18 DECEMBER 1946. - BESLUITWET waarbij tot het houden van een telling der grondwaterreserves en tot invoering van een reglementering van hun gebruik besloten wordt
Art. 1-9
1976042101 1985023213 1985023564 1987027300 1987027910 1989027602 1993031001 2008031227 2018014864
Artikel 1. De Koning kan :
1° de voorwaarden bepalen waarvan het bewilligen eener machtiging tot het aanleggen van een nieuwen grondwatervang en de daarmee gelijk te stellen installaties afhankelijk zal worden gesteld. Door grondwatervang dient verstaan alle putten, opvangplaatsen, afvoerbuizen en, over 't algemeen, alle werken en installaties die als voorwerp of doel hebben een opvangen van grondwater te bewerkstelligen met inbegrip van het opvangen van bronnen op het uitvloeiingspunt.
2° het gebruik reglementeeren van toevallig toevloeiend grondwater dat zich zou voordoen ter gelegenheid van hetzij gelijk welke in den grond uitgevoerde werken, zooals inzonderheid ontginningen van mijnen, groeven en graverijen.
Art.2. De Koning stelt de voorwaarden vast waarop een algemeene telling van 's lands grondwatervoorraden zal geschieden.
Art.3. De met het toezicht over de uitvoering van deze besluitwet en de in uitvoering er van genomen besluiten belaste regeeringsafgevaardigden, hebben ten allen tijde toegang tot de werken en plaatsen waarover toezicht dient gehouden. Zij stellen de inbreuken op hooger bedoelde besluiten vast door middel van processen-verbaal die gelden tot het bewijs van het tegendeel.
Art.4. De inbreuken op de beschikkingen van deze besluitwet en van de ter uitvoering er van genomen besluiten zullen bestraft worden met een geldboete van 500 tot 2,500 frank. De rechter kan de inbeslagneming der machines en het afbreken der werken bevelen alsmede het terugbrengen der plaats in haar oorspronkelijken toestand, onder toezicht en overeenkomstig de voorschriften van de Administratie van het Mijnwezen.
Art.5. De leiders van een industrieel bedrijf, eigenaars, ondernemers, patroons, directeurs, zetbazen, of hoegenaamd welke andere aangestelden, die de beambten der administratie in de uitoefening van hun toezicht zullen gehinderd hebben, worden met een geldboete van 100 tot 1,000 frank bestraft, onverminderd de in de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek voorziene straffen.
Art.6. In geval van herhaling binnen 12 maanden te rekenen van een voorgaande veroordeeling, worden de in de artikelen 4 en 5 voorziene minimum- en maximumgeldboeten verdubbeld.
Art.7. De leiders van een industrieel bedrijf, eigenaars, gebruiksgerechtigden en ondernemers worden burgerlijk verantwoordelijk gesteld voor de ten laste van hun directeurs, zetbazen, of hoegenaamd welke andere aangestelden, uitgesproken geldboeten.
Art.8. Boek één van het Strafwetboek met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85 is op hoogervermelde inbreuken toepasselijk.
Art. 9. Deze besluitwet treedt in werking den dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekend gemaakt.