Details





Titel:

21 JUNI 2018. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de voor de verwarmingssystemen en klimaatregelingssystemen van gebouwen geldende EPB-eisen bij hun installatie en tijdens hun uitbatingperiode(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-08-2018 en tekstbijwerking tot 30-07-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemeen
Afdeling 1. - Omzetting
Art. 1.1.1
Afdeling 2. - Definitie
Art. 1.2-1.2.6
Afdeling 3. - Toepassingsgebied
Art. 1.3.1-1.3.3
HOOFDSTUK 2. - Eisen betreffende de goede werking van de waterverwarmingstoestellen op gas [1 , van de verwarmingsketels en van de warmtegeneratoren op vaste brandstof]1
Afdeling 1. - Staat van de afvoerkanalen van de verbrandingsgassen en van de aanvoerkanalen van de verbrandingslucht.
Art. 2.1.1
Afdeling 2. - Onderdruk in het afvoertkanaal van verbrandingsgassen
Art. 2.2.1
Afdeling 3. - Openingen voor verbrandingscontrole
Art. 2.3.1
Afdeling 4. - Eisen op vlak van verbranding en emissies gesteld [1 ...]1
Art. 2.4.1-2.4.4
Afdeling 5. - Ventilatie van de plaats waar zich minstens een waterverwarmingstoestel op gas [1 , verwarmingsketel of warmtegenerator op vaste brandstof]1 bevindt
Art. 2.5.1
Afdeling 6. - Koolstofmonoxideconcentratie in de omgevingslucht van het lokaal waar zich minstens een verwarmingsketel [1 ,een waterverwarmingstoestel of een warmtegenerator op vaste brandstof]1 bevindt
Art. 2.6.1
Afdeling 7. - Veiligheidsinrichtingen van waterverwarmingstoestellen op gas en verwarmingsketels
Art. 2.7.1
HOOFDSTUK 3. - Technische eisen voor verwarmingssystemen
Afdeling 1. - Eisen van energiemeting
Art. 3.1.1-3.1.8
Afdeling 2. - Energieboekhouding
Art. 3.2.1-3.2.5
Afdeling 3. - Documenten betreffende het verwarmingssysteem
Onderafdeling 1. - Logboek
Art. 3.3.1
Onderafdeling 2. - Lijst van verwarmingsketels en waterverwarmingstoestellen die aangesloten zijn op een collectief afvoerkanaal van verbrandingsgassen.
Art. 3.3.2
Afdeling 4. - Dimensioneringsnota van de [1 warmtegeneratoren en het indienstellingsverslag ]1
Art. 3.4.1
Afdeling 5. - Thermische isolatie van leidingen en toebehoren [1 van verwarmings- en ventilatiesystemen]1
Art. 3.5.1
Afdeling 6. - Regeling van de verwarmingssystemen
Afdeling 6. TOEKOMSTIG RECHT.2 ...]2 van de verwarmingssystemen
Art. 3.6.1
Art. 3 6.1.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 7. - Verdeling van de verwarmingswater- en luchtdistributie.
Art. 3.7.1-3.7.4
Afdeling 8. - Variatie in het verse luchtdebiet naargelang de reële bezetting
Art. 3.8.1
Art. 3 8.1.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 9. - Warmteterugwinning op dubbele flux ventilatie-eenheden
Art. 3.9.1
Art. 3 9.1.TOEKOMSTIG RECHT
Hoofdstuk 3bis. [1 - Systeem voor gebouwautomatisering en -controle]1
Art. 3.10.1
HOOFDSTUK 4. - Technische eisen voor klimaatregelingssystemen
Afdeling 1. - Eisen van energiemeting
Art. 4.1.1
Art. 4 1.1.TOEKOMSTIG RECHT
Art. -4.1.7
Art. 4 1.7.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 4.1.8
Art. 4 1.8.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 2. - Energieboekhouding
Art. 4.2.1-4.2.3
Afdeling 3. - Logboek
Art. 4.3.1
Afdeling 4. - Dimensioneringsnota van de koelinstallaties
Afdeling 4. TOEKOMSTIG RECHT.1 en het indienstellingsverslag]1Art. 4.4.1
Art. 4 4.1.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 5. - Thermische isolatie van ijswaterleidingen en -toebehoren
Art. 4.5.1
Art. 4 5.1.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 6. - Verdeling van de ijswater- en luchtdistributie
Art. 4.6.1-4.6.4
Afdeling 7. - Variatie van het luchtdebiet naargelang de reële bezetting
Art. 4.7.1
Art. 4 7.1.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 8. TOEKOMSTIG RECHT.
Art. 4 8.1.TOEKOMSTIG RECHT.
HOOFDSTUK 5.
Afdeling 1.
Art. 5.1.1-5.1.2
Afdeling 2.
Art. 5.2.1-5.2.3
Afdeling 3.
Art. 5.3.1-5.3.3
Hoofdstuk 5. [1 - Criteria die kunnen leiden tot gevaren of hinder voor het milieu en de menselijke gezondheid]1
Art. 5.1.1
HOOFDSTUK 6. - Opheffings- en eindbepalingen
Afdeling 1. - Opheffingsbepalingen
Art. 6.1.1-6.1.3
Afdeling 2. - Eindbepalingen
Art. 6.2.1-6.2.2
BIJLAGEN.
Art. N
Art. N TOEKOMSTIG RECHT



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2008031023  2010031322  2011031650  2013031357 



Uitvoeringsbesluit(en):

2021022080  2024006086 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemeen
Afdeling 1. - Omzetting
Art. 1.1.1. Onderhavig besluit vult de omzetting van de richtlijn 2010/31/UE van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen en van de richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG aan.

Afdeling 2. - Definitie
Artikel 1.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° Minister: de minister van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die het energiebeleid tot zijn bevoegdheden telt;
  2° Ordonnantie: de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing;
  3° Richtlijnenbesluit: het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 januari 2017 tot vaststelling van alle richtlijnen en criteria die nodig zijn voor het berekenen van de energieprestatie van de EPB-eenheden en houdende wijziging van meerdere uitvoeringsbesluiten van de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing;
  4° Functioneel deel: een functioneel deel zoals bepaald in punt 4 van bijlage 1 van het Richtlijnenbesluit;
  5° Verwarmingsketel of waterverwarmingstoestel type A: toestel dat zijn verbrandingslucht haalt uit het lokaal waar het geplaatst is en ontworpen om te werken zonder aangesloten te zijn op een afvoerkanaal van verbrandingsgassen;
  6° Verwarmingsketel of waterverwarmingstoestel type B: toestel dat zijn verbrandingslucht haalt uit het lokaal waar het geplaatst is en aangesloten dient te worden op een afvoerkanaal van verbrandingsgassen;
  7° Verwarmingsketel of waterverwarmingstoestel type C: toestel dat zijn verbrandingslucht rechtstreeks van buiten haalt, via een kanaal, en dient te worden aangesloten op een afvoerkanaal van verbrandingsgassen;
  8° Gasvormige brandstof: elke brandstof in gasvormige toestand bij een temperatuur van 15 ° C en onder atmosferische druk;
  9° Verwarmingsketel of waterverwarmingstoestel type B1: toestel van het type B met een trekonderbreker, dat aangesloten dient te worden op een afvoerkanaal voor verbrandingsgassen met natuurlijke trek;
  10° Verwarmingssysteem type 1: verwarmingssysteem met één enkele verwarmingsketel zoals bedoeld in artikel 1.3.1, al. 2 van dit besluit met een nuttig nominaal vermogen van 100 kW of minder welke eventueel één of meerdere warmtegeneratoren die geen verwarmingsketels zijn, zoals bedoeld in artikel 1.3.1, al. 2 van dit besluit, bevat
  11° Verwarmingssysteem van type 2: verwarmingssysteem met één verwarmingsketel zoals bedoeld in artikel 1.3.1, al. 2 van dit besluit met een nuttig nominaal vermogen van meer dan 100 kW of meerdere verwarmingsketels en welke eventueel een of meerdere warmtegeneratoren die geen verwarmingsketels zijn, zoals bedoeld in artikel 1.3.1, al. 2 van dit besluit, bevat;
  12° Logboek: dossier met alle documenten die betrekking hebben op de technische installaties en op de gebouwen waarin deze installaties zich bevinden;
  13° Effectief nominaal vermogen van het klimaatregelingssysteem: het totaal vermogen van de koelinstallaties waaruit het klimaatregelingssysteem bestaat, die aangesloten zijn op een gemeenschappelijk regelsysteem, met uitzondering van niet-omkeerbare warmtepompen;
  14° Koelinstallatie: koelinstallatie zoals gedefinieerd onder artikel 2, 11° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 maart 2012 betreffende koelinstallaties;
  15° Vermogen van een koelinstallatie: totaal koelvermogen zoals bepaald in EN 14511-1 en berekend volgens de voorwaarden van het nominaal vermogen gedefinieerd in EN 14511-2;
  16° L-gas: aardgas geïmporteerd uit de regio Slochteren in Nederland, met "lage calorische waarde", ook "arm gas" genoemd. De kenmerken van dit gas worden beschreven in het koninklijk besluit van 23 februari 1984 houdende toelating tot wijziging van de kenmerken van het vervoerde gas, zoals ze bepaald worden in het bestek gevoegd bij de gasvervoervergunningen.
  17° H-gas: aardgas met "hoge calorische waarde", ook "rijk gas" genoemd. De kenmerken van dit gas worden beschreven in het koninklijk besluit van 23 februari 1984 houdende toelating tot wijziging van de kenmerken van het vervoerde gas, zoals ze bepaald worden in het bestek gevoegd bij de gasvervoervergunningen.

Art. 1_2.1..Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° Minister: de minister van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die het energiebeleid tot zijn bevoegdheden telt;
  2° Ordonnantie: de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing;
  3° Richtlijnenbesluit: het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 januari 2017 tot vaststelling van alle richtlijnen en criteria die nodig zijn voor het berekenen van de energieprestatie van de EPB-eenheden en houdende wijziging van meerdere uitvoeringsbesluiten van de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing;
  4° Functioneel deel: een functioneel deel zoals bepaald in punt 4 van bijlage 1 van het Richtlijnenbesluit;
  5° [2 Warmtegenerator]2 of waterverwarmingstoestel type A: toestel dat zijn verbrandingslucht haalt uit het lokaal waar het geplaatst is en ontworpen om te werken zonder aangesloten te zijn op een afvoerkanaal van verbrandingsgassen;
  6° [2 Warmtegenerator]2 of waterverwarmingstoestel type B: toestel dat zijn verbrandingslucht haalt uit het lokaal waar het geplaatst is en aangesloten dient te worden op een afvoerkanaal van verbrandingsgassen;
  7° [2 Warmtegenerator]2 of waterverwarmingstoestel type C: toestel dat zijn verbrandingslucht rechtstreeks van buiten haalt, via een kanaal, en dient te worden aangesloten op een afvoerkanaal van verbrandingsgassen;
  8° Gasvormige brandstof: elke brandstof in gasvormige toestand bij een temperatuur van 15 ° C en onder atmosferische druk;
  9° Verwarmingsketel of waterverwarmingstoestel type B1: toestel van het type B met een trekonderbreker, dat aangesloten dient te worden op een afvoerkanaal voor verbrandingsgassen met natuurlijke trek;
  10° [1 verwarmingssysteem dat één enkele verwarmingsketel zoals bedoeld in artikel 1.3.1, al. 2 van dit besluit met een nuttig nominaal vermogen van 100 kW en geen warmtepomp, zoals bedoeld in artikel 1.3.1, al. 2 van dit besluit omvat]1
  11° Verwarmingssysteem van type 2: [1 vervangen door de woorden "verwarmingssysteem dat één verwarmingsketel zoals bedoeld in artikel 1.3.1, al. 2 van dit besluit met een nuttig nominaal vermogen van meer dan 100 kW of meerdere verwarmingsketels zoals bedoeld in artikel 1.3.1, al. 2 van dit besluit of dat één of meerdere warmtepompen, zoals bedoeld in artikel 1.3.1, al. 2 van dit besluit, omvat ]1;
  12° Logboek: dossier met alle documenten die betrekking hebben op de technische installaties en op de gebouwen waarin deze installaties zich bevinden;
  13° Effectief nominaal vermogen van het klimaatregelingssysteem: het totaal vermogen van de koelinstallaties waaruit het klimaatregelingssysteem bestaat, die aangesloten zijn op een gemeenschappelijk regelsysteem, met uitzondering van niet-omkeerbare warmtepompen;
  14°[1 Koelinstallatie: de apparatuur en de toebehoren die nodig zijn voor de werking van een koelcircuit]1;
  15° Vermogen van een koelinstallatie: totaal koelvermogen zoals bepaald in EN 14511-1 en berekend volgens de voorwaarden van het nominaal vermogen gedefinieerd in EN 14511-2;
  16° L-gas: aardgas geïmporteerd uit de regio Slochteren in Nederland, met "lage calorische waarde", ook "arm gas" genoemd. De kenmerken van dit gas worden beschreven in het koninklijk besluit van 23 februari 1984 houdende toelating tot wijziging van de kenmerken van het vervoerde gas, zoals ze bepaald worden in het bestek gevoegd bij de gasvervoervergunningen.
  17° H-gas: aardgas met "hoge calorische waarde", ook "rijk gas" genoemd. De kenmerken van dit gas worden beschreven in het koninklijk besluit van 23 februari 1984 houdende toelating tot wijziging van de kenmerken van het vervoerde gas, zoals ze bepaald worden in het bestek gevoegd bij de gasvervoervergunningen.  [1 18° Ventilatiesysteem gecombineerd met een verwarmings- of klimaatregelingssysteem:
   een ventilatiesysteem
   - uitgerust met warmte-/koude- afgifte-elementen die zijn aangesloten op het verwarmings-/ klimaatregelingssysteem
   - en/of uitgerust met warmte-/koude- afgifte-elementen die niet zijn aangesloten op het verwarmings-/ klimaatregelingssysteem en die een ruimte bedient voorzien van warmte-/koude- afgifte-elementen die zijn aangesloten op het verwarmings-/ klimaatregelingssysteem; ]1
  [1 19° thermisch vermogen van een warmtepomp: het nominaal thermisch vermogen van een warmtepomp bepaald volgens de methode van bijlage EPW van kracht overeenkomstig de bepalingen van artikel 21bis van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 december 2007 tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen, met als titel "Methode voor de bepaling van het primair energieverbruik van wooneenheden;]1
  [120° Omkeerbare warmtepomp: een warmtepomp die de overdracht van warmte van de binnenkant van het gebouw naar de buitenkant van het gebouw en in omgekeerde richting mogelijk maakt. ]1
  [1 21° Niet-omkeerbare warmtepomp: warmtepomp die alleen de overdracht van warmte van de buitenkant van het gebouw naar de binnenkant van het gebouw mogelijk maakt.]1
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<BESL 2024-06-06/17, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 1.2.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "nuttig nominaal vermogen" van een verwarmingsketel of waterverwarmingstoestel (of Pn), uitgedrukt in kilowatt: de door de fabrikant vastgestelde en gewaarborgde maximale hoeveelheid thermische (of calorische) energie die het toestel in continu-bedrijf aan het warmtegeleidendfluïdum per tijdseenheid kan afgeven, terwijl de door de fabrikant vermelde nuttige rendementen worden gehaald, overeenkomstig de geldende normen;
  Voor verwarmingsketels die werken op een gasvormige brandstof is dit het maximaal vermogen dat de fabrikant opgeeft voor verwarming van lokalen en voor G20-gas.
  Voor waterverwarmingstoestellen die werken op een gasvormige brandstof is dit het maximumvermogen dat de fabrikant opgeeft voor G20-gas.

Art. 1.2.3.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "nominaal ingangsvermogen" van een verwarmingsinstallatie (of Qn), uitgedrukt in watt, kilowatt of megawatt: de door de fabrikant vastgestelde en gewaarborgde maximale hoeveelheid thermische (of calorische) energie, uitgedrukt op basis van de Onderste VerbrandingsWaarde, die door de brandstof kan worden aangevoerd en door het toestel in continu bedrijf kan worden verbruikt, overeenkomstig de vastgelegde normen.
  [1 Dit vermogen wordt berekend op basis van de volgende vergelijking: Qn = q x Hi waarbij
   Qn = nominaal ingangsvermogen (kW);
   q = nominaal volumetrisch debiet of massadebiet van de brandstof (m3/h, l/h of kg/h);
   Hi = Onderste VerbrandingsWaarde van de brandstof (kWh/m3, kWh/l of kWh/kg)]1.
  ----------
  (1)<BESL 2024-06-06/17, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 1.2.4.Voor de toepassing van dit besluit wordt de leeftijd van de verwarmingsketel, het waterverwarmingstoestel [1 , de koelinstallatie of de warmtepomp]1 op basis van de fabricagedatum berekend. De fabricagedatum wordt bepaald op basis van de informatie die op het identificatieplaatje van de verwarmingsketel, het waterverwarmingstoestel of de koelinstallatie wordt vermeld.
  Mocht een dergelijk identificatieplaatje ontbreken of mocht de datum in kwestie er niet van afgeleid kunnen worden, wordt de datum bepaald op basis van de informatie in het EPB-opleveringsattest, de factuur van het verwarming- of klimaatregelingssysteem of de technische documentatie van de verwarmingsketel, waterverwarmingstoestel of koelinstallatie. Mocht er geen datum bepaald kunnen worden, wordt de leeftijd van de verwarmingsketel, het waterverwarmingstoestel of koelinstallatie als een onbekend gegeven beschouwd.
  ----------
  (1)<BESL 2024-06-06/17, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 1.2.5. Voor de toepassing van dit besluit zijn de definities vermeld in punten 4°, 5°, 6°, 7°, 11°, 14°, 15°, 16°, 24°, 26°, 31°, 32°, 36°, 37° van artikel 1 van het Richtlijnenbesluit van toepassing.

Art. 1.2.6. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder eigenaar :
  1° als het verwarming- of klimaatregelingssysteem of het waterverwarmingstoestel één enkel privatief deel van een gebouw of één privatief gebouw bedient: de eigenaar(s) van het privatief deel van het gebouw of het privatief gebouw waar het verwarmings- of klimaatregelingssysteem of het waterverwarmingstoestel zich bevindt;
  2° als het verwarmings- of klimaatregelingssysteem of het waterverwarmingstoestel meerdere privatieve delen van een of meerdere gebouwen en/of gemeenschappelijke delen bedient: voor wat de gemeenschappelijke delen betreft de vereniging van mede-eigenaars van het gebouw of de verenigingen van mede-eigenaars van de gebouwen, en in voorkomende gevallen de gedeeltelijke verenigingen van mede-eigenaars, en voor wat de privatieve delen betreft, elk van de eigenaars van de privatieve delen die bediend worden door het verwarmings- of klimaatregelingssysteem of het waterverwarmingstoestel.
  Bij opdeling van de eigendom verwijst de term eigenaar naar de persoon die over het gebruiksrecht op het privatieve deel van het gebouw of het privatief gebouw beschikt.
  § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "houder" : de houder van de milieuvergunning volgens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunning.
  § 3. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "aangever" : de persoon die een voorafgaande aangifte heeft ingediend volgens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunning.

Afdeling 3. - Toepassingsgebied
Art. 1.3.1.[1 § 1. Dit besluit is van toepassing op verwarmingssystemen met een of meerdere warmtegeneratoren en op waterverwarmingstoestellen.
   De betreffende warmtegeneratoren zijn:
   1° de verwarmingsketels die werken op vaste, vloeibare of gasvormige brandstoffen en gebruik maken van vloeibaar water als warmtegeleidend fluïdum om hun warmte door te geven;
   2° de met vaste brandstof gestookte warmtegeneratoren gebruikt voor ruimteverwarming en/of de productie van sanitair warm water;
   3° de warmtepompen met een thermisch vermogen van meer dan 12 kW die deel uitmaken van een verwarmingssysteem.
   De betreffende waterverwarmingstoestellen, met inbegrip van badverwarmers, werken op gasvormige brandstof en geven hun warmte door aan het sanitair warm water zonder intermediair warmtegeleidend fluïdum.
   § 2. Dit besluit is niet van toepassing op verwarmingssystemen, warmtegeneratoren en warmwatertoestellen die uitsluitend worden gebruikt om kandidaten op te leiden voor het onderhoud, afstellen en metingen uit te voeren op dergelijke systemen of toestellen.]1
  ----------
  (1)<BESL 2024-06-06/17, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 1.3.2.[1 § 1.]1 Dit besluit is van toepassing op klimaatregelingssystemen met een effectief nominaal vermogen van meer dan 12 kW.
  [1 § 2. Dit besluit is niet van toepassing op klimaatregelingssystemen die uitsluitend worden gebruikt om kandidaten op te leiden in het onderhouden, afstellen en meten uit te voeren op dergelijke systemen.]1
  ----------
  (1)<BESL 2024-06-06/17, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 1.3.3. § 1.De bepalingen van dit besluit vastgelegd op basis van de ordonnantie moeten worden nageleefd door:
  1° de eigenaar, indien het waterverwarmingstoestel, het verwarmings- of klimaatregelingssysteem niet onderworpen zijn aan een milieuvergunning of aan een voorafgaande aangifte of indien deze onderworpen zijn aan een milieuvergunning of aan een voorafgaande aangifte maar deze onbestaande is.
  2° de houder of de aangever indien een milieuvergunning of een voorafgaande aangifte bestaat voor het waterverwarmingstoestel, het verwarmings- of klimaatregelingssysteem.
  § 2. Indien meerdere personen de bepalingen van dit besluit moeten naleven betreffende hetzelfde verwarmings- of klimaatregelingssysteem of hetzelfde waterverwarmingstoestel, dan is hun aansprakelijkheid gezamenlijk en ondeelbaar.

HOOFDSTUK 2. - Eisen betreffende de goede werking van de waterverwarmingstoestellen op gas [1 , van de verwarmingsketels en van de warmtegeneratoren op vaste brandstof]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - Staat van de afvoerkanalen van de verbrandingsgassen en van de aanvoerkanalen van de verbrandingslucht.
Art. 2.1.1.§ 1. De afvoerkanalen van verbrandingsgassen van de verwarmingsketel [1 , de warmtegenerator op vaste brandstof]1 of het waterverwarmingstoestel en desgevallend de aanvoerkanalen van de verbrandingslucht zijn in goede staat en mogen geen lekken of sporen van condensatie aan de buitenkant vertonen.
  § 2. Deze staat wordt nagegaan door een visuele controle van de kanalen en bij twijfel door middel van een rookpen of een gelijkaardig toestel.
  Voor toestellen type C met concentrisch kanaal, wordt de afwezigheid van verbrandingsgassen in het kanaal voor de aanvoer van verbrandingslucht eveneens gecontroleerd, met name door de zuurstofconcentratie in de verbrandingslucht te meten. Deze mag niet lager zijn dan 20,5 % O2.
  ----------
  (1)<BESL 2024-06-06/17, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling 2. - Onderdruk in het afvoertkanaal van verbrandingsgassen
Art. 2.2.1.§ 1. De onderdruk in het afvoerkanaal van verbrandingsgassen waarop [1 een warmtegenerator]1 of een waterverwarmingstoestel zijn aangesloten met een aansluiting type B zonder trekonderbreker binnen de marge van de door de fabrikant [1 van de warmtegenerator]1 of het waterverwarmingstoestel voorgeschreven waarden valt en bedraagt, [1 bij gebreke van dergelijke voorschriften, wanneer de warmtegenerator of het waterverwarmingstoestel in bedrijf en op temperatuur is, ten minste:
   1° 3 Pa voor warmtegeneratoren op vloeibare of gasvormige brandstof;
   2° 10 Pa voor warmtegeneratoren op vaste brandstof]1.
  De kanalen in kwestie zijn kanalen met een onderdruk bij normale weersomstandigheden, de zogenaamde "kanalen met natuurlijke trek" en de kanalen uitgerust met een afzuiger bovenaan.
  § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op toestellen die werken in overdruk, met name van type B22p en B23p, overeenkomstig de definities van norm NBN D51-003, en evenmin op toestellen uitgerust met een trekonderbreker van type B1 en B4, overeenkomstig de definities van norm NBN [1 EN 1749]1.
  ----------
  (1)<BESL 2024-06-06/17, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling 3. - Openingen voor verbrandingscontrole
Art. 2.3.1. Kanalen voor de afvoer van verbrandingsgassen [1 desgevallend ]1 en voor de aanvoer van verbrandingslucht van verwarmingsketels en waterverwarmingstoestellen zijn voorzien van een meetopeningen die ondoorlatend afgesloten kunnen worden, om de kwaliteit van hun verbranding nauwkeurig, veilig en ter plaatse te kunnen bepalen [1 , behalve in de in paragraaf 2 bedoelde gevallen]1.
  Als er geen meetopeningen zijn en evenmin kunnen worden aangebracht in de kanalen, mogen ze zich in de verwarmingsketel of het waterverwarmingstoestel bevinden, op voorwaarde dat ze ondoorlatend afgesloten kunnen worden en toelaten de kwaliteit van de verbranding nauwkeurig, veilig en ter plaatse bepalen.
  [1 § 2. De plaatsing van meetopeningen is niet vereist:
   1° in het geval van verwarmingsketels die aan alle onderstaande voorwaarden voldoen:
   a) de brandstof is gasvormig;
   b) de aansluiting van het kanaal voor de afvoer van verbrandingsgassen is van type C met concentrische buizen;
   c) het door de fabrikant aangekondigde verbrandingsrendement op Hi is hoger dan 90 procent en/of de verwarmingsketel is condenserend en/of een EPB-verwarmingsadviseur of een EPB-verwarmingsketeltechnicus heeft nauwkeurig een verbrandingsrendement gemeten dat voldoet aan de drempelwaarde genoemd in artikel 2.4.1 van dit besluit;
   d) de fabricagedatum ligt vóór 2011 en de verwarmingsketel is minder dan twintig jaar oud;
   e) de verwarmingsketel is compatibel met H-gas;
   f) een document, opgesteld door de fabrikant van deze verwarmingsketel, door de EPB-verwarmingsadviseur of door de EPB-verwarmingsketeltechnicus, verklaart dat het aansluitstuk met meetopeningen niet meer wordt geleverd of niet kan worden geïnstalleerd op deze verwarmingsketel.
   2° in het geval van waterverwarmingstoestellen op gas die aan alle volgende voorwaarden voldoen :
   a) de aansluiting van het kanaal voor de afvoer van verbrandingsgassen is van type C met concentrische buizen;
   b) de fabricagedatum ligt vóór 2019 en het waterverwarmingstoestel is minder dan twintig jaar oud;
   c) het waterverwarmingstoestel is compatibel met H-gas;
   d) een document, opgesteld door de fabrikant van het verwarmingstoestel, door de EPB-verwarmingsadviseur of door de EPB-verwarmingsketeltechnicus, verklaart dat het aansluitstuk met meetopeningen niet meer wordt geleverd of niet kan worden geïnstalleerd op het verwarmingstoestel.]1
  [1 § 3. De vaststelling van een in de vorige paragraaf bedoelde uitzondering wordt vergezeld van bewijsstukken, zoals foto's van de verwarmingsketel of het waterverwarmingstoestel, van de verbindingen met de waterleidingen en het rookgasafvoerkanaal, alsmede van het identificatieplaatje, een inplantingsschema, een schriftelijke verklaring van de fabrikant of een gedateerde en ondertekende kostenraming van de werkzaamheden.]1
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Afdeling 4. - Eisen op vlak van verbranding en emissies gesteld [1 ...]1   ----------   (1)
Art. 2.4.1. Verwarmingsketels die werken op vloeibare of gasvormige brandstof dienen te voldoen aan volgende eisen op het vlak van verbranding en emissies:
  1° Voor verwarmingsketels die werken op vloeibare brandstof: geen spoor van brandstof, rokende roetdeeltjes of klonters is zichtbaar op het filterpapier gebruikt om de rookindex van de verbrandingsgassen te bepalen, wat kan blijken uit een gele verkleuring van het filterpapier of een afzetting van zwarte deeltjes;
  2° De rookindex en de koolmonoxideconcentratie (CO) in de verbrandingsgassen en het verbrandingsrendement van verwarmingsketels, gemeten overeenkomstig het protocol in bijlage 1 bij dit besluit, voldoen aan de waarden vermeld in de volgende tabel:


<td colspan="5" valign="top">η min bij Hi = verbrandingsrendement t.o.v de onderste verbrandingswaarde van de brandstof <td colspan="5" valign="top">η min sur Hi = rendement de combustion sur base du Pouvoir Calorifique Inférieur du combustible
Verwaramingsketels Rookindex (Bacharach) Koolmonoxide-
  concentratie bij 0 % O2 (mg CO/kWh)
η min bij Hi (%) Chaudières Indice de noircissement (Bacharach) Teneur en CO à 0 % d'O2 (mg CO/kWh) η min sur Hi (%)
Gasvormige brandstoffen Alle, behalve type B1 - ≤ 150 ≥ 90 Combustibles gazeux Toutes sauf type B1 - ≤ 150 ≥ 90
 Type B1 - ≤ 150 ≥ 88  Type B1 - ≤ 150 ≥ 88
Vloeibare brandstoffen ≤ 1 ≤ 150 ≥ 90 Combustibles liquides ≤ 1 ≤ 150 ≥ 90
Verwarmingsketels uitgerust met branders die zowel op vloeibare als op gasvormige brandstoffen kunnen werken, dienen te voldoen aan de eisen van toepassing op elk van de brandstoffen.

Art. 2.4.2. De koolmonoxideconcentratie (CO) in de verbrandingsgassen en het verbrandingsrendement van de waterverwarmingstoestellen, die werken op een gasvormige brandstof gemeten overeenkomstig het protocol in bijlage 1 bij dit besluit, voldoen aan de waarden vermeld in de volgende tabel, in functie van hun fabricagedatum en hun leeftijd:


<td colspan="4" valign="top">η min bij Hi = verbrandingsrendement op basis van de onderste verbrandingswaarde van de brandstof <td colspan="4" valign="top">η min sur Hi = rendement de combustion sur base du Pouvoir Calorifique Inférieur du combustible
Waterverwarmingstoestellen die werken op gasvormige brandstof Koolstofmonoxidegehalte bij 0 % O2 (mg CO/kWh) η min bij Hi (%) Chauffe-eau alimentés en combustible gazeux Teneur en CO à 0 % d'O2 (mg CO/kWh) η min sur Hi (%)
Fabricage-datum Leeftijd (jaren)   Date de fabrication Age (ans)   
na 1/1/2018 Ongeacht de leeftijd ≤ 650 ≥ 85 après le 1/1/2018 Tous les âges ≤ 650 ≥ 85
voor 1/1/2018 > 20 of onbekend ≤ 650 ≥ 85 avant le 1/1/2018 > 20 ou inconnu ≤ 650 ≥ 85
voor 1/1/2018 ≤ 20 ≤ 650 ≥ 55 avant le 1/1/2018 ≤ 20 ≤ 650 ≥ 55
Art. 2.4.3. Onverminderd de artikelen 2.4.1 en 2.4.2, mogen de verwarmingsketels en waterverwarmingstoestellen van type B1 alleen worden geplaatst op een collectief afvoerkanaal van verbrandingsgassen van gebouwen waarvoor een vergunningsaanvraag werd ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 2.4.4. [1 § 1. Met vaste brandstoffen gestookte warmtegeneratoren, geïnstalleerd na de inwerkingtreding van dit artikel of bij een vervanging, voldoen aan de geldende ecodesignreglementeringen met betrekking tot hun rendement en hun koolmonoxide- en deeltjesemissies.
   § 2. Een op vaste brandstof gestookte warmtegenerator stoot geen zichtbare en/of geurende rook uit, behalve voor de condensatie van waterdamp.
   § 3. Afhankelijk van de datum van plaatsing moet het deeltjesgehalte in de verbrandingsproducten van ketels die werken op vaste brandstof aan de volgende drempelwaarden voldoen:


Datum van plaatsing Deeltjesgehalte in de verbrandings- producten van ketels met een nominaal ingangsvermogen van meer dan 100 kW in mg/m3 bij 13% O2, in voorkomend geval, na filtratie, wanneer de ketel op temperatuur is CO gehalte (mg CO/m3) bij 13% O2 Date de placement Teneur en particules dans les produits de combustion des chaudières dont la puissance nominale absorbée dépasse 100 kW en mg/m3 à 13 % d'O2, le cas échéant après filtration, lorsque la chaudière est à température Teneur en CO (mg CO/m3) à 13 % d'O2
Vóór 1 januari 2008 50 800 Avant le 1er janvier 2008 50 800
Van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2024 20 800 Du 1er janvier 2008 au 31 décembre 2024 20 800
Na 1 januari 2025 10 400 Après le 1er janvier 2025 10 400
Onbekend 10 400 Inconnue 10 400
.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-06-06/17, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>


Afdeling 5. - Ventilatie van de plaats waar zich minstens een waterverwarmingstoestel op gas [1 , verwarmingsketel of warmtegenerator op vaste brandstof]1 bevindt
  ----------
  (1)<BESL 2024-06-06/17, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 2.5.1.§ 1. Elke plaats waar zich minstens [2 een warmtegenerator]2 type B of waterverwarmingstoestel type A of B bevindt, is uitgerust met een inrichting dat de luchtverversing met buitenlucht van dit lokaal mogelijk maakt, rechtstreeks of via doorgangsopeningen [2 , teneinde ervoor te zorgen dat de warmtegeneratoren goed branden, verontreinigde lucht en vervuilende stoffen worden afgevoerd, oververhitting te voorkomen en dwarsventilatie te bevorderen]2.   De ventilatieopeningen [2 die in dit lokaal zijn geplaatst]2 moeten een vaste vrije doorgangsdoorsnede hebben, die niet gewijzigd kan worden. Ze hebben een vrije doorgangsdoorsnede van minstens:   1° 150 cm van zodra een toestel van type A in de ruimte staat;   2° 50 cm in de andere gevallen.   [2 Deze ventilatieopeningen mogen niet afgesloten zijn, behalve als het gaat om een inrichting die automatisch in werking treedt in geval van brand en er in dit lokaal geen warmtegenerator op vaste brandstof aanwezig is.]2   [2 § 1/1. De ventilatievoorzieningen in lokalen waar zich ten minste een ketel van het type B of een waterverwarmingstoestel van het type A of B bevindt, waarvan de activiteiten zijn ingedeeld overeenkomstig artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, voldoen aan de volgende voorschriften:    1° De hooggelegen voorziening voor ventilatie communiceert rechtstreeks of via een stijgend kanaal naar buiten en de bovenrand ervan bevindt zich niet meer dan 30 cm van het hoogste punt van het lokaal. Deze heeft een vrije doorsnede van ten minste 150 cm2;    2° De laaggelegen voorziening voor ventilatie communiceert rechtstreeks of via doorgangsopeningen naar buiten en de bovenrand ervan bevindt zich op niet meer dan een vierde van de hoogte van het lokaal;    3° Alle ventilatiekanalen en -roosters die door andere ruimten lopen of naar andere ruimten leiden, zijn van niet-brandbaar materiaal.    De in punt 2° vermelde voorschriften zijn niet van toepassing indien de lokalen die worden geventileerd door middel van een mechanische voorziening voor benedenventilatie of door middel van de in de norm NBN DTD B 61-001:2021 beschreven bijzondere gevallen van gecombineerde beneden- en bovenventilatie, zoals een keldergat of een dubbele bovenventilatie.]2   § 2. Bij de plaatsing of de vervanging van een verwarmingsketel of waterverwarmingstoestel moet het ventilatiesysteem in het lokaal waar deze verwarmingsketel of dit waterverwarmingstoestel geplaatst wordt, voldoen aan de volgende toepasselijke normen: [2 NBN DTD B 61-001 :2021, NBN DTD B 61-002 :2021, NBN D 51-003 :2010+A2 :2021, NBN D 51-006 :2017]2.   [2 ...]2   § 3. De minister kan de in vorige paragrafen bedoelde eisen aanpassen, om de evolutie van de [2 in paragrafen 1/1 en 2]2 vermelde normen in acht te nemen, door zich te verwijzen in het bijzonder naar sectorale nota's die de bovenvermelde normen toelichten.   ----------   (1)   (2)
Afdeling 6. - Koolstofmonoxideconcentratie in de omgevingslucht van het lokaal waar zich minstens een verwarmingsketel [1 ,een waterverwarmingstoestel of een warmtegenerator op vaste brandstof]1 bevindt
  ----------
  (1)<BESL 2024-06-06/17, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 2.6.1.§ 1. Het koolmonoxidegehalte (CO) in de omgevingslucht van het lokaal waar zich minstens [1 een warmtegenerator]1 type B of waterverwarmingstoestel type A of B bevindt, wordt gemeten overeenkomstig het protocol in bijlage 1 bij dit besluit.   De toestand wordt bepaald op basis van de metingen van de concentratie uitgevoerd conform het voorgaande lid, in functie van de eisen van de volgende tabel:
Drempelwaarden van de koolstofmonoxide-concentratie in de omgevingslucht (ppm) na 1 min. meettijd Bepaling van de toestand die op het controleattest vermeld dient te worden Seuils de la teneur en CO dans l'air ambiant (ppm) après 1 min de mesure Qualification de la situation à indiquer sur l'attestation de contrôle
van 10 tot < 25 Abnormale toestand. Onverwijld te corrigeren. de 10 à < 25 Situation anormale. A corriger dans les plus brefs délais
≥ 25 Abnormale toestand. Gevaar. Het toestel dient stilgelegd te worden. ≥ 25 Situation anormale. Présence d'un danger. Injonction d'arrêter l'appareil.
§ 2. De waarde waarmee rekening gehouden dient te worden voor de toepassing van de drempelwaarden bedoeld in § 1 is de hoogste waarde van de meetresultaten bedoeld in punten 1.2.b., 1.2.f en 1.2.g van bijlage 1.   Er zal voor de toepassing van de drempelwaarden bedoeld in § 1 van dit artikel geen rekening gehouden worden met het resultaat van de meting uitgevoerd bij het binnenkomen van het lokaal, zoals bedoeld in punt 1.2.b van bijlage 1, indien er een of meerdere andere potentiële bronnen van CO zoals bedoeld in punt 1.2.c van bijlage 1 zijn, maar het dient wel op het controleattest genoteerd te worden onder opmerkingen.   ----------   (1)

Afdeling 7. - Veiligheidsinrichtingen van waterverwarmingstoestellen op gas en verwarmingsketels

Art. 2.7.1.Als de fabrikant deze aangebracht heeft op het model waterverwarmingstoestel of verwarmingsketel, dienen de volgende veiligheidsinrichtingen in goede staat van werking, correct aangesloten en op de goede plaats aanwezig te zijn:   1° detectie van terugslag van verbrandingsgassen   2° [1 beveiliging tegen]1 oververhitting;   3° detectie van watertekort;   4° detectie van propaan.   De naleving van deze eis wordt gecontroleerd door de voorschriften van de fabrikant op te volgen of, als deze ontbreken, door een visuele controle van de aanwezigheid van elk systeem op de correcte plaats, van de staat van werking en de elektrische aansluiting van elk systeem.   Veiligheidsinrichtingen op verwarmingsketels en waterverwarmingstoestellen van minder dan 2 jaar oud worden verondersteld in goede staat van werking te zijn, mits het toestel geen zichtbare schade of wijzigingen vertoont.   ----------   (1)
HOOFDSTUK 3. - Technische eisen voor verwarmingssystemen

Afdeling 1. - Eisen van energiemeting
Art. 3.1.1. De meters vermeld in artikels 3.1.2, 3.1.3, 3.1.5, 3.1.6 en 3.1.8 van deze afdeling dienen uitgerust te zijn met een inrichting die een automatische opname van de gemeten hoeveelheid ter plaatse [1 en van op afstand]1 mogelijk maakt, zoals een analoge of digitale uitgang.   [1 § 2 De meters en kostenverdelers voor verwarming bedoeld in artikel 3.1.7, geplaatst of vervangen na de inwerkingtreding van dit artikel, zijn uitgerust met een inrichting die een automatische opname van de gemeten hoeveelheid ter plaatse en van op afstand mogelijk maakt, zoals een analoge of digitale uitgang, behalve in het geval van meters geplaatst op een watercircuit dat warmte verdeelt, geïnstalleerd in het kader van werkzaamheden hernomen in een aanvraag omschreven in artikel 2.1.1., 13° van de ordonnantie, die werd ingediend vóór de inwerkingtreding van dit artikel.]1   [1 § 3. Uiterlijk op 1 januari 2027 worden alle bestaande kostenverdelers voor verwarming als bedoeld in artikel 3.1.7 uitgerust met een inrichting die een automatische opname van de gemeten hoeveelheid ter plaatse en van op afstand mogelijk maakt, of vervangen door verdelers die een dergelijke opname mogelijk maken.]1   ----------   (1)
Art. 3.1.2.§ 1. Als de som van de nuttige nominale vermogens van de verwarmingsketels van het verwarmingssysteem groter is dan 100 kW maar kleiner dan 500 kW, dan moeten er een of meerdere meters geplaatst worden om de hoeveelheid te meten van elke [2 gasvormige of vloeibare]2 brandstof die door al deze verwarmingsketels verbruikt wordt.
  § 2. Als er een meter aanwezig is die geplaatst werd door de distributienetbeheerder voor gas, kan deze gebruikt worden. In dit geval moet deze niet enkel bestemd zijn voor het verbruik van de verwarmingsketels en is de voorwaarde waarvan sprake in artikel 3.1.1. niet van toepassing.
  [1 § 3. Een of meerdere meters tellen de energie die wordt verbruikt door alle warmtepompen die deel van een verwarmingssysteem uitmaken met een thermisch vermogen van meer dan 12 kW.]1
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<BESL 2024-06-06/17, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 3.1.3.§ 1. Als de som van de nuttige nominale vermogens van de verwarmingsketels van het verwarmingssysteem groter is dan of gelijk is aan 500 kW, dan moeten er meters geplaatst worden om de hoeveelheid te meten van elke [2 gasvormige of vloeibare]2 brandstof die door al deze verwarmingsketels verbruikt wordt, evenals de thermische energie die door al deze verwarmingsketels afgegeven wordt aan de verdeelcircuits van het verwarmingssysteem, om met name het gemiddeld globaal productierendement van alle verwarmingsketels te kunnen meten.
  § 2. Als er een meter aanwezig is die geplaatst werd door de distributienetbeheerder voor gas, kan deze gebruikt worden, mits deze enkel bestemd is voor het verbruik van de verwarmingsketels van het betrokken verwarmingssysteem. In dit geval is de voorwaarde waarvan sprake in artikel 3.1.1. niet van toepassing.
  [1 § 3. Als de som van de thermische vermogens van de warmtepompen die water verwarmen groter is dan of gelijk is aan 500 kW, worden er één of meerdere meters geplaatst om de hoeveelheid energie te meten die door al deze waterpompen verbruikt wordt, evenals de thermische energie die door al deze warmtepompen afgegeven wordt aan de waterverdeelcircuits.]1
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<BESL 2024-06-06/17, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 3.1.4. § 1. Voor verwarmingsketels die zowel op een vloeibare als op een gasvormige brandstof werken, maar waarvan een van deze brandstoffen enkel gebruikt wordt in geval van defect aan de aanvoer van de brandstof gebruikt in normale modus, wordt de hoeveelheid brandstof die bij defect gebruikt wordt niet gemeten.
  § 2. Het vermogen van de verwarmingsketel(s) die enkel gebruikt wordt (worden) in geval van defect aan de verwarmingsketel(s) die in normale modus gebruikt wordt (worden), wordt niet meegerekend bij de berekening van de som van de nuttige nominale vermogens van de verwarmingsketels.
  § 3. Als twee verwarmingssystemen onderling verbonden zijn door leidingen met verwarmingswater waarop zich manuele kleppen bevinden die enkel gebruikt worden bij defect aan een van beide systemen, worden deze twee systemen als afzonderlijke systemen beschouwd en wordt de som van de nuttige nominale vermogens van de verwarmingsketels per systeem berekend.
  § 4. Uitrustingen zoals verwarmingsketels, de kleppen tussen twee systemen, de brandstofaanvoer, die gebruikt worden bij defect in normale modus, worden uitgerust met een inrichting waarvoor een manuele interventie nodig is.
  § 5. De situaties bedoeld in paragrafen 1, 2 en 3 maken het voorwerp uit van een gedateerde en ondertekende kennisgeving in het logboek en op de controleattesten. Er dient eveneens duidelijk op de uitrustingen waarvoor een manuele interventie vereist is aangegeven te worden dat deze uitrustingen enkel gebruikt worden bij defect aan het systeem gebruikt in normale modus en dat ze van zodra het defect is opgelost het voorwerp moeten uitmaken van een interventie. De procedure voor de ingebruikname van de uitrustingen gebruikt in geval van defect en voor de terugkeer naar de normale modus wordt vermeld in het logboek.

Art. 3.1.5.[1 § 1]1 Indien het verwarmingssysteem warmte voor verschillende gebouwen verdeelt, worden er meters geplaatst om het gemiddeld globaal productierendement van de verwarmingsketels te meten, evenals de thermische energie die het verwarmingssysteem afgeeft aan [1 elk van de gebouwen voor de verwarming van lokalen, behalve in het in paragraaf 2 bedoelde geval ]1.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gebouw verstaan: elke niet-tijdelijke overdekte en afgesloten bouwconstructie die niet toegankelijk is via een andere niet-tijdelijke, overdekte en afgesloten constructie, met uitzondering van ondergrondse toegangen.
  [1 § 2. De plaatsing van één of meerdere meters die de thermische energie meten die wordt doorgegeven aan elk van de gebouwen die worden bediend door een verwarmingssysteem dat warmte verdeelt aan meerdere gebouwen, is niet verplicht in het geval van gebouwen en verwarmingssystemen die aan alle volgende voorwaarden voldoen:
   1° het gebouw maakt deel uit van het gebouwenblok waarin de warmtegeneratoren zich bevinden. Onder "gebouwenblok" wordt verstaan "een geheel van gebouwen die aansluitend zijn en/of met elkaar zijn verbonden door een of meer gemeenschappelijke ruimten", zoals gangen, kelders of een parking;
   2° de watercircuits van het verwarmingssysteem die warmte verdelen naar verscheidene EPB-eenheden:
   a) zijn uitgerust met meters die de hoeveelheid thermische energie meten die aan elke EPB-eenheid wordt doorgegeven;
   b) vóór 1 januari 2019 zijn geïnstalleerd;
   c) zijn sindsdien niet gewijzigd of vervangen. ]1
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art. 3.1.6.Als een [1 ventilatiesysteem gecombineerd met een]1 verwarmingssysteem een of meerdere pulsie- en extractiegroepen omvat met een nominaal debiet dat groter is dan of gelijk is aan 10.000 mü/h, worden een of meerdere meters geplaatst om het elektriciteitsverbruik te meten van alle ventilatoren [2 ...]2 of worden er een of meerdere meters geplaatst om het elektriciteitsverbruik te meten van alle ventilatoren met een debiet dat groter is dan of gelijk is aan 10.000 mü/h.
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<BESL 2024-06-06/17, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 3.1.7. § 1. [1 Wanneer een watercircuit warmte verdeelt aan meerdere EPB-eenheden, worden één of meerdere individuele warmte-energiemeters geïnstalleerd om de hoeveelheid warmte-energie te meten die door dit watercircuit naar elke EPB-eenheid wordt geleid.
   Wanneer het technisch niet haalbaar en/of niet kosteneffectief is om individuele warmtemeters te installeren, worden in plaats van individuele warmtemeters in de volgende gevallen verwarmingskostenverdelers aanvaard die het thermische energieverbruik van elk warmteafgifte-element meten :
   1° wanneer de verwarmingskostenverdelers vóór 1 januari 2019 zijn geïnstalleerd;
   2° wanneer de watercircuits die warmte verdelen aan meerdere EPB-eenheden geïnstalleerd zijn vóór 1 januari 2019 en volledig ingebouwd zijn en/of zich achter niet-verwijderbare wanden bevinden;
   3° wanneer geen beschikbaar volume groot genoeg is om een individuele meter te installeren op een watercircuit dat warmte verdeelt aan meerdere EPB-eenheden dat vóór 1 januari 2019 is geïnstalleerd en dat sindsdien niet is gewijzigd;
   4° wanneer de EPB-eenheden op verschillende punten worden gevoed door een watercircuit dat warmte verdeelt aan meerdere EPB-eenheden dat vóór 1 januari 2019 is geïnstalleerd en sindsdien niet is gewijzigd;
   5° wanneer de watercircuits die warmte verdelen aan meerdere EPB-eenheden na 1 januari 2019 zijn geïnstalleerd in het kader van werkzaamheden hernomen in een aanvraag omschreven in artikel 2.1.1, 13° van de ordonnantie, die vóór 1 januari 2019 is ingediend.
   In afwijking van de vorige alinea is de installatie van verwarmingskostenverdelers niet verplicht wanneer de EPB-eenheden zijn uitgerust met vloerverwarming die vóór 1 januari 2019 is geïnstalleerd]1.
  § 2. [1 Wanneer een netwerk of lus sanitair warm water verdeelt aan verschillende EPB-eenheden, worden één of meerdere individuele thermische energiemeters of één of meerdere volumetrische meters geïnstalleerd om het verbruik van sanitair warm water van elke EPB-eenheid te meten, behalve in de volgende gevallen waarin de installatie van deze meters technisch niet haalbaar en/of niet kosteneffectief is :
   1° wanneer de leidingen voor de distributie van sanitair warm water aan meerdere EPB-eenheden vóór 1 januari 2019 zijn geïnstalleerd en volledig zijn ingebouwd en/of zich achter niet-verwijderbare wanden bevinden;
   2° wanneer er geen beschikbaar volume groot genoeg is om een individuele meter te installeren op leidingen die sanitair warm water verdelen naar meerdere EPB-eenheden die vóór 1 januari 2019 zijn geïnstalleerd en die sindsdien niet zijn gewijzigd;
   3° wanneer de EPB-eenheden op verschillende punten worden gevoed door een sanitair warm water netwerk of -lus dat meerdere EPB-eenheden bedient die vóór 1 januari 2019 is geïnstalleerd en sindsdien niet meer is gewijzigd. ]1.
  § 3. De aanwezigheid van de in dit artikel vermelde meters of verdelers wordt nagegaan door een visuele controle of via bewijsstukken, zoals as-builtplannen, plaatsingsfacturen of verslagen van de verdeling van de verwarmingskosten, die voor elke EPB-eenheid aangesloten op het verwarmingscircuit die niet bezocht kon worden duidelijk de aanwezigheid van meters of verdelers aantonen en, indien dergelijke bewijsstukken ontbreken, een verklaring op erewoord met de naam en handtekening van de eigenaar en de referentie van elke niet-bezochte EPB-eenheid.
  [1 § 4. De minister kan de gevallen waarin de plaatsing van de in de eerste en tweede paragrafen bedoelde meters technisch niet mogelijk is en/of niet kosteneffectief is, aanvullen en nader omschrijven.
   § 5. De minister kan een methode vaststellen voor de berekening van de verdeling van het energieverbruik dat naar elke EPB-eenheid wordt geleid door watercircuits die warmte verdelen aan meerdere EPB-eenheden die niet zijn uitgerust met individuele meters per EPB-eenheid.]1
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art. 3.1.8. § 1. Als een verwarmingssysteem waarvan de som van de nuttige nominale vermogens van de verwarmingsketels groter is dan of gelijk is aan 500 kW geplaatst wordt na de inwerkingtreding van dit besluit en dit systeem de gecentraliseerde productie van sanitair warm water omvat, dit wil zeggen de productie van sanitair warm water voor meerdere EPB-eenheden, laten een of meerdere tellers toe de thermische energie te meten die door de verwarmingsketels afgegeven wordt voor de productie van sanitair warm water.
  § 2. De eerste paragraaf is niet van toepassing wanneer het verwarmingssysteem wordt geïnstalleerd in het kader van werkzaamheden hernomen in een aanvraag omschreven in artikel 2.1.1., 13° van de ordonnantie, die werd ingediend voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Afdeling 2. - Energieboekhouding

Art. 3.2.1. Als de som van de nuttige nominale vermogens van de verwarmingsketels van het verwarmingssysteem groter is dan 100 kW, moet er elk jaar een verslag van de energieboekhouding worden opgesteld.
Art. 3.2.2. Als de som van de nuttige nominale vermogens van de verwarmingsketels van het verwarmingssysteem groter is dan 100 kW en kleiner is dan 500 kW, moet het jaarlijks verslag van de energieboekhouding minstens het volgende bevatten:
  1° De jaarlijkse opname van de hoeveelheid door al de verwarmingsketels verbruikte brandstof(fen), uitgedrukt in fysieke eenheden;
  2° De berekening van het genormaliseerde jaarlijkse verbruik van de verwarmingsketels;
  3° De berekening van het jaarlijkse verbruik van de verwarmingsketels teruggebracht naar de gebruiksoppervlakte of elke andere relevante indicator;
  4° De berekening van de jaarlijkse CO2-uitstoot die toe te schrijven is aan het verwarmingssysteem, met behulp van de emissiecijfers vastgelegd in artikel 6 van het Richtlijnenbesluit;
  5° De interpretatie van de elementen hierboven, met name in vergelijking met de resultaten van voorafgaande jaren en eventueel met de resultaten van gelijkaardige EPB-eenheden.

Art. 3.2.3. Als de som van de nuttige nominale vermogens van de verwarmingsketels van het verwarmingssysteem groter is dan of gelijk is aan 500 kW, moet het jaarlijks verslag van de energieboekhouding minstens het volgende bevatten:
  1° De maandelijkse opname van de hoeveelheid door al de verwarmingsketels verbruikte brandstof(fen), uitgedrukt in fysieke eenheden;
  2° Een grafiek van de energetische handtekening die het verband aantoont tussen het gemeten maandelijkse brandstofverbruik en het klimaat, op basis van maandelijkse graaddagen of maandgemiddelden van temperaturen;
  3° De berekening van het genormaliseerde jaarlijkse verbruik van de verwarmingsketels;
  4° De berekening van het jaarlijkse verbruik van de verwarmingsketels teruggebracht naar de gebruiksoppervlakte of elke andere relevante indicator;
  5° De berekening van de jaarlijkse CO2-uitstoot die toe te schrijven is aan de verwarmingsketels, met behulp van de emissiecijfers vastgelegd in artikel 6 van het Richtlijnenbesluit;
  6° De berekening van het globaal jaarlijks productierendement van de verwarmingsketels;
  7° De interpretatie van de elementen hierboven, met name in vergelijking met de resultaten van voorafgaande jaren en eventueel met de resultaten van gelijkaardige EPB-eenheden.
  Voor verwarmingssystemen waarvan de som van de nuttige nominale vermogens van de verwarmingsketels groter is dan of gelijk is aan 500 kW, die geplaatst worden na de inwerkingtreding van dit besluit en die niet geïnstalleerd werden in het kader van werkzaamheden hernomen in een aanvraag omschreven in artikel 2.1.1., 13° van de ordonnantie, die werd ingediend voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, en die de gecentraliseerde productie van sanitair warm water omvatten, bevat het jaarlijks verslag van de energieboekhouding eveneens de jaarlijkse opname van de hoeveelheid thermische energie die door de verwarmingsketels afgegeven wordt voor de productie van sanitair warm water, evenals een vergelijking met de opnames van voorafgaande jaren en de berekening van het energieverbruik per geproduceerde m3 sanitair warm water en de berekening van het energieaandeel (in %) dat toe te schrijven is aan sanitair warm water of elke andere relevante indicator.

Art. 3.2.4. Als het [1 ventilatiesysteem gecombineerd met het ]1 verwarmingssysteem een of meerdere pulsie- en extractiegroepen omvat met een nominaal debiet dat groter is dan of gelijk is aan 10.000 mü/h, bevat het jaarlijks verslag van de energieboekhouding de opname in fysieke eenheden van het totale energieverbruik van de ventilatoren uitgerust met een elektrische teller, evenals een vergelijking met de opnemingen van voorafgaande jaren.
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>


Art. 3.2.5. [1 § 1. Als de som van de thermische vermogens van de warmtepompen van het verwarmingssysteem tussen 12 kW en 500 kW ligt, bevat het jaarlijks verslag van de energieboekhouding minstens het volgende:
   1° De berekening van het jaarlijks energieverbruik van de warmtepompen;
   2° De berekening van het jaarlijkse energieverbruik van de warmtepompen teruggebracht naar de gebruiksoppervlakte of elke andere relevante indicator;
   3° De berekening van de jaarlijkse CO2-uitstoot die toe te schrijven is aan het verwarmingssysteem, met behulp van de emissiecijfers vastgelegd in artikel 6 van het Richtlijnenbesluit;
   4° De interpretatie van de elementen hierboven, met name in vergelijking met de resultaten van voorafgaande jaren en eventueel met de resultaten van gelijkaardige EPB-eenheden.
   § 2. Als de som van de thermische vermogens van de warmtepompen van het verwarmingssysteem groter is dan of gelijk is aan 500 kW, moet het jaarlijks verslag van de energieboekhouding minstens het volgende bevatten:
   1° De berekening van het maandelijks energieverbruik van de warmtepompen;
   2° De berekening van het jaarlijks energieverbruik van de warmtepompen;
   3° De berekening van het jaarlijkse energieverbruik van de warmtepompen teruggebracht naar de gebruiksoppervlakte of elke andere relevante indicator;
   4° De berekening van de jaarlijkse CO2-uitstoot die toe te schrijven is aan het verwarmingssysteem, met behulp van de emissiecijfers vastgelegd in artikel 6 van het Richtlijnenbesluit;
   5° De berekening van het globaal jaarlijks productierendement van de warmtepompen of een andere indicator van de jaarlijkse prestatie van de warmtepompen in hun geheel;
   6° De interpretatie van de elementen hierboven, met name in vergelijking met de resultaten van voorafgaande jaren en eventueel met de resultaten van gelijkaardige EPB-eenheden.]1.
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Afdeling 3. - Documenten betreffende het verwarmingssysteem

Onderafdeling 1. - Logboek
Art. 3.3.1. § 1. Het logboek van een verwarmingssysteem geïnstalleerd wordt na de inwerkingtreding van dit besluit bevat minstens de informatie vermeld in bijlage 2 bij dit besluit.   § 2. Het logboek van een verwarmingssysteem geïnstalleerd wordt vóór de inwerkingtreding van dit besluit bevat de informatie vermeld in bijlage 2 bij dit besluit die beschikbaar is.   § 3. Als een verwarmingssysteem gewijzigd wordt na de inwerkingtreding van dit besluit, wordt het logboek aangevuld met de inlichtingen die betrekking hebben op de gewijzigde of vernieuwde onderdelen.   § 4. De minister kan de minimale inhoud van het logboek aanpassen naargelang het type verwarmingssysteem, rekening houdend met de eisen van toepassing op elk type verwarmingssysteem.   § 5. Het logboek kan bijgehouden worden op papier, in elektronisch formaat of via een combinatie van beide.   § 6. Als niet alle documenten die het logboek vormen fysiek bij elkaar gevoegd worden of geregistreerd worden binnen eenzelfde elektronisch repertorium, wordt een tabel opgesteld met de links die toegang geven tot elk document of met de klasseringsplaats van elk document.   § 7. Alle documenten die het logboek vormen, worden bijgehouden en up-to-date gehouden en ter beschikking gesteld van de eigenaar, de houder of de aangever en van elke beroepsbeoefenaar die tussenkomsten aan het verwarmingssysteem uitvoert.
Onderafdeling 2. - Lijst van verwarmingsketels en waterverwarmingstoestellen die aangesloten zijn op een collectief afvoerkanaal van verbrandingsgassen.

Art. 3.3.2.§ 1. Als meerdere waterverwarmingstoestellen en/of verwarmingssystemen met een of meerdere verwarmingsketels aangesloten zijn op een collectief afvoerkanaal van verbrandingsgassen, dient een document te worden opgesteld en up-to-date gehouden met een lijst van alle aangesloten toestellen, met vermelding van de datum waarop deze lijst werd bijgewerkt en voor elk toestel minstens de volgende gegevens: de referentie van de EPB-eenheid waar het toestel zich bevindt, de gebruikte brandstof, het nuttig nominaal vermogen in kW, of het al dan niet een condensatietoestel betreft, soort aansluiting op het afvoerkanaal van verbrandingsgassen overeenkomstig norm [1 NBN EN 1749]1, en voor verwarmingsketels die werken op gas: of het gaat om een atmosferische brander, een premix of een ventilatorbrander.   § 2. Dit document wordt bijgehouden en up-to-date gehouden en ter beschikking gesteld van de eigenaar, de houder of de aangever en van elke beroepsbeoefenaar die tussenkomsten aan het verwarmingssysteem uitvoert.   [1 § 3. Wanneer één of meer waterverwarmingstoestellen of verwarmingsketels van type B1 zijn aangesloten op een collectief afvoerkanaal van verbrandingsgassen, wordt het in de eerste paragraaf beoogde document een verslag opgenomen waarin de haalbaarheid van de vervanging van deze toestellen door efficiëntere verwarmingstoestellen wordt onderzocht.    Dit verslag bevat ten minste :    1° de datum waarop het verslag is opgesteld ;    2° de contactgegevens van de professional die het verslag heeft opgesteld (naam en voornaam van de natuurlijke persoon, zakelijk postadres, telefoonnummer en e-mail adres);    3° een inventaris van de in het gebouw aanwezige schoorstenen en technische kokers, alsmede hun afmetingen, om deze in aanmerking te nemen bij het zoeken naar een of meer alternatieven;    4° de technische details van ten minste één alternatief om de verwarmingsketels en warmwatertoestellen te vervangen door efficiëntere toestellen op het gebied van rendement, deeltjes en CO2-uitstoot, zoals een warmtepomp, een condensatieketel, aansluiting op een efficiënt thermisch energienetwerk, zonnepanelen;    5° de geschatte kosten van de geanalyseerde alternatieven.]1   ----------   (1)
Afdeling 4. - Dimensioneringsnota van de [1 warmtegeneratoren en het indienstellingsverslag ]1
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art. 3.4.1. Voor de installatie of de vervanging van een of meerdere [1 warmtegeneratoren]1 wordt een dimensioneringsnota opgesteld. Deze nota wordt bij het logboek gevoegd en bevat minstens:   1° de datum waarop de nota werd opgesteld;   2° de gegevens van de auteur van de nota (naam van de natuurlijke persoon, naam van de werkgever, adres van de werkgever);   3° de details van de berekeningsmethode die de warmtebehoeften bepaalt, het totaal nuttig nominaal vermogen dat vereist is om aan deze behoeften te voldoen en de resultaten die met deze methode werden verkregen.   De minister kan deze minimale inhoud aanvullen, met name door de berekeningsmethode vermeld in punt 3° te preciseren.  [1 § 2. Een indienstellingsverslag wordt opgesteld wanneer één of meerdere warmtepompen in bedrijf worden gesteld.    De minimuminhoud van dit verslag wordt door de minister vastgesteld. ]1   ----------   (1)
Afdeling 5. - Thermische isolatie van leidingen en toebehoren [1 van verwarmings- en ventilatiesystemen]1
  ----------
  (1)<BESL 2024-06-06/17, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 3.5.1.§ 1. Alle leidingen en toebehoren die na de inwerkingtreding van dit besluit geplaatst worden in een verwarmingssysteem [2 of een ventilatiesysteem gecombineerd met een verwarmingssysteem]2 moeten thermisch geïsoleerd zijn in overeenstemming met de eisen van bijlage 3 bij dit besluit.   § 2. [1 Alle leidingen en toebehoren, niet bekleed met een materiaal met een dikte van meer dan tien millimeter, die vóór de inwerkingtreding van dit besluit in een verwarmingssysteem [2 of een ventilatiesysteem gecombineerd met een verwarmingssysteem]2 aanwezig waren]1 moeten thermisch geïsoleerd worden in overeenstemming met de eisen van bijlage 3, van zodra minstens een verwarmingsketel op dit verwarmingssysteem wordt aangesloten.   [2 § 2/1. Alle leidingen en toebehoren waardoor verwar-mingswater waarvan de ontwerptemperatuur hoger is dan 35° C of van sanitair warm water stroomt, die niet bekleed zijn met een materiaal met een dikte van meer dan tien millimeter, die vóór de inwerkingtreding van dit besluit in een verwarmingssysteem of een gecombineerd ventilatiesys-teem aanwezig waren, worden thermisch geïsoleerd in overeenstemming met de eisen van bijlage 3 van dit besluit, uiterlijk op 31 december 2025.]2   § 3. De thermische isolatie van leidingen en toebehoren die tijdens een deel van het jaar ijswater en tijdens het ander deel verwarmingswater transporteren moet voldoen aan de eisen van bijlage 3 en van bijlage 5.   § 4. [1 ...]1   § 5. De minister kan de inhoud van bijlage 3 aanpassen om rekening te kunnen houden met de technische en economische evoluties.   ----------   (1)   (2)
Afdeling 6. - Regeling van de verwarmingssystemen

Afdeling 6. TOEKOMSTIG_RECHT.2 ...]2 van de verwarmingssystemen   ----------   (1)   (2)
Art. 3.6.1. Als een of meerdere al dan niet nieuwe verwarmingsketels geïnstalleerd worden in een verwarmingssysteem na de inwerkingtreding van dit besluit, zijn de regeling van dit verwarmingssysteem en de modulatie van het vermogen van de brander van elke verwarmingsketel geïnstalleerd na de inwerkingtreding van dit besluit conform de voorschriften van bijlage 4 van dit besluit.
Art. 3_6.1.TOEKOMSTIG_RECHT.   Als een of meerdere al dan niet nieuwe [1 warmtegeneratoren]1 geïnstalleerd worden in een verwarmingssysteem na de inwerkingtreding van dit besluit, zijn de regeling van dit verwarmingssysteem en de modulatie van het vermogen van de brander van elke verwarmingsketel geïnstalleerd na de inwerkingtreding van dit besluit conform de voorschriften van bijlage 4 van dit besluit.
  [2 ...]2  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<BESL 2024-06-06/17, art. 36, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling 7. - Verdeling van de verwarmingswater- en luchtdistributie.

Art. 3.7.1. De eisen van deze afdeling zijn van toepassing op verwarmingssystemen die werden geplaatst na de inwerkingtreding van dit besluit.   Ze zijn eveneens van toepassing op de delen van de distributie- en afgiftenetten van verwarmingssystemen geplaatst na de inwerkingtreding van dit besluit, als deze delen van netten minstens een EPB-eenheid bedienen, minstens een verdieping waarvan meer dan 80 % van de gebruiksoppervlakte in beslag genomen wordt door kantoorruimte of lokalen met een gebruiksoppervlakte die groter is dan of gelijk is aan 500 m.
Art. 3.7.2. Om de zones af te bakenen, worden de volgende principes toegepast:
  1° Elke EPB-eenheid bestaat minstens uit een zone;
  2° De gebruiksoppervlakte van een zone is kleiner dan of gelijk aan 1.250 m;
  3° Voor verdiepingen waarvan meer dan 80 % van de gebruiksoppervlakte in beslag genomen wordt door kantoorruimte, wordt minstens een zone per verdieping gecreëerd. In dit geval kunnen de toiletten, het sanitair, de kitchenettes, de keukens en de trappenhuizen zich in een andere zone bevinden, die eventueel verspreid is over meerdere verdiepingen.

Art. 3.7.3. Op verdeelnetten voor verwarmingswater en lucht wordt een systeem voor elektrische of pneumatische bediening voorzien om de verwarming van elke zone stop te zetten en weer op te starten, los van de andere zones, terwijl bevriezings- en condensatieproblemen worden vermeden.

Art. 3.7.4. Op de verdeelnetten voor verwarmingswater worden kleppen geïnstalleerd voor hydraulische ontkoppeling en om desgevallend het verdeelcircuit van elke zone te kunnen laten leeglopen zonder het verdeelcircuit van de andere zones te moeten laten leeglopen.

Afdeling 8. - Variatie in het verse luchtdebiet naargelang de reële bezetting

Art. 3.8.1. § 1. Elk nieuw geplaatst ventilatiesysteem met een of meerdere ventilatiegroepen en kokers, uitgerust met een warmteafgifte-element aangesloten op het verwarmingssysteem, zoals een verwarmingsbatterij, en dat een lokaal bedient met een variabele menselijke bezetting met een nominaal debiet aan verse lucht dat groter is dan of gelijk is aan 2 000 mü/h, wordt uitgerust met een inrichting die het debiet aan verse lucht automatisch doet variëren in functie van een parameter die representatief is voor het aantal personen aanwezig in dit lokaal. Deze parameter wordt onder meer bekomen met behulp van doorgangsmeters aan de ingang en de uitgang van het lokaal of door het meten van de CO2 -concentratie in de omgevingslucht.   § 2. Het ventilatiesysteem bedoeld in § 1mag niet uitgerust worden met inrichtingen die de variatie van het luchtdebiet van de ventilator regelen door smoor- of bypasssystemen.   § 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een lokaal met een variabele menselijke bezetting een lokaal verstaan dat valt onder de functionele delen omschreven in punten 4.1.8, 4.1.9, 4.1.11, 4.1.12 en 4.1.13 van bijlage 1 van het Richtlijnenbesluit.   § 4. In afwijking op paragraaf 1 wordt de drempel van het nominaal luchtdebiet vastgelegd op 5 000 mü/h als het verwarmingssysteem is geïnstalleerd in het kader van werkzaamheden hernomen in een aanvraag omschreven in artikel 2.1.1., 13° van de ordonnantie, ingediend vóór de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.
Art. 3_8.1.TOEKOMSTIG_RECHT.    § 1. Elk nieuw geplaatst ventilatiesysteem met een of meerdere ventilatiegroepen en kokers, [1 gecombineerd met een verwarmingssysteem]1, en dat een lokaal bedient met een variabele menselijke bezetting met een nominaal debiet aan verse lucht dat groter is dan of gelijk is aan 2 000 mü/h, wordt uitgerust met een inrichting die het debiet aan verse lucht automatisch doet variëren in functie van een parameter die representatief is voor het aantal personen aanwezig in dit lokaal. Deze parameter wordt onder meer bekomen met behulp van doorgangsmeters aan de ingang en de uitgang van het lokaal of door het meten van de CO2 -concentratie in de omgevingslucht.
  § 2. Het ventilatiesysteem bedoeld in § 1mag niet uitgerust worden met inrichtingen die de variatie van het luchtdebiet van de ventilator regelen door smoor- of bypasssystemen.
  § 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een lokaal met een variabele menselijke bezetting een lokaal verstaan dat valt onder de functionele delen omschreven in punten 4.1.8, 4.1.9, 4.1.11, 4.1.12 en 4.1.13 van bijlage 1 van het Richtlijnenbesluit.
  § 4. In afwijking op paragraaf 1 wordt de drempel van het nominaal luchtdebiet vastgelegd op 5 000 mü/h als het verwarmingssysteem is geïnstalleerd in het kader van werkzaamheden hernomen in een aanvraag omschreven in artikel 2.1.1., 13° van de ordonnantie, ingediend vóór de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>


Afdeling 9. - Warmteterugwinning op dubbele flux ventilatie-eenheden

Art. 3.9.1.[1 Elk dubbele flux ventilatiesysteem dat vanaf 1 januari 2025 is geïnstalleerd of vervangen waarvan het nominaal debiet aan verse lucht van de aanvoergroep groter is dan 2.000 m3/h, wordt uitgerust met een voorziening die de warmte van de afgevoerde lucht terugwint en opnieuw gebruikt, behalve in het geval van een luchtgroep waarvan de afgevoerde lucht sterk verontreinigd is, zoals een keukenafzuigkap of de luchtafvoer van een parking, of waar warmteterugwinning in strijd is met de sanitaire behoeften, zoals in bepaalde behandelings- of operatiekamers]1.   De warmteterugwinningsvoorziening is uitgerust met een automatisch systeem, waarmee de voorverwarming van de lucht volledig uitgeschakeld kan worden als er geen behoefte aan verwarming is.   ----------   (1)
Art. 3_9.1.TOEKOMSTIG_RECHT.  [2 Elk dubbele flux ventilatiesysteem dat vanaf 1 januari 2025 is geïnstalleerd of vervangen waarvan het nominaal debiet aan verse lucht van de aanvoergroep groter is dan 2.000 m3/h, wordt uitgerust met een voorziening die de warmte van de afgevoerde lucht terugwint en opnieuw gebruikt, behalve in het geval van een luchtgroep waarvan de afgevoerde lucht sterk verontreinigd is, zoals een keukenafzuigkap of de luchtafvoer van een parking, of waar warmteterugwinning in strijd is met de sanitaire behoeften, zoals in bepaalde behandelings- of operatiekamers]2.
  De warmteterugwinningsvoorziening is uitgerust met een automatisch systeem, waarmee de voorverwarming van de lucht volledig uitgeschakeld kan worden als er geen behoefte aan verwarming is.  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<BESL 2024-06-06/17, art. 37, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Hoofdstuk 3bis. [1 - Systeem voor gebouwautomatisering en -controle]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-06-06/17, art. 38, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>


Art. 3.10.1. [1 § 1.De verwarmingssystemen en klimaatregelingssystemen en, in voorkomend geval, de met deze verwarmingssystemen en klimaatregelingssystemen gecombineerde ventilatiesystemen die voldoen aan volgende voorwaarden zijn uitgerust met een systeem voor gebouwautomatisering en -controle dat minstens voldoet aan de eisen van klasse B van de norm NBN EN ISO 52120-1:    1° de som van het nominaal vermogen van de verwarmingsketels en het thermisch vermogen van de warmtepompen van dit verwarmingssysteem is groter dan 290 kW en/of het effectief nominaal vermogen van het klimaatregelingssysteem is groter dan 290 kW;    2° de som van de oppervlakten van de niet-residentiële EPB-eenheid of -eenheden die door dit systeem worden bediend, is groter dan 50% van de som van de oppervlakten van alle EPB-eenheden die door dit systeem worden bediend.    § 2. het in de vorige paragraaf bedoelde automatiserings- en controlesysteem is in staat om:    1° het energieverbruik continu te bewaken, te registreren en te analyseren en voortdurend bij te sturen;    2° de energie-efficiëntie van het gebouw te vergelijken met referentiewaarden, efficiëntieverliezen van de technische systemen in het gebouw op te sporen en de verantwoordelijke voor de installaties of het technisch beheer van het gebouw te informeren over de mogelijkheden om de energie efficiëntie te verbeteren;    3° communicatie mogelijk te maken met aangesloten technische systemen en andere toestellen in het gebouw, en interoperabel te zijn met technische systemen in het gebouw die verschillende soorten bedrijfseigen technologieën, voorzieningen en fabrikanten omvatten.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK 4. - Technische eisen voor klimaatregelingssystemen

Afdeling 1. - Eisen van energiemeting
Art. 4.1.1. De meters vermeld in deze afdeling dienen uitgerust te zijn met een inrichting die een automatische opname van de gemeten hoeveelheid mogelijk maakt en dat ter plaatse of van op afstand, zoals een analoge of digitale uitgang.
Art. 4_1.1.TOEKOMSTIG_RECHT.    De meters vermeld in deze afdeling dienen uitgerust te zijn met een inrichting die een automatische opname van de gemeten hoeveelheid mogelijk maakt en dat ter plaatse [1 en van op afstand ]1, zoals een analoge of digitale uitgang.  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>


Art.4.1.2. Een of meerdere elektrische meters meten de elektrische energie verbruikt door alle koelinstallaties.

Art. 4.1.3. Als de som van de nuttige nominale vermogens van de koelinstallaties die ijswater produceren groter is dan of gelijk is aan 500 kW, dan worden er een of meerdere meters geplaatst om de elektrische energie te meten die door alle koelinstallaties verbruikt wordt en worden een of meerdere meters geplaatst om de koelenergie te meten die door al deze koelinstallaties afgegeven wordt aan de verdeelnetten voor ijswater.

Art. 4.1.4. § 1. Als twee klimaatregelingssystemen onderling verbonden zijn door leidingen voor ijswater waarop zich manuele kleppen bevinden die enkel gebruikt worden bij defect van één van beide systemen, worden deze twee systemen als afzonderlijke systemen beschouwd en wordt de som van de vermogens waarmee rekening gehouden dient te worden per systeem berekend.
  § 2. De situatie bedoeld in paragraaf 1maakt het voorwerp uit van een gedateerde en ondertekende kennisgeving in het logboek en op de controleattesten en van een vermelding op de kleppen. Deze laatste worden opnieuw gesloten als het defect is opgelost.

Art. 4.1.5. Indien het klimaatregelingssysteem ijswater voor verschillende gebouwen verdeelt, worden er meters geplaatst om het gemiddeld globaal productierendement van de koelinstallaties te meten, evenals de hoeveelheid koelenergie die door het ijswatercircuit afgegeven wordt aan elk gebouw.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gebouw verstaan: elke niet-tijdelijke overdekte en afgesloten bouwconstructie die niet toegankelijk is via een andere niet-tijdelijke, overdekte en afgesloten constructie, met uitzondering van ondergrondse toegangen.

Art. 4.1.6. Als er koeltorens of luchtkoelers geplaatst worden na 1september 2012 en worden aangesloten op een koelinstallatie op grond van watercondensatie, meten een of meerdere elektrische tellers de elektrische energie die door alle koeltorens of luchtkoelers verbruikt wordt.

Art. 4.1.7.Als een klimaatregelingssysteem een of meerdere luchtaanzuig- en luchtafzuiggroepen omvat met een nominaal debiet dat groter is dan of gelijk is aan 10.000 mü/h, worden een of meerdere meters geplaatst om het elektriciteitsverbruik te meten van alle ventilatoren [1 ...]1 of worden er een of meerdere meters geplaatst om het elektriciteitsverbruik te meten van alle ventilatoren met een debiet dat groter is dan of gelijk is aan 10.000 mü/h.
  ----------
  (1)<BESL 2024-06-06/17, art. 40, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 4_1.7.TOEKOMSTIG_RECHT.   Als [1 het ventilatiesysteem gecombineerd met ]1 een klimaatregelingssysteem een of meerdere [1 luchtpulsie- en luchtextractiegroepen]1 omvat met een nominaal debiet dat groter is dan of gelijk is aan 10.000 mü/h, worden een of meerdere meters geplaatst om het elektriciteitsverbruik te meten van alle ventilatoren [2 ...]2 of worden er een of meerdere meters geplaatst om het elektriciteitsverbruik te meten van alle ventilatoren met een debiet dat groter is dan of gelijk is aan 10.000 mü/h.   ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<BESL 2024-06-06/17, art. 40, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 4.1.8. § 1. Bij de plaatsing van een nieuw klimaatregelingssysteem en van een nieuw netwerk voor de verdeling van ijswater over meerdere EPB-eenheden, worden een of meerdere thermische koelenergiemeters geplaatst om de hoeveelheid energie te meten die het ijswater afgeeft aan elke EPB-eenheid.
  § 2. De eerste paragraaf is niet van toepassing wanneer het klimaatregelingssysteem wordt geïnstalleerd in het kader van werkzaamheden hernomen in een aanvraag omschreven in artikel 2.1.1., 13° van de ordonnantie, die werd ingediend voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Art. 4_1.8.TOEKOMSTIG_RECHT.1 § 1. Wanneer een circuit ijswater verdeelt aan verschillende EPB-eenheden, worden één of meerdere individuele thermische koelenergiemeters geïnstalleerd om het verbruik van koelenergie van elke EPB-eenheid te meten, behalve in de volgende gevallen waarin de installatie van deze meters technisch niet haalbaar en/of niet kosteneffectief is :
   1° wanneer de circuits die ijswater verdelen aan meerdere EPB-eenheden vóór 1 januari 2019 zijn geïnstalleerd en sindsdien niet zijn gewijzigd;
   2° wanneer de circuits die ijswater verdelen aan meerdere EPB-eenheden na 1 januari 2019 zijn geïnstalleerd in het kader van werkzaamheden hernomen in een aanvraag omschreven in artikel 2.1.1., 13° van de ordonnantie, die vóór 1 januari 2019 is ingediend.
   § 2. De minister kan de gevallen waarin de plaatsing van de in de eerste paragraaf bedoelde meters technisch niet mogelijk is en/of niet kosteneffectief is, aanvullen en nader omschrijven.
   § 3. De minister kan een methode vaststellen voor de berekening van de verdeling van het enrergieverbruik dat naar elke EPB-eenheid wordt geleid door circuits die ijswater verdelen aan meerdere EPB-eenheden die niet zijn uitgerust met individuele meters per EPB-eenheid. ]1  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Afdeling 2. - Energieboekhouding

Art. 4.2.1. Als het effectief nominaal vermogen van het klimaatregelingssysteem groter is dan 12 kW, moet er elk jaar een verslag van de energieboekhouding worden opgesteld.
Art. 4.2.2. Als het effectief nominaal vermogen van het klimaatregelingssysteem groter is dan 12 kW en kleiner is dan 500 kW, moet het jaarlijks verslag van de energieboekhouding minstens het volgende bevatten:
  1° De berekening van het jaarlijkse verbruik van de koelinstallaties en desgevallend van de koeltorens en luchtkoelers;
  2° De berekening van het jaarlijkse verbruik van de koelinstallaties en desgevallend van de koeltorens en luchtkoelers teruggebracht naar de gebruiksoppervlakte of elke andere relevante indicator;
  3° De berekening van de jaarlijkse CO2 -uitstoot die toe te schrijven is aan de koelinstallaties en desgevallend aan de koeltorens en luchtkoelers met behulp van de emissiecijfers vastgelegd in artikel 6 van het Richtlijnenbesluit;
  4° De interpretatie van de elementen hierboven, met name in vergelijking met de resultaten van voorafgaande jaren en eventueel met de resultaten van gelijkaardige EPB-eenheden.

Art. 4.2.3. Als het effectief nominaal vermogen van het klimaatregelingssysteem groter is dan of gelijk is aan 500 kW, moet het jaarlijkse verslag van de energieboekhouding minstens het volgende bevatten:
  1° De berekening van het maandelijkse verbruik van de koelinstallaties en desgevallend van de koeltorens en luchtkoelers;
  2° De berekening van het jaarlijkse verbruik van de koelinstallaties en desgevallend van de koeltorens en luchtkoelers;
  3° De berekening van het jaarlijkse verbruik van de koelinstallaties en desgevallend van de koeltorens en luchtkoelers teruggebracht naar de gebruiksoppervlakte of elke andere relevante indicator;
  4° De berekening van de jaarlijkse CO2 -uitstoot die toe te schrijven is aan de koelinstallaties en desgevallend aan de koeltorens en luchtkoelers met behulp van de emissiecijfers vastgelegd in artikel 6 van het Richtlijnenbesluit;
  5° De berekening van het globaal jaarlijks rendement van de ijswaterproductie;
  6° De interpretatie van de elementen hierboven, met name in vergelijking met de resultaten van voorafgaande jaren en eventueel met de resultaten van gelijkaardige EPB-eenheden.

Afdeling 3. - Logboek

Art. 4.3.1. De minimale inhoud van het logboek van klimaatregelingssystemen wordt bepaald door de Minister.
Afdeling 4. - Dimensioneringsnota van de koelinstallaties

Afdeling 4. TOEKOMSTIG_RECHT.1 en het indienstellingsverslag]1  ----------   (1)
Art. 4.4.1. Voor de installatie of de vervanging van een of meerdere koelinstallaties wordt een dimensioneringsnota opgesteld. Deze nota wordt bij het logboek gevoegd en bevat minstens:   1° de datum waarop de nota werd opgesteld;   2° de gegevens van de auteur van de nota (naam van de natuurlijke persoon, naam van de werkgever, adres van de werkgever);   3° de details van de berekeningsmethode die de koelbehoeften bepaalt, het totaal nuttig nominaal vermogen dat vereist is om aan deze behoeften te voldoen en de resultaten die met deze methode werden verkregen.   De minister kan deze minimale inhoud aanvullen, met name door de berekeningsmethode vermeld in punt 3° te preciseren.
Art. 4_4.1.TOEKOMSTIG_RECHT.   Voor de installatie of de vervanging van een of meerdere koelinstallaties wordt een dimensioneringsnota opgesteld. Deze nota wordt bij het logboek gevoegd en bevat minstens:
  1° de datum waarop de nota werd opgesteld;
  2° de gegevens van de auteur van de nota (naam van de natuurlijke persoon, naam van de werkgever, adres van de werkgever);
  3° de details van de berekeningsmethode die de koelbehoeften bepaalt, het totaal nuttig nominaal vermogen dat vereist is om aan deze behoeften te voldoen en de resultaten die met deze methode werden verkregen.
  De minister kan deze minimale inhoud aanvullen, met name door de berekeningsmethode vermeld in punt 3° te preciseren.  [1 § 2. Een indienstellingsverslag wordt opgesteld wanneer één of meerde koelinstallaties in bedrijf worden gesteld.
   De minimuminhoud van dit verslag wordt door de minister vastgesteld. ]1
  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Afdeling 5. - Thermische isolatie van ijswaterleidingen en -toebehoren

Art. 4.5.1.§ 1. Alle nieuw geplaatste leidingen en toebehoren in een klimaatregelingssysteem moeten thermisch geïsoleerd zijn in overeenstemming met de eisen van bijlage 5. § 2. Alle reeds voor de inwerkingtreding van dit besluit in een klimaatregelingssysteem bestaande niet-thermisch geïsoleerde leidingen en toebehoren moeten thermisch geïsoleerd worden in overeenstemming met de eisen van bijlage 5 [1 uiterlijk op 31 december 2025]1.   § 3. De thermische isolatie van leidingen en toebehoren die tijdens een deel van het jaar ijswater en tijdens het ander deel verwarmingswater transporteren moet voldoen aan de eisen van bijlage 3 en van bijlage 5.   § 4. Het thermisch isolatiemateriaal dat aangebracht wordt na de inwerkingtreding van dit besluit is voorzien van een bekleding die beschermt tegen   - blootstelling aan UV-stralen en desgevallend aan de weersomstandigheden;   - schade veroorzaakt door alle soorten dieren;   - mechanische beschadigingen in doorgangszones.   § 5. De minister kan de inhoud van bijlage 5 aanpassen om rekening te kunnen houden met de technische en economische evoluties.   ----------   (1)
Art. 4_5.1.TOEKOMSTIG_RECHT.   § 1. Alle nieuw geplaatste leidingen en toebehoren in een klimaatregelingssysteem moeten thermisch geïsoleerd zijn in overeenstemming met de eisen van bijlage 5.
  § 2. Alle reeds voor de inwerkingtreding van dit besluit in een klimaatregelingssysteem bestaande niet-thermisch geïsoleerde leidingen en toebehoren moeten thermisch geïsoleerd worden in overeenstemming met de eisen van bijlage 5 [2 uiterlijk op 31 december 2025]2.
  § 3. De thermische isolatie van leidingen en toebehoren die tijdens een deel van het jaar ijswater en tijdens het ander deel verwarmingswater transporteren moet voldoen aan de eisen van bijlage 3 en van bijlage 5.
  § 4.[1 ...]1
  § 5. De minister kan de inhoud van bijlage 5 aanpassen om rekening te kunnen houden met de technische en economische evoluties.  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<BESL 2024-06-06/17, art. 41, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling 6. - Verdeling van de ijswater- en luchtdistributie

Art. 4.6.1. De eisen van deze afdeling zijn van toepassing op klimaatregelingssystemen die werden geplaatst na de inwerkingtreding van dit besluit.   Ze zijn eveneens van toepassing op de delen van de distributie- en afgiftenetten van klimaatregelingssystemen geplaatst na de inwerkingtreding van dit besluit, als deze delen van netten minstens één EPB-eenheid bedienen, minstens één verdieping waarvan meer dan 80 % van de gebruiksoppervlakte in beslag genomen wordt door kantoorruimte of lokalen met een gebruiksoppervlakte die groter is dan of gelijk is aan 500 m.
Art. 4.6.2. Om de zones te bepalen, zijn de principes vermeld in artikel 3.7.2. van dit besluit van toepassing.

Art. 4.6.3. Er wordt een systeem voor elektrische of pneumatische bediening voorzien om de klimaatregeling van elke zone stop te zetten en weer op te starten, los van de andere zones.

Art. 4.6.4. Op de verdeelnetten voor ijswater worden kleppen geïnstalleerd voor hydraulische ontkoppeling en om desgevallend het verdeelcircuit van elke zone te kunnen laten leeglopen zonder het verdeelcircuit van de andere zones te moeten laten leeglopen.

Afdeling 7. - Variatie van het luchtdebiet naargelang de reële bezetting

Art. 4.7.1. § 1. Elk nieuw geplaatst ventilatiesysteem, uitgerust met een koudeafgifte-element aangesloten op het klimaatregelingssysteem, zoals een ijswaterbatterij, en die een lokaal bedient met een variabele menselijke bezetting met een nominaal debiet aan verse lucht dat groter is dan of gelijk is aan 2 000 mü/h, wordt uitgerust met een inrichting die het debiet aan verse lucht automatisch doet variëren in functie van een parameter die representatief is voor het aantal personen aanwezig in dit lokaal. Deze parameter wordt onder meer bekomen met behulp van doorgangsmeters aan de ingang en de uitgang van het lokaal of door het meten van de CO2 -concentratie in de omgevingslucht.   § 2. Het ventilatiesysteem bedoeld in paragraaf 1mag niet uitgerust worden met inrichtingen die de variatie van het luchtdebiet van de ventilator regelen door smoor- of bypasssystemen.   § 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een lokaal met een variabele menselijke bezetting een lokaal verstaan dat valt onder de functionele delen omschreven in punten 4.1.8, 4.1.9, 4.1.11, 4.1.12 en 4.1.13 van bijlage 1 van het Richtlijnenbesluit.   § 4. In afwijking op paragraaf 1wordt de drempel van het nominaal luchtdebiet vastgelegd op 5000 mü/h als het klimaatregelingssysteem wordt geïnstalleerd in het kader van werkzaamheden hernomen in een aanvraag omschreven in artikel 2.1.1., 13° van de ordonnantie, ingediend vóór de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.
Art. 4_7.1.TOEKOMSTIG_RECHT.    § 1. Elk nieuw geplaatst ventilatiesysteem,[1 gecombineerd met een klimaatregelingssysteem]1, en die een lokaal bedient met een variabele menselijke bezetting met een nominaal debiet aan verse lucht dat groter is dan of gelijk is aan 2 000 mü/h, wordt uitgerust met een inrichting die het debiet aan verse lucht automatisch doet variëren in functie van een parameter die representatief is voor het aantal personen aanwezig in dit lokaal. Deze parameter wordt onder meer bekomen met behulp van doorgangsmeters aan de ingang en de uitgang van het lokaal of door het meten van de CO2 -concentratie in de omgevingslucht.
  § 2. Het ventilatiesysteem bedoeld in paragraaf 1mag niet uitgerust worden met inrichtingen die de variatie van het luchtdebiet van de ventilator regelen door smoor- of bypasssystemen.
  § 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een lokaal met een variabele menselijke bezetting een lokaal verstaan dat valt onder de functionele delen omschreven in punten 4.1.8, 4.1.9, 4.1.11, 4.1.12 en 4.1.13 van bijlage 1 van het Richtlijnenbesluit.
  § 4. In afwijking op paragraaf 1wordt de drempel van het nominaal luchtdebiet vastgelegd op 5000 mü/h als het klimaatregelingssysteem wordt geïnstalleerd in het kader van werkzaamheden hernomen in een aanvraag omschreven in artikel 2.1.1., 13° van de ordonnantie, ingediend vóór de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.  ----------
  (1)<BESL 2021-09-30/13, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2022>


Afdeling 8. TOEKOMSTIG_RECHT.
  <Opgeheven bij BESL 2024-06-06/17, art. 42, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 4_8.1.TOEKOMSTIG_RECHT.   
HOOFDSTUK 5.   
Afdeling 1.   
Art. 5.1.1.   
Art. 5.1.2.
  <Opgeheven bij BESL 2024-06-06/17, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
HOOFDSTUK 6. - Opheffings- en eindbepalingen

Afdeling 2.
  <Opgeheven bij BESL 2024-06-06/17, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 5.2.1.   
Art. .5.2.2.
  <Opgeheven bij BESL 2024-06-06/17, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 5.2.3.
  <Opgeheven bij BESL 2024-06-06/17, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling 3.
  <Opgeheven bij BESL 2024-06-06/17, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 5.3.1.   
Art. 5.3.2.
  <Opgeheven bij BESL 2024-06-06/17, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 5.3.3.
  <Opgeheven bij BESL 2024-06-06/17, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Hoofdstuk 5. [1 - Criteria die kunnen leiden tot gevaren of hinder voor het milieu en de menselijke gezondheid]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2024-06-06/17, art. 44, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>


Art. 5.1.1. [1 De volgende criteria kunnen leiden tot gevaren of hinder voor het milieu en de menselijke gezondheid:    1° een CO-concentratie in de omgevingslucht van het lokaal waarin zich een toestel van type A of B bevindt van 25 ppm CO of meer;    2° het niet naleven van de eis betreffende de veiligheidsvoorzieningen van de toestellen, bedoeld in artikel 2.7.1;    3° een CO-concentratie in de rookgassen van met gasvormige of vloeibare brandstoffen gestookte verwarmingsketels en warmwatertoestellen van meer dan 1000 mg CO/kWh;    4° een rookindex gemeten in verbrandingsgassen van een met vloeibare brandstoffen gestookte verwarmingsketel van 4 of meer;    5° de aanwezigheid van zichtbare en/of geurende rook, behalve in geval van condensatie van waterdamp, wanneer een warmtegenerator op vaste brandstof in bedrijf is en op temperatuur is.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - Opheffingsbepalingen
Art. 6.1.1. § 1. Artikel 17 en lid 2 van artikel 18, § 1 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 december 2007 tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen worden opgeheven.   § 2. Punt 1.5.6 van bijlage 8 bij ditzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 6.1.2. Hoofdstukken 1 en 2 en hoofdstuk 9 met uitzondering van artikel 63 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 juni 2010 betreffende de voor de verwarmingssystemen van gebouwen geldende EPB-eisen bij hun installatie en tijdens hun uitbatingsperiode worden opgeheven.

Art. 6.1.3. Hoofdstukken 1 en 2 en hoofdstuk 8 met uitzondering van artikel 37 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 december 2011 betreffende het onderhoud en de controle van klimaatregelingssystemen en betreffende de geldende EPB-eisen bij hun installatie en tijdens hun uitbating worden opgeheven.

Afdeling 2. - Eindbepalingen

Art. 6.2.1.Indien [1 de normen NBN DTD B 61-001, NBN DTD B 61-002, NBN D 51-003, NBN D 51-006, NBN EN 1749, NBN EN ISO 52120-1]1, NBN EN 50379-1, NBN EN ISO 8497, NBN EN 12667, NBN D 30-041, NBN EN 13779:2004, NBN A25-103, NBN A25-104, EN 14511-1 en -2 en EN 437 waarnaar in dit besluit wordt verwezen, later op een zodanige wijze worden gewijzigd, dat de naleving van de in dit besluit vastgelegde EPB-eisen technisch, economisch of functioneel onuitvoerbaar is; kan de minister de versie van de toe te passen norm bepalen.   ----------   (1)
Art. 6.2.2. Dit besluit alsook artikelen 2.2.15, 2.2.16 en 2.6.2 van de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing treden in werking op 1 januari 2019.
  Artikel 4.2.2 van voormelde ordonnantie treedt gelijktijdig met dit besluit in werking, voor wat artikelen 32 en 19 van de ordonnantie van 7 juni 2007 houdende de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen betreft.

Art. 6.2.2. De Minister die bevoegd is voor energie, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.

Art. N.(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 03-08-2018, p. 61427)   Art. N TOEKOMSTIG RECHT.  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 03-08-2018, p. 61427)   Gewijzigd door :