaling>
Art.61. <Wijzigingsbepaling>
Art.62. <Wijzigingsbepaling>
Art.63. <Wijzigingsbepaling>
Art.64. <Wijzigingsbepaling>
Art.65. <Wijzigingsbepaling>
Art.66. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de wet van 17 maart 1965 betreffende het Fonds der Provinciën en van de wet van 16 maart 1964 betreffende het Gemeentefonds.
Art.67. In afwijking van artikel 3 van de wet van 17 maart 1965 betreffende het Fonds der Provinciën, is de dotatie van dat Fonds vastgesteld op 3 887 862 042 F voor het jaar 1975.
Art.68. In afwijking van artikel 3 van de wet van 16 maart 1964 betreffende het Gemeentefonds, is de dotatie van dat Fonds op 31 883 230 598 F vastgesteld voor het jaar 1975.
Art.69. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK IX. - Beschikkingen van economische aard.
Art.70. De Koning kan, tot 31 december 1977 bij in de Ministerraad overlegd besluit, alle welkdanige maatregelen nemen in verband met de bevoorrading van het land en van de verbruikers in energieprodukten, met inbegrip van de maatregelen ter uitvoering van de ter zake door België ingevolge internationale verdragen en overeenkomsten aangegane verbintenissen.
Meer bepaalt kan Hij maatregelen nemen om de invoer, de produktie, de fabricage, de bereiding, het in bezit houden, de verwerking, het gebruik, de verdeling, de aankoop, de verkoop, het te koop aanbieden, de levering, en het vervoer van energieprodukten te verbieden, te reglementeren, te controleren en/of te organiseren.
Art.71. De Koning kan toepassing maken van de bepalingen van lid 2 en volgende van artikel 3 van de wet betreffende de economische reglementering en de prijzen, zoals zij voortvloeit uit de wet van 30 juli 1971 tot wijziging van de besluitwet van 22 januari 1945 betreffende de beteugeling van elke inbreuk op de reglementering inzake de bevoorrading van het land, wat betreft de maatregelen bedoeld bij artikel 1.
Art.72. Artikel 4 van de hierbovenvermelde wet is van toepassing op de overeenkomstig de bepalingen van artikel 70 van onderhavige wet gereglementeerde energieprodukten.
Art.73. Onverminderd de verrichtingen opgedragen aan officieren van gerechtelijke politie, zijn de rijksambtenaren, daartoe aangesteld door de betrokken Ministers, bevoegd om de inbreuken op de bepalingen van de artikels 70 tot 72 van deze wet en op de bepalingen van de besluiten genomen ter uitvoering ervan, op te sporen en vast te stellen door processen-verbaal die gelden tot het tegenbewijs is geleverd.
Art.74. De inbreuken op de bepalingen van de artikelen 70 tot 72 van deze wet en van de bepalingen van de besluiten genomen ter uitvoering ervan worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken II en III van de wet betreffende de economische reglementering en de prijzen zoals zij voortvloeit uit de wet van 30 juli 1971 tot wijziging van de besluitwet van 22 januari 1945 betreffende de beteugeling van elke inbreuk op de reglementering inzake de bevoorrading van het land.
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Art.75. § 1. Deze wet is van toepassing :
1° met betrekking tot de artikelen 5 tot 9 en 22 tot 26, vanaf het aanslagjaar 1975;
2° met betrekking tot de artikelen 10 tot 19 en 21, vanaf het aanslagjaar 1976;
3° met betrekking tot artikel 20 :
a) op inkomsten van aandelen of delen verleend of toegekend vanaf 1 januari 1976;
b) op inkomsten van belegde kapitalen en op tantièmes en andere, daarmede gelijkgestelde bezoldigingen die met vanaf 31 december 1975 afgesloten boekjaren verband houden of in die boekjaren uit vroeger gereserveerde winsten worden verleend of toegekend;
4° met betrekking tot artikel 28, vanaf de dertigste dag die volgt op de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
§ 2. Het nieuwe tarief dat bij artikel 23 van deze wet wordt ingevoegd in artikel 9, letter A, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, is nochtans ook van toepassing op het aanslagjaar 1974 naar verhouding van het aantal maanden van het jaar 1975 eventueel begrepen in het belastbare tijdperk van dit aanslagjaar.
De aldus eisbare aanvullende belastingen worden gehecht aan het aanslagjaar 1975.
§ 3. Iedere wijziging welke vanaf 1 augustus 1974 aan de op die datum geldende statuten inzake de afsluiting van de boekhouding zou worden gebracht, blijft zonder gevolg ten aanzien van het belastbare tijdperk waarvan de inkomsten belastbaar zijn voor het aanslagjaar 1976.
Art.76. De bepalingen van artikel 31 hebben uitwerking op datum van 1 januari 1974.
Art.77. De artikelen 35 tot 40 treden in werking op 1 juli 1975.
Art.78. De bepalingen van hoofdstuk VI, artikelen 42 tot 50, treden in werking op 1 januari 1975.
Art. 79. De artikelen 51 tot 66 treden in werking op 1 januari 1975 met uitzondering van :
1° het artikel 53 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1974;
2° de artikelen 60 tot 63 en 65 die uitwerking hebben met ingang van de dag waarop de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten in werking is getreden.