21 MAART 2019. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-03-2019 en tekstbijwerking tot 29-09-2023)
HOOFDSTUK 1. - Het mobiliteitsbudget
Art. 1-7
HOOFDSTUK 1/1. [1 - Formules]1
Art. 7/1, 7/2, 7/3, 7/4, 7/5, 7/6
HOOFDSTUK 2. - De mobiliteitsrekening
Art. 8-9
HOOFDSTUK 3. - Bewaring van de gegevens
Art. 10
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van verschillende bepalingen aangaande de berekening van sociale prestaties
Art. 11-12
HOOFDSTUK 5. - Mededeling van gegevens aan derden
Art. 13
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 14-15
HOOFDSTUK 1. - Het mobiliteitsbudget
Artikel 1.Het mobiliteitsbudget [1 ...]1 wordt in zijn geheel in een virtuele vorm ter beschikking gesteld van de begunstigde werknemer.
----------
(1)<KB 2023-09-10/03, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.2. De werkgever informeert de werknemers over de duurzame vervoermiddelen die hij aanvaardt om te financieren door middel van het mobiliteitsbudget.
Art.3.De werknemer heeft op ieder ogenblik toegang tot de inlichtingen betreffende de stand van zijn mobiliteitsbudget, in het bijzonder:
- zijn identificatiegegevens in de vorm van zijn identificatienummer bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
- de functiecategorie waartoe hij behoort;
- de datum vanaf dewelke hij tot de voornoemde functiecategorie behoort;
- het bedrag van het mobiliteitsbudget dat hem werd toegekend [1 ...]1;
- de inventaris van de duurzame vervoermiddelen die reeds gefinancierd werden;
- details over de toewijzing van de uitgaven in functie van de keuzes gemaakt door de werknemer;
- de datum waarop de duurzame vervoermiddelen gefinancierd werden;
- de kosten voor het beheer van het mobiliteitsbudget;
- de geldigheidsdatum van het mobiliteitsbudget;
- het beschikbaar saldo;
- de aanpassingen van het bedrag van het budget bij een functieverandering of een bevordering.
----------
(1)<KB 2023-09-10/03, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.4. De werkgever bepaalt de rechtvaardigingsstukken die aan hem moeten worden voorgelegd door de werknemer om de financiering van de duurzame vervoermiddelen te bewijzen.
Art.5. Indien gebruik wordt gemaakt van een betaalkaart of van een applicatie, neemt de werkgever de nodige maatregelen opdat deze instrumenten enkel kunnen worden gebruikt voor de financiering van de duurzame vervoermiddelen die hij heeft goedgekeurd.
Art.6. In de hypothese van een overconsumptie van het mobiliteitsbudget door de werknemer, vastgesteld bij het einde van de arbeidsrelatie dat plaatsvindt vóór het einde van de geldigheidsduur van het mobiliteitsbudget of binnen de maand waarin de werknemer een nieuwe functie uitoefent waarvoor hij recht heeft op een bedrijfswagen van een lagere categorie of hij geen recht meer heeft op een bedrijfswagen binnen het loonsysteem van de werkgever, moet de werknemer de onrechtmatig gebruikte sommen terugbetalen binnen de 30 dagen die volgen op de datum waarop hij ertoe wordt verzocht door de werkgever.
In de hypothese van een onrechtmatig gebruik van het mobiliteitsbudget door de werknemer, in de zin van een financiering van niet door de werkgever goedgekeurde duurzame vervoermiddelen, moet de werknemer de onrechtmatig gebruikte sommen terugbetalen binnen de 30 dagen die volgen op de datum waarop hij ertoe wordt verzocht door de werkgever.
Het in het eerste en het tweede lid bedoelde verzoek van de werkgever gaat vergezeld van een gedetailleerde berekening van de terug te betalen sommen.
Art.7. In geval van een ontoereikend mobiliteitsbudget voor de financiering van de totaliteit van een duurzaam vervoermiddel, zal de werkgever de werknemer enkel vergoeden tot een bedrag van het nog beschikbaar budget.
HOOFDSTUK 1/1. [1 - Formules]1
----------
(1)
Art. 7/1. [1 Het bedrag van de bestedingen met betrekking tot de terbeschikkingstelling van een milieuvriendelijke bedrijfswagen en de daarmee gerelateerde kosten in het kader van het bedrijfswagenbeleid, bedoeld in artikel 8, § 2, 1°, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, is gelijk aan de som van de volgende werkelijke kosten met betrekking tot het voertuig betaald door de werkgever:
- jaarlijkse afschrijving van 20 pct. van de kostprijs van de milieuvriendelijke bedrijfswagen, rekening houdende met de aangerekende opties en accessoires en de toegekende kortingen;
- intresten op geleende kapitalen;
- kosten van huur of leasing;
- brandstof- en elektriciteitskosten;
- administratiekosten met betrekking tot tank- en laadkaarten;
- jaarlijkse afschrijving van 20 pct. van de kostprijs van het laadstation en zijn installatie;
- onderhouds- en herstellingskosten van het laadstation;
- beheerskosten van de laadpaal en van laadkabel;
- tol- en parkeerkosten;
- reinigings-, onderhouds- en herstellingskosten;
- kosten van een vervangwagen;
- kosten voor het rijklaar maken van het voertuig;
- kosten voor het vervangen, verwisselen en stockeren van de banden;
- expertisekosten bij teruggave van het voertuig bij het einde van het contract of bij een verandering van bestuurder;
- herstelkosten geïnventariseerd bij teruggave van voertuig eindecontract;
- verzekeringskosten (incl. franchisekosten);
- kosten van de technische keuring;
- beheerskosten van dienstverlening;
- belasting op de in verkeerstelling;
- verkeersbelasting;
- patronale CO2-solidariteitsbijdrage ten voordele van de RSZ;
- niet-recupereerbare btw op bovengenoemde kostenposten;
- belasting op het niet-aftrekbaar gedeelte van bovengenoemde posten;
- belasting op het gedeelte van het voordeel van alle aard dat een verworpen uitgave vormt.
De kosten kunnen niet in rekening worden gebracht voor zover ze reeds vervat zitten in de kosten met betrekking tot het huur- of leasecontract.
De kosten kunnen slechts in rekening worden gebracht voor zover het bedrijfswagenbeleid voorziet in de financiering ervan.
De werkgever mag de kosten van de bedrijfswagen, die het gevolg zijn van het gebruik van die wagen voor beroepsdoeleinden, in mindering brengen van het mobiliteitsbudget op voorwaarde dat hij de kosten van de werknemer voor verplaatsingen voor beroepsdoeleinden bovenop het mobiliteitsbudget vergoedt tijdens de toekenning ervan.
De kosten worden zo snel mogelijk verrekend op het mobiliteitsbudget en de werknemer wordt hiervan in kennis gesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-10/03, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 7/2. [1 § 1. Het bedrag van de bestedingen bedoeld in artikel 7/1 kan ook op basis van forfaitaire waarden worden berekend.
§ 2. Voor een gehuurd of geleased voertuig wordt het forfaitaire bedrag bepaald volgens de volgende formule:
Jaarlijkse huur- of leasekost + gemiddelde jaarlijkse kost van alle kosten die niet zijn opgenomen in het huur- of leasecontract
(mits zij zijn opgenomen in het bedrijfswagenbeleid)
+ niet-aftrekbare btw + belasting op de niet-aftrekbare
autokosten + patronale CO2-solidariteitsbijdrage
+ (6 000 + afstand woon-werk x 2 x 200) x verbruikskost
per kilometer, op voorwaarde dat de brandstofkosten
niet al inbegrepen zijn in de jaarlijkse huur- of leasekost
§ 3. Voor een voertuig in eigendom of financiële leasing wordt het forfaitaire bedrag bepaald volgens de volgende formule:
Cataloguswaarde voertuig (inclusief de belasting
op het niet-aftrekbaar gedeelte van de cataloguswaarde) x 25 pct.
+ patronale CO2-solidariteitsbijdrage
+ (6 000 + afstand woon-werk x 2 x 200)
x verbruikskost per kilometer
§ 4. Voor de toepassing van paragraaf 2 wordt onder "gemiddelde jaarlijkse kost van alle kosten die niet zijn opgenomen in het huur- of leasecontract" verstaan de gemiddelde jaarlijkse kosten van al deze uitgaven over de afgelopen drie jaar, of de gemiddelde jaarlijkse kosten over de gehele periode indien de bedrijfswagen voor minder dan drie jaar ter beschikking is gesteld, steeds op voorwaarde dat daarin is voorzien in het bedrijfswagenbeleid.
§ 5. Voor de toepassing van de paragrafen 2 en 3, is de verbruikskost per kilometer gelijk aan 30 pct. van de kilometervergoeding die van kracht is op het moment wanneer het bedrag van de bestedingen binnen pijler 1 wordt vastgesteld in toepassing van artikel 74 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
In afwijking van het eerste lid, is de verbruikskost per kilometer gelijk aan 0 indien de werknemer niet over een tankkaart of een laadkaart beschikt.
§ 6. Onder cataloguswaarde wordt verstaan de cataloguswaarde zoals bepaald in artikel 36, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-10/03, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 7/3. [1 Het bedrag van het mobiliteitsbudget, bedoeld in artikel 12, § 1, van de voornoemde wet van 17 maart 2019, is gelijk aan de jaarlijkse gemiddelde bruto kostprijs van de bedrijfswagen waarvan de werknemer afstand doet over de laatste vier jaar, of aan de jaarlijkse gemiddelde bruto kostprijs van de volledige periode wanneer de bedrijfswagen minder dan vier jaar ter beschikking werd gesteld, in voorkomend geval, rekening houdende met de werkelijke kosten bedoeld in artikel 7/1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-10/03, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 7/4. [1 Het bedrag van het in artikel 7/3 bedoelde mobiliteitsbudget kan ook op basis van forfaitaire waarden worden berekend, overeenkomstig artikel 7/2, §§ 2 tot en met 6.
Voor de toepassing van artikel 7/2, § 5, moet de kilometervergoeding in aanmerking worden genomen die van kracht is op het moment van de berekening van het bedrag van het mobiliteitsbudget.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-10/03, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 7/5. [1 Voor de toepassing van de artikelen 7/3 en 7/4 geldt dat indien de werknemer een eigen bijdrage betaalt voor het persoonlijk gebruik van de bedrijfswagen, deze in mindering wordt gebracht van het mobiliteitsbudget.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-10/03, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 7/6. [1 Voor de toepassing van de artikelen 7/1 en 7/2 enerzijds, en voor de toepassing van de artikelen 7/3 en 7/4 anderzijds, moet de keuze voor de forfaitaire berekeningsmethode identiek zijn voor alle werknemers van het bedrijf.
De gemaakte keuze is geldig voor een periode van 3 jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-10/03, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK 2. - De mobiliteitsrekening
Art.8. Een mobiliteitsrekening wordt gecreëerd op naam van de begunstigde werknemer.
De mobiliteitsrekening is een gegevensbank waarin het mobiliteitsbudget geregistreerd en beheerd wordt door de werkgever.
Hiervoor kan de werkgever een beroep doen op de diensten van een derde partij om in zijn naam de creatie en het beheer van de mobiliteitsrekening gedeeltelijk of volledig te waarborgen.
De werkgever is de verwerkingsverantwoordelijke, onafhankelijk van het feit dat hij de creatie en het beheer van de mobiliteitsrekening heeft toevertrouwd aan een derde partij.
Hiertoe sluit hij een overeenkomst die de verwerker ten aanzien van de verwerkingsverantwoordelijke bindt en die het voorwerp en de duur van de verwerking, de aard en de doeleinden van de verwerking, de categorieën van persoonsgegevens en de categorieën van betrokkenen alsook de verplichtingen en de rechten van de verwerkingsverantwoordelijke bepaalt overeenkomstig de voorschriften van artikel 28 van Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG en van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
In zijn hoedanigheid van verwerkingsverantwoordelijke, neemt de werkgever de nodige maatregelen om de rechten van de betrokken werknemers te waarborgen overeenkomstig de voorschriften van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
Art.9. De mobiliteitsrekening moet de werkgever toelaten om:
- per begunstigde werknemer het mobiliteitsbudget waarop laatstgenoemde recht heeft, toe te kennen en op te volgen en alle door het mobiliteitsbudget gefinancierde kosten te registreren;
- het mobiliteitsbudget te verhogen of te verlagen in geval van een functiewijziging of van een bevordering van de begunstigde werknemer;
- de toegang tot het saldo van het mobiliteitsbudget te blokkeren op de dag van de beëindiging van de toekenning van het mobiliteitsbudget;
- over te gaan tot een nieuwe berekening van het mobiliteitsbudget om de werkgever toe te laten om de terugbetaling te eisen van onrechtmatig gebruikte sommen met toepassing van artikel 6;
- het berekenen van het gedeelte van het saldo van het mobiliteitsbudget dat niet door de werknemer gebruikt werd tijdens het kalenderjaar aan de financiering van duurzame vervoermiddelen en dat hem zal uitbetaald worden, één keer per jaar, in speciën, ten laatste met het loon van de eerste maand van het volgend jaar.
HOOFDSTUK 3. - Bewaring van de gegevens
Art.10. De gegevens inzake het mobiliteitsbudget worden bewaard in de mobiliteitsrekening gedurende zeven jaren.
De werkgever mag de rechtvaardigingsstukken in elke reproductievorm bewaren, op voorwaarde dat ze goed leesbaar zijn en de gebruikte reproductievorm een doelmatig toezicht toelaat.
De rechtvaardigingsstukken worden gedurende dezelfde termijn als deze bedoeld in het eerste lid, bewaard.
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van verschillende bepalingen aangaande de berekening van sociale prestaties
Art.11. Artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers wordt aangevuld met een veertiende lid, luidende:
"Het saldo van het mobiliteitsbudget dat één keer per jaar in geld wordt uitbetaald, bedoeld in artikel 8, § 3, tweede lid, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, wordt wat het eerste lid betreft eveneens beschouwd als een brutoloon in functie waarvan het rustpensioen wordt berekend.".
Art.12. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 september 2017, wordt tussen het vierde en het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:
"Wat de sector werkloosheid betreft, wordt het saldo van het mobiliteitsbudget dat één keer per jaar in geld wordt uitbetaald, bedoeld in artikel 8, § 3, tweede lid, van de wet van 17 maart 2019 betreffende invoering van een mobiliteitsbudget, geacht deel uit te maken van de in het derde lid bedoelde bedragen en voordelen.".
HOOFDSTUK 5. - Mededeling van gegevens aan derden
Art.13. De mededeling van het saldo bedoeld in de artikelen 11 en 12 aan de betrokken openbare instellingen van sociale zekerheid gebeurt door middel van de multifunctionele aangifte bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De sociaal inspecteurs bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Sociaal Strafwetboek hebben toegang tot de voormelde gegevens voor de uitoefening van hun taken.
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art.14. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 15. De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.