Details





Titel:

25 NOVEMBER 2022. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving over technische voorschriften voor binnenschepen en binnenvaartpersoneel



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk
Art. 2-4
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende goedkeuring van het besluit 2010-I-8 van 2 juni 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart dat het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn aanneemt en houdende goedkeuring van de besluiten 2010-II-3 en 2010-II-5 van 9 en 10 december 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart tot wijziging van dit Reglement
Art. 5
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen
Art. 6-7
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel
Art. 8-11, 32/1
HOOFDSTUK 6. - Slotbepaling
Art. 12
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
Hoofdstuk I. Bijzondere bepalingen voor stadsrondvaartboten Artikel 1.01 Algemene bepaling
Hoofdstuk II. Bijzondere bepalingen voor alleenvarende duwbakken Artikel 2.01 Algemene bepaling



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2006014132  2007014082  2011014282  2018014966  2022032636 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk
Artikel 1. In artikel 4.07 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2017 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste punt wordt de zinsnede "bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften van binnenschepen" vervangen door de zinsnede "ES-TRIN 2021/1.";
  2° er wordt een negende punt toegevoegd dat luidt als volgt:
  " 9. In het eerste punt wordt verstaan onder ES-TRIN 2021/1: Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, editie 2021/1, welke kan worden geraadpleegd op de volgende website: https://www.cesni.eu/wpcontent/uploads/2020/10/ES_TRIN_2021_nl.pdf.".

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk
Art.2. In artikel 1, 23°, van het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 november 2011 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018, wordt de zinsnede "met een lengte op de waterlijn van minder dan 25 meter," vervangen door de zinsnede "dat in overeenstemming is met de elementen, vermeld in bijlage 5, hoofdstuk I, artikel 1.01, punt 2, a) of b), van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en".

Art.3. In artikel 25/4 van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 november 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt:
  "De functie van schipper, vermeld in het eerste lid, mag worden uitgeoefend door een persoon die houder is van:
  1° een kwalificatiecertificaat van de Unie voor schippers;
  2° een equivalent certificaat dat geldig is conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel;
  3° een beperkt stuurbrevet dat is afgegeven in overeenstemming met de regelgeving over de pleziervaart.";
  2° in het derde lid wordt het punt 1° vervangen door wat volgt:
  "1° een kwalificatiecertificaat van de Unie voor deskundigen voor de passagiersvaart of een equivalent certificaat dat geldig is conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel of een getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten;";
  3° er worden een vierde tot en met achtste lid toegevoegd, die luiden als volgt:
  "De aanvraag tot het verkrijgen van het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten wordt ingediend bij De Vlaamse Waterweg nv. De aanvraag wordt ingediend door een aanvrager die ten volle zeventien jaar oud is op het moment dat hij de aanvraag indient. De aanvrager voegt ook een identiteitsbewijs bij de aanvraag.
  Het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten wordt door de Vlaamse Waterweg nv afgegeven aan de aanvrager die aan al de volgende voorwaarden voldoet:
  1° met goed gevolg een examen afgelegd hebben over de vakkennis voor het personenvervoer, opgenomen in bijlage IX, die bij dit besluit is gevoegd;
  2° ten minste achttien jaar oud zijn.
  Het examen wordt georganiseerd door de examencommissie, vermeld in artikel 20ter/1 van het decreet van 2 april 2004 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Vlaamse Waterweg nv, naamloze vennootschap van publiek recht.
  De verwerking van persoonsgegevens op basis van dit artikel voldoet aan al de volgende voorwaarden:
  1° de verwerking van persoonsgegevens gebeurt conform verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
  2° de persoonsgegevens worden uitsluitend verwerkt voor de toepassing, handhaving en evaluatie van dit artikel;
  3° de Vlaamse Waterweg nv is de verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7) van de voormelde verordening;
  4° de persoonsgegevens die in het kader van dit artikel worden verwerkt, worden niet langer bewaard dan 45 jaar.
  In het vierde tot en met het zevende lid wordt verstaan onder de Vlaamse Waterweg nv: de Vlaamse Waterweg nv, vermeld in artikel 2, 6°, van het Scheepvaartdecreet van 21 januari 2022.".

Art.4. Aan hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2011 en de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juli 2015 en 5 oktober 2018, wordt een bijlage IX toegevoegd, die als bijlage 1 bij dit besluit is gevoegd.

HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende goedkeuring van het besluit 2010-I-8 van 2 juni 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart dat het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn aanneemt en houdende goedkeuring van de besluiten 2010-II-3 en 2010-II-5 van 9 en 10 december 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart tot wijziging van dit Reglement
Art.5. Artikel 8 van het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende goedkeuring van het besluit 2010-I-8 van 2 juni 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart dat het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn aanneemt en houdende goedkeuring van de besluiten 2010-II-3 en 2010-II-5 van 9 en 10 december 2010 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart tot wijziging van dit Reglement wordt opgeheven.

HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen
Art.6. In artikel 2, 9°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen wordt de zinsnede "met een lengte op de waterlijn van minder dan 25 meter," vervangen door de zinsnede "dat in overeenstemming is met de elementen, vermeld in hoofdstuk I, artikel 1.01, punt 2, a) of b), van bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd, en".

Art.7. Bijlage 5 bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel
Art.8. Aan artikel 26 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel worden een zevende en een achtste lid toegevoegd, die luiden als volgt:
  "De Vlaamse Waterweg nv kan voor de deelname aan de examens die onder haar verantwoordelijkheid worden georganiseerd, of aan onderdelen ervan, toelatingsvoorwaarden opleggen. De voormelde toelatingsvoorwaarden hebben betrekking op:
  1° de naleving van administratieve voorschriften, met name de betaling van de retributie, vermeld in artikel 32/1;
  2° de eerder aangetoonde competenties, kennis en vaardigheden van de deelnemer waarop examenonderdelen die door het Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart worden vastgesteld in de standaarden voor geharmoniseerde praktijkexamens op Europees vlak, betrekking hebben. De Vlaamse Waterweg nv kan ook nadere regels vaststellen over de volgende zaken:
  1° het verloop en de inhoud van de examens;
  2° algemeen geldende vrijstellingen van examenonderdelen voor wie eerder heeft aangetoond over de competenties, kennis en vaardigheden te beschikken waarop die examenonderdelen betrekking hebben;
  3° de mogelijkheid om op grond van eerder aangetoonde competenties, kennis en vaardigheden waarop examenonderdelen betrekking hebben, individuele vrijstellingen van die examenonderdelen te verkrijgen;
  4° de mogelijkheid om examenonderdelen meer dan één keer af te leggen als de deelnemer bij een eerste poging niet geslaagd is;
  5° de uitreiking van diploma's of getuigschriften als de deelnemer voor een examen of examenonderdeel geslaagd is.
  Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing op de examens die worden georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van De Vlaamse Waterweg nv op grond van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn en op grond van de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren.".

Art.9. Aan artikel 30, § 4, van hetzelfde besluit wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "De minister kan het praktische verloop van de procedure om simulatoren goed te keuren vaststellen.".

Art.10. In artikel 32 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 worden tussen de woorden "gemachtigde van de minister" en de woorden "is erkend" de woorden "of door een bevoegde autoriteit van een ander gewest of van een andere lidstaat" ingevoegd;
  2° aan paragraaf 1 worden een tweede tot en met vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
  "Bij een medische verklaring die is afgegeven door een arts van een ander lidstaat wordt een beëdigde vertaling in het Nederlands, Frans, Duits of Engels gevoegd als dat niet de taal van de verklaring in kwestie is. Het bewijs dat de arts die de medische verklaring heeft afgegeven, erkend is in de betrokken lidstaat, is ten laste van de aanvrager.
  Een persoon die aan al de volgende voorwaarden voldoet, kan als arts erkend worden:
  1° houder zijn van een diploma van master in de geneeskunde of een gelijkwaardig diploma, toegekend door een andere gemeenschap binnen België, door een andere lidstaat van de Europese Unie of door een staat waarmee een overeenkomst is gesloten waarbij de erkenning van een gelijkwaardige beroepskwalificatie wordt opgelegd;
  2° beschikken over de nodige werkende apparatuur, ruimte, voorzieningen, procedures en documentatie om de naleving van de medische geschiktheidscriteria voor binnenvaartpersoneel te kunnen nagaan, zoals beschreven in bijlage A3 en B4, die bij dit besluit zijn gevoegd.
  De minister kan de in het tweede lid vastgestelde voorwaarden nader specificeren en kan het praktische verloop van de procedure voor de erkenning van artsen vastleggen.
  De erkende artsen brengen de minister op de hoogte van wijzigingen die betrekking hebben op de voorwaarden, vermeld in het derde lid. De minister of de gemachtigde van de minister trekt de erkenning in of schorst die erkenning als de arts niet langer voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het derde lid, of als de arts ernstig of herhaaldelijk de bepalingen van dit besluit niet naleeft.";
  3° aan paragraaf 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "De medische verklaring die overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn moet worden overgelegd door een bemanningslid, een kandidaat voor het Rijnpatent of een houder van een Rijnpatent om de lichamelijke en geestelijke geschiktheid aan te tonen, wordt afgegeven door een arts die is erkend conform paragraaf 1, tweede tot en met vierde lid.".

Art.11. Aan hoofdstuk 3 van hetzelfde besluit wordt een afdeling 4, die bestaat uit artikel 32/1, toegevoegd, die luidt als volgt:
  "Afdeling 4. Retributies

Art. 32/1. Voor de volgende prestaties wordt een retributie geheven:
  1° het afnemen van een examen;
  2° de afgifte of de verlenging van een kwalificatiecertificaat of specifieke vergunning;
  3° de afgifte van een duplicaat van een kwalificatiecertificaat of specifieke vergunning;
  4° de afgifte van een vaartijdenboek;
  5° de afgifte van een dienstboekje;
  6° de validatie van de gegevens in een dienstboekje.
  Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het afnemen van examens, de afgifte, uitbreiding of verlenging van voorgeschreven documenten en de validatie van vaargegevens op grond van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn en op grond van de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren.".

HOOFDSTUK 6. - Slotbepaling
Art.12. De Vlaamse minister, bevoegd voor de waterinfrastructuur en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.


BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 november 2022 tot wijziging van de regelgeving over technische voorschriften voor binnenschepen en binnenvaartpersoneel.
  Bijlage IX bij het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk.
  Bijlage IX. Verplichte aanvullende vakkennis voor het behalen van het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten als vermeld in artikel 25/4.
  1. Summiere kennis van de technische voorschriften met betrekking tot de stabiliteit van passagiersschepen in geval van averij, waterdichte schotten, niveau van de grootste diepgang.
  2. EHBO.
  3. Brandpreventie en brandbestrijdingsinrichtingen.
  4. Omgaan met reddingsmiddelen en -materieel.
  5. Maatregelen voor de bescherming van passagiers in het algemeen en met name in geval van evacuatie, averij, aanvaring, standing, brand, explosie of andere panieksituaties.
  6. Kennis van de veiligheidsvoorschriften (nooduitgangen, valreep, gebruik van het noodroer).


Art. N2. Bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 november 2022 tot wijziging van de regelgeving over technische voorschriften voor binnenschepen en binnenvaartpersoneel.
  Bijlage 5 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen.
  Bijlage 5. Vrijstellingen voor bepaalde categorieën vaartuigen:

Hoofdstuk I. Bijzondere bepalingen voor stadsrondvaartboten Artikel 1.01 Algemene bepaling   1. Overeenkomstig artikel 25 van dit besluit, kan de Commissie van Deskundigen geheel of gedeeltelijk vrijstelling van de toepassing van dit besluit voor de stadsrondvaartboten verlenen, overeenkomstig de bepalingen in dit hoofdstuk.   2. Stadsrondvaartboten kunnen open of gesloten zijn. Op deze stadsrondvaartboten zijn voor wat betreft de bouw en de uitrusting enkel de artikelen 1.02 tot en met 1.14 van toepassing wanneer:   a) voor wat betreft de open stadsrondvaartboten :   1° zij een lengte (L) van maximaal 20 meter hebben;   2° zij geen gesloten opbouw hebben;   3° de passagiers zich in open lucht bevinden. Een opbouw met een tijdelijk karakter, bestaande uit zeildoek wordt niet als gesloten opbouw beschouwd.   4° zij geen doorlopend dek hebben.   Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:   "Het vaartuig is een open stadsrondvaartboot en zal varen in de stadskern van ..., zoals bepaald in artikel 1.01 van Bijlage 5 van het BVR van 5 oktober 2018 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen en mag varen binnen het volgende vaargebied: ... ".   b) voor wat betreft de gesloten stadsrondvaartboten:   1° zij een lengte (L) van maximaal 30 meter hebben;   2° zij één laag passagiersaccommodatie heeft, deels verzonken tot beneden het gangboord;   3° zij voorzien zijn van een grotendeels doorgaande opbouw.   Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:   "Het vaartuig is een gesloten stadsrondvaartboot en zal varen in de stadskern van ..., zoals bepaald in artikel 1.01 van Bijlage 5 van het BVR van 5 oktober 2018 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen en mag varen binnen het volgende vaargebied: ... ".   Artikel 1.02 Toepasselijkheid van ES-TRIN 2021/1   Onderstaande bepalingen van ES-TRIN 2021/1 zijn niet van toepassing op stadsrondvaartboten:   - artikel 3.03 eerste tot en met vijfde lid en zevende lid;   - artikel 3.04 tweede tot en met zevende lid;   - artikel 5.01, tweede en derde lid;   - artikel 5.02, eerste lid, tweede zin;   - artikel 5.03, tweede lid;   - artikel 5.04;   - artikel 5.06, eerste lid;   - artikel 5.08   - artikel 6.02, derde lid;   - artikel 6.07, tweede lid;   - artikel 7.04, tweede lid voor stadsrondvaartboten met buitenboordmotoren;   - artikelen 7.07 tot en met 7.09;   - artikelen 7.11 en 7.13;   - artikel 8.02, vijfde lid;   - artikel 8.03, tweede en derde lid;   - artikel 8.04 voor stadsrondvaartboten met buitenboordmotoren;   - artikel 8.05, tweede, zesde, twaalfde en dertiende lid en voor stadsrondvaartboten met buitenboordmotoren bovendien tiende en elfde lid;   - artikel 8.08, tweede tot en met elfde lid voor open stadsrondvaartboten;   - artikel 8.09   - artikel 10.02, eerste lid;   - artikel 11.01 eerste lid onder a), tweede, zesde en zevende lid;   - artikel 11.02 tweede lid;   - artikel 11.02 derde lid;   - artikel 11.03 vierde lid;   - artikel 11.04 derde lid, eerste zin;   - artikel 11.05 eerste lid enkel met betrekking tot de woorden "en bij de voortstuwingsinstallatie worden aangegeven", tweede en derde lid;   - artikel 11.06 tweede lid onder a), behalve wanneer uit de vermogensbalans blijkt dat dit voorschrift wel relevant is;   - artikel 11.07 vierde lid, vijfde lid onder b), zesde lid onder c) en achtste lid enkel met betrekking tot de woorden "en op een passende plek";   - artikelen 13.01 en 13.02;   - artikel 13.03, eerste lid;   - artikel 13.04;   - artikel 13.07;   - artikel 19.01, vierde lid;   - artikel 19.02, derde lid, negende tot en met twaalfde lid, veertiende en vijftiende lid;   - artikel 19.05, tweede en derde lid;   - artikel 19.06, eerste tot en met dertiende lid en zestiende tot en met negentiende lid;   - artikel 19.07;   - artikel 19.08, eerste lid en derde tot en met negende lid;   - artikel 19.09, eerste tot en met vierde lid en tiende tot en met elfde lid;   - artikel 19.10, tweede tot en met achtste lid, tiende en elfde lid;   - artikel 19.11, enkel voor wat open stadsrondvaartboten betreft. Voor gesloten stadsrondvaartboten blijft artikel 19.11, eerste lid en de tabellen voorzien in het tweede lid, betreffende de scheidingsvlakken tussen machinekamers en verblijfsruimten van toepassing, alsook het tweede lid onder a, het derde lid, het vierde lid, het zesde lid, het zevende lid en het veertiende lid;   - artikel 19.12, met uitzondering van het negende lid, dat voor gesloten stadsrondvaartboten van toepassing blijft;   - artikel 19.13, enkel voor wat open stadsrondvaartboten betreft;   - artikel 19.14;   - artikelen 31.01 tot 31.03.   Artikel 1.03 Schotten   1. Stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 10 meter, moeten zijn voorzien van een waterdicht aanvaringsschot zonder openingen, gelegen op ten minste 0,10 m en ten hoogste 0,60 m achter de voorloodlijn. De stadsrondvaartboot moet voor dit aanvaringsschot met een waterdicht dek zijn afgesloten.   2. Voor houten open stadsrondvaartboten kan de Commissie van Deskundigen afwijkingen van hetgeen in het eerste lid is bepaald, toestaan.   3. Op open stadsrondvaartboten met een vast in de stadsrondvaartboot opgestelde voortstuwingsmotor moet deze motor geheel door een brandvertragende omkasting zijn omsloten.   4. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten volgende bijkomende waterdichte schotten, die reiken tot de bovenkant van het scheepboord zijn aangebracht:   - Een schot tussen de machinekamer en de passagiersruimte;   - Een achterpiekschot op een redelijke afstand van de achtersteven voor gesloten stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 25m   Artikel 1.04 Stabiliteit   1. In afwijking van art. 19.03 van ES-TRIN 2021/1, wordt het reservedrijfvermogen van open stadsrondvaartboten voldoende geacht indien het schip in volgelopen toestand nog een vrijboord van ten minste 0,05 m heeft.   2. In afwijking van art. 19.03 van ES-TRIN 2021/1, vijfde en zesde lid, behoeven, voor open stadsrondvaartboten welke met uitzondering van de gangpaden, geheel zijn voorzien van vast opgestelde zitbanken, de invloeden van de winddruk en de middelpuntvliedende kracht veroorzaakt door roergeven niet in rekening te worden gebracht.   Artikel 1.05 Veiligheidsafstand   In afwijking van de regelen van artikel 19.04 van ES-TRIN 2021/1 wordt voor stadsrondvaartboten een minimum veiligheidsafstand van 0,30 m toegestaan.   Artikel 1.06 Ten hoogste toegestane aantal passagiers   1. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers wordt zodanig vastgesteld dat aan de regelen met betrekking tot de stabiliteit en het vrijboord wordt voldaan.   2. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers mag niet groter zijn dan het aantal voor passagiers beschikbare zitplaatsen.   3. Voor de zitplaatsen moet worden gerekend met een breedte van tenminste 0,40 m per persoon voor open stadsrondvaartboten. Voor gesloten stadsrondvaartboten moet voor de zitplaatsen worden gerekend met een breedte van tenminste 0,45 m per persoon en moet de onderlinge vrije afstand tussen de banken of zitplaatsen minstens 0,30 m bedragen.   Artikel 1.07 Beveiliging tegen vallen   1. Op open stadsrondvaartboten moeten de voor passagiers bestemde, niet afgesloten gedeelten van dekken, zijn voorzien van vaste verschansingen of relingen met een hoogte van tenminste 0,30 m, gemeten boven de zitplaatsen.   2. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten de vaste verschansingen of relingen tenminste 0,20 m binnen de buitenzijde van het schip, berghouten inbegrepen, worden geplaatst indien passagiers plaats kunnen nemen in een open kuip of op een open dek.   Artikel 1.08 Toegangen, uitgangen en verbindingswegen   1. Op open stadsrondvaartboten met een opbouw als bedoeld in artikel 1.01, eerste lid, onder a), 3°, moet een vrij middenpad over de gehele lengte van het voor passagiers bestemde gedeelte aanwezig zijn. Dit middenpad moet een breedte van ten minste 0,45 m hebben.   2. Op open stadsrondvaartboten met een opbouw als bedoeld in artikel 1.01, eerste lid, onder a) moet zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van het voor passagiers bestemde gedeelte een uitgang met een vrije breedte van tenminste 0,50 m aanwezig zijn. Eén der uitgangen mag zijn vervangen door twee nooduitgangen, ieder met een vrije doorgang van tenminste 0,60 cm. breedte en ten minste 0,80 cm. hoogte.   3. Op gesloten stadsrondvaartboten moet de vrije doorgang van de toegangen minimaal 0,80 m bedragen. De vrije breedte van het gangpad tussen de stoelen moet op een hoogte van 0,90 m en meer boven de vloer tenminste 0,70 m bedragen. Tot een hoogte van 0,90 m boven de vloer mag deze nergens minder dan 0,60 m bedragen.   4. Op gesloten stadsrondvaartboten moet in het achterschip een nooduitgang met een vrije doorgang van minstens 0,80 m zijn voorzien. De nooduitgang mag worden vervangen door tenminste twee uitwerpbare noodluiken in het dak.   Elke nooduitgang in het dak moet een vrije opening van tenminste 0,36 m_ hebben. Daarbij mag de kleinste afmeting niet minder dan 0,50 m bedragen.   5. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten de compartimenten die door middel van waterdichte schotten en waterdichte deuren van beperkte hoogte worden onderverdeeld, veilig kunnen worden verlaten. Daarbij mag de vluchtweg vanuit het ene via een ander compartiment lopen.   6. Op gesloten stadsrondvaartboten moet voldoende verlichting aanwezig zijn op de volgende plaatsen: instapplaatsen voor passagiers, nooduitgangen en plaatsen waar reddingsmiddelen en brandblustoestellen zijn geplaatst.   7. Het aan en van boord gaan der passagiers moet op stadsrondvaartboten op veilige wijze kunnen geschieden. Zo nodig moeten handgrepen en traptreden zijn aangebracht.   Artikel 1.09 Voortstuwingsinstallatie   1. Het vermogen van de voortstuwingsinstallatie moet zodanig zijn dat de volgeladen stadsrondvaartboot bij vol vermogen varend, tot stilstand kan komen in een vaarweg van ten hoogste twee maal de lengte van het schip.   2. De Commissie van Deskundigen kan afwijken van art. 8.01 van bijlage II, lid 3, voor wat betreft de gebruikte brandstof indien tenminste een gelijkwaardig veiligheidsniveau gewaarborgd is.   Een gelijkwaardig veiligheidsniveau kan door middel van de bepalingen onder artikel 30.01 van bijlage II aangetoond worden.   3. De maximale toegelaten inhoud van een rechtstreeks aangebouwde brandstoftank van een buitenboordmotor bedraagt 25 liter. De tank moet zich steeds buiten het voor passagiers bestemde gedeelte vinden.   4. Indien de stuurstand zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de ingebouwde verbrandingsmotor voor de voortstuwing bevindt, moeten vanaf de stuurstand kunnen worden afgelezen:   - de temperatuur van het koelwater en de druk van de smeerolie;   - het toerental van motor of schroefas.   5. De Commissie van Deskundigen kan afwijken van de voorschriften van hoofdstuk 9 mits het emissieniveau van de verontreinigende gassen en deeltjes afkomstig van de motoren aan boord het voorgeschreven emissieniveau van hoofdstuk 9 niet overstijgt.   6. Bij een elektrisch gedreven voortstuwing zijn de accubatterijen aan de bovenzijde zodanig afgedekt, dat zij beschermd zijn tegen aanraking, vallende voorwerpen en druipwater.   Artikel 1.10 Lensinrichting   1. Op open stadsrondvaartboten met een lengte van 7 meter of minder moeten ten minste twee geschikte hoosvaten aanwezig zijn.   2. Open stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 7 meter moeten van een motor- of handlenspomp zijn voorzien. Bij een lengte van 12 meter of minder moet de diameter van de aansluiting tenminste 38 mm zijn en bij een lengte boven 12 meter tenminste 50 mm.   3. Op gesloten stadsrondvaartboten moet iedere waterdichte afdeling zijn uitgerust met een bilge alarm.   Artikel 1.11 Reddingsmiddelen   1. In afwijking van artikel 13.08 van ES-TRIN 2021/1, lid 1 geldt het volgende:   a. Er moet tenminste 1 reddingsboei aanwezig zijn voor elk toegestaan aantal van 25 passagiers, alsmede 1 reddingsboei voor het resterend aantal passagiers. Het aantal reddingsboeien behoeft echter niet meer dan 4 te bedragen.   b. De reddingboeien moeten enkel van een lijn met een lengte van ten minste 20 m zijn voorzien en zodanig zijn opgeborgen, dat zij voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.   2. In afwijking van artikel 13.08 van ES-TRIN 2021/1, lid 2 geldt het volgende:   Voor alle passagiers moeten individuele of gemeenschappelijke reddingsmiddelen aan boord zijn. Individuele reddingsmiddelen moeten voldoen   a) aan de Verordening (EU) 2016/425 in de gewijzigde versie; of   b) aan de internationale code betreffende de reddingsmiddelen (LSA), paragraaf 2.2.   Aan de in bovenstaand onderdeel a genoemde eisen wordt geacht voldaan te zijn wanneer het reddingsvest voldoet aan de Europese normen EN ISO 12402-2 : 2020, EN ISO 12402-3 : 2020 en EN ISO 12402-4 : 2020.   Voor kinderen zijn ook harde reddingsvesten toegelaten, die aan de onderdelen a of b voldoen.   Drijvende zitkussens worden als individuele reddingmiddel beschouwd indien zij:   - een draagvermogen in zoetwater van ten minste 75 N hebben;   - van geschikt materiaal zijn vervaardigd naar het oordeel van de Commissie van Deskundigen en bestand zijn tegen olie, olieproducten en temperaturen tot 50° C;   - van een grijplijn zijn voorzien;   - niet vast aan het schip zijn bevestigd.   Artikel 1.12 Draagbare blustoestellen   1. Voor open stadsrondvaartboten moet in de nabijheid van de voortstuwingsinstallatie een draagbaar blustoestel overeenkomstig de Europese norm EN3-7:2007 en EN3-8:2007 vast opgesteld zijn. In afwijking van artikel 13.03, tweede lid volstaat een blustoestel met een vulgewicht van ten minste 4 kg.   2. Voor gesloten stadsrondvaartboten moeten tenminste twee draagbare blustoestellen overeenkomstig de Europese norm EN3-7:2007 en EN3-8:2007 aanwezig zijn. Deze moeten in de nabijheid van de stuurstand vast zijn opgesteld.   Artikel 1.13 Overige uitrusting   1. Aan boord moet ten minste de volgende uitrusting in bruikbare staat aanwezig zijn:   - een vaarboom/bootshaak;   - een verbanddoos;   - een tros met ten minste lengte L geschikt voor meren en slepen;   - indien tussen zonsondergang en zonsopgang wordt gevaren een geschikte draagbare elektrische lantaarn in waterdichte uitvoering.   2. Gesloten stadsrondvaartboten moeten beschikken over een anker van ten minste 50 kg, met een ketting of draad van tenminste 30 meter lengte.   Artikel 1.14 Overgangsbepalingen   1. De bepalingen voor stadsrondvaartboten, waarvan de kiel gelegd is voor 30 december 2008, moeten vanaf de volgende data te worden toegepast, tenzij bij ombouw of vervanging van het betreffende onderdeel:

1.03 Schotten Verlenging certificaat na 1.1.2045
1.04 Stabiliteit Verlenging certificaat na 1.1.2045
1.06, lid 3 Zitplaatsen Verlenging certificaat na 1.1.2045
1.07 Beveiliging tegen vallen Verlenging certificaat na 1.1.2045
1.08, lid 1 tot en met 4 Toegangen en uitgangen Verlenging certificaat na 1.1.2045
1.09, lid 1 Vermogen voortstuwinginstallatie Verlenging certificaat na 1.1.2050
1.10 punt 2 Lensinrichting Indien geen lenspomp aanwezig is, moeten tenminste 2 geschikte hoosvaten aanwezig zijn Geen einddatum
1.10 punt 3 Bilge alarm  Geen einddatum
1.11 Normen voor reddingsvesten Verlenging certificaat
2. De bepalingen voor stadsrondvaartboten, waarvan de kiel gelegd is voor 30 december 2018, moeten vanaf de volgende data te worden toegepast, tenzij bij ombouw of vervanging van het betreffende onderdeel:
Hoofdstuk 9 Emissieniveau motoren Verlenging certificaat na 1.1.2045
Hoofdstuk II. Bijzondere bepalingen voor alleenvarende duwbakken Artikel 2.01 Algemene bepaling   Op alleenvarende duwbakken zijn voor wat betreft bouw en uitrusting alleen artikel 2.02 en 2.03 van toepassing. Op het ogenblik dat een alleenvarende duwbak deel uitmaakt van een samenstel, moet het vaartuig als een duwbak worden beschouwd.   De alleenvarende duwbakken mogen zich slechts in een beperkt vaargebied op de Vlaamse waterwegen van zone 4 over langere afstanden zelfstandig verplaatsen.   De Commissie van Deskundigen vermeldt in het communautair certificaat onder rubriek 52:   "Het vaartuig is een alleenvarende duwbak als bepaald in hoofdstuk II van bijlage 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen en mag zich alleen zelfstandig verplaatsen over langere afstanden op de volgende Vlaamse waterwegen: ... ."   Artikel 2.02 Toepasselijkheid van ES-TRIN 2021/1   Voor zover in dit hoofdstuk niets anders is bepaald, zijn met betrekking tot de bouw en de uitrusting van alleenvarende duwbakken hoofdstuk 3 tot en met 18 en de hoofdstukken 21, 30, 31, 32 en 33 van toepassing.   Een alleenvarende duwbak mag niet langer zijn dan 110 m.   Hoofdstuk 27 is van toepassing als de alleenvarende duwbak containers vervoert.   De alleenvarende duwbak moet over een stuurhuis beschikken. Een vaste marifooninstallatie en AIS zijn verplicht.   Als de duwbak deel uitmaakt van een samenstel, dan moet het AlS-toestel worden uitgeschakeld.   Artikel 3.03 Vrijstellingen   De Commissie van Deskundigen kan afwijken van de volgende bepalingen in ES-TRIN 2021/1:   1° artikel 3.03, lid 2, met betrekking tot de plaats van de voor de bedrijfsvoering noodzakelijke inrichtingen achter het achterpiekschot   2° artikel 5.06., met betrekking tot de minimumsnelheid.   De Commissie van Deskundigen noteert de snelheid die gemeten is bij het uitvoeren van de proefvaart in het uniebinnenvaartcertificaat onder rubriek 52 als volgt:   "Het vaartuig behaalde tijdens de proefvaart een snelheid van ... km/u.";   De minimumsnelheid voor de alleenvarende duwbak moet met alle voorstuwingsinstallaties ten minste 6,5 km/u ten opzichte van het water bedragen.   3° artikel 6.06, tweede lid.   Als twee of meer van elkaar onafhankelijke roerpropeller-, waterstraal- of cycloïdaalschroefinstallaties aanwezig zijn, is het tweede besturingssysteem niet vereist als het schip bij het uitvallen van een van die installaties manoeuvreerbaar blijft om de oever of de kade te bereiken;   4° artikel 13.01, derde lid, b).   De alleenvarende duwbak hoeft geen hekanker te hebben;   5° artikel 13.04.   Een alleenvarende duwbak hoeft geen bijboot te hebben indien als het vaartuig beschikt over een reddingsvlot als vermeld in artikel 19.09, vijfde lid;   6° artikel 13.08, eerste lid.   Aan boord van alleenvarende duwbakken moeten ten minste twee reddingsboeien overeenkomstig de Europese norm EN14144:2002 aanwezig zijn. Die reddingsboeien bevinden zich in gebruiksklare toestand aan dek op het voorschip en het achterschip;   7° artikel 15.01.   Aan boord van alleenvarende duwbakken hoeven geen verblijven aanwezig te zijn. De noodzakelijke voorzieningen worden in het stuurhuis geïntegreerd en zullen in de mate van het mogelijke voldoen aan de bepalingen van ES-TRIN 2021/1, hoofdstuk 15. In die zin wordt de exploitatiewijze van het vaartuig beperkt worden tot A1, tenzij de bemanning geen rust neemt aan boord van het vaartuig.