Details





Titel:

4 JUNI 2023. - Koninklijk besluit betreffende private lokale breedbandradionetwerken



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Terminologie en definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Algemeen
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Gebruik van de frequenties
Art. 4-6
HOOFDSTUK 4. - Rechten
Art. 7-9
HOOFDSTUK 5. - Controle
Art. 10-13
HOOFDSTUK 6. - Procedure voor de toekenning van de vergunningen
Art. 14-16
HOOFDSTUK 7. - Schorsing en intrekking
Art. 17
HOOFDSTUK 8. - Wijzigingsbepalingen
Art. 18-21
HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art. 22



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2007011252  2009011581 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Terminologie en definities
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° "terminal": radiocommunicatiestation dat draadloos verbonden is met een basisstation;
  2° "lokaal netwerk": radiocommunicatienetwerk dat bestaat uit een of meer basisstations die zich binnen een beperkte zone bevinden en uit een of meer terminals bestaan;
  3° "vergunning": vergunning voor private radiocommunicatie voor een lokaal netwerk;
  4° "controle met betrekking tot een persoon": de bevoegdheid in rechte of in feite om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders van die persoon of op de oriëntatie van het beheer ervan. De controle kan exclusief of gezamenlijk, direct of via een tussenpersoon worden uitgeoefend en wordt geïnterpreteerd conform de artikelen 1:14 tot 1:18 van het Wetboek van Vennootschappen en verenigingen, Deel 1, Boek 1, Titel 4, Hoofdstuk 1, op voorwaarde dat wanneer er sprake is van een meerderheid, deze meerderheid 50% of meer bedraagt;
  5° "relevante groep": ten opzichte van een persoon (de "eerste persoon"):
  a) de eerste persoon, en;
  b) elke persoon die wordt gecontroleerd door de eerste persoon, en;
  c) elke persoon (de "tweede persoon") die de eerste persoon controleert, en;
  d) elke persoon die wordt gecontroleerd door de tweede persoon, en;
  e) elke persoon waarmee een van de onder a) tot c) beoogde personen een consortium vormt in de betekenis van artikel 1:19 van het Wetboek van Vennootschappen en verenigingen, Deel 1, Boek 1, Titel 4, Hoofdstuk 1.

HOOFDSTUK 2. - Algemeen
Art.2. Dit besluit is van toepassing op elke rechtspersoon die een vergunning wenst te krijgen.
  De rechtspersoon die een vergunning aanvraagt moet een link kunnen aantonen met de door de vergunning gedekte zone.

Art.3. § 1. De vergunningen zijn geldig vanaf de datum die door het Instituut wordt vastgesteld en gedurende een periode van 10 jaar.
  In afwijking van het eerste lid is de geldigheidsduur van de vergunning minder dan 10 jaar op verzoek van de aanvrager.
  § 2. Een vergunning dekt het gebruik van basisstations en terminals van een lokaal netwerk binnen een door het Instituut bepaalde zone.
  Geen enkel basisstation mag buiten de zone worden geïnstalleerd. De vergunning dekt het gebruik van de terminals buiten de zone niet.
  § 3. De vergunning is niet overdraagbaar.

HOOFDSTUK 3. - Gebruik van de frequenties
Art.4. § 1. Het Instituut identificeert maximaal 200 MHz in de frequentieband 3800-4200 MHz voor de toekenning van vergunningen.
  § 2. De frequentieband 3800-4200 MHz wordt gebruikt voor de uitzendingen van de basisstations en van de terminals.
  § 3. Het Instituut bepaalt de technische voorwaarden voor het gebruik door vergunninghouders.
  § 4. Het Instituut verleent, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 6, vergunningen in de delen van banden die het heeft bepaald.
  § 5. Een relevante groep ten opzichte van de vergunninghouder, kan op een gegeven plaats, in de frequentieband 3800-4200 MHz slechts 40 MHz maximaal houden.

Art.5. Het Instituut kan, in objectief gerechtvaardigde gevallen, de vergunninghouder een wijziging van frequentie of van bandbreedte opleggen binnen redelijke termijnen en verhoudingen.
  De vergunninghouder kan schriftelijk een volledige of gedeeltelijke schadevergoeding aanvragen voor de door deze frequentiewijziging veroorzaakte kosten voor de wijziging van zijn radiocommunicatiestations wanneer die wijziging opgelegd wordt om redenen van openbaar belang.
  Het Instituut oordeelt over de gegrondheid van het recht op de schadevergoeding.
  De schadevergoeding wordt maar toegestaan voor de kosten tot wijziging van de radiocommunicatiestations die op de datum waarop de opgelegde wijziging werd genotificeerd, minder dan vijf jaar in dienst zijn.
  De schadevergoeding dekt slechts de kosten die inherent zijn aan de frequentiewijziging.
  De schadevergoeding wordt nooit verleend wanneer de wijziging uitsluitend voortspruit uit het opleggen van de gepaste maatregelen om schadelijke storingen te doen stoppen.

Art.6. De vergunninghouders leven de verplichtingen na die voortvloeien uit de grensoverschrijdende coördinatie in het kader van de internationale overeenkomsten die het Instituut gesloten heeft.

HOOFDSTUK 4. - Rechten
Art.7. Voor elke vergunningsaanvraag is een dossierrecht verschuldigd dat bestemd is om de kosten te dekken voor de studie van het dossier.
  Het dossierrecht bedraagt per vergunningsaanvraag 1500 euro. Elke aanvraag tot wijziging van de vergunning geeft aanleiding tot de betaling van een bedrag dat de helft bedraagt van het dossierrecht.
  Het dossierrecht wordt betaald binnen dertig dagen na de notificatie waarvan sprake in artikel 15, § 4.
  In geval van intrekking van de aanvraag of afstand van een vergunning, blijft het dossierrecht verschuldigd.

Art.8. § 1. De vergunninghouder betaalt een jaarlijks recht, per toegewezen MHz en per km2, dat 400 euro bedraagt.
  Het bedrag van dat recht is onafhankelijk van het aantal radiocommunicatiestations die de toegewezen frequenties exploiteren.
  § 2. De vergunninghouder betaalt het jaarlijkse recht, voor elke vergunning die geldig is op 1 januari van het jaar waarop het recht betrekking heeft, uiterlijk 31 januari van het jaar waarop het recht betrekking heeft.
  De eerste betaling van het jaarlijkse recht voor elke nieuwe vergunning wordt uitgevoerd binnen dertig dagen na het begin van de geldigheidsduur van de vergunning, naar rato van het aantal dagen die overblijven tot 31 december van het lopende jaar.
  Wanneer een vergunning verstrijkt, is het jaarlijkse recht verschuldigd tot de dag waarop de vergunning verstrijkt.

Art.9. De bedragen bedoeld in de artikelen 7 en 8 worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen dat basis 2013=100 als referentieperiode heeft.
  De aanpassing geschiedt met behulp van de coëfficiënt die verkregen wordt door het indexcijfer van de maand december die voorafgaat aan de maand januari in de loop waarvan de aanpassing plaatsvindt, te delen door het indexcijfer van de maand december 2022.

HOOFDSTUK 5. - Controle
Art.10. § 1. De vergunninghouder is verplicht op verzoek van het Instituut alle inlichtingen te verstrekken over de staat van gebruik van zijn lokale netwerk.
  De vergunninghouder verleent gratis zijn medewerking bij elk verzoek van het Instituut dat erop gericht is na te gaan of de bepalingen van dit besluit of van de vergunning worden nageleefd.
  § 2. De vergunninghouder is verplicht om onmiddellijk de vergunning te tonen op elke vordering van de controlediensten van het Instituut.

Art.11. § 1. De controlediensten van het Instituut gebruiken de meetapparatuur die zij geschikt achten, alsook alle voor dergelijke metingen algemeen aanvaarde methodes.
  Zij mogen de resultaten aannemen van metingen die werden verricht door, al dan niet onder hun toezicht opererende, organisaties.
  § 2. Om de controlediensten van het Instituut in staat te stellen hun controleopdrachten uit te voeren, verschaft elke houder van een vergunning hen de toegang tot zijn radiocommunicatiestations en vergemakkelijkt hij hun taak met behulp van alle beschikbare middelen, waarbij hij hun veiligheid garandeert.

Art.12. § 1. Indien een slecht geregeld of defect radiocommunicatiestation schadelijke storingen veroorzaakt, nemen de controlediensten van het Instituut de noodzakelijke en billijke maatregelen om een eind te maken aan de schadelijke storingen. De houder van het radiocommunicatiestation schorst op eenvoudig verzoek van de controlediensten van het Instituut de uitzendingen die schadelijke storingen veroorzaken.
  § 2. Als het niet mogelijk is om de noodzakelijke regelingen onmiddellijk uit te voeren, kunnen de controlediensten van het Instituut een maximumtermijn van dertig dagen toekennen aan de houder van het radiocommunicatiestation om aan de door het Instituut opgelegde verplichtingen te voldoen. Bij het in gebreke blijven, of in geval van recidive, gaan de controlediensten van het Instituut over tot het buiten werking stellen van het radiostation. Zij kunnen alle maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het radiocommunicatiestation niet opnieuw in werking wordt gesteld.
  De schorsing of de genomen maatregelen worden pas opgeheven na de efficiënte regeling van het radiocommunicatiestation en de vaststelling door de controlediensten van het Instituut dat de schadelijke storing verdwenen is.

Art.13. § 1. Klachten betreffende schadelijke storingen worden ingediend bij het Instituut.
  Het Instituut onderzoekt de oorzaak ervan, verricht onderzoek bestemd om de verantwoordelijkheden vast te stellen en schrijft, eventueel, de passende maatregelen voor om de schadelijke storingen te verhelpen.
  § 2. Wanneer deze schadelijke storingen veroorzaakt worden door een elektrische, radio- of andere apparatuur of installatie of deel van een installatie, en de oorzaak ervan hetzij een ontwerp- of constructiefout, eventueel ook een wijziging, hetzij een slecht onderhoud of gebruik ofwel een defect is, moet de verantwoordelijke gebruiker op zijn kosten de herstellingen of aanpassingen uitvoeren die nodig zijn om deze schadelijke storingen op te heffen.
  § 3. Als het niet mogelijk is om de nodige regelingen onmiddellijk uit te voeren, kunnen de controlediensten van het Instituut een maximumtermijn van dertig dagen toekennen aan de verantwoordelijke gebruiker om aan de door het Instituut opgelegde verplichtingen te voldoen en de schadelijke storingen op te heffen. Bij het in gebreke blijven, of in geval van recidive, gaan de controlediensten van het Instituut over tot de buitenwerkingstelling van de installatie. Zij kunnen alle maatregelen nemen om zich ervan te vergewissen dat de installatie niet opnieuw in dienst zal worden gesteld.
  De schorsing of de genomen maatregelen worden pas opgeheven na de efficiënte regeling van de apparatuur of de installatie en de vaststelling door de controlediensten van het Instituut dat de schadelijke storingen verdwenen zijn.
  § 4. De voorschriften van dit artikel zijn maar van toepassing op de schadelijke storingen vastgesteld in of ten gevolge van de radio-installaties aangelegd overeenkomstig de beste regels van de techniek, onder andere die welke juist geboden zijn om de bescherming tegen dergelijke schadelijke storingen te waarborgen.
  Zij doen in geen geval afbreuk aan de reglementaire voorschriften inzake elektromagnetische compatibiliteit en de conformiteit van apparatuur.

HOOFDSTUK 6. - Procedure voor de toekenning van de vergunningen
Art.14. § 1. Eenieder die een vergunning wenst te krijgen, dient een aanvraag in bij het Instituut.
  § 2. De aanvraag bevat een duidelijk verslag dat de spectrumbehoeften rechtvaardigt.
  § 3. Het Instituut legt het formaat vast dat de kandidaturen moeten naleven.

Art.15. § 1. Het Instituut onderzoekt de aanvragen in de volgorde waarin het die ontvangt.
  § 2. Voor elke aanvraag verricht het Instituut een studie inzake compatibiliteit met de andere gebruikers van het radiospectrum.
  § 3. Het Instituut kan alle bijkomende nuttige informatie opvragen om de compatibiliteitsstudie uit te voeren.
  § 4. Het Instituut neemt een besluit over de vergunningsaanvraag op basis van de compatibiliteitsstudie. Dit besluit wordt genotificeerd aan de aanvrager uiterlijk tien weken na de ontvangst van de aanvraag door het Instituut of tien weken na de ontvangst van de informatie, indien het Instituut bijkomende informatie heeft gevraagd overeenkomstig paragraaf 3.

Art.16. Het Instituut kan weigeren een vergunning te verlenen wanneer:
  1° een aan de aanvrager afgegeven vergunning voordien is geschorst of ingetrokken; of
  2° de aanvrager de bedragen die op basis van de artikelen 7 of 8 verschuldigd zijn op naam van een eerdere vergunning, geheel of gedeeltelijk, niet heeft betaald.

HOOFDSTUK 7. - Schorsing en intrekking
Art.17. § 1. Het Instituut kan een vergunning schorsen of intrekken, wanneer de houder:
  1° de bepalingen van dit besluit of van de vergunning niet naleeft;
  2° weigert maatregelen te treffen die voorgeschreven zijn om door zijn lokaal netwerk veroorzaakte schadelijke storingen op te heffen;
  3° niet binnen de vastgestelde termijnen de op basis van de artikelen 7 of 8 verschuldigde rechten betaalt;
  4° een frequentie waarvoor een vergunning is verleend, niet binnen een termijn van 12 maanden in gebruik neemt.
  § 2. De schorsing of de intrekking wordt meegedeeld aan de houder met een ter post aangetekende brief.
  § 3. De schorsing of intrekking geeft geen aanleiding tot enige schadevergoeding noch terugbetaling van de betaalde rechten, noch tot de annulatie van de verschuldigde rechten.

HOOFDSTUK 8. - Wijzigingsbepalingen
Art.18. In artikel 4 van het koninklijk besluit van 27 april 2007 betreffende het beheer van de nationale nummeringsruimte en de toekenning en intrekking van gebruiksrechten voor nummers, wordt de bepaling onder 2° aangevuld met de woorden:
  "- de uitbating van diensten op basis van nummercapaciteit bedoeld in artikel 75."

Art.19. In de titel van hoofdstuk VI, afdeling 5 en in artikel 75, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden "apparatuur en gebruikers in roaming-toestand" vervangen door de woorden "openbare netwerken en abonnementen".
  In artikel 75 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de paragrafen 2/1 en 2/2 worden ingevoegd, luidende:
  " § 2/1. Rechtspersonen én dit uitsluitend voor hun eigen privaat netwerk die aantonen dat ze in commerciële onderhandeling zijn met een mobiele netwerkoperator om een roamingovereenkomst af te sluiten en een realistische intentie hebben om een dienst uit te baten die van deze nummercapaciteit nuttig gebruik kan maken kunnen een reservatieaanvraag volgens de modaliteiten beschreven in artikel 10 indienen. Toewijzing van een mobiele netwerkcode is enkel mogelijk als een commerciële roamingovereenkomst is afgesloten tussen de betrokken rechtspersoon en een mobiele netwerkoperator. Ingeval het commercieel akkoord wordt ontbonden wordt de toegewezen mobiele netwerkcode geannuleerd.
  § 2/2. Het Instituut kan tot maximaal drie mobiele tweecijferige netwerkcodes voorzien voor gemeenschappelijk gebruik voor de private netwerken van rechtspersonen uitsluitend voor intern gebruik.";
  2° het artikel wordt aangevuld met paragrafen 4 en 5 luidende:
  " § 4. Rechtspersonen én dit uitsluitend voor hun eigen privaat netwerk kunnen conform de principes zoals neergelegd in appendix III van de E.212- ITU aanbeveling (Amendement I) een mobiele netwerkcode gebruiken na de mobiele landencode 999 mits het Instituut hiervan vóór de ingebruikname ervan wordt genotificeerd.
  § 5. Niet meer dan 60% van de door de ITU beschikbaar gestelde mobiele netwerkcodes voor België kunnen worden toegewezen of gereserveerd voor private netwerken.".

Art.20. In artikel 84 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 maart 2009 en 4 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, luidende:
  " § 3/1. Jaarlijkse rechten voor mobiele netwerkcodes toegewezen aan rechtspersonen bedoeld in artikel 75 § 2/1 worden vastgelegd op 1/4 van deze van de publieke netwerken. Voor mobiele netwerkcodes die gemeenschappelijk worden gebruikt, worden geen dossierkosten of jaarlijkse rechten aangerekend.";
  2° in paragraaf 4 worden de woorden " § 2 en 3" vervangen door de woorden " § 2, 3 en 3/1".

Art.21. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 december 2009 betreffende de private radiocommunicatie en de gebruiksrechten voor vaste netten en netten met gedeelde middelen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 december 2018, wordt tussen het eerste lid en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
  "In afwijking van het eerste lid, is dit besluit niet van toepassing op de radiocommunicatiestations die vergund zijn of vergund zouden kunnen worden overeenkomstig het koninklijk besluit van 4 juni 2023 betreffende private lokale breedbandradionetwerken".

HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art. 22. De minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.