Details





Titel:

15 OKTOBER 1935. - Koninklijk besluit. - [Algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk.] <Opschrift gewijzigd bij KB 07-09-1950, art. 1, § 1> (NOTA : de artikelen 1, lid 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9; artikel 4, lid 1, 2, 3, 4; artikel 6; artikel 8, 3° ; artikel 9, § 1, lid 1, 2, § 4, lid 3, 4, 5 en § 6; artikel 9bis § 1, § 2, § 3, § 6; artikel 9 ter § 1; artikel 10, lid 1; artikel 11; artikel 13, lid 1, 2, 3, 4, 5; artikel 14; artikel 15; artikel 21; artikel 24; artikel 25; artikel 26; artikel 27; artikel 28, § 1, § 2, § 3, § 4, § 5, § 6, § 8; artikel 29; artikel 30; artikel 31; artikel 32; artikel 33; artikel 34; artikel 38; artikel 39; artikel 40; artikel 42; artikel 44; artikel 45; artikel 46; artikel 47; artikel 47bis; artikel 49, alinéas 1, 2, 3; artikel 50; artikel 51; artikel 52; artikel 55; artikel 58; artikel 59; artikel 59bis; artikel 60; artikel 61; artikel 65; artikel 90; artikel 91; artikel 92; artikel 93; artikel 94; artikel 95; artikel 96; artikel 97; artikel 99; artikel 102; artikel 104; artikel 105; artikel 106; artikel 107 opgeheven voor het Waalse gewest door BWG2014-05-15/74, art. 17, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2014> (NOTA : opgeheven voor wat de federale bevoegdheden betreft bij KB2019-06-28/08, art. 10.9, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2019)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-07-1992 en tekstbijwerking tot 07-10-2019)



Inhoudstafel:

TITEL I. - SCHEEPVAARTVOORSCHRIFTEN TOEPASSELIJK OP VAARTUIGEN, VLOTTREINEN EN VLOTTEN.
HOOFDSTUK I. - Voorwaarden om te mogen varen.
Art. 1-4, 4bis, 5-8
Art. 8 Vlaams Gewest
I. Algemene bepalingen.
Art. 9
II. Varen met grote snelheid.
Art. 9bis
III. Buitenlandse plezierboten.
Art. 9ter, 9quater, 10
HOOFDSTUK II. - Voorschriften betreffende in de vaart zijnde vaartuigen.
Afdeling I. - Scheepvaarturen en voorschriften voor de nachtelijke vaart.
Art. 11-12
Afdeling II. - Jagen, kruisen, voorbijvaren, draaien, geluidseinen.
Art. 13-23
Afdeling III. - Doorvaart van sluizen en bruggen.
Art. 24-34
HOOFDSTUK III. - Vervoeren van buskruit en andere gevaarlijke stoffen.
Art. 35, 35bis
HOOFDSTUK IV. - (Vrij doorvaren van de vaartuigen van het leger en van de Nationale Dienst voor vervoer over binnenwateren (N.D.V.B.)) <KB 26-08-1939, art. 7>
Art. 36
HOOFDSTUK V. - Stilliggen, laden, lossen, haven, verhalen en scheepvaartstremming.
Art. 37-47, 47bis, 48
HOOFDSTUK VI. - Verplichtingen der schippers wier vaartuigen gezonken zijn.
Art. 49-51
HOOFDSTUK VII. - Vaartuigen die een geregelde dienst onderhouden.
Art. 52-53, 53bis, 54-55
HOOFDSTUK VIII. - Motorboten en sleeptreinen.
Art. 56-59, 59bis, 60-66
TITEL II. - (INSCHRIJVEN, METEN EN SLOPEN DER VAARTUIGEN. - SCHEEPVAARTRECHTEN.) <KB 31-10-1953, art. 8>
HOOFDSTUK I. - (Inschrijven, meten en slopen der vaartuigen.) <KB 31-10-1953, art. 8>
Art. 67
Art. 67 Vlaams Gewest
Art. 68-74
Art. 74 Vlaams Gewest
Art. 75, 75bis, 76
Art. 76 Vlaams Gewest
Art. 77, 77bis
Art. 77bis Vlaams Gewest
Art. 78, 78bis
HOOFDSTUK II. - Scheepvaartrechten.
Art. 79-88
Hoofdstuk III. - Afgifte van de vaarvergunning. <Ingevoegd voor het Waalse Gewest bij DWG 2006-02-23/34, art. 43; Inwerkingtreding : 07-03-2006>
Art. 88bis
TITEL III. - INSTANDHOUDING DER BEVAARBARE WATERWEGEN EN HUNNER AANHOORIGHEDEN.
Art. 89-99
TITEL IV. - STRAFFEN, AMBTSHALVE TE NEMEN MAATREGELEN, PROCESSEN-VERBAAL EN WOORDBEPALINGEN.
Art. 100-101
Art. 101 Vlaams Gewest
Art. 102, 102bis, 103-108, 108bis, 109
TITEL V. <ingevoegd bij BVR 1999-04-21/53, art. 1, Inwerkingtreding : 2000-01-01> Aanvullende regeling voor het Vlaamse Gewest.
Art. 110
TITEL VI. - <Ingevoegd bij BESL 1999-11-18/37, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Aanvullende regeling voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 111
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

TITEL I. - SCHEEPVAARTVOORSCHRIFTEN TOEPASSELIJK OP VAARTUIGEN, VLOTTREINEN EN VLOTTEN.
HOOFDSTUK I. - Voorwaarden om te mogen varen.
Artikel 1. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Vaartuigen, vlottreinen en vlotten mogen niet varen, indien ze wegens hun afmetingen of die hunner lading, niet gemakkelijk kunnen varen door bruggen, sluizen en andere kunstwerken, waarvan de bruikbare afmetingen (De bruikbare lengte eener gewone sluis is de afstand, in rechte lijn, tusschen de koord van den stortmuur en de kamer der benedensluisdeuren. Wanneer er geen stortmuur is, wordt de afstand gemeten tusschen voormelde kamer en de koord van den bovenslagdrempel.) voor elken waterweg door de bijzondere reglementen vastgesteld zijn. Deze stellen ook de grootste diepgangen vast.
  (Een vaartuig mag slechts een sluis binnenvaren wanneer zijn lengte (roer inbegrepen) ten minste 0m30 minder en zijn breedte ten minste 0m20 minder bedragen dan die van de sluis. Bij wijze van tolerantie mag de breedte van het vaartuig slechts 0m10 minder bedragen in de sluizen waarvan de bruikbare breedte niet meer dan 5m20 bedraagt. Zo mogen ook vaartuigen die niet breder zijn dan 5m10 alle sluizen binnenvaren welke een bruikbare breedte van meer dan 5m20, maar niet meer dan 5m30 hebben.) <KB 07-09-1950, art. 2, § 2>
  De hoogte van de lading of van de vaste deelen der vaartuigen boven water moet 30 centimeter minder bedragen dan de vrije hoogte, aangeduid in elk bijzonder reglement.
  De vlotterrein of vlotten moeten samengesteld zijn uit deelen van hoogstens 20 meter lengte en desnoods gemakkelijk van elkander gescheiden kunnen worden. Hun breedte moet ten minste 50 centimeter minder bedragen dan die, toegelaten voor de vaartuigen, en mag 5 meter niet te boven gaan. Hun diepgang is ten minste 40 centimeter minder dan de grootste diepgang der vaartuigen.
  (In principe bedraagt de maximum-diepgang, die voor motorvaartuigen wordt toegestaan, 0m25 minder dan die der gewone vaartuigen. Behoudens strijdige bepaling van de bijzondere reglementen, mogen de motorvaartuigen evenwel, bij wijze van tolerantie, met de maximum-diepgang varen die voor gewone vaartuigen is opgegeven. De schippers die van deze tolerantie gebruik maken, doen zulks op eigen risico en gevaar.) <KB 07-09-1950, art. 2, § 3>
  In buitengewone gevallen en in tijd van droogde, mag de diepgang verminderd worden bij beslissing van den hoofdingenieur-directeur van bruggen en wegen van het ressort. Deze beslissing wordt door middel van aankondigingen kenbaar gemaakt.
  Geen enkel deel der vaartuigen mag onder de kiel zoodanig uitsteken, dat de grootste geoorloofde diepgang overschreden wordt.
  (Bij de vaartuigen die meer dan 10 ton meten mag de waterspiegel, om het even welke diepgang op de waterweg toegelaten is, nooit hoger reiken dan 30 cm onder enige opening waardoor water in het vaartuig kan binnendringen, nocht het gangboord waar dan ook overschrijden.) <KB 12-07-1957, art. 1>
  (In uitzonderlijke gevallen en mits zekere voorwaarden door hem te bepalen, kan de hoofdingenieur-directeur van het gebied voor de schepen met grotere dan de in de bijzondere reglementen vastgestelde afmetingen een machtiging tot doorvaren afgeven, wanneer hij, na onderzoek van de bouw van het schip, van oordeel is dat de veiligheid van de scheepvaart is gewaarborgd.) <KB 17-10-1956, art. 1>

Art.2. De vaartuigen moeten op hun achtersteven, in letters van ten minste 8 centimeter hoogte, hun naam, de grootste tonnenmaat, den naam, de beginletters der voornamen en de woonplaats van den eigenaar dragen.
  In geval van hermeting, worden deze opschriften aangebracht overeenkomstig de voorschriften van litt. B van het hiernavolgend artikel 75.
  (Derde lid opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 1°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Vierde lid opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 2°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.3. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 3°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.4. (NOTA : art. 4, punt 2, opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) Geen vaartuig, vlottrein of vlot mag varen, zo het gevaar loopt te zinken ten gevolge van gebrekkigen bouw, ouderdom, overlading of averij.
  De ingenieur van het ressort of zijn afgevaardigde mag, op gelijk welk punt van de waterwegen, de daartoe noodige onderzoekingen doen.
  Elk schip dat zich in slechten staat bevindt, wordt opgehouden en mag zijn weg niet voortzetten alvorens het behoorlijk hersteld is.
  (De deklading der schepen moet zich ten minste 10 centimeter binnen het vlak der zijgangen van het schip bevinden en moet zodanig gestuwd zijn dat ze tijdens het stilliggen of het varen van de schepen niet in de bedding van de waterweg kan storten.) <KB 17-10-1956, art. 2>
  Elk collie, waarvan het ruw gewicht duizend kilogram (een metrische ton) of meer bedraagt en bestemd is om over zee of langs binnenwateren te worden vervoerd, moet, vooraleer aan boord te worden gebracht, aan den buitenkant, duidelijk, goed leesbaar en op duurzame wijze, de melding van het gewicht dragen.
  Deze aanduiding mag met het echt gewicht geen 5 t.h. verschillen.
  Zijn aan deze verplichting niet onderworpen, de colli's welke, 'tzij in transito, 'tzij door bemiddeling van een vrijstellingsbewijs, uit vreemde landen worden aangevoerd.
  De verplichting van gewichtaanduiding op het colli rust op elken verzender, handelend voor eigen rekening of voor rekening van een derde.
  Wanneer de verzender optreedt voor rekening van een derde, valt de verplichting van gewichtaanduiding op dezen laatste, die hieraan voor de aflevering van het colli dient te voldoen, zo hij weet dat dit voor het vervoer over zee of langs de binnenwateren bestemd is.
  De controle, betreffende de juistheid van het op het colli aangeduid gewicht, geschiedt door de arbeidsinspecteurs en de afgevaardigde ambtenaren van de arbeidsinspectie, alsmede door de ambtenaren aangeduid in artikel 101 van dit reglement. Te dien einde kunnen zij zich de verzendingsborderellen en cognossementen, betreffende de colli's waarover zij hun controle uitoefenen, laten voorleggen.
  De Minister van Arbeid en Nijverheid kan afwijkingen toestaan op voormelde bepalingen.
  Het vaststellen en het beteugelen van de inbreuken op die bepalingen geschiedt overeenkomstig de wet van 5 Mei 1888.

Art. 4bis. (Opgeheven) <KB 07-09-1950, art. 2, § 4>

Art.5. (opgeheven) <KB 2007-03-09/31, art. 31, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art.6. Elk schipper of elk voor de binnenvaart te werken gesteld persoon die door nalatigheid,onbekwaamheid, dronkenschap of vrijwillige slechte wending, stoornis veroorzaakt, de vaart der vaartuigen, vlottreinen of vlotten hindert of vertraagt, wordt gestraft volgens artikel 100 van dit reglement. Op de eerste vordering moet de kapitein of schipper den overtreder onmiddellijk vervangen.

Art.7. Elk vaartuig, vlottrein of vlot moet, om te varen, voorzien zijn van het tuig, de touwen, meerpalen en trek- of voortstuwingsmiddelen, benoodigd voor een snelle en regelmatige vaart. (Verbandtrommels. - Bij artikel 2 (III) van het koninklijk besluit van 16 Januari 1932 (Staatsblad van 22 Januari 1932), waarbij de eerste medische hulpmiddelen in nijverheids- en handelsondernemingen worden voorgeschreven, is bepaald dat :
  "Op de treinen, trams, trekmachines, sleepbooten, lichters, baggerschuiten en, over 't algemeen, op de door een krachtwerktuig voorgetrokken voer- en vaartuigen, waarvan het in werking brengen vereischt :
  a) één tot vijf personen : een verbandtrommel nr 1;
  b) meer dan vijf personen : een verbandtrommel nr 2", verplicht is.)

Art.8.<KB 31-10-1953, art. 1> Elke schipper moet in het bezit zijn :
  1° (...) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 4°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  2° (van de in goede staat bewaarde meetbrief met een geldigheidsduur van ten hoogste vijftien jaar of van een afschrift dat deze meetbrief vervangt, uitgereikt hetzij door het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart hetzij door de bevoegde autoriteit van één van de andere Staten, gebonden door de Overeenkomst nopens de meting van binnenvaartuigen, Bijlage en Protocol van Ondertekening, opgemaakt te Genève op 15 februari 1966.
  [1 ...]1
  In uitzonderlijke gevallen en op aanvraag van de schipper kan de ingenieur-directeur van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart bevoegd voor de meting van binnenvaartuigen, schriftelijke toelating verlenen om met een ledig vaartuig zonder meetbrief een bepaalde reisweg af te leggen. Die aanvraag vermeldt de redenen waarop ze steunt, de af te leggen reisweg, de afmetingen van het vaartuig, en naam en adres van de eigenaar;) <KB 1998-01-21/36, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  3° van een vaarvergunning en, wanneer de reis over een waterweg gaat die onder het stelsel der scheepvaartrechten valt, van een kwijtschrift blijkens hetwelk deze rechten betaald zijn;
  4° eventueel, van een of meer regelmatige cognossementen, overeenkomstig de voorschriften van artikel 87, § 1, derde lid;
  5° van een naamlijst met de vermelding voor elk lid van de bemanning, van naam, voornamen, geslacht, datum en plaats van geboorte, nummer en plaats van uitreiking van het officieel identiteitsbewijs, en functie aan boord.
  (6° Indien het vaartuig gebruikt wordt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen :
  a) [1 ...]1
  b) [1 overeenkomstig de bijlage bij het koninklijk besluit van 31 juli 2009 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN)]1, afgegeven tijdelijk certifikaat van goedkeuring of normaal certifikaat van goedkeuring, eventueel vergezeld van een bijzondere machtiging voor het vervoer van sommige gevaarlijke produkten.) <KB 27-07-1977, art. 1>
  De schipper moet genoemde stukken vertonen op elke vordering vanwege de agenten van de waterweg en van de ambtenaren belast met het innen van en het toezicht op de scheepvaartrechten. Desnoods dient hij zich daartoe aan wal te begeven. Aan boord moet hij de naamlijst vertonen samen met de officiële identiteitsbewijzen van de aanwezige manschappen.
  Plezierboten.
  ----------
  (1)<KB 2014-04-04/06, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-05-2014>

Art.8_VLAAMS_GEWEST.    <KB 31-10-1953, art. 1> Elke schipper moet in het bezit zijn :  1° (...) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 4°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>  2° (van de in goede staat bewaarde meetbrief met een geldigheidsduur van ten hoogste vijftien jaar of van een afschrift dat deze meetbrief vervangt, uitgereikt hetzij [2 door de dienst, bevoegd voor de meting van binnenvaartuigen]2 hetzij door de bevoegde autoriteit van één van de andere Staten, gebonden door de Overeenkomst nopens de meting van binnenvaartuigen, Bijlage en Protocol van Ondertekening, opgemaakt te Genève op 15 februari 1966.  [1 ...]1  In uitzonderlijke gevallen en op aanvraag van de schipper kan [2 het personeelslid van dienst bevoegd voor de meting van binnenvaartuigen]2 bevoegd voor de meting van binnenvaartuigen, schriftelijke toelating verlenen om met een ledig vaartuig zonder meetbrief een bepaalde reisweg af te leggen. Die aanvraag vermeldt de redenen waarop ze steunt, de af te leggen reisweg, de afmetingen van het vaartuig, en naam en adres van de eigenaar;) <KB 1998-01-21/36, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>  3° van een vaarvergunning en, wanneer de reis over een waterweg gaat die onder het stelsel der scheepvaartrechten valt, van een kwijtschrift blijkens hetwelk deze rechten betaald zijn;  4° eventueel, van een of meer regelmatige cognossementen, overeenkomstig de voorschriften van artikel 87, § 1, derde lid;  5° van een naamlijst met de vermelding voor elk lid van de bemanning, van naam, voornamen, geslacht, datum en plaats van geboorte, nummer en plaats van uitreiking van het officieel identiteitsbewijs, en functie aan boord.  (6° Indien het vaartuig gebruikt wordt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen :  a) [1 ...]1  b) [1 overeenkomstig de bijlage bij het koninklijk besluit van 31 juli 2009 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN)]1, afgegeven tijdelijk certifikaat van goedkeuring of normaal certifikaat van goedkeuring, eventueel vergezeld van een bijzondere machtiging voor het vervoer van sommige gevaarlijke produkten.) <KB 27-07-1977, art. 1>  De schipper moet genoemde stukken vertonen op elke vordering vanwege de agenten van de waterweg en van de ambtenaren belast met het innen van en het toezicht op de scheepvaartrechten. Desnoods dient hij zich daartoe aan wal te begeven. Aan boord moet hij de naamlijst vertonen samen met de officiële identiteitsbewijzen van de aanwezige manschappen.  Plezierboten.  ----------
  (1)<KB 2014-04-04/06, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
  (2)<BVR 2016-03-18/12, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 05-05-2016>


I. Algemene bepalingen.
Art.9.<KB 14-12-1979, art. 1> § 1. (NOTA : art. 9, § 1, opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) 1. Het varen met plezierboten op de aan dit reglement onderworpen scheepvaartwegen is toegelaten.
  2. De hoofdingenieur-directeur van het gebied mag de vaart met plezierboten verbieden in de panden of delen van panden waar ze enige hinder voor de vrachtscheepvaart kunnen opleveren.
  3. (De plezierboten met een romplengte groter dan [2 20 m]2 zijn onderworpen aan de voorschriften van titel II, hoofdstuk I, van dit reglement.) Bovendien dragen zij aan weerszijden van de voorsteven of vooraan op een zichtbare plaats, in letters van tenminste 0,08 m hoogte, de naam van het schip en op de achtersteven de naam van de thuishaven en de naam van de eigenaar in letters van tenminste 0,04 m hoogte. De letters moeten van het Latijnse lettertype zijn. <KB 1998-01-21/36, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  De hierboven vermelde herkenningstekens moeten duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn; zij moeten licht van kleur zijn op een donkere grond of donker van kleur op een lichte grond.
  § 2. [1 ...]1.
  § 3. 1. Om een plezierboot met een motor van minder dan 7 355 watts (10 pk) te mogen besturen moet de bestuurder tenminste 16 jaar oud zijn.
  Om een plezierboot met een motor van meer dan 7 355 watts (10 pk) te mogen besturen moet de bestuurder tenminste 18 jaar oud zijn. Deze leeftijdsgrens kan tot 16 jaar verlaagd worden indien een andere bestuurder van tenminste 18 jaar oud aan boord is.
  2. Onverminderd de bepalingen onder 1 hierboven moet de bestuurder van een motorplezierboot die een of meer waterskiërs trekt, vergezeld zijn van een medeopvarende van tenminste 15 jaar oud.
  3. De bestuurder van een varend motorplezierboot moet zich bevinden op de plaats en in de houding die voor het sturen zijn voorzien.
  4. De bestuurder van een plezierboot moet in de gesteldheid zijn om te sturen en het nodige stuurmanschap bezitten. Hij moet voortdurend in staat zijn alle nodige stuurbewegingen uit te voeren en zijn boot bestendig onder controle hebben.
  § 4. 1. De plezierboten zijn gehouden aan alle vrachtschepen en drijvende werktuigen de nodige ruimte te laten om hun weg te kunnen voortzetten en om te kunnen manoeuvreren. Bovendien moeten zij zich op een voldoende afstand houden van alle bouwplaatsen op de waterweg.
  2. De door een motor voortbewogen plezierboten moeten zich verwijderen uit de vaarroute van alle op een andere wijze voortbewogen plezierboten.
  3. (NOTA : § 4.3 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) De Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Waterwegen behoort, mag vakken van de scheepvaartwegen aanduiden die hij voorbehoudt aan de zeilboten.
  4. (NOTA : § 4. 4 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) De bestuurder van een plezierboot dient alle nodige maatregelen te nemen ten einde schade aan de waterweg of aan de aanhorigheden ervan te voorkomen.
  5. (NOTA : § 4. 5 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) Het is verboden het verkeer te water te hinderen of in gevaar te brengen hetzij door gelijk welke voorwerpen of stoffen in de waterweg te werpen, te leggen, achter te laten of te laten vallen, hetzij door er ongelegen stuurbewegingen uit te voeren. Het is eveneens verboden de gebruikers van de aanhorigheden van de waterweg te hinderen.
  § 5. 1. Het is verboden een aantal personen aan boord te nemen dat hierdoor het evenwicht en de veiligheid van de plezierboot in gevaar gebracht worden.
  2. Alle varende plezierboten moeten aan boord hebben :
  - een of meer pagaaien of roeispanen;
  - voor iedere persoon aan boord, binnen handbereik, hetzij een reddingsgordel, een reddingskussen of een reddingsvest;
  - een touw van 30 meter;
  - een of meer meertouwen van 10 m;
  - een anker of een dreg;
  - een hoosvat of een handpomp;
  - een misthoorne of toeter;
  - een goedgekeurde poederblusser indien de plezierboot van een motor is voorzien.
  § 6. (NOTA : § 6 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) 1. De plezierboten mogen niet stilliggen in de vaargeul.
  Na gebruik moeten zij op een veilige en stevige wijze worden vastgelegd. Zij mogen de scheepvaart hoegenaamd niet hinderen.
  2. Plezierboten mogen niet stilliggen op minder dan 50 m van stuwen.
  De hoofdingenieur-directeur van het gebied kan de ligplaatsen voor plezierboten aanwijzen.
  3. Bij vloedregime op de rivieren, moeten de eigenaars van plezierboten alle nodige maatregelen nemen of doen nemen om hun boot in volkomen veiligheid te brengen.
  4. Het is verboden plezierboten te koop te stellen op de waterwegen.
  5. De aanhangwagens of de verplaatsbare tuigen die gebruikt werden om de plezierboten te water te laten of aan land te brengen moeten onmiddellijk van de aanhorigheden der waterwegen verwijderd worden.
  ----------
  (1)<KB 2013-12-15/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
  (2)<KB 2014-04-04/06, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-05-2014>

II. Varen met grote snelheid.
Art. 9bis. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <Ingevoegd bij KB 14-12-1979, art. 1> § 1. 1. De motorplezierboten mogen met een grotere snelheid dan de in dit algemeen reglement of in de bijzondere reglementen van de scheepvaartwegen bepaalde snelheden varen op de daartoe aangewezen vakken. Deze snelheden worden grote snelheden genoemd.
  2. De Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Waterwegen behoort kan deze grote snelheden beperken.
  Hij bepaalt en begrenst de vakken waar met grote snelheid mag gevaren worden.
  Hij bepaalt eveneens de periode gedurende welke het varen met grote snelheid is toegelaten evenals de dagelijkse uren gedurende dewelke zij mogen beoefend worden.
  3. In de vakken waar met grote snelheid mag gevaren worden, is de pleziervaart met zeil- en roeiboten verboden gedurende de tijd dat het varen met grote snelheid aldaar werkelijk wordt beoefend.
  De Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Waterwegen behoort kan echter afhankelijk van de afmetingen van bedoelde vakken de doorvaart van zeil- en roeiboten aldaar toestaan onder de door hem te stellen voorwaarden.
  § 2. Buiten de inschrijvingsplaat voorgeschreven bij artikel 9, § 2, moeten de motorplezierboten die de vaart met grote snelheid beoefenen aan weerszijden van de voorsteven een bijzonder identificatienummer dragen, dat door het Bestuur der Waterwegen wordt toegekend.
  Dit nummer kan voorafgegaan worden door een letterteken ter identificatie van kantoor van toekenning.
  De kenletters evenals de cijfers moeten tenminste 21 cm hoog, 12 cm breed en 4 cm dik zijn.
  § 3. Snelheids- en behendigheidswedstrijden van motorbootjes zijn verboden, behoudens schriftelijke toestemming van de hoofdingenieur-directeur van het gebied, die in voorkomend geval de nadere regelen daarvoor vaststelt.
  § 4. Het varen met grote snelheid is verboden wanneer het zicht minder dan 150 m bedraagt.
  § 5. Snelvarende plezierboten moeten hun snelheid zodanig regelen dat zij geen schadelijke golfslag veroorzaken.
  § 6. 1. Op de vakken waar met grote snelheid mag gevaren worden is waterskiën toegelaten.
  2. Ter wille van de veiligheid kan de Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Waterwegen behoort het waterskiën verbieden op sommige vakken waar met grote snelheid gevaren wordt, op bepaalde delen van deze vakken, of gedurende sommige perioden van het jaar of uren van de dag. In voorkomend geval kan hij eveneens de vaarrichting bepalen van de vaartuigen die waterskiërs trekken.
  § 7. Een plezierboot die een of meer skiërs trekt moet op zodanige wijze varen en iedere skiër moet zich zodanig gedragen dat zij noch hinder noch gevaar voor de andere gebruikers van de waterweg en aanhorigheden ervan opleveren.

III. Buitenlandse plezierboten.
Art. 9ter.<Ingevoegd bij KB 14-12-1979, art. 1> § 1. (NOTA : § 1 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) De bestuurders van buitenlandse plezierboten die over de waterweg België binnenkomen moeten zich bij hun aankomst aanmelden in het eerste ontvangstkantoor der scheepvaartrechten dat zij ontmoeten, om aldaar aangifte van aankomst in België te doen. Wanneer deze plezierboten België verlaten moeten de bestuurders ervan aangifte van vertrek doen aan de laatste sluis die zij ontmoeten.
  Hetzelfde geldt voor de buitenlandse plezierboten die te water gelaten worden binnen het Belgische scheepvaartwegennet of die er uit getrokken worden.
  § 2. [1 ...]1
  § 3. [1 ...]1
  § 4. [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2014-04-04/06, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-05-2014>

Art. 9quater.
  <Opgeheven bij KB 2014-04-04/06, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 01-05-2014>

Art.10. Onverminderd de toepassing der straffen, bepaald bij artikel 100, hebben de agenten van het bestuur het recht elk vaartuig, trein, vlot, bootje of pleizierboot, waarvoor bovenstaande voorschriften niet opgevolgd werden, stil te doen houden en van ambtswege naar een door hen aan te wijzen plaats te verhalen, waar het zal opgehouden worden totdat de schipper al de voorschriften nagekomen heeft.
  (Nochtans, wanneer de schipper van een geladen schip geen meetbrief kan tonen, of een vervallen meetbrief voorlegt, kan hem door de inspecteur der scheepvaart van het gebied de toelating worden gegeven om zijn reis voort te zetten, mits hij zijn schip dadelijk na het lossen zal doen hermeten. In dit geval, worden de scheepvaartrechten overeenkomstig de bijzondere regelen van artikel 81, 4 berekend.) <KB 12-07-1957, art. 4>

HOOFDSTUK II. - Voorschriften betreffende in de vaart zijnde vaartuigen.
Afdeling I. - Scheepvaarturen en voorschriften voor de nachtelijke vaart.
Art.11. <R 05-04-1947, art. 1> 1. (NOTA : art. 11, 1 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) (Behoudens de hierna aangegeven of in de bijzondere reglementen voorziene afwijkingen mag de scheepvaart niet geschieden buiten de volgende uren :
  Januari :
  van 1 tot 15 : van 8 uur tot 17 u. 30 m.
  van 16 tot 31 : van 7 u. 45 m. tot 17 u. 45 m.
  Februari :
  van 1 tot 15 : van 7 u. 30 m. tot 18 u. 15 m.
  van 16 tot 28 (of 29) : van 7 u. 15 m. tot 18 u. 45 m.
  Maart :
  van 1 tot 15 : van 6 u. 45 m. tot 19 uur
  van 16 tot 31 : van 6 uur tot 19 u. 30 m.
  April :
  van 1 tot 15 : van 5 u. 30 m. tot 20 uur
  van 16 tot 30 : van 5 uur tot 20 u. 30 m.
  Mei :
  van 1 tot 31 : van 4 u. 30 m. tot 21 uur.
  Juni :
  van 1 tot 30 : van 4 u. 30 m. tot 21 u. 30 m.
  Juli :
  van 1 tot 31 : van 4 u. 30 m. tot 21 u. 30 m.
  Augustus :
  van 1 tot 15 : van 4 u. 45 m. tot 20 u. 45 m.
  van 16 tot 31 : van 5 uur tot 20 u. 30 m.
  September :
  van 1 tot 15 : van 5 u. 30 m. tot 19 u. 45 m.
  van 16 tot 30 : van 6 uur tot 19 u. 15 m.
  Oktober :
  van 1 tot 15 : van 6 u. 30 m. tot 18 u. 45 m.
  van 16 tot 31 : van 6 uur tot 18 u. 15 m.
  November :
  van 1 tot 15 : van 7 u. 15 m. tot 17 u. 30 m.
  van 16 tot 30 : van 7 u. 45 m. tot 17 u. 30 m.
  December :
  van 1 tot 31 : van 8 uur tot 17 u. 30 m.) <KB 03-10-1986, art. 3>
  2. (...) <KB 03-10-1986, art. 4>
  (3. (NOTA : art. 11, 3 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) Op de zon- en wettelijke feestdagen is de vrachtscheepvaart verboden behalve op de tijrivieren en aan de scheepvaartsluizen die deze rivieren in rechtstreekse verbinding stellen met de andere scheepvaartwegen.
  Deze schikking is niet van toepassing op de zeeschepen.
  (Volledige of gedeeltelijke afwijkingen van het verbod op vrachtscheepvaart op zon- en wettelijke feestdagen op een scheepvaartweg of op een gedeelte ervan kunnen door de beheerder van die scheepvaartweg worden toegestaan.) <KB 1993-06-02/40, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 03-07-1993>
  4. (NOTA : art. 11, 4 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) De hoofdingenieur-directeur van het ressort mag, voor de duur van ten hoogste vijftien dagen, de scheepvaart, buiten de onder alinea 1 van dit artikel aangegeven uren, toestaan of zelfs verplichtend maken, wanneer de schepen de panden versperren of dreigen te versperren.) <KB 03-11-1975, art. 1>
  5. (NOTA : art. 11, 5 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) De Minister van Openbare Werken kan door bijzondere besluiten de scheepvaart buiten voormelde uren toestaan of zelfs verplichtend maken op de bevaarbare waterwegen of op gedeelten van bevaarbare waterwegen, wanneer hij het nuttig of gepast oordeelt (...). <KB 07-09-1950, art. 2, § 7>
  6. (...) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 5°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.12. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 6°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Afdeling II. - Jagen, kruisen, voorbijvaren, draaien, geluidseinen.
Art.13. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  De Minister van Openbare Werken mag, voor het trekken der vaartuigen op de waterwegen, de inrichting van regelmatige diensten toelaten.
  (Aan sluizen met elektrische kaapstanders is het gebruik van die kaapstanders verplicht voor alle vaartuigen zonder eigen drijfkracht of die door tractoren getrokken worden.
  Gesleepte vaartuigen mogen die kaapstanders eveneens bezigen met toelating van de sluisbeambten.
  De schippers moeten een voldoende lange en sterke kabel in goede staat aan boord hebben en hem aan de met de bediening van de kaapstander belaste beambte toereiken.
  Het bestuur is niet verantwoordelijk voor de schade, die uit het gebruik van de kaapstander mocht voortvloeien) <R 2-7-1945, art. 1>

Art.14. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <R 21-6-1945, art. 1> Jagen van schepen met paarden of tractoren mag in geen geval geschieden zonder machtiging van de Hoofdingenieur-Directeur van het ressort.
  In voorkomend geval, moeten de paarden de gehele tijd bij de toom geleid worden.
  De paarden en tractoren moeten, behalve aan de kruisingen, de bestrate of met steenslag verharde strook van het jaagpad volgen. Waar zulke strook ontbreekt, worden de paarden ten minste 1m50 en de tractoren 1 meter van de oeverrand verwijderd gehouden. Deze afstand wordt berekend van af de wielen aan de kant van de waterweg.

Art.15. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Het is uitdrukkelijk verboden de jaaglijnen of trossen door te snijden.

Art.16. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 7°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.17. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 8°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.18. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 9°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.19. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 10°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.20. Elk vaartuig, vlottrein of vlot, waarvan de schipper, door inbreuk op dit reglement, de vaart van een ander vaartuig, vlottrein of vlot gehinderd of vertraagd heeft, wordt bij de eerste sluis of brug opgehouden, tot na de doorvaart van dit vaartuig.

Art.21. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Ten einde alle gevaar of schadevaring te vermijden, moet de snelheid der vaartuigen vertraagd worden in de doorvaart der steden, in bochten, en enge vaarwegen, voor laad- en loskaaien (De strandingsbermen inbegrepen.), in de nabijheid : van op den waterweg in uitvoering zijnde werken, van plaatsen waar voorzorgen moeten genomen worden en die aangewezen worden door den hoofdingenieur-directeur van het ressort, van vaartuigen gebezigd tot het lichten van wrakken of met ontplofbare stoffen geladen. De schippers voegen zich overigens naar de voorschriften, welke hun door den ambtenaar der werken gegeven worden.

Art.22. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 11°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.23. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 12°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Afdeling III. - Doorvaart van sluizen en bruggen.
Art.24. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Bij het naderen van sluizen en beweegbare bruggen, moeten de schippers de vaart van hun vaartuig vertragen en de sluis- of brugwachters van hun aankomst verwittigen met de stoomfluit, de scheepsklok, den misthoorn of door roepen. Op het oogenblik als zij aangekomen zijn aan de palen tot aanwijzing der overzetveren, zullen de schippers een teeken geven met de fluit, de klok of den hoorn.
  Het volkomen stoppen is verplicht op 100 meter van de beweegbare spoorwegbruggen en op 50 meter van de beweegbare bruggen voor wegen en van de sluizen, indien de brug- of sluiswachter de doorvaart niet toegelaten heeft.
  In dit geval, moeten de schippers hun vaartuig, trein of vlot derwijze meren, dat zij het trekken of het voorbijvaren van andere vaartuigen niet hinderen. Zij voegen zich bovendien naar de aanduidingen der brug- of sluisbedienden en zetten slechts hun vaart voort met de toelating van dezen.

Art.25. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Wanneer, integendeel, de doorvaart toegelaten is, doen de schippers hun vaartuig, trein of vlot langzaam vooruitvaren, daarbij zorg dragende ze aan beide uiteinden te meren in de sluiskolk. Het is verboden met stangen, bootshaken, schippersboomen en ander tuig de deelen der kunstwerken aan te raken, welke tot het besturen der vaartuigen niet bestemd zijn.

Art.26. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  De sluis- en brugwachters alleen hebben het recht de inrichtingen van sluizen, stuwen en bruggen te bedienen.
  Echter mogen zijn daarbij de hulp vragen van schippersknechten of maats.
  Een deel der bemanning, voldoende voor het besturen van het vaartuig, den trein of het vlot, moet bij de doorvaart aan boord blijven.

Art.27. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Bij de toegangen tot en bij de doorvaart van sluizen en bruggen, zijn de schippers gehouden de bevelen der sluis- en brugwachters na te komen en zich te voegen naar de seinen die aanduiden of de weg vrij is.

Art.28. (§ 1.) (NOTA : § 1 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) <KB 12-01-1954, art. 1> De doorvaart van sluizen en beweegbare bruggen geschiedt onder voorbehoud van de volgende bepalingen, volgens de orde van aankomst der vaartuigen aan de stoppalen, die zich aan weerskanten van deze kunstwerken bevinden.
  § 2. (NOTA : § 2 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) Onverminderd het bepaalde in §6, hebben de hierna vermelde vaartuigen voorrang bij de doorvaart in de hierna aangegeven orde :
  1° de vaartuigen, geladen met buskruit, schietkatoen, knalstoffen, dynamiet;
  2° de vaartuigen, die het leger toebehoren of het helpen in zijn verrichtingen en zijn vervoer;
  3° de vaartuigen van het bestuur waarop de nationale vlag is gehesen;
  4° de vaartuigen die, met het bergingsmaterieel voor gezonken vaartuigen geladen, zich ter plaatse van het ongeval begeven en daartoe een vaarbewijs hebben, door de bevoegde ingenieur afgegeven;
  5° de vaartuigen, gebruikt tot een geregelde vervoerdienst voor reizigers;
  6° de vaartuigen met een lading van ten minste 50 ton of, voor vaartuigen van minder dan 100 ton, met een lading van ten minste de helft van het laadvermogen van het vaartuig, andere vloeibare brandstoffen dan die van groep K3, zoals zij omschreven zijn in de artikelen 1 en 2 van het bijzonder regelement betreffende het vervoer van vloeibare brandstoffen op de binnenwateren, gevoegd bij het besluit van de Regent van 1 augustus 1948;
  7° de vaartuigen, gebruikt tot een geregelde vervoerdienst voor goederen (...); <KB 07-09-1950, art. 1, § 9>
  8° (opgeheven) <AR 1998-01-21/36, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  De in 1°, 2°, 3°, 4° en 5° opgesomde vaartuigen hebben absolute voorrang. De in 6°, 7° en 8° opgesomde vaartuigen maken van hun voorrang slechts gebruik bij afwisseing met wachtende vaartuigen, met dien verstande dat het eerste voorranghebbende vaartuig na het eerste aan de stoppaal wachtende vaartuig aan de beurt komt.
  De scheepvaartinspecteur kan de in 6° opgesomde vaartuigen het genot van hun voorrang ontnemen, zo hij vaststelt dat de vereiste hoeveelheid vloeibare brandstoffen slechts aan boord wordt gehouden om voorrang te krijgen.
  § 3. De Minister van Openbare Werken of zijn gemachtigde kan de vaartuigen in dringende gevallen, onder meer om in de bevoorrading van het land te voorzien of om ongevallen waarbij de scheepvaartwegen zijn betrokken, voorrang verlenen.
  § 4. (NOTA : § 4 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) De gewone vaartuigen hebben recht van doorvaart vóór vlottreinen en vlotten, doch dezer doorvaart mag niet meer dan zes uur vertraagd worden.
  § 5. (NOTA : § 5 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) De vaartuigen in sleep met of zonder sleepboot tellen slechts voor één eenheid. Zij worden geschut zonder tussenplaatsing van in dezelfde richting varende schepen.
  § 6. (NOTA : § 6 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) (De sluismeesters maken zoveel mogelijk gebruik van eenzelfde schutting om twee in tegenovergestelde richting varende vaartuigen door te laten.
  Wanneer de te schutten vaartuigen te groot zijn om met twee of meer tegelijk geschut te worden, nemen de sluismeesters bij de schutting van een groot vaartuig één of meer vaartuigen van kleine afmetingen. De in § 2, 1°, opgesomde vaartuigen worden echter steeds afzonderlijk geschut.) <KB 1998-01-21/36, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  § 7. (...) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 13°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 8. (NOTA : § 8 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) Geen voorrecht van doorvaren kan gelden tegenover vaartuigen die reeds binnen de kunstwerken varen.
  Ieder vaartuig waarvan de voorsteven de stoppaal voorbij is, wordt beschouwd als het kunstwerk binnengevaren.
  § 9. (...) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 13°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.29. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Zeilvaartuigen strijken de zeilen op ten minste 200 meter van bruggen en sluizen.

Art.30. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  De Minister van Openbare Werken mag de bediening van beweegbare bruggen en sluizen door bijzondere besluiten regelen.
  Bovendien regelt hij, zo nodig, het verkeer op de bruggen en loopbrugjes van den Staat.
  De afkondiging van dergelijke ministerieele besluiten geschiedt bij wijze van plakbrieven aan voormelde bruggen, loopbrugjes en sluizen.

Art.31. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Beweegbare spoorwegbruggen mogen niet geopend worden, wanneer een trein in het zicht is of op het punt is aan te komen.

Art.32. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  De beweegbare bruggen worden slechts geopend, wanneer dit voor het doorvaren der vaartuigen onontbeerlijk is; dienvolgens moeten de schippers, desvoorkomend en indien dit mogelijk is, hun mast strijken of wegnemen.

Art.33. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Telkens als twee vaartuigen of een sleep vaartuigen door een brug gevaren zijn, mag deze gesloten worden, om doortocht aan voetgangers of rijtuigen te verlenen.

Art.34. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  De vaartuigen, vlottreinen of vlotten mogen niet langer in de sluis blijven dan volstrekt nodig is voor het schutten.

HOOFDSTUK III. - Vervoeren van buskruit en andere gevaarlijke stoffen.
Art.35. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 15°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 35bis. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 16°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

HOOFDSTUK IV. - (Vrij doorvaren van de vaartuigen van het leger en van de Nationale Dienst voor vervoer over binnenwateren (N.D.V.B.))
Art.36. <KB 26-08-1939, art. 7> De doorvaart van de vaartuigen van het leger wordt geregeld bij het koninklijk besluit van 28 December 1877 en die van de vaartuigen van de Nationale Dienst voor vervoer over de binnenwateren bij het koninklijk besluit van 26 augustus 1939.

HOOFDSTUK V. - Stilliggen, laden, lossen, haven, verhalen en scheepvaartstremming.
Art.37. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 17°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.38. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Stilliggende vaartuigen moeten aan beide uiteinden vastgemeerd zijn; in de langs het jaagpad gelegen havens moeten hun beweegbare masten gestreken zijn;
  De vaartuigen die gemachtigd zijn in de panden stil te liggen, moeten zich op één rij schikken, langs den oever aan de overzijde van het jaagpad.

Art.39. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Het meren geschiedt slechts aan de palen, dukdalven en ringen die daartoe bestemd zijn en bij gebrek waaraan de vaartuigen hun katanker mogen gebruiken.

Art.40. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  De schippers zijn gehouden onmiddellijk de bevelen uit te voeren, die hun gegeven worden door de agenten van den waterweg, voor het plaatsen en verhalen der vaartuigen aan de kaaien, alsook voor het ankeren en meren der stilliggende vaartuigen. Het is verboden de meertrouwen of kettingen in het water te gooien of te laten slepen.

Art.41. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 18°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.42. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Wanneer de havens langs het jaagpad liggen, mogen de vaartuigen er niet langer vertoeven dan noodig is voor het laden of lossen. Zodra deze werkzaamheden geëindigd of onderbroken zijn, moet het vaartuig aan den overkant gaan meren of het ruim kiezen.

Art.43. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 19°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.44. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Vlottreinen en vlotten mogen in der havens niet blijven liggen.
  Binnen acht en veertig uren na hun aankomst ter plaats van bestemming, worden ze losgemaakt en aan wal getrokken, behalve mits bijzondere toelating van den hoofdingenieur-directeur van het ressort. Deze verrichtingen geschieden zonder dat de scheepvaart er door gehinderd wordt.

Art.45. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Gedurende het stilliggen, worden de vlottreinen en vlotten stevig gemeerd aan den oever, liggende op den overkant van dien waar doorgaans getrokken wordt.

Art.46. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Barst er brand aan boord uit, dan geeft de schipper onmiddellijk alarm en verwijdert zijn vaartuig uit de nabijheid van andere vaartuigen, remmingwerken en kunstwerken.

Art.47. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Bij vloed of wanneer het noodig is het water gansch of gedeeltelijk af te laten, worden de vaartuigen, vlottreinen of vlotten verhaald op plaatsen waar ze den vrijen loop van het water niet kunnen hinderen, noch schade veroorzaken. Ze worden stevig gemeerd door de zorgen en onder de verantwoordelijkheid der schippers. Desnoods worden ze verhaald op plaatsen, door de scheepvaartagenten aangeduid.
  Deze bepaling is ook toepasselijk op bootjes en pleizierbooten, die het bestuur overigens op het droge mag doen trekken.

Art. 47bis. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  (Ingevoegd bij R 18-09-1945, art. 1) Bij vriesweer zijn de eigenaars of schippers van vaartuigen verplicht het ijs, dat zich rondom hun schepen mocht vormen, te breken en gebroken te houden.

Art.48. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Geen schadeloosstelling kan worden gevorderd wegens averij of scheepvaartstremming, veroorzaakt door gebrek aan voedingswater, door een ongeval of door maatregelen in het algemeen belang getroffen.

HOOFDSTUK VI. - Verplichtingen der schippers wier vaartuigen gezonken zijn.
Art.49. (NOTA : art. 49, 1 tot en met 3 opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) De schipper, wiens vaartuig gezonken is, moet het zo spoedig mogelijk vlotbrengen; zoniet wordt er hem een termijn aangewezen door den hoofdingenieur-directeur van het ressort, na verloop van welken desvoorkomend de noodige schikkingen van ambtswege, op zijn kosten en gevaar, genomen worden, overeenkomstig artikel 102 van dit reglement.
  Onmiddellijk na het ongeval, verwittigt de schipper den scheepvaartagent die het dichtsbij woont. Verblijft geen agent binnen een omtrek van 10 kilometer, dan wordt langs den kortsten weg de hoofdingenieur-directeur of de ingenieur van het ressort gewaarschuwd.
  De schipper plaatst boven of nabij het gezonken vaartuig een baak of boei, waarop 's daags een roode vlag staat en 's nachts een wit licht dat in alle richtingen verlicht.
  (Vierde lid opgeheven) <AR 2006-09-24/36, art. 5, 20°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.50. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Zijn de schipper en de eigenaar van een gezonken vaartuig onbekend, dan verkoopt het bestuur het vaartuig of het wrak.
  De opbrengst van den verkoop wordt, na aftrek der kosten voor berging, schatting en veiling, in de consignatiekas gestort, ter beschikking van de rechthebbenden.

Art.51. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Bovenstaande bepalingen zijn toepasselijk op de lading van het gezonken vaartuig en op elk voorwerp dat in het bed van den waterweg achtergelaten is en de scheepvaart zou kunnen hinderen of het regiem van den waterloop schaden.

HOOFDSTUK VII. - Vaartuigen die een geregelde dienst onderhouden.
Art.52. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Wordt als geregelde dienst beschouwd, de dienst van vaartuigen die op vastgestelde dagen en uren vertrekken en aankomen, en enkel in bepaalde havens aanleggen.

Art.53. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 21°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 53bis. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 22°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.54. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 23°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.55. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  De uren van vertrek en aankomst worden aangeplakt aan de aanlegplaatsen, bruggen en sluishuizen.
  Wanneer een dienst niet meer geregeld geschiedt, verliezen de daartoe behoorende vaartuigen de voorrechten welke dit reglement hun verleent.

HOOFDSTUK VIII. - Motorboten en sleeptreinen.
Art.56. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 24°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.57. (Opgeheven) <KB 12-07-1957, art. 5>

Art.58. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 07-09-1950, art. 2, § 11> De maximum-snelheid die voor motorvaartuigen wordt toegestaan, bedraagt per minuut en met betrekking tot de oever :
  1° 70 m voor die welke geen gebruik maken van de bij artikel 1 bepaalde tolerantie betreffende de maximum-diepgang;
  2° Eveneens 70 m voor die welke van deze tolerantie gebruik maken, maar van een vaste buiten de romp uitstekende schroef zijn voorzien;
  3° 100 m voor die welke van voornoemde tolerantie gebruik maken en van een bijzondere inrichting tegen de golfslag zijn voorzien, zoals de schroef die binnen het vaartuig in een koker wordt geplaatst, of een inrichting waarmede men de schroef zover kan opheffen dat ze altijd ten minste 0m50 boven de toegestane maximum-diepgang is ingedompeld.
  In afwijking van lid 1 bedraagt de toegestane maximum-snelheid voor alle vaartuigen die de rivieren afvaren 7 km per uur, dit is 116m66 per minuut.
  In de bijzondere reglementen kunnen hogere of lagere maxima dan die van dit artikel worden vastgesteld. In zulke gevallen geven palen langs de scheepvaartwegen of vakken van scheepvaartwegen de maximum-snelheid op die er is toegestaan.

Art.59. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 07-09-1950, art. 2, § 12> De motorvaartuigen, die geen gebruik maken van de bij artikel 1 bepaalde tolerantie betreffende de maximum-diepgang en die door hun vorm, hun wijze van voortbeweging of hun geringe diepgang sneller kunnen varen dan bij artikel 58 is bepaald, zonder een nadelige golfslag te veroorzaken, mogen daartoe gemachtigd worden. Hun snelheid mag echter niet meer bedragen dan :
  1° 100 m voor die van meer dan 90 ton;
  2° 150 m voor die van 90 ton of minder, van 2m50 of meer breed of met een diepgang van 1 m of meer;
  3° 200 m voor die van 90 ton of minder, van minder dan 2m50 breed en met een diepgang van minder dan 1 meter.
  De machtiging wordt door de hoofdingenieur-directeur afgeleverd na proefnemingen in bijzijn en overeenkomstig de onderrichtingen der ingenieurs van bruggen en wegen. Zij kan te allen tijde worden ingetrokken. Het machtigingsbewijs moet op elke vordering van de agenten, belast met de politie en de instandhouding van de scheepvaartwegen, vertoond worden.
  In de bijzondere reglementen kunnen hogere of lagere maxima dan die van dit artikel worden vastgesteld.
  Alle snelheidswedstrijden tussen motorvaartuigen zijn verboden.

Art. 59bis. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <Ingevoegd bij KB 03-10-1986, art. 5> De motorvaartuigen die door hun vorm, hun voortbewegingsmiddelen of hun geringe diepgang, met hoge snelheid kunnen varen, kunnen gemachtigd worden om zelfs buiten de vakken voor hoge snelheid, vastgesteld door de minister die het Bestuur der Waterwegen in zijn bevoegdheid heeft, algemene proefnemingen te doen of snelheidstests uit te voeren met hogere dan de bij de artikels 58 en 59 van dit reglement of de bij de bijzondere reglementen vastgestelde snelheden.
  De proefnemingen en de tests moeten van korte duur zijn. De machtiging wordt verleend door de hoofdingenieur-directeur van het gebied die er de modaliteiten van vaststelt. Zij kan ten allen tijde worden ingetrokken.

Art.60. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Alle overtredingen van de voorschriften der artikelen 58 en 59 worden niet alleen gestraft, zoals bij artikel 100 van dit reglement bepaald is, maar kunnen tevens aanleiding geven tot ophouden van het vaartuig bij de eerste beweegbare brug of voor de eerste sluis die het moet doorvaren, gedurende het dubbel van den tijd, ingewonnen door de overdreven snelheid.

Art.61. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Het verkeer van motorboten die een nadeeligen golfslag veroorzaken, kan voorloopig door den hoofdingenieur-directeur van het ressort en voorgoed door den Minister van Openbare Werken verboden worden.

Art.62. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 25°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.63. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 26°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.64. Ingetrokken.

Art.65. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Het is verboden de sintels der machinevuren in het water te werpen. Die worden behouden tot op de plaats van bestemming van de boot en op elke vordering der agenten van het bestuur getoond.

Art.66. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 27°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

TITEL II. - (INSCHRIJVEN, METEN EN SLOPEN DER VAARTUIGEN. - SCHEEPVAARTRECHTEN.)   (NOTA : voor het Waalse Gewest wordt het opschrift van Titel II : INSCHRIJVEN, METEN EN SLOPEN DER VAARTUIGEN. - SCHEEPVAARTRECHTEN - VAARVERGUNNING )
HOOFDSTUK I. - (Inschrijven, meten en slopen der vaartuigen.)
Art.67. (1. (De vaartuigen worden gemeten door ambtenaren van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart, die tot scheepsmeter zijn aangesteld door de Minister die de Maritieme Zaken en de Scheepvaart in zijn bevoegdheid heeft. De vaartuigen kunnen ook worden gemeten door andere personen of organisaties, die daartoe zijn gemachtigd door dezelfde Minister. Deze kan de scheepsmeters ontheffen van hun functie of de machtiging intrekken van de personen of organisaties die belast zijn met de uitvoering van de scheepsmeting.) <KB 1998-01-21/36, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  De vaartuigen worden in de regel gemeten op de plaatsen, aangeduid in de bijzondere reglementen. Op aanvraag van de eigenaar of van diens gemachtigde en met de toestemming van de Hoofdingenieur-Directeur van Bruggen en Wegen van het gebied of van diens gemachtigde kunnen ze evenwel op andere plaatsen worden gemeten. In dat geval wordt de juiste plaats van meting bepaald door de scheepsmeter die met de meetverrichtingen is belast.) <KB 12-07-1957, art. 6>
  2. (opgeheven) <KB 1998-01-21/36, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  3. (De Minister die de Maritieme Zaken en de Scheepvaart in zijn bevoegdheid heeft, stelt de regels vast voor de organisatie van de scheepsmeting, bepaalt de plaats en de organisatie van de inschrijvingskantoren en het model van de meetbrief.) <KB 1998-01-21/36, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  4. Het meten van zeeschepen wordt geregeld bij de wet van 20 Juni 1883 en bij de koninklijke besluiten van 27 Augustus 1883 en 2 December 1897.
  5. Het meten van vlottreinen en vlotten geschiedt kosteloos door den ontvanger van het eerste kantoor der scheepvaartrechten waar ze aankomen. Deze meting wordt nagezien door den ontvanger van het laatste kantoor. Vlottreinen en vlotten zijn niet onderworpen aan de verplichting der inschrijving.

Art.67_VLAAMS_GEWEST.   (1. ([1 De vaartuigen worden gemeten door personeelsleden van de dienst, bevoegd voor de meting van binnenvaartuigen, die tot scheepsmeter zijn aangesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer.]1 De vaartuigen kunnen ook worden gemeten door andere personen of organisaties, die daartoe zijn gemachtigd door [2 de bevoegde dienst]2. Deze kan de scheepsmeters ontheffen van hun functie of de machtiging intrekken van de personen of organisaties die belast zijn met de uitvoering van de scheepsmeting.) <KB 1998-01-21/36, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>  De vaartuigen worden in de regel gemeten op de plaatsen, aangeduid in de bijzondere reglementen. Op aanvraag van de eigenaar of van diens gemachtigde en met de toestemming van de Hoofdingenieur-Directeur van Bruggen en Wegen van het gebied of van diens gemachtigde kunnen ze evenwel op andere plaatsen worden gemeten. In dat geval wordt de juiste plaats van meting bepaald door de scheepsmeter die met de meetverrichtingen is belast.) <KB 12-07-1957, art. 6>  2. (opgeheven) <KB 1998-01-21/36, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>  3. (De [1 Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer]1, stelt de regels vast voor de organisatie van de scheepsmeting, bepaalt de plaats en de organisatie van de inschrijvingskantoren en het model van de meetbrief.) <KB 1998-01-21/36, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>  4. Het meten van zeeschepen wordt geregeld bij de wet van 20 Juni 1883 en bij de koninklijke besluiten van 27 Augustus 1883 en 2 December 1897.  5. Het meten van vlottreinen en vlotten geschiedt kosteloos door den ontvanger van het eerste kantoor der scheepvaartrechten waar ze aankomen. Deze meting wordt nagezien door den ontvanger van het laatste kantoor. Vlottreinen en vlotten zijn niet onderworpen aan de verplichting der inschrijving.
  ----------
  (1)<BVR 2016-03-18/12, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 05-05-2016>
  (2)<BVR 2019-06-28/57, art. 13, 027; Inwerkingtreding : 04-07-2019>

Art.68. <KB 12-07-1957, art. 7> De meting der binnenvaartuigen heeft ten doel, eensdeels, die vaartuigen te identificeren inzonderheid door het opnemen van hun hoofdkenmerken, en, anderdeels, de progressieve waterverplaatsing ervan te bepalen.
  Die inlichtingen worden in de meetbrief aangetekend.
  De meetbrief vermeldt :
  1° het inschrijvingskantoor;
  2° de kenmerkende letters van dat kantoor, het volgnummer en de datum van inschrijving in het register, alsmede het nummer van de meetbrief;
  3° de naam of de kernspreuk van het vaartuig;
  4° de naam, voornamen en woonplaats van de eigenaar, zoals deze voorkomen in de akte of titel van vestiging, overdracht of verklaring van het eigendomsrecht, en, bij gebreke daarvan, in een door de eigenaar ondertekende verklaring die de oorsprong van zijn recht aantoont; akte, titel of verklaring waarvan de handtekeningen eventueel moeten gelegaliseerd zijn en waarvan een afschrift bij het scheepsmetingsregister moet gevoegd worden;
  5° de wijze van constructie (hout, ijzer of gemengd) en het scheepstype;
  6° de grootste lengte (roer niet inbegrepen) en de grootste breedte van de romp;
  7° dat het een eerste meting betreft, of, in geval van hermeting;
  a) de gegeven bedoeld onder 2° en 3° hierboven, zoals ze op de vroegere meetbrieven voorkomen;
  b) dat de scheepsmeter de laatste meetbrief, welke ten gevolge van de hermeting is komen te vervallen, ontvangen heeft of dat hem aangifte is gedaan van het verlies van die brief, volgens het geval;
  8° het getal, de plaats en de beschrijving van de ijkschalen, waarvan het nulpunt overeenstemt met het grondvlak van de te meten inhoud, zijnde het vlak van inzinking van het ledige vaartuig;
  9° het gemiddelde van de verticale afstanden tussen enerzijds het vlak ter hoogte van de onderkant van het vaartuig bij het laagste punt in de dwarsdoorsneden over de ijkschalen en anderzijds het vlak van inzinking van het ledige vaartuig, zoals bepaald in artikel 69, tweede alinea, evenals de bemanning, het materieel, de stand van het water op de bodem van het vaartuig het gewicht van het water dat normaal nodig is voor het functionneren van het voorstuwingswerktuig, welke in aanmerking zijn genomen voor het bepalen van het vlak van inzinking van het ledige vaartuig, alsmede de plaats van de vaste ballast;
  10° voor vaartuigen die bestemd zijn voor het vervoer van goederen, de progressieve waterverplaatsing voor elke centimeter inzinking (te beginnen bij het vlak van inzinking) van het ledige vaartuig; tot het vlak van de grootste diepgang; voor vaartuigen die niet bestemd zijn voor het vervoer van goederen, de grootste waterverplaatsing te beginnen bij het vlak van inzinking van het ledige vaartuig; <Err. B.St. 03-08-1957>
  11° (opgeheven) <KB 1998-01-21/36, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  12° voor sleepboten en alle vaartuigen, met eigen beweegkracht, het vermogen van de motor in paardekracht.
  Dat vermogen in paardekracht wordt verkregen als volgt :
  a) voor stoommachines, door het nat verwarmingsoppervlak met de coëfficiënt 2 1/2 te vermenigvuldigen;
  b) voor explosiemotoren en bij motoren met inwendige verbranding, door verhoging met 20 t.h. van de rempaardekracht die is opgegeven in een certificaat van de bouwer of van een classificatiebureau erkend door de Minister die het Bestuur der Waterwegen in zijn bevoegdheid heeft.
  Daartoe is de schipper van de sleepboot of het motorvaartuig gehouden aan de scheepsmeter, naar gelang van het geval, de stukken waaruit het nat verwarmingsoppervlak blijkt, dan wel het in de vorige alinea bedoelde certificaat over te leggen. Zo dit laatste door de bouwer is afgegeven en naar het oordeel van de scheepsmeter onvoldoende is, onderwerpt deze de zaak aan het inschrijvingskantoor van het ressort alvorens enige inschrijving op de meetbrief te doen. De bevoegde hoofdingenieur-directeur van Bruggen en Wegen kan de schipper verplichten zich te voorzien van een ander certificaat, uitgaande van een classificatiebureau erkend door de Minister die het Bestuur der Waterwegen in zijn bevoegdheid heeft.
  Voor in het buitenland gemeten binnenvaartuigen waarvan de meetbrief het vermogen van het voortstuwingswerktuig niet vermeldt, kan een overeenkomstig de voorgaande bepalingen opgemaakt certificaat worden verkregen bij een scheepsmeter.
  Geen aanvraag tot wijziging van het vermogen van een motor zal worden in aanmerking genomen, indien ze niet op een definitieve verbouwing van de motor is gegrond. Het aan de scheepsmeter over te leggen nieuw bewijsstuk moet overeenkomstig de voorgaande bepalingen zijn opgemaakt; bovendien moet het echter de aan de motor gebrachte wijzigingen vermelden en aantonen dat deze van definitieve aard zijn;
  13° de afmetingen van het vaartuig, d.w.z. :
  a) de lengte en breedte (roer ingetrokken);
  b) de hoogte van het vaartuig boven de waterspiegel, eensdeels bij afgebroken hut, anderdeels, bij opgebouwde hut;
  14° de juiste plaats waar de onuitwisbare tekens, bedoeld in artikel 71, derde lid, aangebracht zijn :
  De gegevens bedoeld sub 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°, 7°, 12° en 13°, alsmede de aanduidingen van de gemiddelde inzinking van het ledige vaartuig, van de grootste diepgang en van de maximale tonnemaat, worden voor elk vaartuig overgeschreven in het inschrijvingsregister, tegenover het volgnummer.

Art.69. <KB 12-07-1957, art. 8> De te meten inhoud is de inhoud buitenwerks van het gedeelte van de romp, begrepen tussen het vlak van grootste diepgang, zoals deze hierna zijn omschreven :
  Als vlak van inzinking van het ledige vaartuig dat de te meten inhoud aan de onderzijde begrenst, wordt beschouwd het vlak dat overeenstemt met de stand die het vaartuig op het ogenblik van de meting inneemt wanneer het alleen belast is met :
  1° het tuig, de provisiën en de bemanning, die onmisbaar zijn voor de navigatie van het vaartuig;
  2° het water dat door de gebruikelijke middelen niet uit het ruim kan worden verwijderd;
  3° bovendien, wanneer het een vaartuig met eigen beweegkracht betreft, het water dat normaal nodig is voor het voortstuwingswerktuig, maar niet de brandstof of de verplaatsbare ballast.
  Het vlak van de grootste diepgang wordt omschreven als volgt :
  1° het staat loodrecht op het overlangse symmetrievlak van het vaartuig;
  2° het loopt evenwijdig met de verbindingslijn der laagste punten van de bodem van het vaartuig in de verticale dwarsvlakken door de uiterste ijkschalen vooraan en achteraan (in het bijzonder loopt het evenwijdig met de bodem, indien deze plat en vormvast is);
  3° het moet lopen op een zodanige hoogte, dat het gemiddelde van de aflezingen aan de ijkschalen overeenstemt met het rekenkundig gemiddelde van de hoogsten der ijkschalen van hun nulpunt tot hun toppunt.
  Voor het bepalen van de waterverplaatsing der vaartuigen die voor het vervoer van goederen zijn bestemd, gelden de volgende regelen :
  1° de metingen worden aan het vaartuig zelf verricht;
  2° het op te meten gedeelte van de romp wordt door horizontale vlakken, te beginnen bij het vlak van inzinking van het ledige vaartuig, verplicht verdeeld in schijven van één decimeter hoogte. De bovenste schijf kan dus een geringere hoogte hebben.
  Ingeval het vlak van inzinking van het ledige vaartuig en het vlak van de grootste diepgang niet evenwijdig mocht lopen, wordt het laatstgenoemde vervangen door een vlak dat met het eerstgenoemde evenwijdig loopt en gelegen is op een hoogte gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de hoogten der ijkschalen van hun nulpunt tot hun toppunt;
  3° de horizontale vlakken die elke schijf begrenzen, worden door ordinaten loodrecht op de lengteas in delen verdeeld : middendeel, vóór- en achterdeel (voor en achterschip), en eventueel uiteinde van vóór- en achterdeel;
  4° bij het berekenen van de oppervlakten in het middendeel en in vóór- en achterdeel is het gebruik van de regel van Simpson verplicht.
  Die oppervlakten moeten met behulp van minstens 5 ordinaten worden berekend. Daarenboven moet het middendeel in het niet afgerond gedeelte van het vaartuig worden genomen;
  5° de oppervlakten van de uiteinden van vóór- en achterdeel alsmede de oppervlakte die wegens de aanwezigheid van een tunnel moet worden afgetrokken, mogen afzonderlijk worden berekend. In principe mag de hoogte van het uiteinde niet groter zijn dan de afstand tussen twee opeenvolgende ordinaten van het aangrenzend oppervlak dat volgens de regel van Simpson wordt berekend. Voor de berekening van die oppervlakten is het gebruik van de regel van Simpson niet verplicht.
  Naar gelang van hun algemene vorm, kunnen die oppervlakten eventueel met driehoeken, trapeziums, parabolen, halve ellipsen worden gelijkgesteld en rechtstreeks worden berekend in functie van de basissen en hoogten. Ze kunnen insgelijks volgens de regel van Simpson worden berekend, waarbij de basissen zo nodig loodrecht op de lengteas van het beschouwde oppervlak van inzinking staan;
  6° de inhoud van een schijf wordt verkregen door de halve som van de oppervlakte der twee horizontale vlakken die de schijf begrenzen, met de hoogte te vermenigvuldigen;
  7° het quotiënt, verkregen door de inhoud van een schijf te delen door haar hoogte, uitgedrukt in centimeter, wordt geacht te zijn de waterverplaatsing van het vaartuig voor iedere centimeter inzinking over de hoogte van die schijf.
  Voor het bepalen van de waterverplaatsing van de vaartuigen die niet voor het vervoer van goederen zijn bestemd, gelden de volgende regelen :
  1° bij dergelijke vaartuigen zoals : passagiersboten, sleepboten, woonschepen, baggermolens, enz... worden de afmetingen hetzij op het vaartuig zelf, hetzij op de constructietekeningen gemeten;
  2° slechts één paar ijkschalen in het midden is vereist, doch ze moeten de tekens dragen, bedoeld in artikel 71. Voor dat paar ijkschalen moeten de principes van artikel 70, 4e alinea, worden in acht genomen, zodat een vrijboord van 30 centimeter wordt gewaarborgd;
  3° bij vaartuigen met een eenvoudige geometrische vorm, alsmede bij vaartuigen die behoren tot een type waarvan de blokcoëfficiënt welbekend is, wordt de maximale waterverplaatsing te beginnen bij het vlak van ledige inzinking van het vaartuig; rechtstreeks volgens de geometrische gegevens berekend, rekening gehouden met de blokcoëfficiënt die voor dat scheepstype algemeen wordt aangenomen;
  4° bij vaartuigen die aan bijzondere nautische eisen moeten voldoen en uit dien hoofde bijzonder fijne lijnen hebben, en waarvan de blokcoëfficiënt a priori onbekend is, wordt conventioneel aangenomen dat hun verplaatsing bij een gegeven vlak van inzinking wordt verkregen door te nemen zeventig honderdsten van het product der drie volgende buitenwerks genomen afmetingen van de romp, zonder rekening te houden met enig uitspringend gedeelte :
  a) de lengte, bepaald door de afstand tussen de twee verticale vlakken loodrecht op de lengteas van het vaartuig en buitenwerks rakende aan de kromme lijn die het gegeven vlak van inzinking begrenst;
  b) de maximumbreedte ter hoogte van dit vlak van inzinking;
  c) de gemiddelde inzinking, gemeten door de verticale afstand tussen dit vlak van inzinking en het laagste gedeelte van de romp in de dwarsdoorsnede, genomen op het midden van de lengte als aangegeven sub a. De te berekenen inhoud is derhalve het verschil tussen de verplaatsing bij het vlak van inzinking van het ledige vaartuig en de verplaatsing bij het daarmede evenwijdig lopend vlak door de toppunten van de twee middenijkschalen.

Art.70. <KB 12-07-1957, art. 9> De gemiddelde inzinking wordt geacht gelijk te zijn aan het rekenkundig gemiddelde die aan de ijkschalen worden gemeten.
  Die ijkschalen worden twee aan twee op de zijden van het vaartuig aangebracht, in verticale vlakken die even ver uit elkaar en loodrecht op het overlangse symmetrievlak van het vaartuig staan. De afstand tussen die vlakken mag niet groter zijn dan 15 meter. Daarenboven zijn die vlakken streng symmetrisch ten opzichte van het zwaartepunt van het vlak van inzinking, gelegen op 3/4 van de grootste toegelaten diepgang. De twee uiterste paren ijkschalen, die zover mogelijk uit elkaar staan, moeten zich nochtans in het niet afgerond deel van het vaartuig bevinden. Wanneer het vaartuig een merkelijke langsscheepse vormverandering kan ondergaan, moet een groter aantal ijkschalen worden aangebracht.
  Het nulpunt der ijkschalen moet overeenkomen met het vlak van inzinking van het ledige vaartuig.
  Het toppunt der ijkschalen wordt overeenkomstig de volgende regelen bepaald :
  1° de toppunten van de verschillende ijkschalen moeten zich bevinden op gelijke hoogte boven het laagste punt der dwarsdoorsnede van de scheepsromp ter plaatse van het vlak door ieder paar ijkschalen;
  2° die hoogte moet zo groot mogelijk zijn, met dien verstande dat aan de navolgende eisen moet zijn voldaan;
  3° ongeacht het aantal ijkschalen, mag de omtreklijn die aan weerszijden van het schip de toppunten verbindt, zich niet bevinden op minder dan 30 cm onder enige opening waardoor water in het vaartuig kan binnendringen; die omtreklijn mag evenwel op geen enkel punt hoger dan het gangboord komen te liggen. Alleen de vaste, goed waterdichte patrijspoorten mogen als wezenlijk deel van de scheepsromp worden beschouwd, op voorwaarde dat ze zich boven die omtreklijn bevinden.
  De ijkschalen moeten duidelijk zichtbaar zijn en aangebracht zijn op vaste plaatsen.
  De ijkschalen worden op het vaartuig aangeduid door de scheepsmeter, door middel van platen van grootste diepgang, van 30 cm lengte en 4 cm hoogte.
  De as van die platen moet samenvallen met de as van de ijkschalen en de onderkant ervan duidt het toppunt der ijkschalen aan. Voor houten schepen wordt gebruik gemaakt van zinken platen, die er op worden vastgespijkerd. Op stalen schepen worden de platen aangeduid door insnijding of inbeiteling in de huid, en de schipper moet ze met verf van heldere kleur duidelijk zichtbaar maken, waarbij hij er evenwel dient op te letten dat de onderkant (toppunt van de ijkschaal) scherp afgetekend blijft.

Art.71. <KB 1998-01-21/36, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998> § 1. Aan weerszijden van het vaartuig en op elk ijkmerk wordt door de scheepsmeter, in duidelijk leesbare en onuitwisbare tekens van 2,5 à 3 cm hoogte, het metingsmerk aangebracht. Het metingsmerk is samengesteld uit :
  a) de kenmerkende letters van het inschrijvingskantoor;
  b) het nummer van de inschrijving in het inschrijvingsregister;
  c) de onderscheidingsletter van het land (B voor België).
  Het metingsmerk moet minstens tweemaal in onuitwisbare tekens op de meest duurzame delen van het vaartuig door de scheepsmeter worden aangebracht.
  § 2. Het metingsmerk wordt door de schipper op de achtersteven van het vaartuig geschilderd.

Art.72. (opgeheven) <KB 1998-01-21/36, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>

Art.73. <KB 31-10-1953, art. 3> Wanneer een van beide partijen de juistheid der meting betwist, wordt de bestreden verrichting geverifieerd door de scheepsmeter in wiens dienst het vaartuig bij het ontstaan der betwisting stilligt.
  De verificatie heeft plaats ten overstaan van de scheepsmetingsinspecteur.
  Zo het gebleken verschil niet meer dan 1/100 bedraagt, wordt van de verificatie eenvoudig melding gemaakt in het register; zo het verschil meer dan 1/100 bedraagt wordt de onjuist bevonden meetbrief vernietigd en wordt een nieuwe opgemaakt.
  De gebruiker van de waterweg kan de meting slechts binnen twaalf maanden na haar datum betwisten.

Art.74. <KB 1998-01-21/36, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998> § 1. In geval van geheel of gedeeltelijk verlies of in geval van beschadiging van de meetbrief moet de schipper hetzij het vaartuig laten hermeten, hetzij een afschrift van de meetbrief aanvragen bij de Scheepsmetingsdienst Binnenvaart van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart.
  § 2. In geval van geheel verlies van de meetbrief dient de schipper, bij zijn aanvraag tot het bekomen van een afschrift van de meetbrief, een door hem ondertekende en gedagtekende verklaring van verlies te voegen, waarin hij verklaart de meetbrief niet meer te bezitten en dit document aan de in § 1 bedoelde dienst terug te bezorgen wanneer hij het terugvindt.
  § 3. In geval van gedeeltelijk verlies of beschadiging van de meetbrief, dient de schipper, bij zijn aanvraag tot het bekomen van een afschrift van de meetbrief, de gedeeltelijke of beschadigde meetbrief te voegen.
  § 4. Indien een afschrift van de meetbrief wordt afgeleverd dient dit document te vermelden :
  a) dat dit afschrift de meetbrief vervangt;
  b) de datum van aflevering.
  In het inschrijvingsregister en in het metingsregister dient daarenboven vermeld te worden dat er een afschrift werd afgeleverd, evenals de datum van aflevering.
  § 5. Naast de in vorige paragrafen vermelde afschriften kunnen uittreksels van meetbrieven, op losse bladen, bekomen worden bij de in § 1 bedoelde dienst. Deze uittreksels kunnen noch de meetbrief noch een afschrift ervan vervangen.

Art.74_VLAAMS_GEWEST.    <KB 1998-01-21/36, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998> § 1. In geval van geheel of gedeeltelijk verlies of in geval van beschadiging van de meetbrief moet de schipper hetzij het vaartuig laten hermeten, hetzij een afschrift van de meetbrief aanvragen bij de [1 de dienst, bevoegd voor de meting van binnenvaartuigen]1.  § 2. In geval van geheel verlies van de meetbrief dient de schipper, bij zijn aanvraag tot het bekomen van een afschrift van de meetbrief, een door hem ondertekende en gedagtekende verklaring van verlies te voegen, waarin hij verklaart de meetbrief niet meer te bezitten en dit document aan de in § 1 bedoelde dienst terug te bezorgen wanneer hij het terugvindt.  § 3. In geval van gedeeltelijk verlies of beschadiging van de meetbrief, dient de schipper, bij zijn aanvraag tot het bekomen van een afschrift van de meetbrief, de gedeeltelijke of beschadigde meetbrief te voegen.  § 4. Indien een afschrift van de meetbrief wordt afgeleverd dient dit document te vermelden :  a) dat dit afschrift de meetbrief vervangt;  b) de datum van aflevering.  In het inschrijvingsregister en in het metingsregister dient daarenboven vermeld te worden dat er een afschrift werd afgeleverd, evenals de datum van aflevering.  § 5. Naast de in vorige paragrafen vermelde afschriften kunnen uittreksels van meetbrieven, op losse bladen, bekomen worden bij de in § 1 bedoelde dienst. Deze uittreksels kunnen noch de meetbrief noch een afschrift ervan vervangen.
  ----------
  (1)<BVR 2016-03-18/12, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 05-05-2016>


Art.75. <KB 31-10-1953, art. 5> (In geval het vaartuig een verbouwing ondergaat, die van invloed is op de in de meetbrief vermelde gegevens, moet de schipper het vaartuig laten hermeten.) Deze nieuwe meting geschiedt overeenkomstig de bovenvermelde bepalingen, zoals zij door het tegenwoordige artikel worden gewijzigd en aangevuld. <KB 1998-01-21/36, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  Zo het vaartuig niet oorspronkelijk in Frankrijk is gemeten, worden de oude merken, opschriften, ijkplaten en, eventueel, de ijkschalen afgenomen en vervangen door nieuwe, welke betrekking hebben op de nieuwe meting en op het kantoor waar het ingeschreven is.
  Zo het vaartuig oorspronkelijk in Frankrijk is gemeten, worden de onuitwisbare tekens betreffende het hermetingskantoor op de voorsteven van het vaartuig aangebracht ter vervanging van die welke er reeds op staan en aan de onuitwisbare Franse tekens, welke op de achtersteven blijven, wordt een onuitwisbaar Grieks kruis toegevoegd. Bij gebrek van Franse tekens op de achtersteven van het vaartuig worden die op de voorsteven bewaard, doch aangevuld met een Grieks kruis. Het Frans opschrift dat op de achtersteven van het vaartuig is geschilderd, wordt aan een kant van het roer behouden en met een Grieks kruis in dezelfde kleur aangevuld. Het nieuw opschrift wordt aan de andere kant van het roer geschilderd. Nieuwe ijkplaten en schalen worden aangebracht; de oude ijkplaten worden met een kruis gemerkt en op gelijke hoogte, naast de nieuwe geplaatst.
  De schipper is gehouden, de vorige meetbrief aan de scheepsmeter af te geven. Is dit document zoek geraakt, dan moet hij in een gedateerde en ondertekende verklaring bevestigen dat hij het niet meer bezit, en zich verbinden het aan het Bestuur te bezorgen ingeval hij het terugvindt; van die verklaring wordt hem een afschrift ter hand gesteld. (...) <KB 1998-01-21/36, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>

Art. 75bis. (Opgeheven) <KB 31-10-1953, art. 6>

Art.76. <KB 31-10-1953, art. 7> § 1. Hij die de eigendom van een gemeten vaartuig verkrijgt, moet, binnen een termijn van tien dagen, zijn naam, voornamen en woonplaats op twee originelen van de meetbrief doen aanbrengen ter vervanging van die van de vorige eigenaar.
  Daartoe moet hij de akte of titel van vestiging, overdracht of aanwijzing van het eigendomsrecht en bij ontstentenis, een door hem ondertekende verklaring waarin hij de oorsprong van zijn recht aantoont, overleggen. De handtekeningen op de akte, de titel of de verklaring moeten eventueel gelegaliseerd worden. Van het document moet de eigenaar een afschrift bezorgen dat bij het scheepsmetingsregister wordt gevoegd.
  § 2. Om de naam of kenspreuk van een vaartuig te veranderen, moet de eigenaar zich bij (de Scheepsmeetingsdienst Binnenvaart van het Bestuur van de Maritieme Zaken van de Scheepvaart) aanmelden, voorzien van zijn identiteitskaart en van een schriftelijke aanvraag vermeldende zijn naam, voornamen en woonplaats. <KB 1998-01-21/36, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  § 3. De vermeldingen in verband met de in §§ 1en 2 bedoelde veranderingen worden op de twee originelen van de meetbrief en op het inschrijvingsregister (...) aangebracht. Zij worden door de beambten die de inschrijving doen, gedateerd en ondertekend. <KB 1999-03-05/40, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1998>

Art.76_VLAAMS_GEWEST.    <KB 31-10-1953, art. 7> § 1. Hij die de eigendom van een gemeten vaartuig verkrijgt, moet, binnen een termijn van tien dagen, zijn naam, voornamen en woonplaats op twee originelen van de meetbrief doen aanbrengen ter vervanging van die van de vorige eigenaar.  Daartoe moet hij de akte of titel van vestiging, overdracht of aanwijzing van het eigendomsrecht en bij ontstentenis, een door hem ondertekende verklaring waarin hij de oorsprong van zijn recht aantoont, overleggen. De handtekeningen op de akte, de titel of de verklaring moeten eventueel gelegaliseerd worden. Van het document moet de eigenaar een afschrift bezorgen dat bij het scheepsmetingsregister wordt gevoegd.  § 2. Om de naam of kenspreuk van een vaartuig te veranderen, moet de eigenaar zich bij (de [1 dienst, bevoegd voor de meting van binnenvaartuigen]1) aanmelden, voorzien van zijn identiteitskaart en van een schriftelijke aanvraag vermeldende zijn naam, voornamen en woonplaats. <KB 1998-01-21/36, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>  § 3. De vermeldingen in verband met de in §§ 1en 2 bedoelde veranderingen worden op de twee originelen van de meetbrief en op het inschrijvingsregister (...) aangebracht. Zij worden door de beambten die de inschrijving doen, gedateerd en ondertekend. <KB 1999-03-05/40, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1998>  
  ----------
  (1)<BVR 2016-03-18/12, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 05-05-2016>


Art.77. De ijknagels, ijkschalen en ijkplaten moeten ongeschonden, duidelijk en onveranderd blijven. Ze worden vastgemaakt zoals in den meetbrief aangeduid is.
  De inzinking van een vaartuig mag in geen punt den onderkant der ijkplaat overschrijden, noch den grootsten diepgang vastgesteld door het bijzonder reglement van den waterweg waarop het vaart.

Art. 77bis. <Ingevoegd bij KB 31-10-1953, art. 9> (§ 1. Vóór de sloping van een vaartuig aangevat wordt, zijn de eigenaar en de werf gehouden de Scheepsmetingsdienst Binnenvaart van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart te verwittigen om deze in gelegenheid te stellen om de sloping vast te stellen en er akte van op te maken.
  De eigenaar dient de meetbrief in te leveren bij deze dienst. In geval van geheel verlies van de meetbrief, dient de eigenaar een door hem ondertekende en gedagtekende verklaring van verlies aan deze dienst voor te leggen, waarin hij verklaart de meetbrief niet meer te bezitten en dit document aan deze dienst terug te bezorgen wanneer hij het terugvindt.
  Een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte tot vaststelling van sloping kan bekomen worden op schriftelijke aanvraag, gericht aan deze dienst.) <KB 1998-01-21/36, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  § 2. Op de scheepvaartwegen of hun aanhorigheden mogen de vaartuigen niet gesloopt worden dan krachtens speciale vergunning afgegeven door de hoofdingenieur-directeur van het ressort, die de plaats bepaalt waar de verrichting moet plaats hebben.
  Op de aanhorigheden van de scheepvaartweg wordt het slopen der vaartuigen begonnen dadelijk nadat zij op het droge zijn gebracht en ononderbroken voortgezet. De afbraakmaterialen worden, naarmate het werk vordert, derwijze opgeruimd dat geen ongevallen noch hinder worden veroorzaakt.

Art.77bis_VLAAMS_GEWEST.    <Ingevoegd bij KB 31-10-1953, art. 9> (§ 1. Vóór de sloping van een vaartuig aangevat wordt, zijn de eigenaar en de werf gehouden de [1 dienst, bevoegd voor de meting van binnenvaartuigen]1 te verwittigen om deze in gelegenheid te stellen om de sloping vast te stellen en er akte van op te maken.  De eigenaar dient de meetbrief in te leveren bij deze dienst. In geval van geheel verlies van de meetbrief, dient de eigenaar een door hem ondertekende en gedagtekende verklaring van verlies aan deze dienst voor te leggen, waarin hij verklaart de meetbrief niet meer te bezitten en dit document aan deze dienst terug te bezorgen wanneer hij het terugvindt.  Een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte tot vaststelling van sloping kan bekomen worden op schriftelijke aanvraag, gericht aan deze dienst.) <KB 1998-01-21/36, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1998>  § 2. Op de scheepvaartwegen of hun aanhorigheden mogen de vaartuigen niet gesloopt worden dan krachtens speciale vergunning afgegeven door de hoofdingenieur-directeur van het ressort, die de plaats bepaalt waar de verrichting moet plaats hebben.  Op de aanhorigheden van de scheepvaartweg wordt het slopen der vaartuigen begonnen dadelijk nadat zij op het droge zijn gebracht en ononderbroken voortgezet. De afbraakmaterialen worden, naarmate het werk vordert, derwijze opgeruimd dat geen ongevallen noch hinder worden veroorzaakt.
  ----------
  (1)<BVR 2016-03-18/12, art. 5, 025; Inwerkingtreding : 05-05-2016>


Art.78. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Onverminderd de straffen, gesteld bij artikel 100 van dit reglement, en op hem toepasselijk, betaalt de schipper wiens vaartuig overladen is, de bijrechten verschuldigd voor de overvracht en voor den reeds afgelegden weg.
  Hij is, daarenboven, verplicht onmiddellijk de overdracht der lading van zijn vaartuig te lossen, bij gebreke waarvan dit ambtshalve en op zijn kosten geschiedt.
  Dergelijke maatregelen worden eveneens getroffen tegenover vlottreinen of vlotten die een te grooten diepgang hebben.

Art. 78bis. Elke vervalsching van den meetbrief welke door den scheepsmeter aan den schipper of zijn gemachtigde wordt afgeleverd onder de voorwaarden aangegeven in artikel 72 van dit reglement heeft onafhankelijk van de straffen voorzien bij artikel 196 van het strafwetboek (valschheid in openbare geschriften) voor gevolg ten laste van den overtreder :
  1° De onmiddellijke inbeslagneming van het vervalschte stuk;
  2° De verplichting om het schip op kosten van den schipper te hermeten.

HOOFDSTUK II. - Scheepvaartrechten.
Art.79. <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. Scheepvaartrechten zijn verschuldigd op alle waterwegen onder beheer van de Staat, met uitzondering van die welke aan het getij onderhevig zijn, alsmede van de niet aan het getij onderhevige welke bij het desbetreffende bijzonder reglement van rechten zijn vrijgesteld.
  § 2. (Voor het goederenvervoer worden de rechten vastgesteld op tien centimes per tonkilometer (produkt van de vermenigvuldiging van de lading, uitgedrukt in metrieke tonnen, met de af te leggen afstand, in kilometers).) <KB 26-05-1983, art. 1>
  Onderdelen van een metriek ton worden, wanneer zij meer dan 50/100 bedragen voor een metrieke ton genomen; anders worden zij verwaarloosd.
  § 3. Voor het berekenen van de af te leggen afstand worden de waterwegen ingedeeld in vakken, " havens " genaamd. Deze havens, met hun grenzen en hun samengevoegde afstanden vanaf het beginpunt van de waterweg, worden bepaald door de Minister van Openbare Werken, en door deze zo nodig gewijzigd.
  Gaat de reis van een vaartuig over verschillende havens dan wordt de af te leggen afstand forfaitair van haven tot haven bepaald. In de aldus bepaalde totale afstand worden onderdelen van een kilometer, wanneer zij meer dan 500 m bedragen, voor een kilometer genomen; anders worden zij verwaarloosd.
  Geschiedt de reis geheel binnen een en dezelfde haven, dan zijn de rechten verschuldigd in verhouding tot de werkelijk af te leggen afstand, bepaald volgens afstandstafels die vastgesteld en eventueel gewijzigd worden op dezelfde wijze als de havens.
  De Minister van Openbare Werken is ertoe gemachtigd de bij dit reglement behorende afstandstafels te wijzigen en aan te vullen.

  Art. 79. (VLAAMSE GEWEST)
  (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) <KB 05-05-1975, art. 2>
  § 1. (Scheepvaartrechten zijn verschuldigd op alle waterwegen onder beheer van het Vlaamse Gewest, met uitzondering van die welke aan het getij onderhevig zijn, alsmede van de niet aan het getij onderhevige welke bij het desbetreffende bijzonder reglement van rechten zijn vrijgesteld.) <BVR 1999-04-21/53, art. 1, Inwerkingtreding : 2000-01-01>
  § 2. (Voor het goederenvervoer wordt het recht vastgesteld op (0,00025 EUR) per tonkilometer (product van de vermenigvuldiging van de lading, uitgedrukt in metrieke tonnen, met de af te leggen afstand in kilometers).) <BVR 1999-04-21/53, art. 1, Inwerkingtreding : 2000-01-01> <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  [2 De scheepvaartrechten worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen met als basisindex het indexcijfer van de maand september 2011.
  Deze indexering wordt eens per jaar berekend, waarbij het nieuwe indexcijfer overeenstemt met het indexcijfer van de maand september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de verschuldigde scheepvaartrechten aangerekend zullen worden. De geïndexeerde tarieven gelden vervolgens voor het ganse daaropvolgende kalenderjaar. Het bedrag wordt jaarlijks automatisch geïndexeerd zonder voorafgaande mededeling]2
  Onderdelen van een metriek ton worden, wanneer zij meer dan 50/100 bedragen voor een metrieke ton genomen; anders worden zij verwaarloosd.
  § 3. Voor het berekenen van de af te leggen afstand worden de waterwegen ingedeeld in vakken, " havens " genaamd. Deze havens, met hun grenzen en hun samengevoegde afstanden vanaf het beginpunt van de waterweg, worden bepaald door de Minister van Openbare Werken, en door deze zo nodig gewijzigd.
  Gaat de reis van een vaartuig over verschillende havens dan wordt de af te leggen afstand forfaitair van haven tot haven bepaald. In de aldus bepaalde totale afstand worden onderdelen van een kilometer, wanneer zij meer dan 500 m bedragen, voor een kilometer genomen; anders worden zij verwaarloosd.
  Geschiedt de reis geheel binnen een en dezelfde haven, dan zijn de rechten verschuldigd in verhouding tot de werkelijk af te leggen afstand, bepaald volgens afstandstafels die vastgesteld en eventueel gewijzigd worden op dezelfde wijze als de havens.
  De Minister van Openbare Werken is ertoe gemachtigd de bij dit reglement behorende afstandstafels te wijzigen en aan te vullen.)

  Art. 79. (BRUSSELSE GEWEST)
  <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. [1 Scheepvaartrechten die zijn verschuldigd op de scheepvaartweg beheerd door de Haven van Brussel.]1
  § 2. [1 Voor het goederenvervoer worden de rechten vastgesteld op 0,00025 euro per ton lading en per kilometer. Fracties van één ton die niet groter zijn dan 500 Kg worden niet aangerekend bij de berekening van die rechten. Die welke groter zijn dan 500 Kg worden naar boven op één ton afgerond. Het minimum recht, ongeacht de aard van het vaartuig, wordt op 2,5 vastgesteld.
   De scheepvaartrechten worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen met als basisindex het indexcijfer van de maand september 2011.
   Deze indexering wordt eens per jaar berekend, waarbij het nieuwe indexcijfer overeenstemt met het indexcijfer van de maand september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de verschuldigde scheepvaartrechten aangerekend zullen worden.]1
  Onderdelen van een metriek ton worden, wanneer zij meer dan 50/100 bedragen voor een metrieke ton genomen; anders worden zij verwaarloosd.
  § 3. Voor het berekenen van de af te leggen afstand worden de waterwegen ingedeeld in vakken, " havens " genaamd. Deze havens, met hun grenzen en hun samengevoegde afstanden vanaf het beginpunt van de waterweg, worden bepaald door de Minister van Openbare Werken, en door deze zo nodig gewijzigd.
  Gaat de reis van een vaartuig over verschillende havens dan wordt de af te leggen afstand forfaitair van haven tot haven bepaald. In de aldus bepaalde totale afstand worden onderdelen van een kilometer, wanneer zij meer dan 500 m bedragen, voor een kilometer genomen; anders worden zij verwaarloosd.
  Geschiedt de reis geheel binnen een en dezelfde haven, dan zijn de rechten verschuldigd in verhouding tot de werkelijk af te leggen afstand, bepaald volgens afstandstafels die vastgesteld en eventueel gewijzigd worden op dezelfde wijze als de havens.
  De Minister van Openbare Werken is ertoe gemachtigd de bij dit reglement behorende afstandstafels te wijzigen en aan te vullen.)

  Art. 79. (WAALSE GEWEST)
  <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. Scheepvaartrechten zijn verschuldigd op alle waterwegen onder beheer van de Staat, met uitzondering van die welke aan het getij onderhevig zijn, alsmede van de niet aan het getij onderhevige welke bij het desbetreffende bijzonder reglement van rechten zijn vrijgesteld.
  § 2. (Voor het goederenvervoer worden de rechten vastgesteld op tien centimes per tonkilometer (produkt van de vermenigvuldiging van de lading, uitgedrukt in metrieke tonnen, met de af te leggen afstand, in kilometers).) <KB 26-05-1983, art. 1>
  Onderdelen van een metriek ton worden, wanneer zij meer dan 50/100 bedragen voor een metrieke ton genomen; anders worden zij verwaarloosd.
  § 3. Voor het berekenen van de af te leggen afstand worden de waterwegen ingedeeld in vakken, " havens " genaamd. Deze havens, met hun grenzen en hun samengevoegde afstanden vanaf het beginpunt van de waterweg, worden bepaald door de Minister van Openbare Werken, en door deze zo nodig gewijzigd.
  Gaat de reis van een vaartuig over verschillende havens dan wordt de af te leggen afstand forfaitair van haven tot haven bepaald. In de aldus bepaalde totale afstand worden onderdelen van een kilometer, wanneer zij meer dan 500 m bedragen, voor een kilometer genomen; anders worden zij verwaarloosd.
  Geschiedt de reis geheel binnen een en dezelfde haven, dan zijn de rechten verschuldigd in verhouding tot de werkelijk af te leggen afstand, bepaald volgens afstandstafels die vastgesteld en eventueel gewijzigd worden op dezelfde wijze als de havens.
  De Minister van Openbare Werken is ertoe gemachtigd de bij dit reglement behorende afstandstafels te wijzigen en aan te vullen.
  (§ 4. De in deze bepaling bedoelde rechten worden echter teruggebracht tot 0 euro per tonkilometer op alle door het Waalse Gewest beheerde bevaarbare waterlopen.) <DWG 2006-02-23/34, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 07-03-2006>
  ----------
  (1)<BESL 2014-09-11/13, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 06-12-2014>
  (2)<VARIA 2012-11-14/17, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 01-12-2012, bekrachtigd bij VARIA 2014-05-21/06, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.80. <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. (De schippers van ledigvarende vaartuigen voorzien zich van een vaarvergunning, die hun door de ontvangers der scheepvaartrechten wordt afgegeven tegen betaling van een recht waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
  a) bij reizen van minder dan 20 kilometer :
  20 frank voor vaartuigen met een laadvermogen van 400 ton of minder;
  40 frank voor vaartuigen met een laadvermogen van meer dan 400 ton;
  b) bij reizen van 20 kilometer of meer :
  35 frank voor vaartuigen met een laadvermogen van 400 ton of minder;
  70 frank voor vaartuigen met een laadvermogen van meer dan 400 ton.
  Die vergunning is geldig voor de heenreis tot de laadhaven; er is een nieuwe vergunning vereist voor de terugreis, zo deze ook ledig gebeurt.) <KB 28-04-1981, art. 2>
  § 2. Als ledigvarend worden aangemerkt :
  a) de vaartuigen met een lading van ten hoogste een halve ton, evenals die waarvan de inzinking volgens de ijkschaal ten hoogste 1/4 decimeter bedraagt;
  b) de pleziervaartuigen van ten minste drie ton;
  c) de motorvaartuigen die geballast moeten worden om de nodige indompeling van de schroef te verkrijgen, voor zover het vlak van diepgang niet meer dan 5 centimeter hoger reikt dan het tweede vlak van ledige diepgang van het vaartuig (met ballast), zoals dit vlak overeenkomstig artikel 68, 11°, in de meetbrief is bepaald;
  d) de vaartuigen die enkel de nodige waterballast meevoeren om onder de kunstwerken te kunnen doorvaren, voor zover de hoogte van het ledige vaartuig boven de waterspiegel, met afgelegde stuurhut, groter is dan de vastgestelde doorvaarthoogte van die kunstwerken.

  Art. 80. (VLAAMSE GEWEST)
  (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>). <KB 05-05-1975, art. 2>
  § 1. (De schippers van ledigvarende vaartuigen voorzien zich van een vaarvergunning, die hun door de ontvangers der scheepvaartrechten wordt afgegeven tegen betaling van een recht waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
  a) bij reizen van minder dan 20 kilometer :
  (0,50 EUR) voor vaartuigen met een laadvermogen van 400 ton of minder; <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  (1,00 EUR) voor vaartuigen met een laadvermogen van meer dan 400 ton; <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  b) bij reizen van 20 kilometer of meer :
  (1,00 EUR) voor vaartuigen met een laadvermogen van 400 ton of minder; <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  (2,00 EUR) voor vaartuigen met een laadvermogen van meer dan 400 ton. <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  Die vergunning is geldig voor de heenreis tot de laadhaven; er is een nieuwe vergunning vereist voor de terugreis, zo deze ook ledig gebeurt.) <KB 28-04-1981, art. 2>
  § 2. Als ledigvarend worden aangemerkt :
  a) de vaartuigen met een lading van ten hoogste een halve ton, evenals die waarvan de inzinking volgens de ijkschaal ten hoogste 1/4 decimeter bedraagt;
  b) de pleziervaartuigen van ten minste drie ton;
  c) de motorvaartuigen die geballast moeten worden om de nodige indompeling van de schroef te verkrijgen, voor zover het vlak van diepgang niet meer dan 5 centimeter hoger reikt dan het tweede vlak van ledige diepgang van het vaartuig (met ballast), zoals dit vlak overeenkomstig artikel 68, 11°, in de meetbrief is bepaald;
  d) de vaartuigen die enkel de nodige waterballast meevoeren om onder de kunstwerken te kunnen doorvaren, voor zover de hoogte van het ledige vaartuig boven de waterspiegel, met afgelegde stuurhut, groter is dan de vastgestelde doorvaarthoogte van die kunstwerken.)

  Art. 80. (WAALSE GEWEST)
  <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. (De schippers van ledigvarende vaartuigen voorzien zich van een vaarvergunning, die hun door de ontvangers der scheepvaartrechten wordt afgegeven tegen betaling van een recht waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
  a) bij reizen van minder dan 20 kilometer :
  20 frank voor vaartuigen met een laadvermogen van 400 ton of minder;
  40 frank voor vaartuigen met een laadvermogen van meer dan 400 ton;
  b) bij reizen van 20 kilometer of meer :
  35 frank voor vaartuigen met een laadvermogen van 400 ton of minder;
  70 frank voor vaartuigen met een laadvermogen van meer dan 400 ton.
  Die vergunning is geldig voor de heenreis tot de laadhaven; er is een nieuwe vergunning vereist voor de terugreis, zo deze ook ledig gebeurt.) <KB 28-04-1981, art. 2>
  § 2. Als ledigvarend worden aangemerkt :
  a) de vaartuigen met een lading van ten hoogste een halve ton, evenals die waarvan de inzinking volgens de ijkschaal ten hoogste 1/4 decimeter bedraagt;
  b) de pleziervaartuigen van ten minste drie ton;
  c) de motorvaartuigen die geballast moeten worden om de nodige indompeling van de schroef te verkrijgen, voor zover het vlak van diepgang niet meer dan 5 centimeter hoger reikt dan het tweede vlak van ledige diepgang van het vaartuig (met ballast), zoals dit vlak overeenkomstig artikel 68, 11°, in de meetbrief is bepaald;
  d) de vaartuigen die enkel de nodige waterballast meevoeren om onder de kunstwerken te kunnen doorvaren, voor zover de hoogte van het ledige vaartuig boven de waterspiegel, met afgelegde stuurhut, groter is dan de vastgestelde doorvaarthoogte van die kunstwerken.
  (§ 3. De in deze bepaling bedoelde rechten worden echter teruggebracht tot 0 euro per schip op alle door het Waalse Gewest beheerde bevaarbare waterlopen.) <DWG 2006-02-23/34, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 07-03-2006>

Art.81. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 05-05-1975, art. 2> 1. De tonnage, te weten de werkelijke lading, die voor de berekening van de scheepvaartrechten in aanmerking wordt genomen, wordt volgens de gegevens van de meetbrief bepaald.
  2. Een volgens dezelfde principes opgemaakt cognossement mag als grondslag voor de berekening van de rechten worden gebruikt.
  3. Bestaat er evenwel twijfel omtrent de in het cognossement vermelde cijfers, dan is de in aanmerking te nemen tonnage die welke overeenkomt met het gemiddelde van de aan de ijkschalen opgenomen inzinkingen. Deze tonnage wordt rechtstreeks van de meetbrief afgelezen, waarbij de inzinking van het ledige vaartuig geacht wordt gelijk te zijn aan die ten tijde van de meting.
  4. Kan de schipper de meetbrief niet overleggen, of is de meetbrief vervallen, dan worden, onverminderd de op de overtreding van artikel 8, eerste lid, 2°, gestelde straffen, de rechten voor een forfaitaire tonnage, gelijk aan het produkt van de vermenigvuldiging van de grootste lengte van de scheepsromp met de grootste breedte ervan en met de gemiddelde diepgang van het vaartuig, verminderd met 25 centimeter, door de ontvanger ambtshalve, bij wijze van voorschot, geheven.
  Bij overlegging van de meetbrief wordt de tonnage overeenkomstig 3 hierboven berekend. Het te veel betaald wordt dan teruggegeven onder de in artikel 87, § 3, bepaalde voorwaarden.

Art.82. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 05-05-1975, art. 2> 1. Voor vlotten zijn dezelfde rechten verschuldigd als voor gelaten varende vaartuigen; het aantal tonnen is gelijk aan het aantal kubieke meter, verkregen door de lengte met de breedte en met de gemiddelde ingedompelde hoogte van elk vlot te vermenigvuldigen.
  2. De kubieke inhoud wordt kosteloos gemeten door de ontvanger der scheepvaartrechten van het eerste kantoor dat wordt ontmoet, in bijzijn van de schipper van het vlot. Hij wordt gecontroleerd door de ontvanger der scheepvaartrechten van het laatste kantoor. In geval van betwisting wordt het vlot gemeten door een scheepsmeter, aan wie de schipper een vergoeding van (1,25 EUR) betaalt. Van deze meting wordt melding gemaakt op de door de ontvanger afgegeven kwitantie van de betaalde rechten. <KB 2000-07-20/53, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.83. <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. (Voor sleep- en duwboten die één of meer vaartuigen slepen of duwen, worden de rechten berekend per paardekrachtkilometer (produkt van de vermenigvuldiging van het motorvermogen, uitgedrukt in paardekracht, met de af te leggen afstand in kilometer).
  De bedragen van de rechten worden als volgt vastgesteld :
  1° voor een vaart met vervoer van goederen :
  a) van 0 tot 60 pk :
  3 centimes per paardekrachtkilometer;
  b) van meer dan 60 pk tot 150 pk :
  2 centimes per paardekrachtkilometer, met minimum van 1,80 frank per kilometer;
  c) van meer dan 150 pk tot 400 pk :
  1,5 centime per paardekrachtkilometer, met minimum van 3 frank per kilometer;
  d) meer dan 400 pk :
  0,7 centime per paardekrachtkilometer, met minimum van 6 frank per kilometer;
  2° voor een vaart zonder vervoer van goederen worden de bovenvermelde bedragen gehalveerd.
  § 2. Voor alleenvarende sleep- en duwboten worden de rechten als volgt vastgesteld :
  a) voor reizen van minder dan 20 kilometer :
  15 frank voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van 150 pk of minder;
  35 frank voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van meer dan 150 pk;
  b) voor reizen van 20 kilometer en meer :
  30 frank voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van 150 pk of minder;
  50 frank voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van meer dan 150 pk.) <KB 28-04-1981, art. 3>
  § 3. Als sleep- of duwboten worden aangemerkt de motorvrachtvaartuigen die één of meer vaartuigen slepen of duwen. In dat geval zijn voor die vrachtvaartuigen de rechten verschuldigd, bepaald in artikels 79 of 80 naargelang ze geladen of ledig varen, en tevens de in § 1 van dit artikel bepaalde rechten.
  § 4. Het voor de toepassing van de §§ 1, 2 en 3 van dit artikel in aanmerking te nemen aantal paardekrachten is dat van het motorvermogen, zoals dit vermogen overeenkomstig artikel 68, 12°, in de meetbrief is ingeschreven.

  Art. 83. (VLAAMSE GEWEST)
  (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>) <KB 05-05-1975, art. 2>
  § 1. (Voor sleep- en duwboten die één of meer vaartuigen slepen of duwen, worden de rechten berekend per paardekrachtkilometer (produkt van de vermenigvuldiging van het motorvermogen, uitgedrukt in paardekracht, met de af te leggen afstand in kilometer).
  De bedragen van de rechten worden als volgt vastgesteld :
  1° voor een vaart met vervoer van goederen :
  a) van 0 tot 60 pk :
  (0,00075 EUR) per paardekrachtkilometer; <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  b) van meer dan 60 pk tot 150 pk :
  (0,00050 EUR) per paardekrachtkilometer, met minimum van (0,0450 EUR) per kilometer; <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  c) van meer dan 150 pk tot 400 pk :
  (0,00037 EUR) per paardekrachtkilometer, met minimum van (0,0750 EUR) per kilometer; <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  d) meer dan 400 pk :
  (0,00017 EUR) per paardekrachtkilometer, met minimum van (0,150 EUR) per kilometer; <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  2° voor een vaart zonder vervoer van goederen worden de bovenvermelde bedragen gehalveerd.
  § 2. Voor alleenvarende sleep- en duwboten worden de rechten als volgt vastgesteld :
  a) voor reizen van minder dan 20 kilometer :
  (0,4 EUR) voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van 150 pk of minder; <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  (1,0 EUR) voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van meer dan 150 pk; <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  b) voor reizen van 20 kilometer en meer :
  (0,75 EUR) voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van 150 pk of minder; <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  (1,25 EUR) voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van meer dan 150 pk.) <KB 28-04-1981, art. 3> <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  § 3. Als sleep- of duwboten worden aangemerkt de motorvrachtvaartuigen die één of meer vaartuigen slepen of duwen. In dat geval zijn voor die vrachtvaartuigen de rechten verschuldigd, bepaald in artikels 79 of 80 naargelang ze geladen of ledig varen, en tevens de in § 1 van dit artikel bepaalde rechten.
  § 4. Het voor de toepassing van de §§ 1, 2 en 3 van dit artikel in aanmerking te nemen aantal paardekrachten is dat van het motorvermogen, zoals dit vermogen overeenkomstig artikel 68, 12°, in de meetbrief is ingeschreven.)

  Art. 83. (WAALSE GEWEST)
  <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. (Voor sleep- en duwboten die één of meer vaartuigen slepen of duwen, worden de rechten berekend per paardekrachtkilometer (produkt van de vermenigvuldiging van het motorvermogen, uitgedrukt in paardekracht, met de af te leggen afstand in kilometer).
  De bedragen van de rechten worden als volgt vastgesteld :
  1° voor een vaart met vervoer van goederen :
  a) van 0 tot 60 pk :
  3 centimes per paardekrachtkilometer;
  b) van meer dan 60 pk tot 150 pk :
  2 centimes per paardekrachtkilometer, met minimum van 1,80 frank per kilometer;
  c) van meer dan 150 pk tot 400 pk :
  1,5 centime per paardekrachtkilometer, met minimum van 3 frank per kilometer;
  d) meer dan 400 pk :
  0,7 centime per paardekrachtkilometer, met minimum van 6 frank per kilometer;
  2° voor een vaart zonder vervoer van goederen worden de bovenvermelde bedragen gehalveerd.
  § 2. Voor alleenvarende sleep- en duwboten worden de rechten als volgt vastgesteld :
  a) voor reizen van minder dan 20 kilometer :
  15 frank voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van 150 pk of minder;
  35 frank voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van meer dan 150 pk;
  b) voor reizen van 20 kilometer en meer :
  30 frank voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van 150 pk of minder;
  50 frank voor sleep- en duwboten met een motorvermogen van meer dan 150 pk.) <KB 28-04-1981, art. 3>
  § 3. Als sleep- of duwboten worden aangemerkt de motorvrachtvaartuigen die één of meer vaartuigen slepen of duwen. In dat geval zijn voor die vrachtvaartuigen de rechten verschuldigd, bepaald in artikels 79 of 80 naargelang ze geladen of ledig varen, en tevens de in § 1 van dit artikel bepaalde rechten.
  § 4. Het voor de toepassing van de §§ 1, 2 en 3 van dit artikel in aanmerking te nemen aantal paardekrachten is dat van het motorvermogen, zoals dit vermogen overeenkomstig artikel 68, 12°, in de meetbrief is ingeschreven.
  (§ 5. De in deze bepaling bedoelde rechten worden echter teruggebracht tot :
  - 0 euro per paardekrachtkilometer voor de toepassing van § 1;
  - 0 euro per sleep- of duwboot voor de toepassing van § 2 op alle door het Waalse Gewest beheerde bevaarbare waterlopen.) <DWG 2006-02-23/34, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 07-03-2006>

Art.84. <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. Voor vaartuigen die personen tegen vergoeding vervoeren over waterwegen waarop scheepvaartrechten verschuldigd zijn, bedraagt het recht 5 pct. van de door het vervoer opgebrachte bruto-ontvangst.
  Heeft niet alleen het vervoer van personen, maar ook het vervoer van bagage of van andere goederen tegen vergoeding plaats, dan wordt het recht van 5 pct. geheven op de totale door dat vervoer opgebrachte bruto-ontvangst.
  Gaat de reis slechts gedeeltelijk over waterwegen waarop scheepvaartrechten verschuldigd zijn, dan wordt het recht enkel geheven voor de over deze waterwegen afgelegde reisweg.
  Het bedrag van het recht wordt berekend door de 5 pct. toe te passen op de uitkomst van de vermenigvuldiging van de bruto-ontvangst met het aantal kilometers van de reisweg over de waterwegen waarop scheepvaartrechten verschuldigd zijn, gedeeld door het totale aantal afgelegde kilometers.
  De afstanden worden berekend volgens de bij dit reglement behorende afstandstafels, waarbij onderdelen van een kilometer, wanneer zij meer dan 500 meter bedragen voor een kilometer genomen en anders verwaarloosd worden.
  § 2. Het recht van 5 pct. op de bruto-ontvangst wordt maandelijks betaald, uiterlijk de tiende dag van de maand volgende op de ontvangst.
  De betaling geschiedt door storting of overschrijving op de postrekening van de rekenplichtige van de Exploitatiedienst der Scheepvaartwegen. Uiterlijk de dag van de betaling zendt de vervoerder aan genoemde dienst een gewaarmerkte aangifte met opgave van de reden der betaling, het bedrag van het recht, de verschillende reizen waarvoor dit recht wordt betaald, alsmede de bruto-ontvangst per reis.
  § 3. Bij reizen met vertrekplaats in het buitenland worden de scheepvaartrechten, in afwijking van het bepaalde in de §§ 1 en 2, vastgesteld volgens het aantal vervoerde personen en de af te leggen afstand over de Belgische waterwegen waarop scheepvaartrechten verschuldigd zijn.
  (Die rechten bedragen (0,04 EUR) per persoon en per 10 km af te leggen weg zowel van de heen- als van de terugreis, waarvan elk begonnen traject van 10 km als volledig afgelegd wordt aangemerkt.) <KB 28-04-1981, art. 4> <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  Het bedrag van de rechten mag per persoon echter nooit meer dan (0,40 EUR) per heen- en terugreis bedragen. <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  De rechten worden betaald op het eerste ontvangkantoor dat tijdens de reis wordt ontmoet of genaderd. De betaling geschiedt overeenkomstig de bepalingen van artikel 87 voor zover ze op de in deze paragraaf bedoelde reizen toepasselijk zijn.

  Art. 84. (VLAAMSE GEWEST)
  (NOTA : Artikel 84 opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <VARIA 2007-11-28/31, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 01-02-2008> en bevestig bij <VARIA 2007-11-07/40, art. 12; Inwerkingtreding : 01-02-2008>)

  Art. 84. (WAALSE GEWEST)
  <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. Voor vaartuigen die personen tegen vergoeding vervoeren over waterwegen waarop scheepvaartrechten verschuldigd zijn, bedraagt het recht 5 pct. van de door het vervoer opgebrachte bruto-ontvangst.
  Heeft niet alleen het vervoer van personen, maar ook het vervoer van bagage of van andere goederen tegen vergoeding plaats, dan wordt het recht van 5 pct. geheven op de totale door dat vervoer opgebrachte bruto-ontvangst.
  Gaat de reis slechts gedeeltelijk over waterwegen waarop scheepvaartrechten verschuldigd zijn, dan wordt het recht enkel geheven voor de over deze waterwegen afgelegde reisweg.
  Het bedrag van het recht wordt berekend door de 5 pct. toe te passen op de uitkomst van de vermenigvuldiging van de bruto-ontvangst met het aantal kilometers van de reisweg over de waterwegen waarop scheepvaartrechten verschuldigd zijn, gedeeld door het totale aantal afgelegde kilometers.
  De afstanden worden berekend volgens de bij dit reglement behorende afstandstafels, waarbij onderdelen van een kilometer, wanneer zij meer dan 500 meter bedragen voor een kilometer genomen en anders verwaarloosd worden.
  § 2. Het recht van 5 pct. op de bruto-ontvangst wordt maandelijks betaald, uiterlijk de tiende dag van de maand volgende op de ontvangst.
  De betaling geschiedt door storting of overschrijving op de postrekening van de rekenplichtige van de Exploitatiedienst der Scheepvaartwegen. Uiterlijk de dag van de betaling zendt de vervoerder aan genoemde dienst een gewaarmerkte aangifte met opgave van de reden der betaling, het bedrag van het recht, de verschillende reizen waarvoor dit recht wordt betaald, alsmede de bruto-ontvangst per reis.
  § 3. Bij reizen met vertrekplaats in het buitenland worden de scheepvaartrechten, in afwijking van het bepaalde in de §§ 1 en 2, vastgesteld volgens het aantal vervoerde personen en de af te leggen afstand over de Belgische waterwegen waarop scheepvaartrechten verschuldigd zijn.
  (Die rechten bedragen (0,04 EUR) per persoon en per 10 km af te leggen weg zowel van de heen- als van de terugreis, waarvan elk begonnen traject van 10 km als volledig afgelegd wordt aangemerkt.) <KB 28-04-1981, art. 4> <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  Het bedrag van de rechten mag per persoon echter nooit meer dan (0,40 EUR) per heen- en terugreis bedragen. <BVR 2002-12-07/58, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2002>
  De rechten worden betaald op het eerste ontvangkantoor dat tijdens de reis wordt ontmoet of genaderd. De betaling geschiedt overeenkomstig de bepalingen van artikel 87 voor zover ze op de in deze paragraaf bedoelde reizen toepasselijk zijn.
  (§ 4. De in deze bepaling bedoelde rechten worden echter teruggebracht tot :
  - 0 % van de bruto-ontvangst voor de toepassing van § 1;
  - 0 euro per persoon voor de toepassing van § 3 op alle door het Waalse Gewest beheerde bevaarbare waterlopen.) <DWG 2006-02-23/34, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 07-03-2006>

Art.85. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 05-05-1975, art. 2> Voor de geregelde goederen vervoerdiensten (de zogenaamde beurtdiensten) worden de scheepvaartrechten berekend op de vaste grondslag van 3/4 van het totale laadvermogen van het vaartuig, vermenigvuldigd met de af te leggen afstand, bepaald overeenkomstig artikel 79, § 3, tweede en derde lid.
  De aldus berekende rechten worden geheven bij het begin van iedere reis, heen- en terugreis afzonderlijk beschouwd, tegen overlegging van het erkenningsbewijs van de beurtdienst.

Art.86. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 05-05-1975, art. 2> Voor vaartuigen die uitsluitend en geregeld goederen vervoeren tussen dezelfde aanleghavens kunnen dezelfde voordelen worden toegestaan als voor de in artikel 85 bedoelde beurtschepen.
  De eigenaars van die vaartuigen moeten daartoe een aanvraag richten aan de Minister van Openbare Werken (Bestuur der Waterwegen - Exploitatiedienst der Scheepvaartwegen), die een onderzoek gelast. Is de beslissing van de Minister gunstig, dan wordt aan de belanghebbende een erkenningsbewijs afgegeven.

Art.87. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. Op de waterwegen onder beheer van de Staat worden de scheepvaartrechten in eens voor het geheel van elke reis betaald, onverminderd de bijkomende rechten die eventueel worden geheven wanneer daarbij gevaren wordt over waterwegen onder beheer van particuliere instellingen.
  De rechten worden betaald op het dichtstbijgelegen ontvangkantoor, voor de afvaart, dan wel op het eerste ontvangkantoor dat tijdens de reis wordt ontmoet. Geschiedt de gehele reis tussen twee ontvangkantoren, dan moeten de rechten op het ene of op het andere kantoor worden betaald vóór de afvaart.
  Om de betaling op het ontvangkantoor te verrichten, is de schipper gehouden zich daar aan te melden, voorzien van de meetbrief van zijn vaartuig en van het cognossement betreffende de lading. Vervoert hij verscheidene partijen goederen van verschillende aard, of voorziet hij gedeeltelijke lossingen in de loop van de reis, dan moet de schipper een cognossement voor elke partij voorleggen.
  § 2. Het kantoor waar de schipper de rechten betaalt, geeft hem daarvan kwitantie en reikt hem tevens een vaarvergunning uit.
  Deze stukken moeten, samen met het cognossement en de meetbrief van het vaartuig, vertoond worden op de eerste aanzegging van het toezichtspersoneel der scheepvaartwegen, alsmede op de ontvang- of controlekantoren waar het vaartuig voorbij vaart.
  De vaarvergunning en de kwitantie moeten op het laatste ontvangkantoor van de Staat, dat op de reis wordt ontmoet, overhandigd worden om daar te worden gecontroleerd. De ontvanger houdt de vergunning; hij ondertekent de kwitantie en geeft ze aan de schipper terug, die ze bewaart om zich in geval van betwisting te verantwoorden.
  § 3. De controle bij de aankomst moet het mogelijk maken de betaalde scheepvaartrechten eventueel aan te passen.
  Wijst de controle uit dat er te weinig is betaald, dan wordt het alsnog verschuldigde recht geïnd door de ontvanger, die een aanvullende kwitantie afgeeft.
  Wijst de controle uit dat er te veel is betaald en bedraagt het verschil meer dan tien frank, dan kan de rechthebbende, eigenaar of schipper, de terugbetaling ervan eisen, mits hij op het ontvangkantoor een terugbetalingsaanvraag indient, eventueel samen met de bewijsstukken.
  Steunt de aanvraag op een verandering van de bestemming van het vaartuig in de loop van de reis, dan moeten de bewijsstukken noodzakelijk omvatten :
  1° de kwitantie van de op het vertrekkantoor betaalde scheepvaartrechten;
  2° de verklaring van een beambte van de waterweg, dat het vaartuig zijn reis heeft beëindigd op de als nieuwe bestemming aangegeven plaats;
  3° voor een geladen vaartuig, de schriftelijke order van de eigenaar van de lading, waarin de nieuwe bestemming wordt aangegeven.
  De beslissing tot terugbetaling kan alleen door het hoofd van de Exploitatiedienst der Scheepvaartwegen worden genomen. Ze wordt schriftelijk aan de belanghebbende medegedeeld en tegelijkertijd wordt hem zijn kwitantie teruggestuurd.

  Art. 87. (WAALSE GEWEST)
  <KB 05-05-1975, art. 2> § 1. Op de waterwegen onder beheer van de Staat worden de scheepvaartrechten in eens voor het geheel van elke reis betaald, onverminderd de bijkomende rechten die eventueel worden geheven wanneer daarbij gevaren wordt over waterwegen onder beheer van particuliere instellingen.
  De rechten worden betaald op het dichtstbijgelegen ontvangkantoor, vóór de afvaart, dan wel op het eerste ontvangkantoor dat tijdens de reis wordt ontmoet. Geschiedt de gehele reis tussen twee ontvangkantoren, dan moeten de rechten op het ene of op het andere kantoor worden betaald vóór de afvaart.
  Om de betaling op het ontvangkantoor te verrichten, is de schipper gehouden zich daar aan te melden, voorzien van de meetbrief van zijn vaartuig en van het cognossement betreffende de lading. Vervoert hij verscheidene partijen goederen van verschillende aard, of voorziet hij gedeeltelijke lossingen in de loop van de reis, dan moet de schipper een cognossement voor elke partij voorleggen.
  § 2. Het kantoor waar de schipper de rechten betaalt, geeft hem daarvan kwitantie en reikt hem tevens een vaarvergunning uit.
  Deze stukken moeten, samen met het cognossement en de meetbrief van het vaartuig, vertoond worden op de eerste aanzegging van het toezichtspersoneel der scheepvaartwegen, alsmede op de ontvang- of controlekantoren waar het vaartuig voorbij vaart.
  De vaarvergunning en de kwitantie moeten op het laatste ontvangkantoor van de Staat, dat op de reis wordt ontmoet, overhandigd worden om daar te worden gecontroleerd. De ontvanger houdt de vergunning; hij ondertekent de kwitantie en geeft ze aan de schipper terug, die ze bewaart om zich in geval van betwisting te verantwoorden.
  § 3. De controle bij de aankomst moet het mogelijk maken de betaalde scheepvaartrechten eventueel aan te passen.
  Wijst de controle uit dat er te weinig is betaald, dan wordt het alsnog verschuldigde recht geïnd door de ontvanger, die een aanvullende kwitantie afgeeft.
  Wijst de controle uit dat er te veel is betaald en bedraagt het verschil meer dan tien frank, dan kan de rechthebbende, eigenaar of schipper, de terugbetaling ervan eisen, mits hij op het ontvangkantoor een terugbetalingsaanvraag indient, eventueel samen met de bewijsstukken.
  Steunt de aanvraag op een verandering van de bestemming van het vaartuig in de loop van de reis, dan moeten de bewijsstukken noodzakelijk omvatten :
  1° de kwitantie van de op het vertrekkantoor betaalde scheepvaartrechten;
  2° de verklaring van een beambte van de waterweg, dat het vaartuig zijn reis heeft beëindigd op de als nieuwe bestemming aangegeven plaats;
  3° voor een geladen vaartuig, de schriftelijke order van de eigenaar van de lading, waarin de nieuwe bestemming wordt aangegeven.
  De beslissing tot terugbetaling kan alleen door het hoofd van de Exploitatiedienst der Scheepvaartwegen worden genomen. Ze wordt schriftelijk aan de belanghebbende medegedeeld en tegelijkertijd wordt hem zijn kwitantie teruggestuurd.
  (§ 4. Deze bepaling is niet meer van toepassing op de in het Waalse Gewest gelegen bevaarbare waterlopen.) <DWG 2006-02-23/34, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 07-03-2006>

Art.88. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 05-05-1975, art. 2> 1. Geen scheepvaartrechten zijn verschuldigd voor :
  a) legervaartuigen of door het leger voor zijn operaties en vervoer gebruikte vaartuigen, alsmede alle andere vaartuigen van de Staat die onder nationale vlag varen;
  b) ledige en geladen lichters van vaartuigen die een deel van hun lading hebben moeten lossen, hetzij wegens een vermindering van de vastgestelde diepgang, hetzij uit enige andere toevallige oorzaak, als averij, enz.; de rechten zijn verschuldigd voor de totale lading van het vaartuig, het geloste deel inbegrepen;
  c) vaartuigen bestemd voor de dienst der waterwegen, die op schriftelijk bevel van een beambte van het bestuur in de vaart gebracht worden;
  d) voor zover de tonnemaat minder dan drie ton bedraagt, de plezierboten met of zonder motor, en de bootjes zonder motor;
  e) ijsbrekers;
  f) vaartuigen die ingevolge artikel 47 van dit reglement verhaald worden en die later, wanneer de oorzaak van de verplaatsing opgehouden heeft, naar hun eerste ligplaats terugkeren. Om deze vrijstelling te genieten, moeten de schippers voorzien zijn van een verklaring, opgesteld naar het bij dit reglement behorende model en ondertekend door de conducteur van bruggen en wegen van het gebied of door een met het toezicht op de waterwegen belaste beambte;
  g) vaartuigen die door de aannemers worden gebruikt, hetzij voor de uitvoering van werkzaamheden tot onderhoud of verbetering van de waterwegen, hetzij voor vervoer in verband met deze werkzaamheden, voor zover die vaartuigen zich binnen de grenzen van de aanneming verplaatsen;
  h) opduwers met een vermogen beneden 10 paardekracht, op voorwaarde dat ze de schipper of de redereigenaar van het geduwde vaartuig toebehoren en geen vaste bemanning hebben.
  2. De schipper van een vaartuig dat in een van de hierboven vermelde uitzonderingsgevallen verkeert, moet zich bij het vertrek voorzien van een vaarvergunning, die hem kosteloos wordt uitgereikt.

Hoofdstuk III. - Afgifte van de vaarvergunning.
Art. 88bis. (WAALSE GEWEST) <Ingevoegd voor het Waalse Gewest bij DWG 2006-02-23/34, art. 43; Inwerkingtreding : 07-03-2006> § 1. Elke schipper moet de noodzakelijke gegevens voor de afgifte van de vergunning aan de beheerder overmaken, die daarvan de lijst opmaakt.
  § 2. Het afgeven gebeurt hetzij vóór, hetzij tijdens de reis.
  In het eerste geval gebeurt het hetzij door het kantoor dat het dichtst bij het afvaartpunt van het schip ligt, hetzij d.m.v. een gelijkwaardig systeem. In het tweede geval gebeurt het op het eerste kantoor dat het schip onderweg tegenkomt.
  De lijst van de kantoren die de vaarvergunning verstrekken en het of de gelijkwaardige systemen worden opgemaakt door de beheerder.
  § 3. De vergunning wordt geacht gehouden te zijn door de schipper zodra hij het door het kantoor toegekende officiële reisnummer heeft ontvangen.
  § 4. Elke schipper is verplicht de beheerder, d.m.v. door laatstgenoemde vastgestelde middelen, elke wijziging mee te delen van de gegevens die staan vermeld op de in § 1 bedoelde lijst.
  § 5. Het cognossement en de meetbrief alsook het meegedeelde officiële reisnummer moeten voorgelegd worden bij elke aanzegging van het door de beheerder aangewezen toezichtspersoneel.

TITEL III. - INSTANDHOUDING DER BEVAARBARE WATERWEGEN EN HUNNER AANHOORIGHEDEN.
Art.89. (Op de langs bevaarbare en vlotbare rivieren gelegen gronden die met dienstbaarheid van jaag- en voetpad bezwaard zijn, mogen door de particulieren geen werken of beplantingen uitgevoerd worden binnen de grenzen respectievelijk vast gesteld in artikel 7 (De eigenaars van erven, palende aan de bevaarbare rivieren zullen langs de boorden ten minste vier en twintig voet (7m80) breedte vrij laten voor koninklijke weg en paardetreinen, zonder dat zij bomen planten, noch afsluiting of haag aanbrengen mogen op minder dan dertig voet (9m75) aan de kant waar de schepen voortgetrokken worden en op minder dan tien voet (3m25) aan de andere boord, op straffe van 500 pond boete, verbeurdverklaring der bomen en dat zij, de overtreders er toe verplicht worden de wegen te herstellen en opnieuw in staat te brengen, op hun kosten. De Fransche voet bedraagt 0m3248394. De boete van 500 pond is verminderd tot 200 frank bij artikel 2 van de wet van 1 mei 1849.) van titel XXVIII van de verordening van 13 augustus 1669 en bij het koninklijk besluit van 4 november 1920, gewijzigd door het koninklijk besluit van 12 november 1934 en door het besluit van de Regent van 13 mei 1946, zonder dat daartoe vooraf de machtiging werd bekomen van het Ministerie van Openbare Werken. Deze machtiging doet geen afbreuk aan de rechten van de Staat zoals deze rechten uit voormelde verordening voortvloeien; ze wordt steeds onder een onbestendige titel verleend en is steeds herroepelijk.) <R 10-07-1946, art. 1>
  De eigennaars van gronden, langs andere waterwegen of hun aanhoorigheden gelegen, mogen niet bouwen of planten vooraleer zij de grens van het openbaar domein ten overstaan van beide partijen hebben doen vaststellen.
  Zij moeten de voorgeschreven rooilijnen volgen, welk door de agenten van het bestuur getrokken zijn.
  Zonder bijzondere toelating, mag het planten enkel geschieden op 2 meter van de grens van het openbaar domein voor hoogstammige boomen, en op een halven meter voor andere boomen en levende hagen.
  De eigenaars en huurders van goederen langs bevaarbare rivieren, plaatsen en onderhouden in goeden staat, over de grachten, kreken en afvoer- of bevloeiingsgreppels, die voor hen gemaakt zijn en in die rivieren uitloopen, voetbrugjes van behoorlijke breedte, minstens 45 entimeter, opdat het jaagpad onafgebroken zou doorlopen; deze brugjes hebben aan de landzijde een wit geschilderde leuning.

  Art. 89. (VLAAMSE GEWEST)
  [1 Langs bevaarbare waterwegen die met een erfdienstbaarheid van jaag- en voetpad zijn bezwaard, mogen door anderen dan de waterbeheerder geen handelingen of beplantingen uitgevoerd worden, zonder dat daartoe vooraf de machtiging werd verkregen van de waterbeheerder. Als de waterbeheerder over een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsaanvraag een gunstig advies uitbrengt, wordt dat beschouwd als een toegestane machtiging. De waterbeheerder kan deze machtiging op elk ogenblik geheel of gedeeltelijk intrekken.]1
  ----------
  (1)<BVR 2011-12-23/32, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 27-02-2012>

Art.90. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Het is verboden, zonder bijzondere toelating eenig werk uit te voeren, beplantingen aan te brengen, iets te graven of iets te storten, in het bed der waterwegen, op hun oevers en andere aanhoorigheden.
  Het stapelen van koopwaren mag tijdelijk en voor korten duur op de aanhorigheden der waterwegen toegelaten worden, mits behoorlijke en beperkende vergunning van den hoofdingenieur-directeur van het ressort.
  Het is in alle geval verboden op de kaaien en oevers eenige belemmeringen te veroorzaken voor het verkeer op het jaagpad en op het voetpad.

Art.91. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Het is verboden :
  1° Rechtstreeks of onrechtstreeks het water af te leiden van de waterwegen en de waterloopen die er mede in vrije gemeenschap zijn;
  2° Het bed of de aanhorigheden der waterwegen op eenige wijze te beschadigen;
  3° In het bed van het waterweg, in de grachten of greppels die er van afhangen, iets te werpen, te laten vlotten of afloopen dat den bodem zou kunnen verhoogen, de scheepvaart belemmeren, den vrijen waterafvoer hinderen of het water bederven;
  4° Het verkeer op de jaagpaden, dijken of vrije oevers eenigerwijze te hinderen, en touwen vast te maken aan boomen, leuningen, palen der electrische lijnen, kilometerpalen, enz.

Art.92. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  De visschers mogen de scheepvaart hoegenaamd niet hinderen; wanneer ze ophouden te visschen, moet zij de palen en staken, waaraan hun netten vastgemaakt waren, wegnemen.

Art.93. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Zonder toelating van den Minister van Openbare Werken, is het verboden :
  1° met paarden die niet voor den jaagdienst gebruikt worden of met voertuigen te rijden op de dijken en jaagpaden die geen openbare wegen zijn;
  2° op de aanhoorigheden der waterwegen, gelijk welke soort van vee te laten loopen of weiden.
  Paarden en vee, zonder wachters bevonden, worden geschut op kosten van de overtreders.
  De verbodsbepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op de aangelanden der bevaarbare rivieren, die op hun goederen alle rechten behouden, welke met de dienstbaarheid van jaagpad en voetpad vereenigbaar zijn.
  (...) <KB 07-09-1950, art. 2, § 16>
  Rijwielen, met of zonder motor, welke voldoen aan de voorwaarden voorzien in het koninklijk besluit van 1 Februari 1934, houdende algemeene verordening op de politie van het vervoer en van het verkeer, mogen op de aanhoorigheden der bevaarbare waterwegen onder beheer van den Staat rijden, onder de volgende voorwaarden :
  1° De wielrijders en de motorwielrijders moeten zich voegen naar de voorschriften der reglementen betreffende de waterwegen waarvan sprake;
  2° Snelheidswedstrijden zijn verboden;
  3° De snelheid der voertuigen mag 30 kilometer per uur niet te boven gaan in het open veld. In de bebouwde kommen, bij het kruisen van wegen, op de sluiswallen, alsook in de nabijheid van bochten waar het uitzicht belemmerd is, wordt de snelheid beperkt op 10 kilometer per uur;
  4° Bij het naderen van de personen en de gespannen dienende voor het jagen der schepen, moeten de wielrijder en de motorwielrijder derwijze uitwijken, dat zij den doorgang der scheepstrekkers of der gespannen hoegenaamd niet hinderen; desnoods moeten zij van hun voertuig afstijgen; in alle geval mag de snelheid van het voertuig, op ten minste 50 meter afstand van de gespannen, 10 kilometer per uur niet te boven gaan, en deze snelheid moet de motorwielrijder behouden tot op ten minste 20 meter voorbij het gespan;
  5° In de nabijheid van de gespannen, is het streng verboden gebruik te maken van de uitlaatbuis der motoren, van den hoorn, de tromp of elk ander middel dat de paarden zop kunnen doen schrikken;
  6° Toelating om te rijden wordt enkel verleend voor hetgeen betreft de politie door den Staat uitgeoefend op de aanhoorigheden der bevaarbare waterwegen en onverminderd de rechten van derden, eigenaars der gronden waarop dienstbaarheid van jaagpad bestaat.

Art.94. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 11-09-1936, art. 1> Het is verboden over de beweegbare bruggen te gaan vóór ze volkomen gesloten en vastgezet zijn, daarop te blijven staan en de afsluitingen, welke de toegang tot die bruggen beletten, zonder toelating van de brugwachter te overschrijden.

Art.95. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Zonder toelating van de betrokken bedienden, is het verboden te gaan op de kunstwerken die niet dienen voor den doorgang van het publiek.

Art.96. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Wanneer ijsgang op handen is of overstrooming dreigt, moeten al de voorwerpen die medegesleept kunnen worden of ongevallen kunnen veroorzaken, door de betrokken aangelanden onmiddellijk van de aanhoorigheden van den waterweg verwijderd worden; zoniet, blijven zij voor alles verantwoordelijk.

Art.97. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Het is verboden een watervang aan een bevaarbaren waterweg voort te gebruiken, wanneer het water onder de voor de scheepvaart vastgestelde hoogte gedaald is.
  De watervanginrichtingen moeten in goeden staat onderhouden worden; de schuiven moeten goed dicht sluiten en, bij waterschaarschte, wateraanwas of ijsgang, geschiedt het bedienen er van volgens de bevelen der scheepvaartagenten.

Art.98. (opgeheven) <KB 22-12-1951, art. 1>

Art.99. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  Het koninklijk besluit van 23 October 1865 op de politie der waschplaatsen blijft van kracht.

TITEL IV. - STRAFFEN, AMBTSHALVE TE NEMEN MAATREGELEN, PROCESSEN-VERBAAL EN WOORDBEPALINGEN.
Art.100. Elke overtreding van dit reglement of van de bijzondere reglementen die het aanvullen (of van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren), elke weigering een reglementair bevel na te komen, gegeven door een der agenten in volgend artikel vermeld, elke ontduiking of poging tot ontduiking van scheepvaartrechten, worden gestraft volgens artikel 1 der wet van 6 Maart 1818, gewijzigd bij artikel 1 van de wet van 5 Juni 1934. <KB 2006-09-24/36, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Naar luid van artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek, zijn de vader en de moeder verantwoordelijk voor de overtredingen door hun minderjarige kinderen begaan; de patroons voor die hunner arbeiders en hunner bemanning.

Art.101. Zijn inzonderheid belast met de uitvoering van dit reglement (, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren) en van de bijzondere reglementen : <KB 2006-09-24/36, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  1° (De ingenieurs en conducteurs van bruggen en wegen met den dienst der scheepvaart belast, de agenten aangesteld voor het toezicht over en de bediening van bruggen, sluizen, overlaten, enz., of voor de bewaking en de politie der bevaarbare waterwegen, alsmede het speciaal daartoe aangeduid personeel van den Dienst der Scheepvaart;) <KB 15-09-1978, art. 2>
  2° De controleur en de agenten, bijzonder belast met het innen der scheepvaartrechten;
  3° (De ambtenaren belast met de scheepvaartcontrole) en van het loodswezen; <KB 1999-05-03/88, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-04-1999>
  4° De nationale gendarmerie;
  5° De ambtenaars belast met de polite der gemeenten, palende aan de bevaarbare waterwegen.

Art.101_VLAAMS_GEWEST.    Zijn inzonderheid belast met de uitvoering van dit reglement (, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren) [1 wat betreft de aangelegenheden die ressorteren onder de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest,]1 en van de bijzondere reglementen : <KB 2006-09-24/36, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>  1° (De [1 personeelsleden van de bevoegde gewestelijke waterwegbeheerders]1, de agenten aangesteld voor het toezicht over en de bediening van bruggen, sluizen, overlaten, enz., of voor de bewaking en de politie der bevaarbare waterwegen, alsmede het speciaal daartoe aangeduid personeel van den Dienst der Scheepvaart;) <KB 15-09-1978, art. 2>  2° De controleur en de agenten, bijzonder belast met het innen der scheepvaartrechten;  3° (De [1 personeelsleden, belast met de scheepvaartcontrole voor de binnenvaart]1) en van het loodswezen; <KB 1999-05-03/88, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-04-1999>  4° De nationale gendarmerie;  5° De ambtenaars belast met de polite der gemeenten, palende aan de bevaarbare waterwegen.
  ----------
  (1)<BVR 2016-03-18/12, art. 6, 025; Inwerkingtreding : 05-05-2016>


Art.102. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 22-12-1951, art. 2> Wanneer een vaartuig gezonken is of dreigt te zinken, wanneer het onvoldoende gemeerd is of derwijze ligt dat het de doorvaart hindert en, in het algemeen, telkens als het nodig is, de vrijheid of veiligheid der scheepvaart te verzekeren, den afvoer van het water te vergemakkelijken of de belangen van het regime der rivier te vrijwaren, mag de hoofdingenieur-directeur en, bij dringendheid, elke ambtenaar met het toezicht op den waterweg belast, aan de schippers de nodig geachte maatregelen, voorschrijven, zelfs wanneer deze in dit reglement niet voorzien zijn.
  De schippers moeten aan de gegeven bevelen onmiddellijk gehoor geven. Indien zij hiermede in gebreke blijven of indien zij afwezig zijn, mogen de voorgeschreven maatregelen van ambtswege op hun kosten uitgevoerd worden.
  De staat dezer kosten wordt onderzocht en vastgesteld door hoofdingenieur-directeur van het gebied.

Art. 102bis. (Opgeheven) <KB 2006-09-24/36, art. 5, 28°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.103. Elke overtreding van dit reglement (, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren) en van de bijzondere reglementen wordt door proces-verbaal of door alle andere wettelijke middelen vastgesteld. <KB 2006-09-24/36, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.104. De gemeentebesturen, de gendarmerie en alle personen met eenig openbaar gezag bekleed, zijn verplicht, indien zij daartoe verzocht worden, hulp te verleenen ter uitvoering van dit reglement (, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren) en van de bijzondere reglementen. <KB 2006-09-24/36, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.105. Bij de hoofdingenieur-directeur van het ressort kan in hooger beroep gegaan worden tegen de beslissingen van de ambtenaars of agenten met het toezicht op de waterwegen belast, en bij den Minister van Openbare Werken tegen de beslissingen van dezen hoofdingenieur-directeur, onderminderd evenwel de verplichting om aan de beslissingen onverwijld gevolg te geven, indien er dringendheid bestaat.

Art.106. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel <BVR 2005-11-18/65, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  De sluismeesters zijn voorzien van een register, in hetwelk de schippers al hun klachten betreffende den dienst van den waterweg mogen aanteekenen.

Art.107. <KB 07-09-1950, art. 2, § 17> Tenzij daarin het tegenovergestelde wordt bepaald, betekenen in dit reglement en in de bijzondere reglementen :
  1° De naam " vaartuig " : elk schip, elke schuit, boot, die op zee, op de rivieren of kanalen gebruikt worden;
  2° De naam " schipper " : ieder gezagvoerder, kapitein, schipper en, in het algemeen, elk persoon die aan boord het gezag voert of met de leiding van het vaartuig belast is;
  3° De uitdrukkingen " agenten van het bestuur ", " scheepvaartagenten " en " aangestelden voor het toezicht op de scheepvaartweg " : de ambtenaren en agenten, aangewezen in artikel 101, 1° en 2°.

Art.108. <KB 07-09-1950, art. 2, § 18> Onder voorbehoud van de afwijkende bepalingen in de bijzondere reglementen, is dit reglement van toepassing op alle thans bestaande scheepvaartwegen van het Koninkrijk, met uitzondering van :
  1° Het zeekanaal van Brussel naar de Rupel;
  2° De Beneden-Schelde (stroomafwaarts het stroomopwaarts gelegen uiteinde der rede van Antwerpen);
  3° Het Belgisch gedeelte der grensvormende vakken van de Maas;
  (4° het kanaal van Gent naar Terneuzen.) <KB 2006-09-24/36, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Enkel de artikelen 5, 7 tot 10, 30, 40, 47bis, 49, 1) tot 3), 50, 51, 67 tot 91, 93 tot 95, 103 en 109 zijn echter van toepassing op het kanaal van Gent naar Terneuzen.) <KB 1992-09-23/36, art. 55, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1992>

Art. 108bis. <Ingevoegd bij KB 2006-09-24/36, art. 11; Inwerkingtreding : 01-01-2007> In afwijking van artikel 108 van dit besluit zijn de bepalingen van dit besluit slechts van toepassing op de binnenwateren die onder het toepassingsgebied van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren vallen voor zover ze er niet mee strijdig zijn.

Art.109. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Brussel naar Charleroi <BVR 2005-11-18/63, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 31-03-2006>)
  <KB 05-05-1975, art. 3> Overtreding van de bepalingen betreffende de scheepvaartrechten wordt gestraft met een samen met het ontdoken recht te betalen geldboete, gelijk aan tienmaal dit recht, zonder dat de boete minder dan 200 frank mag bedragen.
  De eigenaar of, in voorkomend geval, de huurder van het vaartuig is civielrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van het ontdoken recht, evenals van de geldboete en van de nalatigheidsinteresten.
  De processen-verbaal, door de aangestelden van de Staat opgemaakt om de overtreding vast te stellen, zijn rechtsgeldig tot het tegendeel is bewezen.
  Vervolgingen voor invordering van rechten, renten, geldboeten en kosten die niet zouden kunnen geïnd zijn door de ontvangstdienst der scheepvaartrechten van de Staat - Ministerie van Openbare Werken - worden door het Bestuur der Registratie en Domeinen uitgeoefend op de wijze als in domeinzaken is bepaald.
  De Minister die met het heffen van de scheepvaartrechten is belast, beslist over de vermindering of de kwijtschelding der opgelopen geldboete.

TITEL V. Aanvullende regeling voor het Vlaamse Gewest.
Art.110. (VLAAMSE GEWEST) <ingevoegd bij BVR 1999-04-21/53, art. 1, Inwerkingtreding : 2000-01-01> Artikel 79, § 1 en § 2, eerste lid, worden vervangen door wat volgt :
  "Art. 79. § l. Scheepvaartrechten zijn verschuldigd op alle waterwegen onder beheer van het Vlaamse Gewest, met uitzondering van die welke aan het getij onderhevig zijn, alsmede van de niet aan het getij onderhevige welke bij het desbetreffende bijzonder reglement van rechten zijn vrijgesteld.
  § 2. Voor het goederenvervoer wordt het recht vastgesteld op één centiem per tonkilometer (product van de vermenigvuldiging van de lading, uitgedrukt in metrieke tonnen, met de af te leggen afstand in kilometers).".

TITEL VI. - Aanvullende regeling voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art.111. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) [1 In artikel 79 van huidig besluit, worden de eerste paragraaf en de eerste alinea van de tweede paragraaf vervangen als volgt :
   " § 1. Scheepvaartrechten die zijn verschuldigd op de scheepvaartweg beheerd door de Haven van Brussel.
   § 2. Voor het goederenvervoer worden de rechten vastgesteld op 0,00025 euro per ton lading en per kilometer. Fracties van één ton die niet groter zijn dan 500 Kg worden niet aangerekend bij de berekening van die rechten. Die welke groter zijn dan 500 Kg worden naar boven op één ton afgerond. Het minimum recht, ongeacht de aard van het vaartuig, wordt op 2,5 vastgesteld.
   De scheepvaartrechten worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen met als basisindex het indexcijfer van de maand september 2011.
   Deze indexering wordt eens per jaar berekend, waarbij het nieuwe indexcijfer overeenstemt met het indexcijfer van de maand september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de verschuldigde scheepvaartrechten aangerekend zullen worden.]1
  ----------
  (1)<BESL 2014-09-11/13, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 06-12-2014>

BIJLAGE.
Art. N. Bijzondere reglementen der aan het algemeen reglement onderworpen bevaarbare waterwegen. <Opgeheven bij KB 07-09-1950, art. 4>