Details





Titel:

8 SEPTEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot vaststelling van Boek 1 betreffende de elektrische installaties op laagspanning en op zeer lage spanning, Boek 2 betreffende de elektrische installaties op hoogspanning en Boek 3 betreffende de installaties voor transmissie en distributie van elektrische energie(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-10-2019 en tekstbijwerking tot 28-03-2023)



Inhoudstafel:


Art. 1-20
BIJLAGEN.
Art. N





Uitvoeringsbesluit(en):

2022015445  2023041114  2024009613 



Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder:
  1° " Boek 1 ": bepalingen tot vorming van Boek 1 opgenomen in de bijlage 1 bij dit besluit, betreffende de elektrische installaties op laagspanning en op zeer lage spanning (wisselspanning ≤ 1000 V en gelijkspanning met en zonder rimpel ≤ 1500 V);
  2° " Boek 2 ": bepalingen tot vorming van Boek 2 opgenomen in de bijlage 2 bij dit besluit, betreffende de elektrische installaties op hoogspanning (wisselspanning > 1000 V en gelijkspanning met en zonder rimpel > 1500 V);
  3° " Boek 3 ": bepalingen tot vorming van Boek 3 opgenomen in de bijlage 3 bij dit besluit, betreffende de installaties voor transmissie en distributie van elektrische energie;
  4° " elektrische installatie ": elektrische installatie bestemd voor productie, omvorming, transmissie, distributie of gebruik van elektrische energie, voor zover dat de nominale frequentie van de stroom niet groter is dan 10.000 Hz.

Art.2. De elektrische installaties op laagspanning en op zeer lage spanning waarvan de uitvoering, wijziging of uitbreiding wordt aangevangen na de inwerkingtreding van dit besluit moeten voldoen aan de delen 1 tot 9 van Boek 1, met uitzondering van deel 8.

Art.3. De bestaande elektrische installaties op laagspanning en op zeer lage spanning waarvan de uitvoering, wijziging of uitbreiding werd aangevangen vóór de inwerkingtreding van dit besluit moeten voldoen aan de delen 1 tot 9 van Boek 1.

Art.4. De elektrische installaties op hoogspanning waarvan de uitvoering, wijziging of uitbreiding wordt aangevangen na de inwerkingtreding van dit besluit moeten voldoen aan de delen 1 tot 9 van Boek 2, met uitzondering van deel 8.

Art.5. De bestaande elektrische installaties op hoogspanning waarvan de uitvoering, wijziging of uitbreiding werd aangevangen vóór de inwerkingtreding van dit besluit moeten voldoen aan de delen 1 tot 9 van Boek 2.

Art.6. De installaties voor transmissie en distributie van elektrische energie waarvan de uitvoering, wijziging of uitbreiding wordt aangevangen na de inwerkingtreding van dit besluit moeten voldoen aan de delen 1 tot 9 van Boek 3, met uitzondering van deel 8.

Art.7. De bestaande installaties voor transmissie en distributie van elektrische energie waarvan de uitvoering, wijziging of uitbreiding werd aangevangen vóór de inwerkingtreding van dit besluit moeten voldoen aan de delen 1 tot 9 van Boek 3.

Art.8. De kabels ten behoeve van communicatie en informatietechnologie, van signalisatie of bediening, die in de elektrische installaties van de Boeken 1 en 3 geïntegreerd worden en waarvan de uitvoering, wijziging of uitbreiding werd aangevangen na 4 september 2013, moeten voldoen aan de voorzorgsmaatregelen tegen brand van de delen 4 en 5 van de Boeken 1 en 3.

Art.9. De minister bevoegd voor Energie, mag individuele afwijkingen van de goedgekeurde bepalingen toestaan betreffende:
  1° de huishoudelijke installaties op laagspanning en op zeer lage spanning bedoeld in het Boek 1;
  2° de niet-huishoudelijke installaties op laagspanning en op zeer lage spanning bedoeld in het Boek 1, andere dan deze die zich bevinden hetzij in de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk geklasseerde inrichtingen hetzij in de inrichtingen die personeel tewerkstellen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
  3° de installaties op hoogspanning bedoeld in het Boek 2, andere dan deze die zich bevinden hetzij in de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk geklasseerde inrichtingen hetzij in de inrichtingen die personeel tewerkstellen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
  4° de elektrische installaties voor transmissie en distributie van elektrische energie bedoeld in het Boek 3, andere dan deze die zich bevinden hetzij in de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk geklasseerde inrichtingen hetzij in de inrichtingen die personeel tewerkstellen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
  Deze afwijkingen kunnen alleen worden toegestaan in de volgende gevallen:
  1° wanneer gebruik gemaakt wordt van regelingen of van speciale inrichtingen die een veiligheid kunnen verzekeren welke ten minste gelijkwaardig is aan die welke het resultaat is van de toepassing van de reglementaire voorschriften;
  2° in uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden.
  Voor het aannemen van een besluit in toepassing van het eerste en tweede lid, raadpleegt de Minister het Vast Elektrotechnisch Comité en hij bepaalt een termijn van drie maand waarbinnen het advies moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist.
  De afwijkingen maken het voorwerp uit van een met redenen omkleed besluit en worden toegestaan op verslag van de bevoegde ambtenaar, afhangende van het gezag van de Minister en mits de inachtneming van alle bijzondere voorwaarden die noodzakelijk zullen worden geacht.
  De Minister mag de bevoegdheid voor het verlenen van een afwijking overdragen op ambtenaren, afhangende van zijn gezag en die hij met het oog hierop aanduidt.

Art.10. De minister bevoegd voor Energie en de minister bevoegd voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, mogen ieder wat hem betreft, voor de installaties die niet beoogd worden bij artikel 9, individuele afwijkingen van de bepalingen van de Boeken 1, 2 en 3 toestaan.
  Deze afwijkingen kunnen alleen worden toegestaan in de volgende gevallen:
  1° wanneer gebruik gemaakt wordt van regelingen of van speciale inrichtingen die een veiligheid kunnen verzekeren welke ten minste gelijkwaardig is aan die welke het resultaat is van de toepassing van de reglementaire voorschriften;
  2° in uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden.
  Voor het aannemen van een besluit in toepassing van het eerste en tweede lid, raadpleegt de Minister het Vast Elektrotechnisch Comité en hij bepaalt een termijn van drie maand waarbinnen het advies moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist.
  De afwijkingen maken het voorwerp uit van een met redenen omkleed besluit en worden toegestaan op verslag van de bevoegde ambtenaar, afhangende van het gezag van de belanghebbende Minister en mits de inachtneming van alle bijzondere voorwaarden die noodzakelijk zullen worden geacht.
  De Ministers mogen de bevoegdheid voor het verlenen van een afwijking overdragen op ambtenaren, afhangende van hun gezag en die zij met het oog hierop aanduiden.

Art.11. Overeenkomstig artikel 22, vijfde lid, van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening, wordt het Vast Elektrotechnisch Comité geraadpleegd voor elke wijziging van de Boeken 1, 2 en 3 betreffende:
  1° de huishoudelijke installaties op laagspanning en op zeer lage spanning bedoeld in het Boek 1;
  2° de niet-huishoudelijke installaties op laagspanning en op zeer lage spanning bedoeld in het Boek 1, andere dan deze die zich bevinden hetzij in de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk geklasseerde inrichtingen hetzij in de inrichtingen die personeel tewerkstellen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
  3° de installaties op hoogspanning bedoeld in het Boek 2, andere dan deze die zich bevinden hetzij in de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk geklasseerde inrichtingen hetzij in de inrichtingen die personeel tewerkstellen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
  4° de elektrische installaties voor transmissie en distributie van elektrische energie bedoeld in het Boek 3, andere dan deze die zich bevinden hetzij in de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk geklasseerde inrichtingen hetzij in de inrichtingen die personeel tewerkstellen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk,
  Het advies wordt gegeven binnen een termijn overeenkomstig artikel 22, vijfde lid, van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening.

Art.12. Overeenkomstig de artikelen 22, vijfde lid, van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening en 95, eerste lid, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, worden het Vast Elektrotechnisch Comité en de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk geraadpleegd voor elke wijziging van de Boeken 1, 2 en 3 betreffende de installaties die niet beoogd worden bij artikel 11.
  Het advies van het Vast Elektrotechnisch Comité wordt gegeven binnen een termijn overeenkomstig artikel 22, vijfde lid, van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening.

Art.13. Overeenkomstig artikel 80 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en artikel 17, tweede lid, van het Sociaal Strafwetboek zijn de ambtenaren en beambten bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 augustus 2002 tot aanwijzing van de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan belast met het toezicht op de toepassing van dit besluit en van de Boeken 1, 2 en 3 op de elektrische installaties in de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen, en in de inrichtingen die personeel tewerkstellen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
  De hierboven aangeduide bevoegdheid van de ambtenaren en beambten van de voormelde administratie strekt zich uit tot de elektrische lijnen en leidingen die zich bevinden in de inrichtingen waarop zij toezicht hebben, behalve wat de elektrische lijnen en leidingen van de Belgische Spoorwegen betreft welke gelegen zijn buiten de gebouwen van deze maatschappij.

Art.14. Overeenkomstig artikel 23 van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening hebben de behoorlijk gemandateerde ambtenaren en beambten van de Algemene Directie Energie te allen tijde toegang tot de elektrische installaties voor de voortbrenging of omvorming van de elektrische energie. Zij zijn belast met het toezicht op de toepassing van dit besluit en van de Boeken 1, 2 en 3 wat betreft de lijnen en installaties die niet onder de bevoegdheid vallen van de in artikel 13 bedoelde ambtenaren en beambten.

Art.15. Onverminderd de bevoegdheid van de officieren van gerechtelijke politie zijn de in de artikelen 13 en 14 vermelde ambtenaren en beambten bevoegd voor het vaststellen van de inbreuken op dit besluit en op de Boeken 1, 2 en 3.

Art.16. Inbreuken op de bepalingen van dit besluit of van de Boeken 1, 2 en 3 welke een uitvoering zijn van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening, worden gestraft overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
  Inbreuken op de bepalingen van dit besluit of van de Boeken 1, 2 en 3 welke een uitvoering zijn van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn op het werk, worden gestraft overeenkomstig de bepalingen van deze wet.

Art.17. Opgeheven worden:
  1° het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 september 1981, 13 september 1983, 29 mei 1985, 7 april 1986, 2 juli 1986, 20 juli 1987, 28 juli 1987, 6 september 1988, 17 augustus 1989, 16 januari 1990, 24 januari 1991, 4 juni 1991, 20 juni 1991, 20 juni 1991, 21 juni 1991, 17 juli 1991, 17 juli 1991, 15 november 1991, 1 juli 1992, 30 maart 1993, 25 juni 1993, 22 december 1994, 22 december 1994, 22 december 1994, 22 december 1994, 22 december 1994, 18 januari 1995, 8 september 1997, 25 november 1998, 7 mei 2000, 7 mei 2000, 7 mei 2000, 7 mei 2000, 24 maart 2003, 2 juli 2003, 28 januari 2004, 28 januari 2004, 28 januari 2004, 30 januari 2004, 10 februari 2004, 5 maart 2004, 25 april 2004, 25 april 2004, 25 april 2004, 25 april 2004, 24 februari 2005, 10 augustus 2005, 1 april 2006, 3 december 2006, 3 december 2006, 21 december 2006, 7 juni 2007, 4 juni 2008, 25 juni 2008 en 25 april 2013;
  2° het koninklijk besluit van 2 september 1981 houdende wijziging van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties en houdende bindendverklaring ervan op de elektrische installaties in inrichtingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk en in inrichtingen beoogd bij artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming;
  3° het ministerieel besluit van 22 mei 1981 tot bepaling van de waarden van de constante k voor de beschermingsgeleiders in uitvoering van punt 02 van artikel 70 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij bedoeld Algemeen Reglement voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie, bindend wordt verklaard;
  4° het ministerieel besluit van 22 mei 1981 tot bepaling van de waarden van de constante k, genomen in uitvoering van artikel 120 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij bedoeld Algemeen Reglement voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie, bindend wordt verklaard, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 5 augustus 1981;
  5° het ministerieel besluit van 6 juli 1981 houdende vaststelling van de proefspanning der elektrische leidingen met dubbele isolatie en van de elektrische leidingen met een veiligheid gelijk aan deze van de klasse II, in uitvoering van artikels 30.03, 30.08, 83-02, 86-10, 90.05, 91.04, 94 en 95 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 16 september 1986;
  6° het ministerieel besluit van 27 juli 1981 waarbij verschillende normen bindend worden verklaard, de toelaatbare stroom in de elektrische leidingen wordt bepaald en de te volgen regels voor de keuze van de elektrische leidingen worden vastgesteld in uitvoering van de artikelen 11, 117 en 198 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 4 juli 1983, 16 september 1986, 26 augustus 1991, 16 maart 1993 en 20 december 1994;
  7° het ministerieel besluit van 27 juli 1981 tot bepaling van het dossier van huishoudelijke elektrische installaties, genomen in uitvoering van artikel 269 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij bedoeld Algemeen Reglement bindend wordt verklaard voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 6 oktober 1981 en 12 juni 1991;
  8° het ministerieel besluit van 6 oktober 1981 betreffende de aardelektrode, genomen in uitvoering van artikel 69 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij bedoeld Algemeen Reglement bindend wordt verklaard voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 14 december 1981, 29 juni 1982, 23 december 1982 en 20 december 1994;
  9° het ministerieel besluit van 6 oktober 1981 inzake de automatische differentieelschakelaars, in uitvoering van artikels 11, 85 en 251 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij bedoeld Algemeen Reglement bindend wordt verklaard voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 28 december 1987;
  10° het ministerieel besluit van 6 oktober 1981 tot bepaling van het proces-verbaal van het onderzoek van elektrische laagspanningsinstallaties, genomen in uitvoering van artikel 273 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij bedoeld Algemeen Reglement bindend wordt verklaard voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 2 september 1991 en 24 juni 1992;
  11° het ministerieel besluit van 17 november 1981 genomen in uitvoering van artikel 154-04, 2e lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 11 juni 1991 en 24 juni 1992;
  12° het ministerieel besluit van 17 november 1981 genomen in uitvoering van artikel 170.02.a van de bijlage bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard;
  13° het ministerieel besluit van 2 juli 1984 betreffende de installatie van elektrische verwarmingspanelen, genomen in uitvoering van artikel 217 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 15 oktober 1985;
  14° het ministerieel besluit van 2 juli 1984 betreffende de installatie van elektrische verwarmingsleidingen, genomen in uitvoering van artikel 217 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 15 oktober 1985;
  15° het ministerieel besluit van 7 mei 1987 tot bepaling van de grenswaarden van het elektrisch veld voortgebracht door de elektrische installaties voor transport en verdeling van elektrische energie en tot het verplichten van aarding van geïsoleerde metalen voorwerpen, in uitvoering van artikel 139 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 maart 1981, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 20 april 1988;
  16° het ministerieel besluit van 14 februari 1990 houdende vaststelling van andere waarden van de aërodynamische coëfficiënt voor Z-vormige gesloten kabels, genomen in uitvoering van artikel 155.04.e.1 van het Al- gemeen Reglement op de elektrische installaties, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 10 maart 1981, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 11 juni 1991 en 24 juni 1992;
  17° het ministerieel besluit van 29 juli 1991 houdende algemene afwijking van de voorschriften van artikel 243 - verwarmingstoestellen - van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties;
  18° het ministerieel besluit van 25 november 1991 aangaande reinigingswerkzaamheden onder spanning van bepaalde elektrische hoogspanningsinstallaties en genomen in uitvoering van artikel 266 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties verplicht gemaakt bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1981 en 2 september 1981;
  19° het ministerieel besluit van 25 november 1991 genomen in uitvoering van artikel 235 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties bindend verklaard bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1981 en 2 september 1981;
  20° het ministerieel besluit van 13 november 1992 tot vaststelling van de niet-verwisselbaarheid van smeltveiligheden 6 A en kleine automatische schakelaars 10 A met pennen, in toepassing van artikel 278.04 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 10 maart 1981 en gewijzigd bij koninklijk besluit van 1 juli 1992;
  21° het ministerieel besluit van 4 december 2006 tot bepaling van het proces-verbaal van het controlebezoek van huishoudelijke elektrische laagspanningsinstallaties, genomen in uitvoering van artikel 273 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij bedoeld Algemeen Reglement bindend wordt verklaard voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie;
  22° het ministerieel besluit van 20 juli 2017 tot aanduiding van inrichtingen met isolerende mastarmen als gelijkaardige verhoogde veiligheidsinrichtingen, genomen in uitvoering van artikel 156.2.b.4. van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 10 maart 1981.

Art.18. Verwijzingen naar het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard, gelden als verwijzingen naar de toepasselijke bepalingen van dit besluit en worden gelezen volgens de concordantietabellen opgenomen in de bijlage 4 bij dit besluit.

Art.19. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de achtste maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art.20. De minister bevoegd voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de minister bevoegd voor Energie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N. Bijlagen

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-10-2019, p. 101350)

  Gewijzigd door:

  <KB 2022-07-10/02, art. 1-3, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  <KB 2023-03-05/01, art. 1-55, 003; Inwerkingtreding : 01-06-2023>