Details





Titel:

13 NOVEMBER 2022. - Koninklijk besluit tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 tot wijziging van de arbeidsongevallenwetgeving



Inhoudstafel:

Afdeling I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Art. 1-38
Afdeling II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 28 december 1971 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op de zeelieden
Art. 39-40
Afdeling III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 30 december 1976 tot uitvoering van sommige bepalingen van artikel 59ter van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Art. 41-50
Afdeling IV. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 12 april 1984 tot uitvoering van artikel 59quinquies van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Art. 51
Afdeling V. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 52-59



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1971122105  1971122808  1976123004  1984022122  1987922424 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Afdeling I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Artikel 1. In artikel 4 van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, wordt de bepaling onder 7°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 mei 1982, vervangen als volgt:
  "7° het bewijs dat op de dag van de aanvraag de waarborgsom bedoeld in artikel 14, gevestigd werd in de voorwaarden bepaald in artikel 16.".

Art.2. In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid, 1°, worden de woorden "de reserve, bedoeld bij artikel 20, eerste lid, 3°" vervangen door de woorden "de voorlopige wiskundige reserve";
  2° in het eerste lid, 2°, worden de woorden "artikel 4, 7°" vervangen door de woorden "artikel l4";
  3° in het tweede lid worden de woorden "bedoeld bij 1°" opgeheven.

Art.3. Artikel 6bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 mei 1982, wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Indien op de datum van de aanvraag bedoeld in de artikelen 2 en 3, de evolutie van de inflatie en de opbrengstvoet van de waarden bedoeld in artikel 23, van dien aard zijn dat het waarborgen van de indexering van de jaarlijkse toelagen en renten in het gedrang te brengen, kan de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, na advies van het Beheerscomité van het Fonds, bijkomende voorwaarden opleggen aan de verzekeraar.".

Art.4. Artikel 8, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 februari 1980, wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Voor die tak worden de wetten bedoeld in artikel 58, § 1, 9°, van de wet van elkaar onderscheiden.".

Art.5. In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 3 vervangen als volgt:
  " § 3. De verzekeraar of de instelling met rentedienst houdt een afzonderlijk beheer voor de renten.".

Art.6. In artikel 10, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "wettelijke arbeidsongevallenverzekering" vervangen door de woorden "de arbeidsongevallenverzekeringen bedoeld in artikel 58, § 1, 9°, van de wet".

Art.7. In artikel 11 van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 4° aangevuld met de woorden "met inbegrip van de voorziene graad van blijvende arbeidsongeschiktheid".

Art.8. In artikel 12 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen als volgt:
  "De verzekeraar stuurt aan de Minister uiterlijk op 31 december van ieder jaar twee exemplaren van de door hem toegepaste normale tarieven en een derde eksemplaren aan het Fonds.".

Art.9. Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
  "Art. 14. De waarborgsom bedoeld in artikel 4, 7°, bedraagt vijftien miljoen frank en geldt tot het einde van het dienstjaar waarin de machtiging wordt verleend.
  De waarborgsom van vijf miljoen frank bedoeld in artikel 6, derde lid, wordt in aanmerking genomen voor de samenstelling van de waarborgsom, bedoeld in het eerste lid.".

Art.10. In artikel 15 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 mei 1982, worden de woorden "tien" en "vijftig" respectievelijk vervangen door de woorden "vijftien" en "vijfenvijftig".

Art.11. Artikel 15 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 mei 1982, wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Voor de verzekeraar gemachtigd voor de rentedienst die de waarborgsom van 10 miljoen frank bedoeld in artikel 6, tweede lid, gevestigd heeft, worden de bedragen bedoeld in het eerste lid vastgesteld op twintig miljoen en zestig miljoen frank.".

Art.12. In hoofdstuk I, afdeling III, van hetzelfde besluit wordt een artikel 15bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 15bis. Voor de ongevallen overkomen vanaf 1 januari 1988 wordt de waarborgsom bedoeld in artikel 15 vermeerderd met 5,5 pct. van de reserves bedoeld in artikel 52, 5°, 6° et 7°, van de wet.".

Art.13. In hoofdstuk I, afdeling III, van hetzelfde besluit wordt een artikel 15ter ingevoegd, luidende:
  "Art.15ter. De waarborgsom bedoeld in artikel 15 wordt verhoogd met 5,5 pct. van de reserves bedoeld in artikel 52, 5°, 6° en 7°, van de wet die aangelegd worden in toepassing van artikel 52, 8°, van de wet.".

Art.14. In artikel 16 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen als volgt:
  "De waarde van de effekten wordt geraamd overeenkomstig artikel 23bis, 3°.".

Art.15. In artikel 19, derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 4, 7°" vervangen door de woorden "artikel 14".

Art.16. Artikel 20 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
  "Art. 20. De technische reserves betreffende de rechtstreekse arbeidsongevallenverzekerings-bedrijvigheid omvatten:
  1° een premiereserve. Deze reserve moet de verzekeraar in staat stellen het hoofd te bieden aan zijn verplichtingen ten overstaan van de verzekerden voor de lopende risico's met inbegrip van de ermee gepaard gaande algemene kosten.
  Voor de samenstelling van deze reserve dient de verzekeraar berekeningsmethodes te gebruiken die als uitkomst een bedrag aan reserve geven, dat ten minste gelijk is aan het geheel van de niet verbruikte premiegedeelten.
  2° een reserve voor te regelen ongevallen, die ten minste gelijk moet zijn aan het totaalbedrag van de verplichtingen van de verzekeraar ingevolge de overkomen ongevallen.
  Deze reserve wordt berekend per boekjaar, hetzij dossier per dossier, hetzij volgens eender welke andere methode, goedgekeurd door de beide controleinstanties bedoeld in het koninklijk besluit van 21 december 1971 tot aanwijzing van de ambtenaren en beambten belast met het toezicht op de uitvoering van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en van de uitvoeringsbesluiten ervan.
  Wanneer de uitbatings- of beheers voorwaarden van een verzekeraar van dien aard zijn dat ze de door de wet bedoelde waarborgen in gevaar brengen, mogen de controlediensten het bedrag van deze reserve rechtzetten en onder meer minima opleggen.
  3° voorlopige en definitieve wiskundige reserves die voldoende moeten zijn om:
  a) de betaling te waarborgen, na de datum van het akkoord of de beslissing bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, van de jaarlijkse vergoedingen, renten en kapitalen, de vergoedingen voor tijdelijke verergering en de medische, heelkundige, farmaceutische en verplegingskosten;
  b) de indexering van de jaarlijkse vergoedingen en renten en de betaling van de bijslagen te waarborgen;
  4° de bijkomende vergoedingen die de waarschijnlijke kost vertegenwoordigen van de hernieuwing en het onderhoud van de prothesen en de orthopedische toestellen.".

Art.17. In hoofdstuk I, afdeling III, van hetzelfde besluit wordt een artikel 20bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 20bis. De reserves bedoeld in artikel 20 worden berekend aan de hand van verschillende barema's met de volgende karakteristieken:
  1° voor de getroffenen met een blijvende arbeidsongeschiktheid van minstens 10 pct.: barema E, I, A:
  - sterftetafel: HFR (1968-1972)
  - intrestvoet: 4,75 %
  - herwaarderingsvoet: 4 %
  - beheerslast: 3,5 %
  - verergeringslast: 2,76 %
  - maandelijkse betaling na vervallen termijn en met achterstal bij overlijden.
  2° voor de getroffenen met een blijvende arbeidsongeschiktheid van minder 10 pct.: barema E, I, B:
  - sterftetafel: HFR (1968-1972)
  - intrestvoet: 4,75 %
  - beheerslast: 3,5 %
  - trimestriële betaling na vervallen termijn en met achterstal bij overlijden.
  3° voor de overlevende echtgenoten en ascendenten: barema E, II:
  - sterftetafel: HFR (1968-1972)
  - intrestvoet: 4,75 %
  - herwaarderingsvoet: 4 %
  - beheerslast: 3,5 %
  - maandelijkse betaling na vervallen termijn en met achterstal bij overlijden.
  4° voor de rechthebbenden bedoeld in artikel 19 van de wet: barema E, III (tijdelijke rente):
  - sterftetafel: HFR (1968-1972)
  - uittredewet voor de rechtgevende kinderen op kinderbijslag goedgekeurd door de Minister
  - intrestvoet: 4,75 %
  - herwaarderingsvoet: 4 %
  - beheerslast: 3,5 %
  - maandelijkse betaling na vervallen termijn en met achterstal bij overlijden.
  5° voor de reserves bedoeld in artikel 20, 4°: barema G, I (bij de levering en elke vernieuwing van de prothese).
  De reserve is de samentelling van de vestigingskapitalen van twee lijfrenten:
  a) een lijfrente, die de betalingen van het prothesekapitaal vertegenwoordigt:
  - sterftetafel: HFR (1968-1972)
  - intrestvoet: 4,75 %
  - herwaarderingsvoet: 4 %
  - beheerslast: 3,5 %
  - onmiddellijke betaling en daarna bij het einde van elke hernieuwingstermijn.
  b) een jaarlijkse lijfrente, die de betalingen van de onderhoudskosten vertegenwoordigt:
  - sterftetafel: HFR (1968-1972)
  - intrestvoet: 4,75 %
  - herwaarderingsvoet: 4 %
  - beheerslast: 3,5 %
  - jaarlijkse betaling in het midden van het jaar.".

Art.18. In hoofdstuk I, afdeling III, van hetzelfde besluit wordt een artikel 20ter ingevoegd, luidende:
  "Art. 20ter. Teneinde de indexering van de jaarlijkse vergoedingen en renten overeenkomstig artikel 27bis van de wet te kunnen waarborgen, legt de verzekeraar een indexreserve aan.
  De indexreserve wordt jaarlijkse gespijsd door een bedrag gelijk aan een percentage van het gemiddelde bedrag van de vereiste technische reserves, bedoeld in artikel 20, 2° en 3°, voor de dodelijke ongevallen en voor de ongevallen met ten minste 10 pct. blijvende arbeidsongeschiktheid op 31 december van het lopende dienstjaar en op 31 december van het voorafgaande dienstjaar.
  Dit percentage wordt elk jaar berekend; het is gelijk aan het verschil tussen de referentieintrestvoet en de inflatievoet, verminderd met 0,75 pct. Het percentage wordt beperkt tot 1,25 pct.
  De referentie intrestvoet is gelijk aan het gemiddelde over de laatste vijf jaren van de gemiddelde jaarlijkse intrestvoeten van de kasbons op vijf jaar van de Openbare Kredietinstellingen, die gepubliceerd worden door de Nationale Bank van België. De inflatievoet is gelijk aan de verhouding tussen het gemiddelde van de twaalf maandindexcijfers van de consumptieprijzen, die gepubliceerd worden door het Ministerie van Economische Zaken in het Belgisch Staatsblad, gedurende het lopende dienstjaar en het gemiddelde van deze indexcijfers gedurende het voorgaande dienstjaar.
  De indexreserve wordt beperkt tot 6,5 pct. van het bedrag van de technische reserves bedoeld in artikel 20, 2° en 3°, voor de dodelijke ongevallen en voor de ongevallen met ten minste 10 pct. blijvende arbeidsongeschiktheid op 31 december van het lopende dienstjaar.
  Wanneer het percentage bedoeld in het tweede lid negatief is, put de verzekeraar uit de indexreserve een bedrag gelijk aan dit percentage vermenigvuldigd met het bedrag van de technische reserves, bedoeld in het tweede lid.".

Art.19. In hoofdstuk I, afdeling III, van hetzelfde besluit wordt een artikel 20quater ingevoegd, luidende:
  "Art. 20quater. Voor de ongevallen overkomen voor 1 januari 1988 legt de verzekeraar dezelfde reserves aan als deze bedoeld in artikel 20 behoudens voor de risico's van de tijdelijke verergeringstoestanden en kosten voor de geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verplegingszorgen na de herzieningstermijn en de indexering van de jaarlijkse vergoedingen en renten en de bijslagen.
  De reserves worden berekend op grond van het barema E dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd.".

Art.20. In hoofdstuk I, afdeling III, van hetzelfde besluit wordt een artikel 20quinquies ingevoegd, luidende:
  "Art. 20quinquies. Voor de verzekering van de ongevallen bedoeld in artikel 52, 8°, van de wet, vestigt de verzekeraar dezelfde reserves als deze bedoeld in artikel 20.
  De aanpassing van de waarborgen en de reserves aan de contractuele verplichtingen van de verzekeraar gebeurt na goedkeuring van de controledienst van het Fonds.".

Art.21. In artikel 22, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "artikelen 20" vervangen door de woorden "artikelen 20, 20ter, 20quater, 20quinquies".

Art.22. In artikel 23 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 1 vervangen als volgt:
  " § 1. De dekkingswaarden van het overeenkomstig artikel 8, § 1, bedoeld onderscheiden afzonderlijk beheer vormen een bijzonder vermogen. Ze moeten in België gelokaliseerd zijn en tot de volgende beleggingscategorieën behoren:
  1° in een verhouding die niet minder mag zijn dan 30 pct. van het totaal van de technische reserves:
  - door het Rijk uitgegeven of gewaarborgde waarden en daarmee gelijkgestelde effekten;
  2° in een verhouding die 10 pct. van het totaal van de reserves niet mag overschrijden;
  - obligaties uitgegeven door internationale organisaties waarvan België lid is;
  3° in een verhouding die noch 20 pct. van het totaal van de reserves, noch 5 pct. van dit totaal voor de waarden door eenzelfde onderneming uitgegeven mag overschrijden:
  - obligaties en kasbons van Belgische vennootschappen;
  - vastgoedcertificaten.
  Nochtans:
  a) mag het globaal bedrag van obligaties en kasbons van Belgische vennootschappen die geen vijf jaar bestaan, 5 pct. van het totaal van de reserves niet overschrijden;
  b) mag het globaal bedrag van vastgoedcertificaten 10 pct. van het totaal van de reserves niet overschrijden. Deze certificaten worden slechts aanvaard indien ze het voorwerp zijn van een publieke uitgifte overeenkomstig de voorwaarden opgesomd in titel II van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effekten;
  4° in een verhouding die 15 pct. van het totaal van de reserves niet mag overschrijden:
  - op de beurs genoteerde aandelen van Belgische vennootschappen die tenminste vijf jaar bestaan;
  - certificaten die de rechten van mede-eigenaar in gemeenschappelijke beleggingsfondsen vertegenwoordigen en van beleggingsfondsen die van de bankcommissie de machtiging hebben bekomen om in België de certificaten, die de rechten van medeeigenaar in die fondsen vertegenwoordigen, openbaar uit te geven.
  Nochtans mag het totaalbedrag van aandelen van Belgische vennootschappen 5 pct. van het totaal van de reserves niet overtreffen.
  5° in een verhouding die 65 pct. van het totaal van de reserves niet mag overschrijden:
  - onroerende goederen in België gelegen en leningen gewaarborgd door eerste hypotheken gevestigd en eerste kredietopnemingen op deze onroerende goederen.
  6° in een verhouding die 10 pct. van het totaal van de reserves niet mag overschrijden:
  - baar geld op een rekening met opzeggingstermijn of een termijnrekening van minder dan een maand, geopend bij de Nationale Bank van België, de banken en spaarkassen ingeschreven bij de Bankcommissie, de openbare kredietinstellingen of alle andere instellingen toegelaten door de controleoverheid;
  7° gelopen en niet vervallen rente van toegewezen waarden;
  8° uitzonderlijk en tijdelijk, op elke wijze door de verzekeraar voorgesteld door de beide controlediensten bedoeld in artikel 20, 2°, tweede lid, toegelaten, deze controlediensten mogen in zover de veiligheid van verrichtingen niet in het gedrang worden gebracht, afwijken van de percentages en de aard van de waarden alsmede van de regelen inzake lokalisatie.
  De controlediensten kunnen zich verzetten tegen de beleggingen of het behoud ervan, wanneer deze geen voldoende waarborgen bieden.".

Art.23. In artikel 23 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 oktober 1979, opgeheven.

Art.24. In hoofdstuk I, afdeling III, van hetzelfde besluit wordt een artikel 23bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 23bis. De goederen, dienend tot dekking van de technische reserves worden, per afzonderlijk beheer, aanvaard voor een waarde die de volgende beperkingen niet mag overschrijden:
  1° voor de onroerende goederen: de totale verkoopwaarde van de toegewezen goederen.
  De verkoopwaarde van onroerende goederen wordt bepaald hetzij op grond van een goedgekeurd deskundig verslag, hetzij met instemming van de beide controlediensten bedoeld in artikel 20, 2°, tweede lid;
  2° voor de in België genoteerde aandelen: de totale beurswaarde die voortvloeit uit de laatste prijscourant, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad of uit de "buitenbeurs" markt;
  3° voor de in België genoteerde obligaties: de terugbetalingswaarde of de beurswaarde indien deze lager is dan de terugbetalingswaarde;
  4° voor de niet genoteerde effekten: de totale verkoopwaarde opgemaakt op grond van de door de Beurscommissie bekendgemaakte indicatieve koers, van het rendement, of van elke door de beide onder 1° bedoelde controlediensten toegelaten wijze;
  5° voor de hypothecaire leningen: de som van de verschuldigd blijvende saldi of ingeval van reconstitutie door een bijgevoegd kapitalisatie -of levensverzekeringskontrakt, de som van de nominale bedragen van de leningen onder aftrek van de vervroegde terugbetalingen.
  Elke hypothecaire schuldvordering komt ten hoogste voor 70 pct. van de waarde der onroerende goederen in aanmerking, desgevallend onder aftrek van de bestaande voorrechten; deze waarde kan met dezelfde aftrek op 85 pct. gebracht worden wanneer een kredietverzekering onderschreven wordt bij een gemachtigde verzekeraar.".

Art.25. In artikel 24, tweede en derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "artikelen 20" vervangen door de woorden "artikelen 20, 20ter, 20quater, 20quinquies".

Art.26. In artikel 25, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "artikelen 20" telkens vervangen door de woorden "artikelen 20, 20ter, 20quater, 20quinquies".

Art.27. In artikel 26, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "bedoeld bij artikel 20 of van de rentekapitalen" vervangen door de woorden "bedoeld in de artikelen 20, 20ter, 20quater en 20quinquies".

Art.28. In hoofdstuk I, afdeling V, van hetzelfde besluit wordt een artikel 30bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 30bis. De bepalingen betreffende de rentedienst gelden slechts voor de ongevallen overkomen voor 1 januari 1988.".

Art.29. In artikel 31, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 april 1984, worden de woorden "een vergoeding, een toelage, rente" vervangen door de woorden "een vergoeding voor tijdelijke ongeschiktheid, jaarlijkse vergoeding, rente, bijslag".

Art.30. In artikel 31bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 februari 1983, worden de woorden "overeenkomstig artikel 27ter van de wet een indexatie of" ingevoegd tussen de woorden "de getroffenen die" en de woorden "een bijslag".

Art.31. In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt de afdeling II vervangen als volgt:
  "Afdeling II. - Prothesen en orthopedische toestellen
  Art. 35. Worden als prothese of orthopedisch toestel aangezien:
  1° de eigenlijke prothese of het eigenlijke orthopedisch toestel;
  2° alle functionele bijhorigheden;
  3° het reservetoestel, naargelang van de aard van de letsels.
  Art. 35bis. Vooraleer de verzekeraar het ontwerp van overeenkomst, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 december 1987 houdende vaststelling van de wijze en de voorwaarden van de bekrachtiging van de overeenkomsten door het Fonds voor arbeidsongevallen, aan de getroffene toestuurt, vraagt hij het akkoord van het Fonds over de prothesen en orthopedische toestellen die nodig zijn.
  Hij vraagt tevens het akkoord omtrent de elementen die hij zich voorneemt aan te wenden voor de berekening van de bijkomende vergoeding, bedoeld in artikel 28bis, derde lid, van de wet of van de reserve bedoeld in artikel 52, 6°, van de wet.
  Na dat akkoord wordt die vergoeding vastgesteld op grond van het barema G dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd. De reserve wordt berekend op basis van het barema G, I, bedoeld in artikel 20bis, 5°.
  Art. 35ter. De getroffene die een beroep doet op de tussenkomst van de verzekeraar met het oog op het onderhoud of de vernieuwing van zijn prothese of van zijn orthopedisch toestel richt hiertoe een aanvraag tot deze verzekeraar.
  De verzekeraar deelt aan de getroffene de beslissing mede en stuurt hem, zo het onderhoud of de vernieuwing niet onmiddellijk kan gebeuren de lijst van de erkende orthopedisten en erkende medische centra voor prothese en orthopedie.
  De orthopedist of het medisch centrum maakt aan de verzekeraar een nauwkeurige prijsopgave van de kosten van het onderhoud of van de vernieuwing over.
  Alleen de orthopedisten en de medische centra die door het Fonds erkend worden, kunnen met het onderhoud of de vernieuwing van de toestellen worden belast.
  In geval van weigering van de verzekeraar om de volledige prijs ten laste te nemen wegens het luxekarakter van de uitgaven kan het probleem voor advies aan het Algemeen technisch Comité voorgelegd worden.
  Mits vooraf aangevraagd, kan de verzekeraar, in uitzonderlijke gevallen, gerechtvaardigd door medische of sociale redenen, de in België verblijvende getroffene toelaten zich tot een in het buitenland gevestigd orthopedist of medisch centrum te wenden.
  Art. 35quater. De orthopedist of het medisch centrum die het toestel aan de getroffene levert, is ertoe gehouden aan de verzekeraar alle gegevens te verstrekken met het oog op de identificatie van het toestel.
  De verzendingskosten van de toestellen worden gedragen door de verzekeraar.".

Art.32. In hoofdstuk V, afdeling II, van hetzelfde besluit wordt een onderafdeling Ibis ingevoegd, luidende:
  "Onderafdeling Ibis. - Technisch Comité voor de preventie
  Art. 47bis. Bij het Fonds wordt een Technisch Comité voor de preventie ingesteld. Dit comité geeft op verzoek van het beheerscomité of uit eigen initiatief advies over:
  1° het formuleren van aanbevelingen in verband met de preventie van arbeidsongevallen;
  2° de gegevens betreffende de preventie op te nemen in de centrale gegevensbank van het Fonds met het oog op hun statistische verwerking;
  3° de organisatie van vormen van samenwerking tussen de preventiediensten van de verzekeraars en de andere organismen en diensten gelast met de preventie;
  4° het bevorderen van het onderzoek in verband met preventiemaatregelen;
  5° het opstellen van richtlijnen voor de jaarlijkse werkingsverslagen van de preventiediensten van de verzekeraars;
  6° het verlenen van een financiële tussenkomst van het Fonds in algemene of bijzondere projecten inzake preventie;
  7° de preventie die het Fonds organiseert in het kader van de verzekering van de zeelieden.
  Art. 47ter. Het comité bestaat, benevens de voorzitter, uit:
  1° twee vertegenwoordigers van de representatieve werkgeversorganisaties;
  2° twee vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties;
  3° twee vertegenwoordigers van de technische arbeidsinspectie van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;
  4° twee vertegenwoordigers van de preventiediensten van de verzekeraars.".

Art.33. In hoofdstuk V, afdeling II, van hetzelfde besluit wordt een onderafdeling Iter ingevoegd, luidende:
  "Onderafdeling Iter. - Medisch Technisch Comité
  Art. 47quater. Bij het Fonds wordt een Medisch-Technisch Comité ingesteld. Dit Comité geeft op verzoek van het beheerscomité of uit eigen initiatief advies over:
  1° het formuleren van aanbevelingen in verband met de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid, zowel de fysieke als de globale economische arbeidsongeschiktheid;
  2° alle medische problemen die rijzen in verband met de toepassing van de wet;
  3° het bevorderen van het onderzoek in verband met de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid.
  Art. 47quinquies. Het comité bestaat, benevens een voorzitter, uit:
  1° zes leden die bekend staan om hun bevoegdheid inzake de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid. Deze leden worden gekozen onder de kandidaten die door ieder van de volgende universiteiten worden voorgedragen:
  - de Katholieke Universiteit Leuven;
  - de Rijksuniversiteit Gent;
  - de Université de l'Etat Liège;
  - de Université Catholique de Louvain;
  - de Université libre de Bruxelles;
  - de Vrije Universiteit Brussel.
  Iedere universiteit draagt tenminste twee kandidaten voor.
  2° twee afgevaardigden van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gekozen wegens hun kennis van de arbeidsmarkt.
  3° twee geneesheren van de medische dienst van het Fonds.".

Art.34. In artikel 57, 3°, van hetzelfde besluit worden de woorden "geschorst of" ingevoegd tussen de woorden "contract" en de woorden "beëindigd".

Art.35. In artikel 57, laatste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "afgesloten of beëindigd" vervangen door de woorden "afgesloten, geschorst of beëindigd".

Art.36. Artikel 59 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
  "Art. 59. De werkgever die verzuimt een verzekeringscontract af te sluiten bij een gemachtigde verzekeraar, is aan het Fonds een bijdrage voor ambtshalve aansluiting verschuldigd voor iedere werknemer die in de loop van een kalendermaand in dienst is of was.
  De jaarlijkse bijdrage is gelijk aan 2,5 % van het bedrag vastgesteld in artikel 39, eerste lid, van de wet, en aangepast overeenkomstig het derde lid van dit artikel. Zij wordt berekend per twaalfden.
  De totaal door de werkgever verschuldigde bijdrage voor ambtshalve aansluiting bedraagt in ieder geval ten minste 1/4 van de jaarlijkse bijdrage bedoeld in het tweede lid.
  De bijdrage wordt aan het Fonds bezorgd binnen de maand die volgt op de datum waarop de afrekening aan de werkgever is betekend door middel van een aangetekend schrijven.".

Art.37. In hoofdstuk V, afdeling IV, van hetzelfde besluit wordt een artikel 66bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 66bis. De bepalingen van deze afdeling gelden slechts voor de ongevallen overkomen voor 1 januari 1988.".

Art.38. In hoofdstuk V van hetzelfde koninklijk besluit wordt een afdeling IVbis ingevoegd, luidende:
  "Afdeling IVbis. - Sociale bijstand
  Art. 66ter. Het Fonds verleent:
  1° bijstand aan de getroffene of de rechthebbende met het oog op de vrijwaring van hun rechten die, rechtstreeks of onrechtstreeks volgen uit het arbeidsongeval;
  2° bijzondere bijstand die in een financiële hulp kan bestaan, aan de getroffene of de rechthebbende, telkens als het beheerscomité, op grond van een gemotiveerd verslag, van oordeel is dat de tussenkomst van een andere instelling onmogelijk of ontoereikend is;
  3° aan de getroffene een financiële bijstand voor zijn aanspraak op toekenning onderhoud en vernieuwing van de door het Fonds als noodzakelijk erkende prothesen en orthopedische toestellen.
  Binnen de maand na de beslissing bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, maakt de verzekeraar aan het Fonds een afschrift over van deze beslissing.".

Afdeling II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 28 december 1971 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op de zeelieden
Art.39. Artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 december 1971 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op de zeelieden, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 december 1976, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 4. De reder ter zeevisserij die nalaat het bedrag van de premie binnen die termijn te betalen is aan het Fonds een opslag verschuldigd van 10 % van het verschuldigde bedrag en de verwijlinterest bedoeld in artikel 59quater, derde lid, van de wet.".

Art.40. In artikel 6 van hetzelfde besluit, wordt het tweede lid, gewijzigd bij koninklijke besluiten van 30 december 1976 et van 29 maart 1985, vervangen als volgt:
  "Deze premie wordt namens en voor rekening van het Fonds geïnd door de Hulp- en Verzorgskas voor Zeevarenden onder Belgische vlag volgens dezelfde regelen als die bepaald voor het innen van de sociale zekerheidsbijdragen, met toepassing evenwel, in geval de reder de voorgeschreven stortingen niet binnen de bepaalde termijn doet, van de opslag bedoeld in artikel 4 en de verwijlintrest bedoeld in artikel 59quater, derde lid, van de wet, en onverminderd het recht van het Fonds om vrijstelling of vermindering, bedoeld in artikel 59quater, laatste lid, van de wet, te verlenen.".

Afdeling III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 30 december 1976 tot uitvoering van sommige bepalingen van artikel 59ter van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Art.41. In het opschrift van het koninklijk besluit van 30 december 1976 tot uitvoering van sommige bepalingen van artikel 59ter van de arbeidsongevallenwet van 10 april l971 worden de woorden "artikel 59ter" vervangen door de woorden "artikel 59quater".

Art.42. In het opschrift van afdeling II van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 59, 6°" vervangen door de woorden "artikel 59, 5°".

Art.43. In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 59, 6°" vervangen door de woorden "artikel 59, 5°".

Art.44. In hetzelfde besluit wordt een afdeling IIbis ingevoegd, luidende:
  "Afdeling IIbis. - Wijze van berekening en inning van de bedragen bedoeld in artikel 59, 10°, van de wet.
  Art. 6bis. Het Fonds maakt de afrekening op van de door de verzekeraar verschuldigde tussenkomst, bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 16 december 1987 houdende organisatie en werking van een centrale gegevensbank bij het Fonds voor arbeidsongevallen.
  Art. 6ter. De verzekeraar bezorgt aan het Fonds het verschuldigde bedrag uiterlijk drie maanden na de datum van betekening van de afrekening.".

Art.45. In het opschrift van afdeling III van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 59, 8°" vervangen door de woorden "artikel 59bis, 2°".

Art.46. In artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden "wiskundige reserves, bedoeld bij artikel 21 van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971" vervangen door de woorden "wiskundige reserves bedoeld in artikel 52, 5°, van de wet".

Art.47. In hetzelfde besluit wordt een afdeling IIIbis ingevoegd, luidende:
  "Afdeling IIIbis. - Wijze van berekening van de rentekapitalen bedoeld in artikel 59bis, 3°, van de wet
  Art. 8bis. Het rentekapitaal bedoeld in artikel 51bis van de wet wordt berekend op basis van het barema E gevoegd als bijlage bij het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.".

Art.48. Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
  "Art. 9. De schuldenaar die de bedragen bedoeld in artikel 59quater, eerste lid, niet binnen de vastgestelde termijnen stort, is de verwijlintrest bedoeld in artikel 59quater, derde lid, van de wet, verschuldigd, alsmede een opslag van 10 pct. van het verschuldigd bedrag.".

Art.49. In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de woorden "de werkgever of de reder" vervangen door de woorden "de schuldenaar".

Art.50. In artikel 10, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 59, 3°, 4° en 6°" vervangen door de woorden "de artikelen 59, 3°, 4°, 5°, 9° en 59bis, 1°, 2° en 3°".

Afdeling IV. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 12 april 1984 tot uitvoering van artikel 59quinquies van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Art.51. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 12 april 1984 tot uitvoering van artikel 59quinquies van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt vervangen als volgt:
  "Art. 3. Het rentekapitaal wordt berekend in functie van de leeftijd van de bloedverwanten in opgaande lijn op de dag volgend op deze waarop de getroffene de leeftijd van 25 jaar zou bereikt hebben en overeenkomstig het barema bedoeld in artikel 20bis, 3°, van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
  Voor de ongevallen overkomen voor 1 januari 1988 wordt het rentekapitaal berekend overeenkomstig het tarief I van barema E, als bijlage gevoegd bij hetzelfde besluit.".

Afdeling V. - Overgangs- en slotbepalingen
Art.52. Op 1 januari 1988 zijn de gemachtigde verzekeraars ertoe gehouden zich voor 1 januari 1991 in orde te stellen met de wijzigingen voorzien in de artikelen 9, 10, 13 en 20 van dit besluit.

Art.53. De referentieintrestvoet bedoeld in artikel 20ter wordt voor de jaren 1988 tot en met 1992 berekend op grond van de gemiddelde intrestvoet over het jaar 1987 tot en met het beschouwde jaar.

Art.54. De bepalingen van artikel 37 van dit besluit zijn van toepassing op de ambtshalve aansluitingen waarvoor het Fonds de afrekening aan de werkgever betekent vanaf 30 december 1987.

Art.55. Het koninklijk besluit van 10 december 1987 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 tot wijziging van de arbeidsongevallenwetgeving wordt ingetrokken.

Art.56. De wettelijke en reglementaire verwijzingen naar het koninklijk besluit van 10 december 1987 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 tot wijziging van de arbeidsongevallenwetgeving worden opgevat als verwijzingen naar het koninklijk besluit van 13 november 2022 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 tot wijziging van de arbeidsongevallenwetgeving.

Art.57. De wijzigingen die door de hierna opgesomde wettelijke en reglementaire teksten zijn aangebracht aan dezelfde bepalingen als die welke door het koninklijk besluit van 10 december 1987 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 tot wijziging van de arbeidsongevallenwetgeving zijn gewijzigd, zijn van toepassing op de artikelen die door dit besluit worden gewijzigd:
  1° Koninklijk besluit van 23 oktober 1990 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  2° Koninklijk besluit van 22 mei 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  3° Koninklijk besluit van 26 juni 1992 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  4° Koninklijk besluit van 17 december 1992 tot regeling van het gebruik van de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen in het kader van de wetgeving betreffende de arbeidsongevallen van werknemers;
  5° Koninklijk besluit van 12 augustus 1993 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 december 1976 tot uitvoering van sommige bepalingen van artikel 59quater van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  6° Koninklijk besluit van 22 september 1993 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en het koninklijk besluit van 10 december 1987 houdende vaststelling van de wijze en voorwaarden van de bekrachtiging van de overeenkomsten door het Fonds voor arbeidsongevallen;
  7° Koninklijk besluit van 20 december 1993 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 december 1971 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op de zeelieden;
  8° Koninklijk besluit van 11 januari 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 tot uitvoering van artikel 51ter van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  9° Koninklijk besluit van 18 november 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  10° Koninklijk besluit van 20 mei 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  11° Koninklijk besluit van 23 januari 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  12° Koninklijk besluit van 14 januari 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  13° Koninklijk besluit van 29 november 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  14° Koninklijk besluit van 21 maart 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  15° Koninklijk besluit van 20 juli 2000 betreffende de invoering van de euro voor de aangelegenheden die ressorteren onder het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu;
  16° Koninklijk besluit van 10 november 2001 tot uitvoering van de wet van 10 augustus 2001 houdende aanpassing van de arbeidsongevallenverzekering aan de Europese richtlijnen betreffende de directe verzekering met uitzondering van de levensverzekering;
  17° Koninklijk besluit van 1 december 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 december 1976 tot uitvoering van sommige bepalingen van artikel 59quater van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  18° Wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen;
  19° Koninklijk besluit van 15 september 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 december 1971 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op de zeelieden;
  20° Koninklijk besluit van 19 oktober 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  21° Koninklijk besluit van 5 juni 2007 houdende diverse bepalingen inzake arbeidsongevallen;
  22° Koninklijk besluit van 19 januari 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  23° Koninklijk besluit van 17 februari 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 december 1976 tot uitvoering van sommige bepalingen van artikel 59quater van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  24° Koninklijk besluit van 16 december 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 december 1971 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op de zeelieden;
  25° Koninklijk besluit van 8 september 2015 tot wijziging van verschillende koninklijke besluiten inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg;
  26° Koninklijk besluit van 27 september 2015 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
  27° Koninklijk besluit van 18 september 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 december 1971 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op de zeelieden;
  28° Koninklijk besluit van 23 november 2017 tot wijziging van de arbeidsongevallen- en beroepsziekten-wetgeving ter uitvoering van artikel 16 van de wet van 16 augustus 2016 met betrekking tot de fusie van het Fonds voor arbeidsongevallen en het Fonds voor de beroepsziekten;
  29° Koninklijk besluit van 15 mei 2018 houdende uitvoering van de wet van 17 december 2017 tot toewijzing van nieuwe inningstaken aan en tot integratie van sommige opdrachten en een deel van het personeel van de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden in de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en tot het in overeenstemming brengen van diverse besluiten met de overdracht van bevoegdheden;
  30° Koninklijk besluit van 6 september 2018 tot aanpassing van diverse wettelijke en reglementaire bepalingen ter uitvoering van artikel 16 van de wet van 16 augustus 2016 met betrekking tot de fusie van het Fonds voor arbeidsongevallen en het Fonds voor de beroepsziekten;
  31° Koninklijk besluit van 7 november 2021 tot aanpassing van diverse wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende arbeidsongevallen en beroepsziekten inzake "gender mainstreaming".

Art.58. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 54 en 57 heeft dit besluit uitwerking met ingang van 1 januari 1988.

Art. 59. De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.