9 MAART 2007. - Koninklijk besluit houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-03-2007 en tekstbijwerking tot 25-07-2023)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
Art. 1 WAALS GEWEST
Art. 1 Vlaams Gewest
Art. 2-6
HOOFDSTUK II. - Leden van de bemanning.
Art. 7
Art. 7 WAALS GEWEST
Art. 8
Art. 8 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 8 WAALS GEWEST
Art. 8 Vlaams Gewest
Art. 9
Art. 9 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 9 WAALS GEWEST
Art. 9 Vlaams Gewest
Art. 10
Art. 10 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 10 WAALS GEWEST
Art. 10 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK III. - Exploitatiewijzen.
Art. 11-15
Art. 15 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 15 WAALS GEWEST
Art. 15 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK IV. - Uitrusting van schepen.
Art. 16
Art. 16 WAALS GEWEST
Art. 16 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK V. - Minimumbemanning van motorschepen en duwboten.
Art. 17-19, 19/1
Art. 19/1 WAALS GEWEST
Art. 19/1 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK VI. - Minimumbemanning van motorschepen met een lengte van minder dan 55 m
Art. 20
HOOFDSTUK VII. - Minimumbemanning van bunkerschepen met een lengte van minder dan 35 m.
Art. 21
HOOFDSTUK VIII. - Minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen.
Art. 22-24, 24/1
Art. 24/1 WAALS GEWEST
Art. 24/1 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK IX. - Minimumbemanning van sleepboten.
Art. 25
HOOFDSTUK IXbis. [1 - Minimumbemanning van passagiersschepen]1
Art. 25/1, 25/2, 25/3
Art. 25/3 WAALS GEWEST
Art. 25/3 Vlaams Gewest
Art. 25/4
Art. 25/4 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 25/4 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK X. - Afwijking van de in artikel 16 voorgeschreven minimum uitrusting.
Art. 26-27
HOOFDSTUK XI. - Minimumbemanning van overige vaartuigen en afwijkingen.
Art. 28
Art. 28 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK XII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 29-33
BIJLAGEN.
Art. N1-N8
Art. N9 Vlaams Gewest
2011014281 2013014040 2015035962 2018014966 2019012762 2019200178 2022042045 2023043870
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.[1 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° Reglement Scheepvaartpersoneel : het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 november 2011.;
2° binnenvaartcertificaat :
a) het communautair certificaat afgegeven overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of
b) het communautair certificaat afgegeven overeenkomstig Richtlijn nr. 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of
c) het certificaat van onderzoek afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
3° Commissie voor Onderzoek : de Commissie voor Onderzoek bedoeld in artikel 1, 3°, van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen;
4° bemanningslid : eenieder die zich als schipper, stuurman, machinist, volmatroos, matroos-motordrijver, matroos, lichtmatroos of deksman aan boord van een schip bevindt;
5° scheepvaartwegen van het Koninkrijk : de binnenwateren die in België zijn gelegen, de Belgische zeewateren inbegrepen, met uitzondering van de territoriale zee;
6° vaartuig : een schip of een drijvend werktuig;
7° schip : een binnenschip of een zeeschip;
8° binnenschip : een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;
9° zeeschip : een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe is bestemd;
10° motorschip : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd om door middel van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen zelfstandig te varen;
11° havensleepboot : een schip voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen dat voor het slepen, het duwen of het assisteren van zeeschepen is gebouwd of uitgerust;
12° sleepboot : een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;
13° duwboot : een schip dat is gebouwd om te duwen en niet is bestemd voor zelfstandig vervoer van goederen;
14° duwbak : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen, gebouwd of geschikt gemaakt om te worden geduwd en dat niet is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, ofwel wel is voorzien van eigen mechanische voortstuwings-middelen, doch die slechts voor verplaatsing van het schip over kleine afstanden geschikt zijn, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel;
15° hecht samenstel : een duwstel of een gekoppeld samenstel;
16° duwstel : een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide vaartuigen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en die worden aangeduid als "duwboot" of "duwboten". Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;
17° gekoppeld samenstel : een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;
18° bunkerschip : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel deze schepen te bevoorraden;
19° bilgeboot : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel scheepsbedrijfsafval van deze schepen in te nemen;
20° passagiersschip : een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;
21° schip voor dagtochten : een passagiersschip waarop zich geen hutten bevinden voor overnachting van passagiers;
22° hotelschip : een passagiersschip waarop zich hutten bevinden voor overnachting van passagiers;
23° stadsrondvaartboot : een schip voor dagtochten
a) waarvan de vertreklocatie gelegen is in een stadskern en op binnenwateren van zone 4 bedoeld in bijlage I van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen waar gewoonlijk geen schepen voor het vervoer van goederen aanwezig zijn en
b) wiens vaargebied gelegen is binnen een straal van maximaal 3 km van de vertreklocatie en alleen binnenwateren van zone 4 bedoeld in bijlage I van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen omvat waar gewoonlijk geen schepen voor het vervoer van goederen aanwezig zijn en
c) met een ononderbroken maximale vaartijd van 2 uur per rondvaart;
24° vaartijd : de tijd als bemanningslid aan boord van een schip dat een reis maakt;
25° lengte (L) : de grootste lengte van de scheepsromp in meter, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;
26° breedte : de grootste breedte van de scheepsromp in meter, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);
27° Bestuur : de diensten van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, bevoegd voor de binnenvaart;
28° Minister : de Minister die de binnenvaart binnen zijn bevoegdheid heeft.]1
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 1_WAALS_GEWEST. [1 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Reglement Scheepvaartpersoneel : het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 november 2011.; 2° binnenvaartcertificaat : a) [2 het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006 of;]2 b) [2 het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2016/1629 (EG) van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;]2 c) het certificaat van onderzoek afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 3° [2 Inspectie-instantie: de Inspectie-instantie zoals bepaald in artikel 2.01 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn (ROSR) alsook in artikel 2.01 van bijlage 5 bij het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006;]2 4° bemanningslid : eenieder die zich als schipper, stuurman, machinist, volmatroos, matroos-motordrijver, matroos, lichtmatroos of deksman aan boord van een schip bevindt; 5° scheepvaartwegen van het Koninkrijk : de binnenwateren die in België zijn gelegen, de Belgische zeewateren inbegrepen, met uitzondering van de territoriale zee; 6° vaartuig : een schip of een drijvend werktuig; 7° schip : een binnenschip of een zeeschip; 8° binnenschip : een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren; 9° zeeschip : een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe is bestemd; 10° motorschip : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd om door middel van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen zelfstandig te varen; 11° havensleepboot : een schip voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen dat voor het slepen, het duwen of het assisteren van zeeschepen is gebouwd of uitgerust; 12° sleepboot : een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen; 13° duwboot : een schip dat is gebouwd om te duwen en niet is bestemd voor zelfstandig vervoer van goederen; 14° duwbak : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen, gebouwd of geschikt gemaakt om te worden geduwd en dat niet is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, ofwel wel is voorzien van eigen mechanische voortstuwings-middelen, doch die slechts voor verplaatsing van het schip over kleine afstanden geschikt zijn, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel; 15° hecht samenstel : een duwstel of een gekoppeld samenstel; 16° duwstel : een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide vaartuigen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en die worden aangeduid als "duwboot" of "duwboten". Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken; 17° gekoppeld samenstel : een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel; 18° bunkerschip : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel deze schepen te bevoorraden; 19° bilgeboot : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel scheepsbedrijfsafval van deze schepen in te nemen; 20° passagiersschip : een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers; 21° schip voor dagtochten : een passagiersschip waarop zich geen hutten bevinden voor overnachting van passagiers; 22° hotelschip : een passagiersschip waarop zich hutten bevinden voor overnachting van passagiers; 23° [2 stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten dat uitsluitend ingericht en bestemd is voor rondvaarten: a) waarvan de vertreklocatie gelegen is in een stadskern; b) in een scheepvaartzone bepaald door de Inspectie-instantie en die uitsluitend binnenwateren van zone 4 omvat; c) met een ononderbroken maximale vaartijd van 2 uur per rondvaart.]2 24° vaartijd : de tijd als bemanningslid aan boord van een schip dat een reis maakt; 25° lengte (L) : de grootste lengte van de scheepsromp in meter, het roer en de boegspriet niet inbegrepen; 26° breedte : de grootste breedte van de scheepsromp in meter, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen); 27° [2 Administratie: de diensten bevoegd voor de controle op de binnenvaart]2 28° Minister : de Minister die de binnenvaart binnen zijn bevoegdheid heeft.]1 ----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BWG 2018-12-13/07, art. 30, 005; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
Art. 1_VLAAMS_GEWEST. [1 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Reglement Scheepvaartpersoneel : het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 november 2011.; 2° binnenvaartcertificaat : a) [3 het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven conform het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;]3 b) [3 het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven conform Richtlijn nr. 2016/1629 EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;]3 c) het certificaat van onderzoek afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 3° [3 Commissie van Deskundigen: de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die eveneens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;]3 4° bemanningslid : eenieder die zich als schipper, stuurman, machinist, volmatroos, matroos-motordrijver, matroos, lichtmatroos of deksman aan boord van een schip bevindt; 5° scheepvaartwegen van het Koninkrijk : de binnenwateren die in België zijn gelegen, de Belgische zeewateren inbegrepen, met uitzondering van de territoriale zee; 6° vaartuig : een schip of een drijvend werktuig; 7° schip : een binnenschip of een zeeschip; 8° binnenschip : een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren; 9° zeeschip : een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe is bestemd; 10° motorschip : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd om door middel van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen zelfstandig te varen; 11° havensleepboot : een schip voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen dat voor het slepen, het duwen of het assisteren van zeeschepen is gebouwd of uitgerust; 12° sleepboot : een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen; 13° duwboot : een schip dat is gebouwd om te duwen en niet is bestemd voor zelfstandig vervoer van goederen; 14° duwbak : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen, gebouwd of geschikt gemaakt om te worden geduwd en dat niet is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, ofwel wel is voorzien van eigen mechanische voortstuwings-middelen, doch die slechts voor verplaatsing van het schip over kleine afstanden geschikt zijn, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel; 15° hecht samenstel : een duwstel of een gekoppeld samenstel; 16° duwstel : een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide vaartuigen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en die worden aangeduid als "duwboot" of "duwboten". Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken; 17° gekoppeld samenstel : een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel; 18° bunkerschip : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel deze schepen te bevoorraden; 19° bilgeboot : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel scheepsbedrijfsafval van deze schepen in te nemen; 20° passagiersschip : een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers; 21° schip voor dagtochten : een passagiersschip waarop zich geen hutten bevinden voor overnachting van passagiers; 22° hotelschip : een passagiersschip waarop zich hutten bevinden voor overnachting van passagiers; 23° [3 stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten [4 dat in overeenstemming is met de elementen, vermeld in bijlage 5, hoofdstuk I, artikel 1.01, punt 2, a) of b), van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en]4 dat uitsluitend is ingericht en bestemd voor rondvaarten die aan al de volgende voorwaarden voldoen: a) de vertreklocatie is gelegen in een stadskern; b) de rondvaart gebeurt in een vaargebied dat door de Commissie van Deskundigen afgebakend wordt en dat alleen binnenwateren van zone 4 omvat; c) de rondvaart heeft een ononderbroken maximale vaarduur van twee uur.]3 24° vaartijd : de tijd als bemanningslid aan boord van een schip dat een reis maakt; 25° lengte (L) : de grootste lengte van de scheepsromp in meter, het roer en de boegspriet niet inbegrepen; 26° breedte : de grootste breedte van de scheepsromp in meter, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen); 27° Bestuur : de [2 diensten, bevoegd voor de scheepvaartcontrole van de binnenvaart]2; 28° Minister : de Minister die de binnenvaart binnen zijn bevoegdheid heeft.]1
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BVR 2015-07-10/11, art. 145, 003; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
(3)<BVR 2018-10-05/16, art. 38, 004; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
(4)<BVR 2022-11-25/08, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art.2.[1 De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op :
1° vlotten;
2° schepen bestemd tot het redden van drenkelingen;
3° oorlogsschepen en marinehulpschepen;
4° schepen die eigendom zijn van of in dienst bij de overheid en die worden gebruikt voor een niet-commerciële openbare dienst;
5° schepen bestemd of gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van goederen, met een lengte van minder dan 20 meter;
6° schepen niet bestemd of gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van goederen, met een waterverplaatsing van minder dan 15 m3;
7° schepen waarmee uitsluitend niet bedrijfsmatig wordt gevaren, in het bijzonder pleziervaartuigen;
8° zeevissersschepen;
9° zeeschepen.]1
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.3. De bemanning die zich aan boord moet bevinden van schepen die de scheepvaartwegen van het Koninkrijk bevaren, dient voor alle exploitatiewijzen in overeenstemming te zijn met de voorschriften van dit besluit.
De voor de desbetreffende exploitatiewijze en vaartijd voorgeschreven bemanning moet zich tijdens de vaart voortdurend aan boord bevinden. Het is niet toegestaan zonder de voorgeschreven bemanning te vertrekken. Elk schip waarvan de bemanning niet aan de bepalingen van dit besluit voldoet, kan worden opgehouden tot de samenstelling van de bemanning met die bepalingen overeenstemt.
Wanneer door onvoorziene omstandigheden tijdens de vaart ten hoogste één lid van de voorgeschreven bemanning uitvalt, mogen de schepen niettemin hun reis voortzetten tot de eerstvolgende geschikte aanlegplaats in de richting waarin gevaren wordt, indien zich aan boord een persoon bevindt die houder is van één van de documenten als bedoeld in artikel 8, 7°, alsmede nog een lid van de voorgeschreven bemanning.
De persoon die belast is met het toezicht op en de verzorging van zich aan boord bevindende kinderen jonger dan zes jaar mag geen lid van de minimum bemanning zijn, tenzij er maatregelen zijn getroffen om de veiligheid van de kinderen ook zonder voortdurend toezicht te waarborgen.
Art.4. De voorschriften betreffende de arbeidsbescherming zijn van toepassing.
Onverminderd het bepaalde in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, mogen zwangere vrouwen en kraamvrouwen geen deel uitmaken van de bemanning gedurende ten minste 14 weken, waarvan ten minste 6 weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling en 7 weken na de datum van de bevalling.
Art.5. Voor de toepassing van de artikelen 11, 12 en 13 dient rekening te worden gehouden met vaar- en rusttijden vervuld buiten het Koninkrijk.
Art.6. Als één jaar vaartijd gelden 180 effectieve vaardagen in de binnenvaart. Binnen een periode van 365 opeenvolgende dagen kunnen maximaal 180 dagen als effectieve vaardagen worden meegerekend. 250 vaardagen in de zee- of kustvaart dan wel de visserij gelden als één jaar vaartijd.
HOOFDSTUK II. - Leden van de bemanning.
Art.7. De leden van de bemanning kunnen zijn : deksman, lichtmatroos (scheepsjongen), matroos, matroos-motordrijver, volmatroos, stuurman, schipper, machinist.
Art. 7_WAALS_GEWEST. [1 ...]1
----------
(1)<BWG 2022-08-25/05, art. 44, 007; Inwerkingtreding : 17-01-2022>
Art.8.De bekwaamheidseisen voor de leden van de bemanning zijn :
1° voor de deksman : ten minste 16 jaar zijn;
2° voor de lichtmatroos (scheepsjongen) : ten minste 15 jaar zijn en in het bezit zijn van een leerovereenkomst die voorziet in het bezoeken van een vakschool voor schippers of het volgen van een schriftelijke cursus die door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland is erkend en opleidt voor een gelijkwaardig diploma;
3° voor de matroos :
a) ten minste 17 jaar zijn en
- met goed gevolg de in 2° genoemde opleiding hebben afgesloten, of
- met goed gevolg een eindexamen aan een vakschool voor schippers hebben afgelegd, of
- met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos hebben afgelegd, of
b) ten minste 19 jaar zijn en een vaartijd als lid van een dekbemanning van ten minste drie jaren hebben, waarvan ten minste één jaar in de binnenvaart en twee jaren in de binnenvaart, dan wel in de zeevaart, kustvaart, of visserij vervuld zijn;
4° voor de matroos-motordrijver :
a) de bekwaamheid als matroos hebben en met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos-motordrijver hebben afgelegd, of
b) een vaartijd hebben van ten minste één jaar als matroos op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten;
5° voor de volmatroos :
a) de bekwaamheid als matroos op grond van 3°, a), hebben en een vaartijd van ten minste één jaar in deze functie in de binnenvaart hebben, of
b) de bekwaamheid als matroos op grond van 3°, b), hebben en een vaartijd van ten minste twee jaren in deze functie in de binnenvaart hebben;
6° voor de stuurman : een vaartijd van ten minste één jaar als volmatroos in de binnenvaart hebben of van ten minste drie jaren als matroos;
7° voor de schipper :
a) houder zijn van een vaarbewijs afgegeven bij toepassing van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer, of
b) houder zijn van een vaarbewijs afgegeven bij toepassing van de richtlijn van de Raad van de Europese Unie nr. 96/50/EG van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden, of
c) [1 houder zijn van een groot patent afgegeven overeenkomstig het Reglement Scheepvaartpersoneel]1;
8° voor de machinist :
a) ten minste 18 jaar zijn en met goed gevolg een eindexamen hebben afgelegd voor een opleiding op het gebied van motoren en werktuigkunde, of
b) ten minste 19 jaar zijn en een vaartijd hebben van ten minste twee jaren als matroos-motordrijver op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen.
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 8_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. De bekwaamheidseisen voor de leden van de bemanning zijn : 1° [2 ...]2 2° [2 ...]2 3° [2 ...]2 4° voor de matroos-motordrijver : a) de bekwaamheid als matroos hebben en met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos-motordrijver hebben afgelegd, of b) een vaartijd hebben van ten minste één jaar als matroos op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten; 5° [2 ...]2 6° [2 ...]2 7° [2 ...]2 8° voor de machinist : a) ten minste 18 jaar zijn en met goed gevolg een eindexamen hebben afgelegd voor een opleiding op het gebied van motoren en werktuigkunde, of b) ten minste 19 jaar zijn en een vaartijd hebben van ten minste twee jaren als matroos-motordrijver op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen. ----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BESL 2023-07-13/02, art. 25, 009; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art. 8_WAALS_GEWEST. [1 De kwalificaties voor de bemanningsleden zijn die welke zijn verkregen overeenkomstig : 1° het besluit van de Waalse Regering van 25 augustus 2022 betreffende de verkrijging en de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot wijziging en intrekking van diverse bepalingen op dit vlak ". 2° het Reglement scheepvaartpersoneel".]1
----------
(1)<BWG 2022-08-25/05, art. 45, 007; Inwerkingtreding : 17-01-2022>
Art. 8_VLAAMS_GEWEST. De bekwaamheidseisen voor de leden van de bemanning zijn : 1° [2 ...]2 2° [2 ...]2 3° [2 ...]2 4° voor de matroos-motordrijver : a) de bekwaamheid als matroos hebben en met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos-motordrijver hebben afgelegd, of b) een vaartijd hebben van ten minste één jaar als matroos op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten; 5° [2 ...]2 6° [2 ...]2 7°[2 ...]2 8° voor de machinist : a) ten minste 18 jaar zijn en met goed gevolg een eindexamen hebben afgelegd voor een opleiding op het gebied van motoren en werktuigkunde, of b) ten minste 19 jaar zijn en een vaartijd hebben van ten minste twee jaren als matroos-motordrijver op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen. ----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BVR 2022-05-06/11, art. 38, 006; Inwerkingtreding : 17-09-2022>
Art.9.De lichamelijke geschiktheid voor het beroep dient te blijken uit een medische verklaring afgegeven op het tijdstip waarop de betrokkene voor het eerst als bemanningslid in dienst treedt volgens de modaliteiten :
1° van afdeling 2, hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer, of
2° van het [1 Reglement Scheepvaartpersoneel]1.
De medische verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden.
De minimumnormen voor gezichtsvermogen en gehoor bedoeld in het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer en in het [1 Reglement Scheepvaartpersoneel]1, zijn niet van toepassing voor de functie van machinist.
De medische verklaring dient binnen 3 maanden na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en daarna jaarlijks te worden vernieuwd.
Indien een bevoegde autoriteit twijfels heeft omtrent de lichamelijke geschiktheid van een bemanningslid, kan zij om een medische keuring verzoeken. Het bemanningslid draagt slechts de daaruit voortvloeiende kosten wanneer de twijfels gegrond zijn gebleken.
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 9_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1
----------
(1)<BESL 2023-07-13/02, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art. 9_WAALS_GEWEST. [1 De medische geschiktheid wordt vastgesteld op basis van een medische verklaring die wordt afgegeven in overeenstemming met : 1° het besluit van de Waalse Regering van 25 augustus 2022 betreffende de verkrijging en de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot wijziging en intrekking van diverse bepalingen op dit vlak ". 2° het Reglement scheepvaartpersoneel.]1
----------
(1)<BWG 2022-08-25/05, art. 46, 007; Inwerkingtreding : 17-01-2022>
Art. 9_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij BVR 2022-05-06/11, art. 39, 006; Inwerkingtreding : 17-09-2022>
Art.10.§ 1. Elk lid van de bemanning moet in het bezit zijn van een persoonlijk dienstboekje overeenkomstig het model van [1 bijlage A2 van het Reglement Scheepvaartpersoneel]1 dan wel van een ander als gelijkwaardig erkend dienstboekje. De persoon op wiens naam het dienstboekje werd opgesteld wordt als houder van het dienstboekje beschouwd.
Het dienstboekje bevat enerzijds gegevens van algemene aard, zoals de medische verklaringen en de bekwaamheid van de houder als bedoeld in artikel 8, en anderzijds de specifieke gegevens betreffende de afgelegde reizen. Het Bestuur of een ander bevoegde autoriteit in het buitenland is verantwoordelijk voor het invullen van de gegevens van algemene aard alsmede voor de afstempeling ter controle. Zij kan daartoe het overleggen van vaartijdenboeken dan wel uittreksels daarvan of van andere relevante bescheiden verlangen. Zij mag slechts die reizen van een afstempeling voorzien die niet ouder zijn dan 15 maanden.
§ 2. De houder moet het dienstboekje bij de eerste indiensttreding aan boord overhandigen aan de schipper en telkens binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum van afgifte, ten minste eenmaal overleggen en laten afstempelen door het Bestuur of een ander bevoegde autoriteit in het buitenland.
§ 3. De schipper is verantwoordelijk voor :
1° het regelmatig invullen in het dienstboekje van alle gegevens overeenkomstig de er in vermelde aanwijzingen en instructies voor het bijhouden;
2° het veilig in het stuurhuis bewaren van het dienstboekje tot aan het eind van het dienstverband, arbeidscontract dan wel andere regeling;
3° het te allen tijde op verzoek van de houder onverwijld teruggeven van het dienstboekje.
§ 4. Het bewijs van de bekwaamheid voor een functie aan boord moet te allen tijde kunnen worden aangetoond :
1° door de schipper door middel van één van de documenten als bedoeld in artikel 8, 7°;
2° door de overige leden van de bemanning door middel van het dienstboekje of één van de documenten als bedoeld in artikel 8, 7°.
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 10_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1
----------
(1)<BESL 2023-07-13/02, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art. 10_WAALS_GEWEST. § 1. [2 Elk bemanningslid moet beschikken over een persoonlijk dienstboekje dat is afgegeven in overeenstemming met : 1° het besluit van de Waalse Regering van 25 augustus 2022 betreffende de verkrijging en de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot wijziging en intrekking van diverse bepalingen op dit vlak 2° het Reglement scheepvaartpersoneel.]2 § 2. De houder moet het dienstboekje bij de eerste indiensttreding aan boord overhandigen aan de schipper en telkens binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum van afgifte, ten minste eenmaal overleggen en laten afstempelen door het Bestuur of een ander bevoegde autoriteit in het buitenland. § 3. De schipper is verantwoordelijk voor : 1° het regelmatig invullen in het dienstboekje van alle gegevens overeenkomstig de er in vermelde aanwijzingen en instructies voor het bijhouden; 2° het veilig in het stuurhuis bewaren van het dienstboekje tot aan het eind van het dienstverband, arbeidscontract dan wel andere regeling; 3° het te allen tijde op verzoek van de houder onverwijld teruggeven van het dienstboekje. § 4. [2 Het bewijs van de kwalificatie voor een functie aan boord moet te allen tijde kunnen worden aangetoond : 1° door de schipper, door middel van een overeenkomstig artikel 7 afgegeven certificaat; 2° door de overige leden van de bemanning door middel van het dienstboekje of één van de documenten als bedoeld in artikel 7.]2 ----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BWG 2022-08-25/05, art. 47, 007; Inwerkingtreding : 17-01-2022>
Art. 10_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij BVR 2022-05-06/11, art. 39, 006; Inwerkingtreding : 17-09-2022>
HOOFDSTUK III. - Exploitatiewijzen.
Art.11. Men onderscheidt de volgende exploitatiewijzen, telkens binnen een tijdvak van 24 uren :
A1 : vaart van ten hoogste 14 uren;
A2 : vaart van ten hoogste 18 uren;
B : vaart van ten hoogste 24 uren.
Bij exploitatiewijze A1 mag de vaart eenmaal per week tot ten hoogste 16 uren worden verlengd indien de vaartijd kan worden aangetoond met de registraties van een goed functionerende tachograaf van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit en wanneer er behalve de schipper nog een bemanningslid in de bemanning is opgenomen met de bevoegdheid van stuurman.
Een schip dat op de onder A1, respectievelijk A2, bedoelde wijze wordt geëxploiteerd moet de vaart gedurende 8 respectievelijk 6 aaneengesloten uren onderbreken, te weten :
a) in de exploitatiewijze A1 tussen 22.00 en 06.00 uur;
b) in de exploitatiewijze A2 tussen 23.00 en 05.00 uur.
Er mag van deze tijden worden afgeweken indien het schip is uitgerust met een goed functionerende tachograaf van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit. De tachograaf moet tenminste in het bedrijf zijn vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur en voor de controlerende diensten te allen tijde bereikbaar zijn.
Art.12. § 1. Bij exploitatiewijze A1 heeft elk bemanningslid recht op een ononderbroken rusttijd van 8 uren buiten de vaartijd per tijdvak van 24 uren, gerekend vanaf het eind van elke rusttijd van 8 uren.
§ 2. Bij exploitatiewijze A2 heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 8 uren, waarvan 6 uren ononderbroken buiten de vaartijd per tijdvak van 24 uren, gerekend vanaf het einde van elke rusttijd van 6 uren. Voor bemanningsleden onder de 18 jaar moet een ononderbroken rusttijd van 8 uren worden aangehouden waarvan 6 uren buiten de vaartijd moeten liggen.
§ 3. Bij exploitatiewijze B heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 24 uren per tijdvak van 48 uren, waarvan er ten minste 2 maal 6 uren ononderbroken moeten zijn.
Art.13. Gedurende zijn verplichte rusttijd mag een bemanningslid niet worden verplicht tot enige taak, met inbegrip van toezicht houden of zich beschikbaar houden. De wacht en het toezicht zoals bedoeld in de politievoorschriften voor stilliggende vaartuigen worden niet beschouwd als taak in de zin van dit lid.
Bepalingen in de arbeidsvoorschriften of collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in een langere duur van de rusttijden blijven onverminderd van kracht.
Art.14.§ 1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, is een wisseling of herhaling van exploitatiewijze slechts mogelijk met inachtneming van volgende bepalingen :
1° van exploitatiewijze A1 mag slechts dan naar exploitatiewijze A2 worden gewisseld indien :
a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b) de voor exploitatiewijze A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een rusttijd van 8 uren waarvan 6 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze A2 voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt;
2° van exploitatiewijze A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 worden gewisseld indien :
a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b) de voor exploitatiewijze A1 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben;
3° van exploitatiewijze B mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 of A2 worden gewisseld indien :
a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b) de voor exploitatiewijze A1 respectievelijk A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren in acht genomen en aangetoond hebben;
4° van exploitatiewijze A1 of A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze B worden gewisseld indien :
a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b) de voor exploitatiewijze B bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze B voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt.
§ 2. Een schip kan onmiddellijk in aansluiting op de exploitatiewijze A1 of A2 voor een verdere A1 of A2 worden ingezet, indien een voltallige uitwisseling van de bemanning heeft plaatsgevonden en de nieuwe bemanningsleden onmiddellijk voorafgaand aan de verdere exploitatiewijze A1 en A2 een ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben.
§ 3. Het bewijs van een rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren wordt aangetoond met een verklaring bedoeld in [1 bijlage A4 van het Reglement Scheepvaartpersoneel]1 of door een kopie van de pagina met de aantekeningen van de vaar- respectievelijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden.
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.15.§ 1. [1 § 1. Aan boord van elk schip, met uitzondering van havensleepboten, onbemande duwbakken en stadsrondvaartboten, moet zich in de stuurhut een vaartijdenboek bevinden overeenkomstig het model van bijlage A1 van het Reglement Scheepvaartpersoneel. Dit vaartijdenboek dient te worden bijgehouden overeenkomstig de daarin vervatte aanwijzingen.]1
§ 2. De schipper is verantwoordelijk voor de aanwezigheid van het vaartijdenboek en de aantekeningen die daarin moeten worden gemaakt. Het eerste vaartijdenboek waarop het nummer 1, de naam van het schip en het [1 uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI)]1 dient te staan moet worden afgegeven door het Bestuur of de autoriteit die het certificaat van onderzoek of het communautair certificaat aan het schip heeft uitgereikt.
§ 3. Bij de afgifte van het eerste vaartijdenboek bevestigt het Bestuur of de autoriteit deze afgifte door middel van een verklaring, waarop de naam van het schip, het [1 uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI)]1, het nummer van het vaartijdenboek en de datum van afgifte zijn vermeld. Deze verklaring dient aan boord te worden bewaard en op verzoek te worden getoond. De afgifte door een bevoegde autoriteit van latere vaartijdenboeken moet door haar op de verklaring worden aangetekend.
Alle latere vaartijdenboeken mogen worden afgegeven door het Bestuur of een andere bevoegde autoriteit in het buitenland die het van een volgnummer voorziet; zij kunnen evenwel slechts worden afgegeven tegen overlegging van het voorgaande vaartijdenboek. Het voorgaande vaartijdenboek moet worden voorzien van de onuitwisbare aantekening "ongeldig" en dient aan de schipper te worden teruggegeven.
Het overhandigen van het nieuwe vaartijdenboek kan geschieden op vertoon van de hogergenoemde verklaring. In voorkomend geval, moet de exploitant er voor zorg dragen dat het voorafgaande vaartijdenboek binnen 30 dagen na de afgiftedatum van het nieuwe vaartijdenboek, dat op de verklaring door de autoriteit geregistreerd is, door dezelfde autoriteit onuitwisbaar ongeldig verklaard wordt. De exploitant moet er bovendien voor zorgen, dat daarna het vaartijdenboek weer aan boord wordt gebracht.
Het ongeldig verklaarde vaartijdenboek moet gedurende zes maanden na de laatste aantekening aan boord worden bewaard.
§ 4. De mogelijkheid bedoeld in onderdeel 2 van de aanwijzingen voor het bijhouden van het vaartijdenboek, volgens welk per reis kan worden volstaan met één schema voor het aantekenen van de rusttijden, geldt slechts voor bemanningsleden in de exploitatiewijze B. In de exploitatiewijze A1 en in de exploitatiewijze A2 moeten het begin en het einde van de rusttijd van elk bemanningslid iedere dag gedurende de reis worden aangetekend.
De na een wisseling van de exploitatiewijze noodzakelijke aantekeningen moeten op een nieuwe bladzijde van het vaartijdenboek worden aangebracht.
§ 5. Indien op een dag twee of meer reizen worden gemaakt en de samenstelling van de bemanning onveranderd blijft, kan worden volstaan met de vermelding van het tijdstip van aanvang van de eerste reis in plaats van het tijdstip van aanvang van elke reis op die dag en kan worden volstaan met het invullen van het tijdstip van het einde van de laatste reis in plaats van het tijdstip van einde van elke reis op die dag.
§ 6. De registraties van de tachografen moeten gedurende zes maanden na de laatste registratie in chronologische volgorde aan boord worden bewaard.
§ 7. Bij een aflossing of versterking van de bemanning bedoeld in artikel 14 moet voor ieder nieuw bemanningslid een verklaring bedoeld in [1 bijlage A4 van het Reglement Scheepvaartpersoneel]1 of een kopie van de pagina met de aantekeningen van de vaar- respectievelijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, voorhanden zijn.
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 15_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1
----------
(1)<BESL 2023-07-13/02, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art. 15_WAALS_GEWEST.[1 Aan boord van elk schip, met uitzondering van havensleepboten, onbemande duwbakken en stadsrondvaartboten, moet zich in de stuurhut een logboek bevinden overeenkomstig het model van bijlage A1 van het Reglement Scheepvaartpersoneel of het model in de bijlagen V bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/182 van de Commissie van 14 januari 2020 betreffende modellen voor beroepskwalificaties in de binnenvaart. Dit logboek dient te worden bijgehouden overeenkomstig de daarin vervatte aanwijzingen.]1
----------
(1)<BWG 2022-08-25/05, art. 48, 007; Inwerkingtreding : 17-01-2022>
Art. 15_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij BVR 2022-05-06/11, art. 40, 006; Inwerkingtreding : 17-09-2022>
HOOFDSTUK IV. - Uitrusting van schepen.
Art.16.§ 1. [1 Onverminderd de verplichting te beschikken over een binnenvaart-certificaat, moeten motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiers-schepen die met een minimumbemanning worden geëxploiteerd, aan de volgende voorschriften voldoen :]1
1° Standaard S1 :
a) De voortstuwingsinstallaties moeten zo zijn ingericht, dat de verandering van de vaarsnelheid en de omkering van de richting van de stuwkracht van de schroef vanaf de stuurstelling kunnen geschieden;
De hulpmotoren die nodig zijn bij het varen met het schip moeten vanaf de stuurstelling kunnen worden aan- en afgezet, tenzij dit automatisch geschiedt, dan wel deze motoren gedurende elke reis ononderbroken in bedrijf zijn.
b) Het kritieke peil :
- van de temperatuur van het koelwater van de hoofdmotoren;
- van de druk van de smeerolie van de hoofdmotoren en de transmissie;
- van de oliedruk en de luchtdruk van de omkeerinrichting van de hoofdmotoren, de keerkoppeling of de schroeven;
- van het bilgewater in de hoofdmachinekamer, moet worden aangegeven door installaties die in het stuurhuis akoestische en optische alarmsignalen in werking stellen. De akoestische alarmsignalen mogen in één akoestisch apparaat verenigd zijn. Zij mogen worden uitgeschakeld zodra de storing is vastgesteld. De optische alarmsignalen mogen pas worden uitgeschakeld nadat de desbetreffende storingen zijn verhopen.
c) De brandstoftoevoer en de koeling van de hoofdmotoren dient automatisch te geschieden;
d) De bediening van de stuurinrichting moet zelfs bij de grootste toegelaten inzinking door één persoon zonder bijzondere krachtsinspanning kunnen worden verricht;
e) De door het ter plaatse geldende politiereglement voorgeschreven optische tekens en geluidsseinen van varende schepen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden gegeven;
f) Indien geen rechtstreeks contact mogelijk is tussen de stuurstelling en het voorschip, het achterschip, de verblijven en de machinekamer, dient een spreekverbinding te zijn aangebracht. Voor contact met de machinekamer mogen in plaats van een spreekverbinding optische en akoestische signalen worden gebruikt;
g) [1 ...]1
h) [1 ...]1
i) De kracht die nodig is om zwengels en soortgelijke draaibare voorzieningen van hefwerktuigen te bedienen mag niet meer dan 160 N bedragen;
j) De in het certificaat van onderzoek of in het communautair certificaat vermelde sleeplieren dienen door een motor te worden aangedreven;
k) De lenspompen en de dekwaspompen dienen door een motor te worden aangedreven;
l) De voornaamste bedieningsinrichtingen en controle-instrumenten dienen ergonomisch te zijn aangebracht;
m) De inrichting nodig voor het sturen van het schip moet vanuit het stuurhuis worden bediend. Indien voor de goede bestuurbaarheid of het kop voor stilhouden een boegschroefinstallatie voorgeschreven is, moet deze eveneens vanuit het stuurhuis worden bediend.
2° Standaard S2 :
a) voor alleen varende motorschepen :
Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;
b) voor motorschepen, die gekoppelde vaartuigen voortbewegen :Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;
c) voor motorschepen, die een duwstel, bestaande uit het motorschip en een vaartuig ervoor, voortbewegen :
Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende motorschip te bedienen is;
d) voor duwboten, die een duwstel voortbewegen :
Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende duwboot te bedienen is.
§ 2. Het voldoen of niet voldoen van het schip aan de voorschriften bedoeld in § 1 wordt door de Commissie voor Onderzoek in het [1 binnenvaartcertificaat]1 onder nummer 47 gewaarmerkt of in een verklaring vastgelegd overeenkomstig het model van bijlage III.
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 16_WAALS_GEWEST. § 1. [1 Onverminderd de verplichting te beschikken over een binnenvaart-certificaat, moeten motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiers-schepen die met een minimumbemanning worden geëxploiteerd, aan de volgende voorschriften voldoen :]1 1° Standaard S1 : a) De voortstuwingsinstallaties moeten zo zijn ingericht, dat de verandering van de vaarsnelheid en de omkering van de richting van de stuwkracht van de schroef vanaf de stuurstelling kunnen geschieden; De hulpmotoren die nodig zijn bij het varen met het schip moeten vanaf de stuurstelling kunnen worden aan- en afgezet, tenzij dit automatisch geschiedt, dan wel deze motoren gedurende elke reis ononderbroken in bedrijf zijn. b) Het kritieke peil : - van de temperatuur van het koelwater van de hoofdmotoren; - van de druk van de smeerolie van de hoofdmotoren en de transmissie; - van de oliedruk en de luchtdruk van de omkeerinrichting van de hoofdmotoren, de keerkoppeling of de schroeven; - van het bilgewater in de hoofdmachinekamer, moet worden aangegeven door installaties die in het stuurhuis akoestische en optische alarmsignalen in werking stellen. De akoestische alarmsignalen mogen in één akoestisch apparaat verenigd zijn. Zij mogen worden uitgeschakeld zodra de storing is vastgesteld. De optische alarmsignalen mogen pas worden uitgeschakeld nadat de desbetreffende storingen zijn verhopen. c) De brandstoftoevoer en de koeling van de hoofdmotoren dient automatisch te geschieden; d) De bediening van de stuurinrichting moet zelfs bij de grootste toegelaten inzinking door één persoon zonder bijzondere krachtsinspanning kunnen worden verricht; e) De door het ter plaatse geldende politiereglement voorgeschreven optische tekens en geluidsseinen van varende schepen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden gegeven; f) Indien geen rechtstreeks contact mogelijk is tussen de stuurstelling en het voorschip, het achterschip, de verblijven en de machinekamer, dient een spreekverbinding te zijn aangebracht. Voor contact met de machinekamer mogen in plaats van een spreekverbinding optische en akoestische signalen worden gebruikt; g) [1 ...]1 h) [1 ...]1 i) De kracht die nodig is om zwengels en soortgelijke draaibare voorzieningen van hefwerktuigen te bedienen mag niet meer dan 160 N bedragen; j) De in het certificaat van onderzoek of in het [2 Uniebinnenvaartcertificaat]2 vermelde sleeplieren dienen door een motor te worden aangedreven; k) De lenspompen en de dekwaspompen dienen door een motor te worden aangedreven; l) De voornaamste bedieningsinrichtingen en controle-instrumenten dienen ergonomisch te zijn aangebracht; m) De inrichting nodig voor het sturen van het schip moet vanuit het stuurhuis worden bediend. Indien voor de goede bestuurbaarheid of het kop voor stilhouden een boegschroefinstallatie voorgeschreven is, moet deze eveneens vanuit het stuurhuis worden bediend. 2° Standaard S2 : a) voor alleen varende motorschepen : Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie; b) voor motorschepen, die gekoppelde vaartuigen voortbewegen :Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie; c) voor motorschepen, die een duwstel, bestaande uit het motorschip en een vaartuig ervoor, voortbewegen : Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende motorschip te bedienen is; d) voor duwboten, die een duwstel voortbewegen : Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende duwboot te bedienen is. § 2. Het voldoen of niet voldoen van het schip aan de voorschriften bedoeld in § 1 wordt door de Commissie voor Onderzoek in het [1 binnenvaartcertificaat]1 onder nummer 47 gewaarmerkt of in een verklaring vastgelegd overeenkomstig het model van bijlage III. ----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BWG 2018-12-13/07, art. 32, 005; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
Art. 16_VLAAMS_GEWEST. § 1. [1 Onverminderd de verplichting te beschikken over een binnenvaart-certificaat, moeten motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiers-schepen die met een minimumbemanning worden geëxploiteerd, aan de volgende voorschriften voldoen :]1 1° Standaard S1 : a) De voortstuwingsinstallaties moeten zo zijn ingericht, dat de verandering van de vaarsnelheid en de omkering van de richting van de stuwkracht van de schroef vanaf de stuurstelling kunnen geschieden; De hulpmotoren die nodig zijn bij het varen met het schip moeten vanaf de stuurstelling kunnen worden aan- en afgezet, tenzij dit automatisch geschiedt, dan wel deze motoren gedurende elke reis ononderbroken in bedrijf zijn. b) Het kritieke peil : - van de temperatuur van het koelwater van de hoofdmotoren; - van de druk van de smeerolie van de hoofdmotoren en de transmissie; - van de oliedruk en de luchtdruk van de omkeerinrichting van de hoofdmotoren, de keerkoppeling of de schroeven; - van het bilgewater in de hoofdmachinekamer, moet worden aangegeven door installaties die in het stuurhuis akoestische en optische alarmsignalen in werking stellen. De akoestische alarmsignalen mogen in één akoestisch apparaat verenigd zijn. Zij mogen worden uitgeschakeld zodra de storing is vastgesteld. De optische alarmsignalen mogen pas worden uitgeschakeld nadat de desbetreffende storingen zijn verhopen. c) De brandstoftoevoer en de koeling van de hoofdmotoren dient automatisch te geschieden; d) De bediening van de stuurinrichting moet zelfs bij de grootste toegelaten inzinking door één persoon zonder bijzondere krachtsinspanning kunnen worden verricht; e) De door het ter plaatse geldende politiereglement voorgeschreven optische tekens en geluidsseinen van varende schepen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden gegeven; f) Indien geen rechtstreeks contact mogelijk is tussen de stuurstelling en het voorschip, het achterschip, de verblijven en de machinekamer, dient een spreekverbinding te zijn aangebracht. Voor contact met de machinekamer mogen in plaats van een spreekverbinding optische en akoestische signalen worden gebruikt; g) [1 ...]1 h) [1 ...]1 i) De kracht die nodig is om zwengels en soortgelijke draaibare voorzieningen van hefwerktuigen te bedienen mag niet meer dan 160 N bedragen; j) De in het certificaat van onderzoek of in het [2 Uniebinnenvaartcertificaat]2 vermelde sleeplieren dienen door een motor te worden aangedreven; k) De lenspompen en de dekwaspompen dienen door een motor te worden aangedreven; l) De voornaamste bedieningsinrichtingen en controle-instrumenten dienen ergonomisch te zijn aangebracht; m) De inrichting nodig voor het sturen van het schip moet vanuit het stuurhuis worden bediend. Indien voor de goede bestuurbaarheid of het kop voor stilhouden een boegschroefinstallatie voorgeschreven is, moet deze eveneens vanuit het stuurhuis worden bediend. 2° Standaard S2 : a) voor alleen varende motorschepen : Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie; b) voor motorschepen, die gekoppelde vaartuigen voortbewegen :Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie; c) voor motorschepen, die een duwstel, bestaande uit het motorschip en een vaartuig ervoor, voortbewegen : Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende motorschip te bedienen is; d) voor duwboten, die een duwstel voortbewegen : Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende duwboot te bedienen is. § 2. Het voldoen of niet voldoen van het schip aan de voorschriften bedoeld in § 1 wordt door de [2 Commissie van Deskundigen]2 in het [1 binnenvaartcertificaat]1 onder nummer 47 gewaarmerkt of in een verklaring vastgelegd overeenkomstig het model van bijlage III. ----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BVR 2018-10-05/16, art. 40, 004; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
HOOFDSTUK V. - Minimumbemanning van motorschepen en duwboten.
Art.17. De minimumbemanning van motorschepen en duwboten is zoals bepaald in de tabel van bijlage IV.
Art.18. De in de tabel voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimum leeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich tenminste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.
Art.19. De in de tabel voorgeschreven minimum bemanning in groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en in groep 3, exploitatiewijze A1, Standaard S1 kan voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos, die een schippersschool bezoekt, worden verminderd.
Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning moeten met een periode van minimaal één maand worden onderbroken.
Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord moet bevinden, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatroos als bedoeld in het artikel 18.
Art. 19/1. [1 § 1. Voor de motorschepen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
3° het schip voldoet aan de Standaard S2.
§ 2. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
3° het schip voldoet aan de Standaard S2.
§ 3. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het schip voldoet aan de Standaard S2.
§ 4. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het schip onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00;
2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
3° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
4° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
5° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.
§ 5. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
2° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 19/1_WAALS_GEWEST. [1 § 1. Voor de motorschepen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip; 3° het schip voldoet aan de Standaard S2. § 2. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip; 3° het schip voldoet aan de Standaard S2. § 3. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het schip voldoet aan de Standaard S2. § 4. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het schip onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00; 2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip; 3° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 4° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 5° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m. § 5. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 2° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BWG 2018-12-13/07, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
Art. 19/1_VLAAMS_GEWEST. [1 § 1. Voor de motorschepen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip; 3° het schip voldoet aan de Standaard S2. § 2. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip; 3° het schip voldoet aan de Standaard S2. § 3. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het schip voldoet aan de Standaard S2. § 4. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het schip onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00; 2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip; 3° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 4° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 5° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m. § 5. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 2° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BVR 2018-10-05/16, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
HOOFDSTUK VI. - Minimumbemanning van motorschepen met een lengte van minder dan 55 m
Art.20.§ 1. Voor motorschepen met een lengte van minder dan 55 m geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor exploitatiewijze A1 kan worden vervangen door :
a) hetzij één schipper mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° de maximale vaartijd van het schip bedraagt 12 uur per dag en 50 uur per week;
2° de minimale dagelijkse ononderbroken rusttijd van de schipper bedraagt ten minste 12 uur per tijdvak van 24 uur, gerekend vanaf het eind van elke rusttijd van tenminste 8 uur;
3° het schip onderbreekt de vaart gedurende een periode van 12 uur waarin de periode van 22.00 uur tot 06.00 uur is gelegen;
4° er is een vanuit het stuurhuis bedienbaar reservetoplicht aanwezig;
5° het schip is uitgerust met een goed functionerende tachograaf [1 van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit]1 die in werking is gesteld vanaf het einde van de voorgaande ten minste 8 aaneengesloten uren durende onderbreking van de vaart;
6° vervoer van gevaarlijke stoffen waarvoor op grond van het [1 ADN]1 een certificaat van goedkeuring is vereist, is niet toegestaan;
7° voor zover het motorschip een lengte heeft van meer dan 33 meter, is actieve boegsturing bedienbaar vanuit het stuurhuis aanwezig;
8° voor schepen die onder radar varen blijven de bepalingen van artikel 6.32 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, onverkort van kracht;
9° deze vrijstelling dient in [1 ...]1 in de verklaring als bedoeld in bijlage III vermeld te staan.
b) hetzij één schipper en een lichtmatroos of deksman mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° indien tussen 22.00 uur en 06.00 uur wordt gevaren, is de bedoelde lichtmatroos of deksman 18 jaar of ouder;
2° de voorschriften, bedoeld in onderdeel a), onder 6° tot en met [1 9°]1, worden in acht genomen.
§ 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de scheepvaartwegen of gedeelten van de scheepvaartwegen van het Koninkrijk die bepaald worden door de voor het beheer van de waterwegen bevoegde autoriteiten.
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK VII. - Minimumbemanning van bunkerschepen met een lengte van minder dan 35 m.
Art.21.§ 1. Voor bunkerschepen [1 en bilgeboten]1, met een lengte van minder dan 35 m geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor exploitatiewijze A 1, kan vervangen worden door :
a) hetzij één schipper mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° de maximale vaartijd van het schip met één en dezelfde schipper bedraagt 12 uur per dag en 50 uur per week;
2° het schip uitgerust met een goed werkende tachograaf [1 van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit]1 die voortdurend in werking is gesteld;
3° het vervoer van gevaarlijke stoffen, waarvoor op grond van artikel 3.14 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk een teken moet worden gevoerd, is niet toegestaan;
4° het voor schepen die onder radar varen bepaalde in artikel 6.32 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, blijft onverkort van kracht;
5° tijdens het bunkeren moet een technische inrichting tegen het uitstromen van brandstof aan boord worden gebruikt;
6° de afstand tot de plaats van waaruit de bunkeractiviteit worden bedreven bedraagt niet meer dan 30 km, gemeten over de vaarweg. [1 ...]1.
[1 7° deze vrijstelling dient samen met de plaats van waaruit de bunkeractiviteit wordt bedreven in de verklaring als bedoeld in bijlage III vermeld te worden.]1
b) hetzij een schipper en een lichtmatroos, mits de voorschriften, bedoeld in onderdeel a), onder 3°, in acht worden genomen.
§ 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de scheepvaartwegen of gedeelte van de scheepvaartwegen van het Koninkrijk die bepaald worden door de voor het beheer van de waterwegen bevoegde autoriteiten.
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK VIII. - Minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen.
Art.22. De minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen is zoals bepaald in de tabel van bijlage V.
Art.23. De in de tabel voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimum leeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich tenminste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.
Art.24. De in de tabel voorgeschreven minimum bemanning in de groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en in de groepen 3, 5 en 6 exploitatiewijze A1, Standaard S1 kan voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos, die een schippersschool bezoekt, worden verminderd.
Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning moeten met een periode van minimaal één maand worden onderbroken.
Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord moet bevinden, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatroos bedoeld in artikel 23.
Art. 24/1. [1 § 1. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
§ 2. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
§ 3. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
§ 4. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het vaartuig onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00;
2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
3° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
4° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
5° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
§ 5. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
§ 6. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
§ 7. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 24/1_WAALS_GEWEST. [1 § 1. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig; 3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2. § 2. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig; 3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2. § 3. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het vaartuig voldoet aan de Standaard S2. § 4. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00; 2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig; 3° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 4° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 5° het vaartuig voldoet aan Standaard S2. § 5. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2. § 6. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2. § 7. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BWG 2018-12-13/07, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
Art. 24/1_VLAAMS_GEWEST. [1 § 1. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig; 3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2. § 2. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig; 3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2. § 3. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het vaartuig voldoet aan de Standaard S2. § 4. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00; 2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig; 3° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk; 4° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 5° het vaartuig voldoet aan Standaard S2. § 5. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2. § 6. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2. § 7. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften : 1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is; 2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BVR 2018-10-05/16, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
HOOFDSTUK IX. - Minimumbemanning van sleepboten.
Art.25.[1 § 1. De minimumbemanning van sleepboten is zoals bepaald in de tabel van bijlage VI, deel a).
§ 2. De minimumbemanning van havensleepboten is zoals bepaald in de tabel van bijlage VI, deel b).]1
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK IXbis. [1 - Minimumbemanning van passagiersschepen]1
----------
(1)
Art. 25/1. [1 § 1. Onverminderd de artikelen 25/2, 25/3 en 25/4 is de minimumbemanning van passagiersschepen zoals bepaald in de tabel van bijlage VII voor schepen voor dagtochten en bijlage VIII voor hotelschepen.
§ 2. Voor schepen voor dagtochten en hotelschepen die zonder passagiers aan boord varen, wordt de minimumbemanning bepaald overeenkomstig Hoofdstuk V.
§ 3. De in de tabellen in bijlagen VII en VIII voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimumleeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.
§ 4. De in de tabel in bijlage VII voorgeschreven minimumbemanning voor schepen voor dagtochten
1° van groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en
2° van de groepen 3 en 5, exploitatiewijze A1, Standaard S1
kan voor een ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos die een schippersschool bezoekt, worden verminderd. Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning worden met een periode van minimaal één maand onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool wordt aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord bevindt, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatroos bedoeld in § 3.
§ 5. De in de tabel in bijlage VIII voorgeschreven minimumbemanning voor hotelschepen van groep 3, exploitatiewijze A1, standaard S1 kan voor een ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos, die een schippersschool bezoekt worden verminderd. Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning worden met een periode van minimaal één maand onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool wordt aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord bevindt, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 25/2. [1 § 1. Voor schepen voor dagtochten van de groepen 2, 3 en 4 geldt dat de minimumbemanning voorgeschreven op basis van artikel 25/1, § 1, voor de exploitatiewijze A1 mag vervangen worden door de volgende minimumbemanning, mits de schipper het aantal passagiers dat aan boord is schriftelijk vastlegt voor het begin van de vaart en telkens na elke onderbreking van de vaart, wanneer passagiers inschepen of ontschepen :
1° voor schepen van groep 2 die minder dan 76 passagiers aan boord hebben : de minimum-bemanning van groep 1 voor de exploitatiewijze A1,
2° voor de schepen van groep 3 die minder dan 251 passagiers aan boord hebben : de minimum-bemanning van groep 2 voor de exploitatiewijze A1;
3° voor de schepen van groep 4 die minder dan 601 passagiers aan boord hebben : de minimum-bemanning van groep 3 voor de exploitatiewijze A1;
§ 2. Voor schepen voor dagtochten van groep 1 geldt dat de minimumbemanning voorgeschreven op basis van artikel 25/1, § 1, voor de exploitatiewijze A1, mag worden vervangen door een schipper en een lichtmatroos of een deksman van ten minste 18 jaar, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
1° het schip heeft een lengte van maximaal 45 meter en een capaciteit van maximaal 40 personen en
2° het schip onderbreekt de vaart gedurende een periode van ten minste 16 uur, waarin de periode van 22.00 uur tot 06.00 uur is gelegen.
3° de schipper legt het aantal passagiers dat aan boord is schriftelijk vast voor het begin van de vaart en telkens na elke onderbreking van de vaart, wanneer passagiers inschepen of ontschepen
§ 3. Ten aanzien van de in § 2 bedoelde schepen zijn in geval van vaart zonder passagiers de bepalingen van hoofdstuk VI van toepassing, mits het schip beschikt over vrij toegankelijke gangboorden die voldoen aan de in bijlage II, artikel 11.02, van Richtlijn 2006/87/EG gestelde eisen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 25/3. [1 Voor schepen voor dagtochten die niet over een binnenvaartcertificaat beschikken en er overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen nog niet over dienen te beschikken, wordt vrijstelling verleend van de in tabel VII voorgeschreven minimumbemanning voor de exploitatiewijze A1, mits de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een matroos.
Deze vrijstelling eindigt van zodra het schip over een binnenvaartcertificaat beschikt of erover dient te beschikken overeenkomstig voormeld koninklijk besluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 25/3_WAALS_GEWEST. [1 Voor schepen voor dagtochten die niet over een binnenvaartcertificaat beschikken en er overeenkomstig [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 nog niet over dienen te beschikken, wordt vrijstelling verleend van de in tabel VII voorgeschreven minimumbemanning voor de exploitatiewijze A1, mits de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een matroos. Deze vrijstelling eindigt van zodra het schip over een binnenvaartcertificaat beschikt of erover dient te beschikken overeenkomstig voormeld koninklijk besluit.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BWG 2018-12-13/07, art. 34, 005; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
Art. 25/3_VLAAMS_GEWEST. [1 Voor schepen voor dagtochten die niet over een binnenvaartcertificaat beschikken en er overeenkomstig [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 nog niet over dienen te beschikken, wordt vrijstelling verleend van de in tabel VII voorgeschreven minimumbemanning voor de exploitatiewijze A1, mits de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een matroos. Deze vrijstelling eindigt van zodra het schip over een binnenvaartcertificaat beschikt of erover dient te beschikken overeenkomstig voormeld koninklijk besluit.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BVR 2018-10-05/16, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
Art. 25/4. [1 De minimumbemanning van stadsrondvaartboten is beperkt tot één schipper.
In afwijking van artikel 8, 7°, mag deze functie ook worden uitgeoefend door een persoon die geen houder is van één van in voormeld artikel bedoelde attesten, op voorwaarde dat hij houder is van een beperkt stuurbrevet voor de pleziervaart, afgegeven in overeenstemming met het koninklijk besluit van 2 juni 1993 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot zekere categorieën van pleziervaartuigen.
De schipper dient bovendien houder te zijn van :
1° het aanvullend getuigschrift passagiers, vereist voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanning, bedoeld in artikel 41 van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van de vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer.
2° een attest met betrekking tot een voldoende kennis van eerste hulp bij ongevallen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 25/4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 De minimumbemanning van stadsrondvaartboten is beperkt tot één schipper. In afwijking van artikel 8, 7°, mag deze functie ook worden uitgeoefend door een persoon die geen houder is van één van in voormeld artikel bedoelde attesten, op voorwaarde dat hij houder is van een beperkt stuurbrevet voor de pleziervaart, afgegeven in overeenstemming met het koninklijk besluit van 2 juni 1993 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot zekere categorieën van pleziervaartuigen. De schipper dient bovendien houder te zijn van : 1° het aanvullend getuigschrift passagiers, vereist voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanning, bedoeld in artikel 41 van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van de vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer. 2° [2 ...]2]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BESL 2023-07-13/02, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art. 25/4_VLAAMS_GEWEST. [1 De minimumbemanning van stadsrondvaartboten is beperkt tot één schipper. [2 De functie van schipper, vermeld in het eerste lid, mag worden uitgeoefend door een persoon die houder is van: 1° een kwalificatiecertificaat van de Unie voor schippers; 2° een equivalent certificaat dat geldig is conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel; 3° een beperkt stuurbrevet dat is afgegeven in overeenstemming met de regelgeving over de pleziervaart.]2 De schipper dient bovendien houder te zijn van : 1° [2 een kwalificatiecertificaat van de Unie voor deskundigen voor de passagiersvaart of een equivalent certificaat dat geldig is conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel of een getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten;]2 2° een attest met betrekking tot een voldoende kennis van eerste hulp bij ongevallen.]1 [2 De aanvraag tot het verkrijgen van het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten wordt ingediend bij De Vlaamse Waterweg nv. De aanvraag wordt ingediend door een aanvrager die ten volle zeventien jaar oud is op het moment dat hij de aanvraag indient. De aanvrager voegt ook een identiteitsbewijs bij de aanvraag. Het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten wordt door de Vlaamse Waterweg nv afgegeven aan de aanvrager die aan al de volgende voorwaarden voldoet: 1° met goed gevolg een examen afgelegd hebben over de vakkennis voor het personenvervoer, opgenomen in bijlage IX, die bij dit besluit is gevoegd; 2° ten minste achttien jaar oud zijn. Het examen wordt georganiseerd door de examencommissie, vermeld in artikel 20ter/1 van het decreet van 2 april 2004 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Vlaamse Waterweg nv, naamloze vennootschap van publiek recht. De verwerking van persoonsgegevens op basis van dit artikel voldoet aan al de volgende voorwaarden: 1° de verwerking van persoonsgegevens gebeurt conform verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming); 2° de persoonsgegevens worden uitsluitend verwerkt voor de toepassing, handhaving en evaluatie van dit artikel; 3° de Vlaamse Waterweg nv is de verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7) van de voormelde verordening; 4° de persoonsgegevens die in het kader van dit artikel worden verwerkt, worden niet langer bewaard dan 45 jaar. In het vierde tot en met het zevende lid wordt verstaan onder de Vlaamse Waterweg nv: de Vlaamse Waterweg nv, vermeld in artikel 2, 6°, van het Scheepvaartdecreet van 21 januari 2022.]2 ----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BVR 2022-11-25/08, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
HOOFDSTUK X. - Afwijking van de in artikel 16 voorgeschreven minimum uitrusting.
Art.26.[1 Wanneer de uitrusting van een motorschip, een duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip niet voldoet aan de Standaard S1 bedoeld in artikel 16, dient de minimumbemanning als bedoeld in de artikelen 17, 22 en 25/1 :]1
a) in de exploitatiewijze A1 en A2 telkens met een matroos, en
b) in de exploitatiewijze B telkens met twee matrozen, te worden verhoogd. Wordt alleen niet voldaan aan de gestelde eisen in de onderdelen i) en l) respectievelijk de onderdelen i) of l) van de Standaard S1 [1 ...]1 dan wordt de bemanning bij exploitatiewijze B met één matroos in plaats van twee verhoogd.
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.27. Wordt niet voldaan aan één of meer gestelde eisen van artikel 16, § 1, 1°, onderdelen a) tot en met c) dan moeten in de exploitatiewijze A1 en A2 de matroos door een matroos-motordrijver en in de exploitatiewijze B de twee matrozen door twee matrozen -motordrijver worden vervangen.
HOOFDSTUK XI. - Minimumbemanning van overige vaartuigen en afwijkingen.
Art.28.De Minister kan, na advies van de Commissie voor Onderzoek, voor de vaartuigen waarop de hoofdstukken V tot en met [1 IXbis]1 niet van toepassing zijn, vaststellen welke bemanning zich tijdens de vaart aan boord moet bevinden, naargelang hun afmetingen, bouwwijze, inrichting en bestemming.
Hij kan eveneens bij uitzondering, na advies van de Commissie voor Onderzoek, zekere tijdelijke afwijkingen toestaan.
Daarenboven kan hij, indien hij dit nodig acht om de veiligheid te verzekeren, een hogere minimumbemanning vaststellen, na advies van de Commissie voor Onderzoek.
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 28_VLAAMS_GEWEST. [1 De Commissie van Deskundigen kan, voor de vaartuigen waarop de hoofdstukken V tot en met IXbis, niet van toepassing zijn, vaststellen welke bemanning zich tijdens de vaart aan boord moet bevinden, naargelang hun afmetingen, bouwwijze, inrichting en bestemming. De Commissie van Deskundigen kan bij uitzondering tijdelijke afwijkingen toestaan. De Commissie van Deskundigen kan, als ze dat nodig acht om de veiligheid te verzekeren, een hogere minimumbemanning vaststellen.]1
----------
(1)<BVR 2018-10-05/16, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 07-10-2018>
HOOFDSTUK XII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.29.[1 § 1. Tot 31 december 2012 kunnen bemanningsleden van passagiersschepen die niet beschikken over een medische verklaring zoals bedoeld in artikel 9 en een dienstboekje zoals bedoeld in artikel 10, beschouwd worden als leden van de minimumbemanning voor toepassing van hoofdstuk IXbis, mits zij voldoen aan volgende bekwaamheidseisen :
a) voor de matroos : ten minste 17 jaar zijn en minstens twee kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend;
b) voor de matroos-motordrijver : ten minste 18 jaar zijn, minstens twee kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten;
c) voor de volmatroos : ten minste 19 jaar zijn en minstens drie kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend;
d) voor de stuurman : ten minste 21 jaar zijn en minstens vier kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend.
§ 2. Het bewijs van de ervaring als lid van een dekbemanning van een passagiersschip dient te worden geleverd door middel van een verklaring van de werkgever met vermelding van de schepen waarop de diensten werden verricht en een op dezelfde periode betrekking hebbend attest van inschrijving bij de dienst maatschappelijke zekerheid voor de binnenvaart.
§ 3. De in § 1 bedoelde bemanningsleden kunnen tot 31 december 2012 een dienstboekje bekomen met vermelding van de bekwaamheid bedoeld in artikel 8, mits voorlegging van de in § 2 bedoelde bewijsstukken en mits ze beschikken over een medische verklaring zoals bedoeld in artikel 9.
§ 4. Tot 31 december 2012 kunnen bestuurders van stadrondvaartboten hun functie vervullen zonder te beschikken over de attesten bedoeld in artikel 25/4 van dit besluit.]1
----------
(1)<KB 2011-11-30/05, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.30. Hoofdstuk X van dit besluit treedt in werking op 1 juli 2008.
Art.31. Artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regent van 6 juli 1948 en bij de koninklijke besluiten van 25 maart 1964, 15 september 1978, 3 oktober 1986, 19 december 1986, 28 maart 1988 en 8 november 1998, wordt opgeheven
Art.32. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2007.
Art.33. Onze Minister bevoegd voor het Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1.
<Opgeheven bij KB 2011-11-30/05, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. N2.
<Opgeheven bij KB 2011-11-30/05, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. N3.Bijlage III. - Model van verklaring inzake de minimumbemanning.
(Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 16-03-2007, p. 14745-14746).
Gewijzigd bij :
<KB 2011-11-30/05, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. N4. Bijlage IV. - Minimum bemanning van motorschepen en duwboten.
(Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 16-03-2007, p. 14748).
Art. N5. Bijlage V. - Minimum bemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellen.
(Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 16-03-2007, p. 14750).
Art. N6.[1 BIJLAGE VI. - Minimumbemanning van sleepboten
(Voor de bijlage, zie KB 2011-11-30/05, art. N2)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 20, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. N7.[1 BIJLAGE VII. - Minimumbemanning van schepen voor dagtochten
(Voor de bijlage, zie KB 2011-11-30/05, art. N3)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 20, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. N8. [1 BIJLAGE VIII. - Minimumbemanning van hotelschepen
(Voor de bijlage, zie KB 2011-11-30/05, art. N4)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-11-30/05, art. 20, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. N9_VLAAMS_GEWEST. [1 BIJLAGE IX. - Verplichte aanvullende vakkennis voor het behalen van het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten als vermeld in artikel 25/4. 1. Summiere kennis van de technische voorschriften met betrekking tot de stabiliteit van passagiersschepen in geval van averij, waterdichte schotten, niveau van de grootste diepgang. 2. EHBO. 3. Brandpreventie en brandbestrijdingsinrichtingen. 4. Omgaan met reddingsmiddelen en -materieel. 5. Maatregelen voor de bescherming van passagiers in het algemeen en met name in geval van evacuatie, averij, aanvaring, standing, brand, explosie of andere panieksituaties. 6. Kennis van de veiligheidsvoorschriften (nooduitgangen, valreep, gebruik van het noodroer).]1 ----------
(1)<BVR 2022-11-25/08, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2022>