11 SEPTEMBER 2016. - Koninklijk besluit betreffende de niet-gouvernementele samenwerking(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-09-2016 en tekstbijwerking tot 30-04-2024)
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden en toekenningsprocedure van de erkenning
Afdeling 1. - Voorwaarden
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art. 2
Onderafdeling 2. - De erkenning van de organisaties van de civiele maatschappij (CMO)
Art. 3
Onderafdeling 3. - De erkenning van de institutionele actoren (IA)
Art. 4
Afdeling 2. - Samenstelling van de aanvraag tot erkenning en voorziening van informatie
Art. 5-8
Afdeling 3. - Toekennings- en intrekkingsprocedure
Art. 9-10
Afdeling 4. - Opvolging van de erkenning
Art. 11
HOOFDSTUK 3. - Gemeenschappelijke strategische kaders (GSK)
Art. 12-17
HOOFDSTUK 4. - Subsidiëringsmodaliteiten en -procedure
Afdeling 1. - Programma
Art. 18-23
Afdeling 2. - Taken van de koepels en federaties
Art. 24-26
HOOFDSTUK 5. - Financieringsmodaliteiten
Afdeling 1. - Middelen
Onderafdeling 1. - Bedrag van de subsidie
Art. 27-29
Onderafdeling 2. - Eigen inbreng en bijkomende opbrengsten
Art. 30-31
Afdeling 2. - Betaling van de subsidie
Art. 32
Afdeling 3. - Uitgaven
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 33-34, 34/1
Onderafdeling 2. - Het gebruik van de subsidie
Art. 35, 35/1, 36-37, 37/1, 38-39
Onderafdeling 3. - Het gebruik van het eigen inbreng en van de bijkomende opbrengsten
Art. 40-41
HOOFDSTUK 6. - Opvolging, rapportering, en verantwoording van de interventie
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 42-44
Afdeling 2. - Morele verantwoording
Art. 45-46
Afdeling 3. - Financiële verantwoording
Art. 47-48
Afdeling 4. - Controle
Art. 49-50
Afdeling 5. - Andere verplichtingen
Art. 51
HOOFDSTUK 7. - Overlegorganen
Art. 52
HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art. 53-56
BIJLAGEN.
Art. N1-N5
HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de wet" : de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking;
2° "referente organisatie" : de federatie of de door de federaties aangeduide erkende organisatie die de taken verbonden aan een gemeenschappelijk strategisch kader coördineert en animeert;
3° [2 "partner": een representatieve vereniging van de civiele maatschappij, een instelling van openbaar nut of een publieke autoriteit, aan een erkende organisatie gebonden door een partnerschapsovereenkomst of een memorandum of understanding;]2
4° "gegroepeerde aanvraag" : de samenvoeging van individuele programma's van erkende organisaties, ingediend door een federatie krachtens artikel 27, § 2, lid 2 van de wet;
5° "veranderingstheorie" : een theoretische redenering waarbij de mechanismen schematisch uitgelegd zijn waardoor de verwachte ontwikkelingsresultaten zich zullen materialiseren en die de onderliggende veronderstellingen van een interventie uitklaart;
6° "output" : goederen, uitrustingen, diensten of veranderingen die het gevolg zijn van een interventie van ontwikkelingssamenwerking;
7° "outcome" : het directe effect dat de interventie wil bereiken op kort tot middellang termijn voor de directe, intermediaire of eindbegunstigde (specifieke doelstelling);
8° [1 "impact": mate waarin de interventie belangrijke effecten met een ruime reikwijdte, positief of negatief, al dan niet opzettelijk, heeft voortgebracht of zou moeten voortbrengen;]1
9° "ontwikkelingsresultaat" : outcome of impact van een interventie van ontwikkelingssamenwerking;
10° "operationele kosten" : de kosten die noodzakelijk en essentieel zijn voor het bereiken van een of meerdere resultaten van de interventie van ontwikkelingssamenwerking. Deze kosten stoppen zodra de interventie wordt beëindigd of is voltooid;
11° "beheerskosten" : de afscheidbare kosten die betrekking hebben op het beheer, de omkadering, de coördinatie, de opvolging, de controle, de evaluatie of de financiële audit, en die specifiek het gevolg zijn van de uitvoering van de interventie van ontwikkelingssamenwerking of de verantwoording van de subsidiëring;
12° "structuurkosten" : de kosten die verbonden zijn aan de realisatie van het maatschappelijk doel van de gesubsidieerde organisatie en die, hoewel ze worden beïnvloed door de uitvoering van de interventie van ontwikkelingssamenwerking, niet afscheidbaar zijn noch op het budget van deze interventie kunnen worden aangerekend;
13° "administratiekosten" : de kosten, gemaakt door een erkende ledenorganisatie, om namens haar leden een programma samen te stellen, te formuleren, in te dienen, te coördineren, op te volgen, te verantwoorden, en te beheren, dat is geïdentificeerd en wordt uitgevoerd door haar niet erkende leden en/of de partners van haar leden, en waarin de ledenorganisatie geen operationele rol speelt;
14° "directe kosten" : de operationele kosten en beheerskosten van de interventie;
15° "eigen inbreng" : deel van het programma dat niet wordt gedekt door een subsidie van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking;
16° "bijkomend opbrengst" : opbrengst van de erkende organisatie, gegenereerd door de activiteiten van de interventie van ontwikkelingssamenwerking, de verkoop van activa die in het kader van de interventie zijn verworven, of de betaling aan de organisatie van vorderingen die als gevolg van de uitvoering van de interventie zijn ontstaan;
17° "algemene budgetrubrieken" :
1° voor de operationele kosten en de administratiekosten : (1) investeringskosten, (2) werkingskosten en (3) personeelskosten,
2° voor de beheerskosten : (1) personeelskosten, (2) audit en evaluatie kosten en (3) andere kosten;
18° [2 ...]2
[1 19° "programmeringscyclus": de vijfjarencyclus voor de uitvoering van de interventies van de niet-gouvernementele samenwerking;
20° "een individueel programma" : een programma dat door een erkende organisatie alleen wordt ingediend krachtens artikel 27, § 2 van de wet;
21° "een gemeenschappelijk programma": een programma dat door meerdere erkende organisaties wordt ingediend krachtens artikel 27, § 2 van de wet;
22° "budgetlijn": een vorm van uitsplitsing van de operationele kosten die de volgende bedragen vermeldt:
a) de bedragen die ter beschikking worden gesteld aan partners op basis van een partnerschapsovereenkomst of van een memorandum of understanding;
b) de bedragen die ter beschikking worden gesteld aan derde organisaties op basis van een samenwerkingsovereenkomst;
c) de bedragen die een plaatselijk coördinatiekantoor van de aanvragende organisatie uitgeeft;
d) de bedragen die het hoofdkantoor van de aanvragende organisatie uitgeeft;
23° "budgetpost": een onderverdeling van een algemene budgetrubriek. De specifieke categorieën die overeenstemmen met de budgetposten zijn in bijlage 5 beschreven;]1
[2 24° "financiële controle": de controle door de administratie of een daartoe gemachtigde derde, op de financiële aspecten van de programma's, met name de inhoud van de financiële verslagen en de financiële overzichten of uitgavenlijsten. Zij ziet ook toe op de regelmatigheid van de bewijsstukken, de juistheid en volledigheid ervan, alsmede op de naleving van de regels inzake overheidsopdrachten, binnen de grenzen die zijn vastgesteld in de wettelijke kaders voor de toepassing ervan;
25° "samenwerking": relatie tussen twee of meer organisaties, ongeacht hun geografische locatie, die bijdraagt aan het bereiken van één of meer doelstellingen binnen een programma. De organisatie die samenwerkt met een erkende organisatie, en waaraan een deel van het budget ter beschikking wordt gesteld in het kader van het vijfjarenprogramma, is verbonden aan de erkende organisatie door een samenwerkingsovereenkomst of een memorandum of understanding.]2
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden en toekenningsprocedure van de erkenning
Afdeling 1. - Voorwaarden
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art.2.[1 § 1. Beschikt over een performant systeem van organisatiebeheersing, zoals beoogd in artikel 26, § 1, tweede lid, 5° van de wet, de organisatie die de overeenstemming van haar beheerscapaciteit met haar niveau van complexiteit aantoont.
De beheerscapaciteit wordt getoetst op basis van de volgende criteria, gegroepeerd in acht domeinen, die worden beschreven in bijlage 1:
1° het financiële beheer: de kwaliteit van de beheersinstrumenten, de capaciteit om haar financiële verplichtingen na te komen;
2° het strategische beheer: het proces van de ontwikkeling van de strategie, het proces van strategische planning, de opvolging en de sturing van de strategie;
3° integriteit: het formaliseren van een integriteitsbeleid, het uitvoeren van het integriteitsbeleid;
4° het resultaatgerichte beheer: de kwaliteit van het beleid van resultaatgericht beheer, de beheersing van het opvolgings- en evaluatieproces, de capaciteit van de organisatie om haar beleid van resultaatgericht beheer uit te voeren;
5° het partnerschapsbeleid: de beschrijving van het partnerschapsbeleid, de formalisering van de partnerschappen;
6° het rekening houden met de transversale thema's: de thema's gender en milieu;
7° het risicobeheer: de dekking van het risicobeheer van de organisatie, de risicobeheersing;
8° transparantie: de formalisering van een transparantiestrategie voor toegankelijke, actuele en betrouwbare informatie.
De beheerscapaciteit wordt bepaald door een beheersscore die wordt berekend op basis van de in bijlage 1 vermelde domeinen en criteria. De beheersscore is het rekenkundig gemiddelde van de scores per domein en criterium.
§ 2. Het niveau van complexiteit van de organisatie wordt bepaald op basis van de volgende parameters, die worden beschreven in bijlage 2:
1° de grootte van de organisatie;
2° de geografische spreiding;
3° de thematische spreiding;
4° de diversiteit van de partners;
5° de spreiding van de opdrachtgevers;
6° het aantal medewerkers.
De complexiteitsscore is het rekenkundig gemiddelde van de scores voor elke parameter. Elke parameter wordt door de administratie geijkt op basis van de gegevens in de aanvragen tot erkenning van de aanvragende organisaties.
§ 3. Er is een lineaire relatie tussen het complexiteitsniveau van een organisatie en haar beheerscapaciteit.
Een organisatie toont aan dat haar beheerscapaciteit toereikend is aan haar niveau van complexiteit op basis van een ijking die door de Minister wordt goedgekeurd tijdens het tweede trimester van het jaar volgend op de indiening van de erkenningsaanvraag op basis van een voorstel geformuleerd door het NGSOC overeenkomstig artikel 52, § 3.
§ 4. Op het gebied van financieel beheer wordt het vermogen om aan financiële verplichtingen te voldoen met name geïllustreerd door een liquiditeitsratio groter dan of gelijk aan 0,85 en een solvabiliteitsratio groter dan 0. Wanneer een van deze twee ratio's niet wordt bereikt en de organisatie niet aantoont dat deze situatie beantwoordt aan een weloverwogen en gecontroleerde strategie, dan wordt geoordeeld dat de capaciteiten voor financieel beheer onvoldoende zijn en dat de organisatie geen effectief controlesysteem van de organisatie heeft in de zin van artikel 26, § 1, 5° van de wet.
De liquiditeitsratio wordt berekend op basis van de verhouding tussen enerzijds vorderingen op ten hoogste één jaar, geldbeleggingen en liquide middelen, alsmede overlopende posten aan de actiefzijde, en anderzijds schulden op korte termijn en overlopende posten aan de passiefzijde. De ratio wordt berekend op basis van een rekenkundig gemiddelde van de 5 meest recente boekjaren op het moment van de toetsing van het systeem van organisatiebeheersing.
De solvabiliteitsratio wordt berekend op basis van de verhouding tussen het eigen vermogen van de organisatie en het totaal van de passiva. De ratio wordt berekend op basis van een rekenkundig gemiddelde van de 5 meest recente boekjaren op het moment van de toetsing van het systeem van organisatiebeheersing.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Onderafdeling 2. - De erkenning van de organisaties van de civiele maatschappij (CMO)
Art.3.§ 1. Beschikt over het jaarlijkse omzetcijfer, zoals beoogd in artikel 26, § 2, 3° van de wet, de organisatie die een jaarlijks omzetcijfer van ten minste 50.000 euro heeft.
§ 2. Beschikt over voldoende menselijke middelen, zoals beoogd in artikel 26, § 2, 4° van de wet, de organisatie die over ten minste twee voltijdse equivalenten beschikt die ten minste halftijds worden gepresteerd, waarvan ten minste één voltijds equivalent bezoldigd wordt volgens het Belgische arbeidsrecht en waarvan het surplus gepresteerd moet worden overeenkomstig de bepalingen van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers.
§ 3. [2 Beschikt over een aantoonbaar maatschappelijk draagvlak in België zoals beoogd in artikel 26, § 2, 5° van de wet, de organisatie die beantwoordt aan ten minste vijf van de volgende indicatoren:
1° tijdens de drie jaar voorafgaand aan de vraag tot erkenning, heeft de organisatie samenwerkingsovereenkomsten gesloten inzake internationale en ontwikkelingsvraagstukken met ten minste vijf instellingen, autoriteiten of verenigingen in België, ter ondersteuning van de uitvoering van haar strategisch plan als bedoeld in artikel 5, 1° ;
2° op het moment van de vraag tot erkenning en sinds ten minste drie jaar is de organisatie actief lid van ten minste twee nationale netwerken die gespecialiseerd zijn in thema's die verband houden met internationale en ontwikkelingsvraagstukken;
3° op het moment van de vraag tot erkenning, omvatten haar beslissingsorganen minstens twee erkende organisaties van de civiele maatschappij in de zin van artikel 26, § 2 van de wet of representatieve werknemersorganisaties die erkend zijn door de wet van 29 mei 1952 betreffende de Nationale Arbeidsraad en door de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
4° tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de vraag tot erkenning, heeft de organisatie regelmatig personen gehad die vrijwillig hun tijd hebben besteed aan het uitvoeren van haar activiteiten en het uitvoeren van haar missie;
5° tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de vraag tot erkenning, heeft de organisatie regelmatig beroep gedaan op de hulp en steun van individuele personen voor haar activiteiten;
6° tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de vraag tot erkenning, heeft de organisatie jaarlijks gemiddeld ten minste 14.000 euro fondsen verzameld in België;
7° op het moment van de vraag tot erkenning, is de organisatie ondertekenaar van de Ethische Code van Ethische Fondsenwerving vzw;
8° Tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de vraag tot erkenning, heeft de organisatie gemiddeld minstens 3% van haar totale uitgaven besteed in België aan het versterken van kennis, aan het veranderen van waarden en gedrag, en het sensibiliseren van burgers, openbare instellingen en overheden en bedrijven over internationale en ontwikkelingsvraagstukken.
Wanneer een organisatie structureel verankerd is in een grotere institutionele organisatie naar Belgisch recht, kan het maatschappelijke draagvlak aangetoond worden op het niveau van deze grotere institutionele organisatie.]2
§ 4. [2 Is autonoom, zoals beoogd in artikel 26, § 2, 6° van de wet, de organisatie waarvan geen enkel lid van de raad van bestuur of het directieorgaan lid is van :
1° het personeel van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
2° het personeel of de raad van bestuur van Enabel
3° het personeel of de raad van bestuur van de Belgische investeringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden;
4° de beleidscel van de minister.]2
----------
(1)<KB 2018-01-26/17, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 25-02-2018>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Onderafdeling 3. - De erkenning van de institutionele actoren (IA)
Art.4. Beschikt over voldoende menselijke middelen zoals beoogd in artikel 26, § 3, 3° van de wet, de organisatie die ten minste vier voltijdse equivalenten telt, die bezoldigd worden volgens de voorwaarden voorzien door het Belgische arbeidsrecht.
Afdeling 2. - Samenstelling van de aanvraag tot erkenning en voorziening van informatie
Art.5.De organisatie van de civiele maatschappij of de institutionele actor die een erkenning wil krijgen, legt voor :
1° een strategisch plan dat de volgende elementen omvat :
a) een uitvoerige beschrijving van de organisatiestructuur, inclusief de samenstelling en de werking van haar organen alsook [1 de beschrijving van de wijze waarop haar menselijke middelen worden gemobiliseerd in het kader van de uitvoering van het strategisch plan]1 en haar organigram, waaruit blijkt dat de algemene voorwaarden van artikel 26, § 1, tweede lid van de wet en de specifieke voorwaarden van artikel 26, § 2 of § 3 van de wet vervuld zijn. [1 Wanneer een organisatie structureel verankerd is in een grotere institutionele organisatie naar Belgisch recht, kan verwezen worden naar documenten of informatiebronnen van deze grotere institutionele organisatie]1;
b) een beschrijving van de visie en de missie van de organisatie op het vlak van ontwikkelingssamenwerking en van de rol die zij daarin wenst te spelen;
c) een planmatige beschrijving van haar doelstellingen op middellange (vijf jaar) en lange termijn (tien jaar);
d) een beschrijving van de strategie die de organisatie wenst uit te voeren om haar doelstellingen vermeld in c) te bereiken in tien jaar;
e) een indicatief globaal financieel plan op middellange (vijf jaar) en lange termijn (tien jaar), waarin duidelijk de eigen middelen en de publieke of privéfinancieringen worden aangegeven die nodig zijn om de doelstellingen vermeld in c) te bereiken;
f) een opsomming van de landen waarin de organisatie de komende tien jaar actief wenst te zijn en haar motivatie;
g) een indicatieve beschrijving van de partners van de organisatie met betrekking tot de ontwikkelingseducatie en in de ontwikkelingslanden, van het identificatie- en selectieproces van de lokale partners en het beheer van die partnerschappen door de organisatie;
h) een indicatieve beschrijving van het doelpubliek;
2° de door de bevoegde organen van de organisatie goedgekeurde activiteitenverslagen en jaarrekeningen van de laatste vijf jaar waarmee de ervaring vermeld in artikel 26, § 1, tweede lid, 1° van de wet wordt aangetoond, en het bewijs wordt geleverd dat voldaan werd aan de verplichtingen inzake de neerlegging van de jaarrekeningen;
3° haar statuten;
[1 4° Elk document dat nuttig is als informatiebron tijdens de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 26, § 1, tweede lid, 4° van de wet.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.6. De organisatie die een erkenning als federatie wil krijgen, legt voor :
1° een uitvoerige beschrijving van de organisatiestructuur waaruit blijkt dat de algemene voorwaarden van artikel 26, § 1, tweede lid van de wet en de specifieke voorwaarden van artikel 26, § 4 van de wet vervuld zijn;
2° haar statuten en huishoudelijk reglement;
3° de lijst van de organisaties die ze formeel vertegenwoordigt.
Art.7. De organisatie die een erkenning als koepel van CMO's wil krijgen, legt voor :
1° een uitvoerige beschrijving van de organisatiestructuur waaruit blijkt dat de algemene voorwaarden van artikel 26, § 1, tweede lid van de wet en de specifieke voorwaarden van artikel 26, § 5 van de wet vervuld zijn;
2° haar statuten en huishoudelijk reglement;
3° de lijst van haar leden.
Art.8.In het kader van de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing, deelt de organisatie op verzoek van de administratie of haar mandataris de informatiebronnen mee die in bijlage 3 opgesomd worden.
Wanneer de organisatie die de erkenning aanvraagt het gevolg is van de fusie of hergroepering van verschillende organisaties, mogen de documenten en de informatiebronnen beoogd in het eerste lid die van elk van de oorspronkelijke organisaties zijn, indien een geïntegreerde versie nog niet bestaat.
[1 Wanneer de organisatie die een erkenning aanvraagt een organisatie is die structureel verankerd is in een grotere institutionele organisatie, kunnen de in paragraaf 1 bedoelde documenten en informatiebronnen die van deze grotere institutionele organisatie zijn.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Afdeling 3. - Toekennings- en intrekkingsprocedure
Art.9.§ 1. [1 Eens in de vijf jaar kan een organisatie per aangetekende zending aan de minister een vraag tot erkenning indienen, ten laatste 24 maanden vóór het begin van de volgende programmeringscyclus. De organisatie maakt ook een kopie van de aangetekende zending voor de minister over aan de administratie langs elektronische weg.]1
§ 2. De administratie gaat na of de organisatie alle gevraagde documenten heeft ingediend.
De administratie kan de organisatie vragen haar dossier te vervolledigen.
De organisatie beschikt over een termijn van vijftien dagen vanaf de vraag van de administratie om de vragen te beantwoorden.
§ 3. [1 De toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 2 zal eens in de 5 jaar worden georganiseerd.
Een hertoetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 10, § 1 kan op elk moment tijdens de geldigheidsduur van de erkenning worden georganiseerd.
De toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing wordt uitgevoerd door de administratie [2 met de steun van een externe expertise]2.
De administratie en de externe expert die daarvoor is gemandateerd formuleren hun advies op basis van de documenten opgesomd in bijlage 3 en op basis van verificaties ter plaatse.]1
[2 § 3/1. Bij de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing zoals bedoeld in artikel 2, kan rekening worden gehouden met het verkrijgen van andere certificaten of kwaliteitslabels door de betrokken organisatie met het oog op het verlenen van een vrijstelling van een deel van de toetsing, onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
1° Voor elk domein waarvoor een vrijstelling wordt aangevraagd, wordt aangetoond dat er een gelijkwaardigheid bestaat tussen de verwachtingen van de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing zoals bedoeld in artikel 2 en die van het certificaat of kwaliteitslabel dat de organisatie heeft verkregen en wenst te valoriseren;
2° Wanneer de geldigheidsduur van het certificaat of kwaliteitslabel minder dan of gelijk is aan 3 jaar, is het minder dan twee jaar geleden verkregen op het ogenblik van de vraag tot erkenning.
De kwaliteitscertificaten of -labels die een organisatie mogelijk kan valoriseren bij de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 2, behoren tot de volgende lijst:
1° ECHO-certificaat "ACP-partnerschap" of "programmatisch partnerschap" voor de cycli 2021-2027 en 2028-2035;
2° ISO 9000 en ISO 9001 "Quality Management" certificering;
3° certificaat "Recognised by EFQM", of gelijkwaardig, 3 sterren of meer;
4° of een ander gelijkwaardig certificaat.
Wanneer een vrijstelling wordt verleend, heeft deze alleen betrekking op het beheersdomein waarvoor de gelijkwaardigheid is aangetoond.
Er kan geen vrijstelling worden verkregen op het domein van het financieel beheer, en dit moet altijd worden onderworpen aan de in artikel 2 bedoelde toetsing.
De organisatie die is vrijgesteld van toetsing voor één of meer beheersdomeinen verbindt zich ertoe alles in het werk te stellen om de toekenning van het certificaat of het kwaliteitslabel dat de vrijstelling rechtvaardigt, gedurende de gehele geldigheidsduur van de erkenning te verlengen. In geval van niet-vernieuwing van het certificaat of kwaliteitslabel is de organisatie onderworpen aan een toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing zoals bedoeld in artikel 10, § 1.
De minister bepaalt de timing voor de indiening van de aanvragen tot vrijstelling, alsook de procedures voor het motiveren en het verkrijgen ervan, op basis van een voorstel van het NGSOC overeenkomstig artikel 52, § 3.]2
[2 § 3/2. Bij de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing zoals bedoeld in artikel 2, kan rekening worden gehouden met het feit dat de betrokken organisatie een door de Dienst Bijzondere Evaluatie afgegeven certificering verkrijgt overeenkomstig artikel 2/1, 2° van het koninklijk besluit van 25 februari 2010 houdende de oprichting van een dienst Bijzondere Evaluatie van de Internationale Samenwerking binnen de 8 jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag.
De organisatie die in het bezit is van deze certificering kan een vrijstelling krijgen van de toetsing op het gebied van resultaatgericht beheer, op voorwaarde dat de conclusies van de certificering worden bijgewerkt tijdens een institutionele dialoog zoals bedoeld in artikel 11. In voorkomend geval wordt dit discussiepunt behandeld in een institutionele dialoog die plaatsvindt in het jaar van de indiening van de vraag tot erkenning of uiterlijk in de eerste helft van het jaar na de indiening van de vraag tot erkenning.
De minister bepaalt de criteria en modaliteiten om na te gaan of een organisatie in de institutionele dialoog rekening heeft gehouden met de conclusies van de certificering, op basis van een voorstel van het NGSOC overeenkomstig artikel 52, § 3.]2
§ 4. De administratie stelt een advies op voor de minister, die de erkenning toekent of weigert.
§ 5. De beslissing van de minister wordt met een aangetekende brief aan de organisatie meegedeeld binnen een termijn van twee maanden na de datum van het advies voorzien in § 4.
[2 § 6. Wanneer twee of meer organisaties van de civiele maatschappij fuseren, erft de gefuseerde organisatie automatisch de erkenning als organisatie van de civiele maatschappij, op voorwaarde dat aan elk van de fuserende organisaties een dergelijke erkenning overeenkomstig artikel 9, § 5, is verleend. Indien één of meer van de fuserende organisaties niet als organisatie van de civiele maatschappij zijn erkend, kan de gefuseerde organisatie onderworpen worden aan een hertoetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing zoals bedoeld in artikel 10, § 1;
§ 7. In het geval van een fusie van organisaties die als organisatie van de civiele maatschappij erkend zijn, in de loop van het programma, erft de gefuseerde organisatie de rechten en plichten van de fuserende organisaties overeenkomstig artikel 13:1, § 2 Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Dit omvat de verplichtingen die voortvloeien uit de toekenning van een subsidie voor de uitvoering van een programma. Indien nodig wordt het subsidiebesluit aangepast om te verwijzen naar de organisatie die uit de fusie is ontstaan.
In afwijking van artikel 20, § 1, mag een organisatie die uit een fusie ontstaan is, en die erkend is als organisatie van de civiele maatschappij, meer dan één programma hebben indien deze op het tijdstip van de fusie al worden uitgevoerd, tot het einde van de programmeringscyclus waarop die programma's betrekking hebben.]2
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.10. § 1. Wanneer uit de uitvoering van de activiteiten van de organisatie blijkt dat de organisatie niet langer aan de verplichtingen voldoet die in het kader van de subsidiëring van haar activiteiten op haar rusten, kan de organisatie onderworpen worden aan een hertoetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing.
§ 2. Het voornemen van de minister om de erkenning of het statuut in te trekken omwille van een van de redenen voorzien in artikel 26, § 7, tweede lid van de wet wordt via aangetekende brief aan de organisatie meegedeeld.
§ 3. De organisatie beschikt over een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van de aangetekende brief vernoemd in paragraaf twee, om haar opmerkingen over deze intrekking kenbaar te maken.
§ 4. De beslissing om de erkenning in te trekken wordt genomen door de minister, op basis van een advies van de administratie en wordt via aangetekende brief aan de organisatie meegedeeld.
Afdeling 4. - Opvolging van de erkenning
Art.11.[1 Een institutionele dialoog wordt georganiseerd tussen de erkende organisatie en de administratie om op zijn minst de evolutie van de organisatie en van het programma dat wordt uitgevoerd op te volgen.
De institutionele dialoog wordt minstens drie keer per programmeringscyclus georganiseerd, alsook op verzoek van de erkende organisatie of van de administratie, en hoogstens 5 keer per programmeringscyclus.]1
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
HOOFDSTUK 3. - Gemeenschappelijke strategische kaders (GSK)
Art.12.§ 1. [1 Een gemeenschappelijk strategisch kader heeft een geldigheidsduur van vijf jaar vanaf de eerste januari volgend op zijn datum van goedkeuring. De inwerkingtreding van de gemeenschappelijke strategische kaders vormt het startpunt van de programmeringscyclus.]1
§ 2. Een GSK kan tijdens de geldigheidsduur worden aangepast zonder dat zijn geldigheidsduur wordt verlengd.
[1 § 3. Op gemotiveerde basis kan worden afgeweken van de geldigheidsduur vermeld in de eerste paragraaf, met inbegrip van de datum waarop de termijn ingaat, via het besluit dat de minister heeft genomen zoals vastgelegd in artikel 14, § 4, eerste lid.]1
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Art.13.[1 Elk GSK omvat de volgende elementen:
1° een gedetailleerde contextanalyse, met focus op de rol van de partners van de erkende organisaties, een identificatie van de cruciale risico's, en met aandacht voor de transversale thema's, bedoeld in artikel 11, § 2 van de wet;
2° de voorstelling van de strategische doelen van de erkende organisaties in het land of binnen het thema van het GSK, en de verantwoording van hun ontwikkelingsrelevantie;
3° voor elk weerhouden strategisch doel, de identificatie en de voorstelling van de verschillende benaderingen van de betrokken organisaties;
4° voor elk weerhouden strategisch doel, de identificatie van de erkende organisaties die, indien relevant, samen, in synergie en complementariteit, alsook met hun partners, bijdragen tot de realisatie ervan;
In de partnerlanden zoeken de deelnemende erkende organisaties naar synergieën en complementariteiten met de gouvernementele samenwerking.
In de landen gedekt door een GSK, en waar erkende organisaties optreden in het kader van de Belgische financiering van humanitaire hulp, zoeken de deelnemende geaccrediteerde organisaties naar synergieën en complementariteiten met deze interventies, met het oog op een nexus-benadering tussen humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking.
5° het formuleren van de leervragen die het leerproces vormgeven gedurende de gehele duur van het GSK;
6° Een beschrijving van de manier waarop het GSK is opgesteld, en in het bijzonder de elementen die de deelname van de erkende organisaties en hun partners aantonen.".
De minister keurt de modaliteiten voor het opstellen van GSK's goed op basis van een voorstel van het NGSOC overeenkomstig artikel 52, § 3.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.14.§ 1. Het GSK wordt door de referente organisatie [2 voor 15 december van het tweede jaar voorafgaand aan zijn inwerkingtreding]2 ter beoordeling voorgelegd aan de minister.
§ 2. De administratie organiseert [2 binnen acht weken]2 na de indiening daarvan een dialoog met de referente organisatie en de bij het GSK betrokken erkende organisaties die het wensen of hun vertegenwoordigers.
Volgende elementen maken deel uit van deze dialoog :
1° de relevantie en de verwachte impact van de strategische doelen in relatie tot de analyse zoals voorzien in artikel 13, 1° en hun coherentie met de doelstellingen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, bedoeld in hoofdstuk 2 van de wet, en met de basisprincipes, bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet;
2° de coherentie van de benaderingen beoogd in artikel 13, 3° en de manieren waarmee de eventuele tegenstrijdigheden opgelost worden;
3° de relevantie en de intensiteit van de synergie en de complementariteit tussen erkende organisaties;
4° de kwaliteit van het participatieproces van de [2 ...]2 partners en van elke andere actor die relevant is voor de uitwerking van het GSK;
5° [2 de opportuniteit van de leervragen.]2
§ 3. De minister besluit over goedkeuring van een GSK op basis van het advies van de administratie, dat betrekking heeft op :
1° De overeenstemming van het GSK met de artikelen 12 en 13;
2° de elementen die het onderwerp uitmaakten van de in § 2 bedoelde strategische dialoog.
§ 4. De minister deelt zijn beslissing uiterlijk drie maanden na de indiening van het GSK mee aan de referente organisatie en aan de federaties.
De federaties communiceren deze beslissing aan de CMO's en IA's die aan het GSK deelnemen.
[1 Wanneer één of meer onderdelen van dit GSK als zwak worden beoordeeld tijdens de beoordeling, zal de goedkeuring van het GSK een verbetertraject bevatten dat wordt opgevolgd gedurende de in artikel 15, § 3, eerste lid bedoelde strategische dialogen.]1
§ 5. De eventuele aanpassing van het GSK tijdens de geldigheidsduur en haar motivering zijn door de referente organisatie ter goedkeuring voorgelegd aan de directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking.
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.15.§ 1. De federaties stellen gezamenlijk de lijst van referente organisaties en de bestuursmodaliteiten van het GSK vast, in het bijzonder de manier waarop het interne overleg wordt georganiseerd, de wijze waarop besluiten worden genomen en geschillen worden opgelost, de regels voor informatiedoorstroming en de wijze waarop de [2 ...]2 partners worden betrokken.
§ 2. De referente organisatie animeert het permanente leer- en overlegproces tussen de bij een GSK betrokken erkende organisaties.
§ 3. [2 De administratie organiseert een strategische dialoog met de bij een GSK betrokken organisaties, met als doel de evolutie van de strategische doelen te observeren en de toegevoegde waarde van de onder dit GSK erkende organisaties door te lichten. De strategische dialoog is ten minste gericht op de opvolging van de evolutie van het GSK en van collectieve leerprocessen met betrekking tot de operationalisering ervan binnen de lopende programma's, over de nexus-benadering tussen humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking, indien van toepassing, alsook over het verbetertraject zoals voorzien in artikel 14, § 4, derde lid indien van toepassing.
De strategische dialoog wordt minstens in 3 van de 5 jaren georganiseerd alsook op verzoek van de referente organisatie of van de administratie, en hoogstens 5 keer tijdens de geldigheidsduur van het GSK.
De erkende organisatie die werkt in een land dat onder een GSK valt in het kader van de Belgische financiering van humanitaire hulp, wordt uitgenodigd voor de strategische dialoog.
Om deze dialoog te voeden, wisselen de administratie en de referente organisatie, de specifieke aandachtspunten uit die ze wensen te bespreken.
De referente organisatie legt een document voor dat alle voor dit doel nuttige informatie samenvat.
De organisatie waarbij een GSK een deel van het programma betreft, moet deelnemen aan de strategische dialoog die verband houdt met dit GSK. Behoudens overmacht past dit deel van het programma van een organisatie die niet deelneemt aan twee opeenvolgende strategische dialogen, niet meer in het kader van het GSK en draagt zijn budget niet meer bij aan de in artikel 27, § 2, derde lid, 8° van de wet bedoelde concentratie.]2
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.16.[1 De als federatie erkende organisaties voorzien in de subsidieaanvraag beoogd in artikel 26 de dekking van de aan de GSK's verbonden kosten die worden gemaakt door de referente organisaties, overeenkomstig artikel 24, 4°.
Het vijfjarenbudget van de personeelskosten en werkingskosten bestemd voor de activiteiten en de coördinatie van de GSK's door de referente organisaties, kent een plafond van hoogstens 1 voltijds equivalent voor 5 jaar per goedgekeurd GSK, overeenkomstig de berekeningswijze voorzien in artikelen 28, § 3 en 39.
De federaties stellen de verdeling van de middelen tussen de referente organisaties voor in de subsidieaanvraag.]1
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Art.17. Het minimale aandeel, bedoeld in artikel 27, § 1, vierde lid van de wet, van de basisallocaties van de algemene uitgavenbegroting bestemd voor de financiering van deze programma's, dat tot de strategische keuzes van de goedgekeurde GSK's bijdraagt, wordt vastgelegd op 90 %.
HOOFDSTUK 4. - Subsidiëringsmodaliteiten en -procedure
Afdeling 1. - Programma
Art.18.§ 1. [1 Een individueel programma kent, op het ogenblik van de aanvraag, een gemiddeld jaarlijks budget van ten minste 2.000.000 euro.
Een individueel programma dat alleen ontwikkelingseducatie betreft, kent, op het ogenblik van de aanvraag, een gemiddeld jaarlijks budget van ten minste 750.000 euro.
Een gemeenschappelijk programma kent, op het ogenblik van de aanvraag, een gemiddeld jaarlijks budget van ten minste 100.000 euro.]1
§ 2. Een programma concentreert zijn budget voor de operationele kosten ter hoogte van ten minste 75% op de realisatie van een of meer GSK's.
§ 3. Een programma duurt niet langer dan 5 jaar, en evenmin langer dan de geldigheidstermijn van het GSK of de GSK's waarop het zich concentreert.
§ 4. [2 Een programma is relevant, coherent, doeltreffend, duurzaam, en genereert impact, zoals gedefinieerd door het Comité voor Ontwikkelingssamenwerking van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Het omvat kwalitatieve synergieën en trekt lessen uit eerdere interventies en, indien van toepassing, collectieve lessen.]2
§ 5. Het programma moet een resultaatgerichte benadering hebben, aangetoond door :
1° een veranderingstheorie;
2° een beschrijving van de outcomes op niveau van de directe, intermediaire of eindbegunstigden;
3° de kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren met hun basiswaarden en hun doelwaarden op drie jaar en vijf jaar voor deze outcomes;
4° indicatoren die specifiek, meetbaar, realiseerbaar en relevant zijn;
5° een risico-analyse;
[2 6° een evaluatieplan overeenkomstig artikel 44.]2
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.19. De activiteiten van opleiding, van toekenning van beurzen en van wetenschappelijk onderzoek bedoeld om het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid te ondersteunen zoals voorzien in artikel 27, § 3, van de wet, maken integraal deel uit van de programma's van de erkende institutionele actoren.
De betrokkene institutionele actoren harmoniseren hun beurzen beleid in een gezamenlijke strategie die, per type beurs, ten minste de volgende elementen bepaalt :
1° de duur van de beurs;
2° het bedrag van de beurs en zijn berekeningsmethode;
3° de bijkomende kosten die in aanmerking komen voor terugbetaling.
Art.20.§ 1. [1 De erkende organisatie dient per programmeringscyclus één aanvraag tot subsidiëring van een programma in ofwel bij de administratie, ofwel bij de federatie van wier gegroepeerde aanvraag ze deel wenst uit te maken.]1
Deze aanvraag tot subsidiëring is gestaafd met een volledig dossier dat bestaat uit de voorstelling van het programma en de voorstelling van het eraan verbonden budget, en dat aantoont dat het beantwoordt aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 27, § 2, derde lid van de wet en aan artikel 18.
Op basis van het `Only once'-beginsel dient de informatie die tijdens de 18 maanden voorafgaand aan de aanvraag reeds aan de administratie werd overgemaakt, niet opnieuw te worden overgemaakt. In dat geval bevat de aanvraag een expliciete verwijzing naar de plaats waar deze informatie zich bevindt (titel van het document, transmissiedatum, paginanummer).
Het deel van een programma dat bijdraagt tot een goedgekeurd GSK, erft de eigenschappen en kwaliteiten van dit GSK en moet dus geen gedetailleerde verantwoording voorleggen van de elementen beoogd in artikel 18, § 4.
Het deel van een programma dat in synergie met andere programma's uitgevoerd wordt, is hetzelfde voor alle betrokken programma's, met uitzondering van het bijhorende budget dat specifiek is voor elk programma.
§ 2. [1 De aanvraag bevat een nauwkeurig budget zoals bedoeld in artikel 27, § 2, derde lid, 6° van de wet, dat aan de volgende eisen voldoet:
1° de operationele kosten worden per outcome gedetailleerd, met vermelding van de budgetlijnen en budgetposten;
2° elke budgetlijn van de operationele kosten vermeldt de algemene budgetrubrieken;
3° de beheerskosten worden voor het gehele programma samengenomen en vermelden de algemene budgetrubrieken en de budgetposten;
4° de administratiekosten worden voor het gehele programma samengenomen en vermelden de algemene budgetrubrieken;
5° het budget voor de structuurkosten is forfaitair vastgelegd op 7% van de directe kosten.
Wanneer het een gemeenschappelijk programma betreft, laat zijn budget toe om duidelijk het deel te bepalen dat aan elke aanvrager toekomt.]1
§ 3. De aanvraag rechtvaardigt de voorgestelde directe kosten en de administratiekosten.
§ 4. [2 De aanvraag bevat eveneens de rol van de partners in het programma en de lijst van de partners per land die gekend zijn op het ogenblik van de aanvraag.]2
§ 5. [2 De aanvraag bevat ook de lijst van de organisaties, erkend of niet erkend, gekend op het moment van de aanvraag, en waarmee een samenwerking tot stand is gekomen in het kader van het programma.]2
[2 § 6. De minister keurt de modaliteiten voor het opstellen van de programma's goed op basis van een voorstel van het NGSOC overeenkomstig artikel 52, § 3.]2
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.21.[1 De federatie die een gegroepeerde aanvraag indient, voert een voorlopige objectieve analyse uit waarin wordt vastgesteld in hoeverre de individuele programma's die daar deel van uitmaken voldoen aan de criteria beoogd in artikel 27, § 2, derde lid van de wet, en aan de bepalingen van artikelen 18 en 20.
Deze analyse omvat:
1° een beschrijving van de werkwijzen en van de procedure van de analyse;
2° een voorlopige analyse voor elk individueel programma.]1
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Art.22.[1 § 1. De subsidieaanvraag van een programma wordt uiterlijk op 15 juni van het jaar voorafgaand aan het aanvangsjaar van de programmeringscyclus, via aangetekende zending of langs elektronische weg ingediend bij de administratie.
De gegroepeerde subsidieaanvraag wordt uiterlijk op 15 september van het jaar voorafgaand aan het aanvangsjaar van de programmeringscyclus, via aangetekende zending of langs elektronische weg ingediend bij de administratie.
§ 2. De administratie deelt haar voorlopig advies, met een budget onder voorbehoud, uiterlijk op 1 november van het jaar voorafgaand aan het aanvangsjaar van het programma met de aanvragende organisatie of organisaties.
Deze dienen hun opmerkingen aan de administratie in uiterlijk op 21 november van hetzelfde jaar.
Het definitief advies integreert deze opmerkingen of duidt deze aan als punten van onenigheid. De administratie deelt haar definitief advies over het programma, met een budget onder voorbehoud, uiterlijk mee op 15 december van het jaar voorafgaand aan de start van het programma aan de aanvragende organisatie(s).
§ 3. De minister neemt zijn beslissing ten laatste op 15 februari van het aanvangsjaar van het programma op basis van een advies van de administratie dat hem tegen 15 januari volgend op de ontvangst van de vraag tot subsidiëring wordt overgemaakt. Dit advies is gebaseerd op de kwaliteit van het programmavoorstel, volgens de criteria bepaald in artikel 18, § 4, alsook op de bijdrage ervan aan de doelstellingen van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. Het advies bevat ook alle relevante informatie die van invloed kan zijn op de uitvoering van het programma of het correcte gebruik van de subsidie.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.23. § 1. Wanneer een goedgekeurd programma verscheidene erkende organisaties verenigt conform artikel 27, § 2, 1e lid van de wet voorziet het subsidiebesluit een subsidie voor elk van deze organisaties, op basis van de in het programma gepresenteerde verdeling van de budgetten. Elke organisatie is verantwoordelijk voor de financiële verantwoording van haar subsidie.
§ 2. Als het goedgekeurde programma niet-erkende organisaties betrekt, kunnen slechts erkende organisaties subsidie ontvangen. Enkel de erkende organisatie die de subsidie heeft ontvangen is verantwoordelijk voor haar verantwoording.
§ 3. Elk goedgekeurd programma van een gegroepeerde aanvraag is voorwerp van een subsidiebesluit.
Afdeling 2. - Taken van de koepels en federaties
Art.24.De taken van de federaties beoogd in artikel 27, § 4, eerste lid van de wet die in aanmerking komen voor een subsidie, zijn :
1° de capaciteiten van de erkende organisaties versterken op het strategische, methodologische en operationele vlak om beter te beantwoorden aan de uitdagingen van de ontwikkelingssamenwerking;
2° de creatie, het beheer en de circulatie van kennis bevorderen, via de uitwisseling en de benutting van ervaring en de evaluatie en via de animatie van thematische werkgroepen;
3° de coördinatie, communicatie en creatie van complementariteit en synergieën tussen erkende organisaties en met de andere actoren van de ontwikkelingssamenwerking bevorderen;
° de algemene coördinatie van de GSK's verzekeren, alsook de financiering van hun formulering, van hun animatie en hun opvolging door de referente organisaties;
5° de schakel en de circulatie van de informatie verzekeren tussen de administratie en de erkende organisaties en deze in de overlegorganen vertegenwoordigen;
6° de coördinatie en de [1 voorlopige]1 analyse van de gegroepeerde aanvraag verzekeren.
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Art.25.De taken van de koepels beoogd in artikel 27, § 4, eerste lid van de wet die in aanmerking komen voor een subsidie, zijn :
1° de capaciteiten van de erkende organisaties versterken op het strategische, methodologische en operationele vlak om beter te beantwoorden aan de uitdagingen van de ontwikkelingssamenwerking;
2° de creatie, het beheer en de circulatie van kennis bevorderen, via de uitwisseling en de benutting van ervaring en de evaluatie en via de animatie van thematische werkgroepen;
3° de coördinatie, communicatie en creatie van complementariteit en synergieën tussen erkende organisaties en met de andere actoren van de ontwikkelingssamenwerking bevorderen;
4° [1 de platformen installeren, coördineren en animeren die toezien op en als expertisepool optreden voor passende thema's die voorzien zijn door artikel 2, § 2, 3° van het koninklijk besluit van 2 april 2014 betreffende de oprichting van een Adviesraad inzake beleidscoherentie ten gunste van ontwikkeling en door artikel 2, § 2, 2° van het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot oprichting van de Adviesraad Gender en Ontwikkeling.]1
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Art.26. § 1. De federaties leggen in een gemeenschappelijk technisch en financieel dossier hun subsidieaanvraag voor met betrekking tot de activiteiten die ze de vijf volgende jaren zullen ondernemen om de taken te vervullen die hen toekomen, evenals de daarbij horende budgetten en de samenwerkingsovereenkomsten met de derde organisaties waardoor tot deze taken wordt bijgedragen.
De koepels leggen in een gemeenschappelijk technisch en financieel dossier hun subsidieaanvraag voor met betrekking tot de activiteiten die ze de vijf volgende jaren zullen ondernemen de taken te vervullen die hen toekomen, evenals de daarbij horende budgeten en de samenwerkingsovereenkomsten met de derde organisaties waardoor tot deze taken wordt bijgedragen.
De koepels en federaties mogen een nieuwe subsidieaanvraag indienen vanaf het derde jaar van het lopende technische en financiële dossier. Dit nieuwe vijfjarig dossier past de overblijvende activiteiten van het lopend dossier aan.
§ 2. De subsidieaanvraag van een federatie of koepel wordt uiterlijk op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het aanvangsjaar van de activiteiten, via aangetekende brief ingediend bij de administratie.
De aanvraag volgt het proces van advies en goedkeuring beschreven in artikel 22 §§ 2 en 3.
Het subsidie besluit voor het technisch en financieel dossier voorziet een subsidie voor elke deelnemende koepel of federatie, op basis van de in het dossier voorgestelde budgettaire verdeling.
HOOFDSTUK 5. - Financieringsmodaliteiten
Afdeling 1. - Middelen
Onderafdeling 1. - Bedrag van de subsidie
Art.27. Het bedrag van de subsidie wordt vastgesteld met inachtneming van het non-profitkarakter, en mag niet leiden tot opbrengsten die de kosten van de interventie overstijgen.
Art.28.§ 1. Voor het programma van een erkende organisatie van de civiele maatschappij, bedraagt de subsidie maximaal 80 % van de reële kost van het programma en wordt verhoogd met de structuurkosten of de administratiekosten. De eigen inbreng bedraagt ten minst 20 % van de reële kost van het programma.
§ 2. Voor het programma van een erkende institutionele actor, dekt de subsidie maximaal de directe kosten van het programma, en de structuurkosten of de administratie kosten. Het bedrag van een eventuele eigen inbreng wordt door de aanvrager bepaald.
§ 3. De subsidiëring van taken van de federaties en koepels bestaat uit twee delen :
1° een forfaitair bedrag dat hun personeelskosten, beheerskosten, structuurkosten of administratiekosten dekt;
2° de operationele kosten die additioneel zijn aan 1° en die in het technische en financiële dossier beoogd in artikel 26, § 1, voorzien zijn, met uitzondering van personeelskosten.
Het in het eerste lid, 1° bedoelde bedrag is berekend op basis van een per voltijdsequivalent forfaitair bedrag met een plafond van gemiddeld gedurende de subsidie 16 voltijdse equivalenten per jaar voor het geheel van de federaties en 4 voltijdse equivalenten per jaar voor het geheel van de koepels.
Er is geen eigen inbreng vereist.
[1 § 4. Voor een organisatie van de civiele maatschappij die voor het eerst een erkenning heeft verkregen vóór de start van een nieuwe programmeringscyclus, en indien deze niet het resultaat is van de fusie of groepering van verschillende eerder erkende organisaties, is de subsidie geplafonneerd op gemiddeld 1 miljoen euro per jaar voor deze nieuwe programmeringscyclus.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.29.§ 1. Wanneer de subsidie administratiekosten omvat, omvat zij geen structuurkosten.
§ 2. De subsidie voor structuurkosten wordt forfaitair vastgelegd op 7% van het budget van de directe kosten. De subsidie voor structuurkosten wordt niet aangepast aan de gerealiseerde directe kosten, op voorwaarde dat het budget van het programma voor ten minste 75% wordt besteed. In het tegenovergestelde geval worden de structuurkosten pro rata aangepast aan de effectieve besteding van het budget van het programma.
§ 3. De administratiekosten worden gesubsidieerd op basis van een budget. De administratiekosten moeten worden gemotiveerd.
§ 4. [2 De subsidiëring van de beheerskosten is beperkt tot een maximum van 10% van de totale directe kosten van het goedgekeurde budget. De beheerskosten zijn niet forfaitair en dienen gemotiveerd te worden.
Wanneer een programma door verscheidene aanvragers wordt ingediend, wordt dit maximum verhoogd met de kosten voor coördinatie van het programma. Het bedrag van de kosten voor coördinatie is gelijk aan het hoogste bedrag van ofwel 110.000 euro per jaar ofwel het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van het percentage van de coördinatiekosten (PCK), dat niet hoger mag zijn dan 4,5%.
PCK = 3* vAO-3
Waarin AO staat voor het aantal erkende organisaties die een aanvraag voor een programma hebben ingediend.
Wanneer een programma wordt ingediend door een nieuwe erkende organisatie die het resultaat is van de fusie of de groepering van verschillende eerder erkende organisaties die in de vorige programmeringscyclus gescheiden waren, wordt het maximum van de beheerskosten verhoogd met de coördinatiekosten van het programma zoals berekend in lid 2, voor de duur van de programmeringscyclus na de fusie of groepering.
Een bedrag van ten minste 1% van de directe kosten die niet zijn inbegrepen in de berekening van het normale plafond van de beheerskosten, is bestemd voor de kosten van de uitvoering van het evaluatieplan en audit van de interventie.]2
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Onderafdeling 2. - Eigen inbreng en bijkomende opbrengsten
Art.30.§ 1. De eigen inbreng wordt samengesteld uit bronnen die exclusief afkomstig zijn uit lidstaten van de OESO of uit multilaterale organisaties, met uitsluiting van de subsidies toegekend door de Belgische Staat ten laste van het budget ontwikkelingssamenwerking.
§ 2. [2 De organisatie zorgt voor transparantie over de herkomst van de eigen bijdrage aan de administratie. Wanneer de eigen bijdrage afkomstig is van publieke bronnen, informeert de organisatie deze publieke donoren over het doel van hun financiering als onderdeel van de eigen bijdrage van een Belgisch niet-gouvernementeel samenwerkingsprogramma.]2
§ 3. Maximum 25 % van de eigen inbreng kan overeenkomen met valorisatie.
Valorisatie is de uitdrukking in geld van de waarde van de middelen die ter beschikking worden gesteld van het programma.
[1 ...]1
§ 4. [1 De te valoriseren middelen worden vastgelegd als een directe kost.
De middelen die de organisatie voor valorisatie indient, moeten in de subsidieaanvraag beschreven staan. De berekeningsmethode moet op een objectieve verantwoording gebaseerd zijn, op basis van de kost van de commerciële oplevering van soortgelijke goederen of diensten, verminderd met de eventuele afschrijvingen.
Tot 120 dagen vóór het einde van het programma kan de organisatie op elk moment een aanvraag tot aanpassing van de beschrijving van de te valoriseren middelen en van de berekeningswijze indienen. De directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking doet binnen een termijn van 60 dagen na het ontvangen van de aanvraag uitspraak over de aanvraag. Indien een antwoord binnen die termijn uitblijft, wordt de aanpassing beschouwd als aanvaard.
Indien valorisatie wordt gevraagd voor de prestaties van vrijwilligerswerk, moeten de organisatie en de vrijwilliger zich schikken naar alle bepalingen van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers en haar uitvoeringsbesluiten.]1
§ 5. Het bewijsstuk van de valorisatie evenals de motivatie van haar berekening moeten voorgelegd worden bij de afrekening van het programma.
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.31.[1 § 1. De bijkomende opbrengsten kunnen in 4 categorieën worden onderscheiden:
1° categorie 1: bijkomende opbrengsten die bestaan uit de positieve creditrenten die door de subsidies worden gegenereerd en de bijkomende opbrengsten die de lasten toegekend aan een programma verkleinen, zoals teruggevorderde belastingen of verzekeringen;
2° categorie 2: bijkomende opbrengsten die gegenereerd worden door de verkoop van activa waarvan de verwerving ten laste is van het programma zoals meubilair of een voertuig;
3° categorie 3: bijkomende opbrengsten die gegenereerd worden door de verkoop van goederen of van diensten ten laste van het programma;
4° categorie 4: bijkomende opbrengsten die gegenereerd worden door het delen van kosten, zoals de opbrengsten van het onderverhuren van een gebouw waarvan de huur ten laste is van het programma, voor zover het onderverhuren van allerlei aard aan zichzelf overeenkomstig bijlage 4, 12° niet in aanmerking komt als gesubsidieerde kost.
§ 2. De bijkomende opbrengsten van het programma worden aan een van de volgende behandelingen onderworpen:
1° hetzij worden ze direct afgetrokken van de gesubsidieerde directe kosten, naar rato van de subsidie;
2° hetzij worden ze in de boekhouding van de gesubsidieerde organisatie opgenomen naar rato van de subsidie, op een wijze die traceerbaar is, gedurende een periode van het begin van het programma tot 5 jaar na het einde van het programma.
§ 3. De bijkomende opbrengsten kunnen tot 50% van de eigen inbreng van het programma vormen als ze uitdrukkelijk zijn voorzien in het financieringsplan van het programma.
Tot 120 dagen vóór het einde van het programma kan de organisatie op elk moment een aanvraag indienen voor de aanpassing van de bijkomende opbrengsten die zijn voorzien in het financieringsplan. De directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking doet binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van de aanvraag uitspraak over de aanvraag. Indien een antwoord binnen die termijn uitblijft, wordt de aanpassing beschouwd als aanvaard.]1
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Afdeling 2. - Betaling van de subsidie
Art.32.§ 1. De subsidie wordt uitbetaald volgens de jaarlijkse schijven die in het subsidiebesluit zijn voorzien.
§ 2. De schijven worden vrijgegeven op de volgende cumulatieve voorwaarden :
1° vanaf 15 januari van het betreffende jaar, of meteen na ontvangst van het financieringsbesluit wordt bij de administratie een schuldvordering ingediend;
2° de organisatie heeft conform artikel 47 of 48 in het jaar voorafgaand aan de indiening van de schuldvordering haar financieel rapport voorgelegd (deze voorwaarde is niet van toepassing op de eerste en tweede schijf);
3° [1 dit financieel rapport toont een niet-besteed saldo van het programma dat lager is dan 25% van de laatste verantwoorde schijf van het programma, met inbegrip van de subsidie en, indien van toepassing, van de eigen inbreng.]1
Voor de verantwoording van de eerste schijf wordt het hiervoor vermelde percentage gesteld op 50 %.
§ 3. Wanneer voorwaarde 3° van het eerste lid van paragraaf 2 niet wordt vervuld, kan de gesubsidieerde organisatie betaling van de schijf ontvangen op één van de volgende voorwaarden :
1° [1 een uitgavenstaat voorleggen die aantoont dat het niet-bestede saldo van het programma lager is dan 25% van de laatste uitbetaalde schijf van het programma met inbegrip van de subsidie en, indien van toepassing, van de eigen inbreng;]1
2° een schuldvordering indienen die is verlaagd met het deel van het saldo van het programma dat het in voorwaarde 3° van het eerste lid van paragraaf 2 te verantwoorden minimum overschrijdt. Deze verlaging van de schuldvordering is onherroepelijk en betekent een vrijwillige verlaging van het budget van het programma en het bedrag van de subsidie.
Het eenvoudigweg overdragen van bedragen aan [2 ...]2 partners wordt voor de onder 1° van het eerste lid bedoelde uitgavenstaat niet als uitgave beschouwd.
[1 In het laatste jaar van het programma kan de organisatie betaling van de schijf ontvangen door een uitgavenstaat die het niet-bestede saldo van het programma op de datum van de indiening aantoont te combineren met een schuldvordering die is verlaagd met het deel van het saldo van het programma dat het in paragraaf 2, eerste lid, 3° voorziene te verantwoorden minimum overschrijdt. Deze verlaging van de schuldvordering is onherroepelijk en betekent een vrijwillige verlaging van het budget van het programma en het bedrag van de subsidie.]1
§ 4. [1 Als in het laatste jaar van het programma een schuldvordering conform §§ 2 of 3 niet vóór 1 juli wordt ingediend, is een verlaging van de schuldvordering conform § 3, derde lid verplicht.
Deze verlaagde schuldvordering kan tot 90 dagen vóór het einde van het programma worden ingediend. Indien er binnen deze termijn geen schuldvordering is ingediend, wordt de organisatie geacht onherroepelijk te hebben afgezien van de laatste schijf.]1
§ 5. De normale betalingstermijn van de conform de §§ 2 of 3 ingediende schuldvordering is twee maanden. Wanneer deze termijn voor het referentiejaar niet wordt nageleefd, wordt de in paragraaf 2, eerste lid, 3°, in paragraaf 2, lid 2 en in paragraaf 3, eerste lid, 1° beoogde limiet van het niet bestede saldo verhoogd met 8 % per begonnen maand van vertraging.
§ 6. [1 Wanneer het een gemeenschappelijk programma betreft, wordt het voldoen aan de voorwaarden voor het vrijgeven van de schijven van elke organisatie op het niveau van elke organisatie beoordeeld.]1
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Afdeling 3. - Uitgaven
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.33. § 1. De middelen worden aangewend conform de principes van goed financieel beheer, namelijk spaarzaamheid, doelmatigheid en doeltreffendheid.
Het principe van spaarzaamheid bepaalt dat de toegepaste middelen in passende hoeveelheden en kwaliteiten en tegen de beste prijs ter beschikking worden gesteld.
Het principe van doelmatigheid doelt op de beste verhouding tussen de aangewende middelen en de behaalde ontwikkelingsresultaten.
Het principe van doeltreffendheid doelt op het bereiken van vastgestelde outcomes, en het behalen van de verwachte ontwikkelingsresultaten.
Art.34.[1 § 1. De middelen worden besteed conform het goedgekeurde budget en programma.
§ 2. Budgetaanpassingen kunnen op elk moment worden aangevraagd, tot 120 dagen vóór het einde van het programma.
§ 3. De goedkeuring van de aanpassingen door de directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking is enkel vereist als de voorgestelde wijzigingen de volgende limieten overschrijden:
1° toegestane afwijking voor het totaal van een budgetpost of budgetlijn binnen een outcome: vrij;
2° toegestane afwijking voor het totaal van een algemene budgetrubriek, binnen een outcome of de beheerskosten: de grootste afwijking tussen -30% tot +30% en -10.000 tot +10.000;
3° toegestane afwijking voor het totaal van een outcome binnen een GSK: de grootste afwijking tussen -20% tot +20% en -10.000 tot +10.000;
4° toegestane afwijking voor het totaal van een GSK: de grootste afwijking tussen -10% tot +10% en -10.000 tot +10.000;
5° toegestane afwijking voor een niet door een GSK gedekte outcome: -100% tot + 0%.
Deze limieten worden berekend op basis van het initiële meerjarige budget van het programma. Hun nakoming wordt geverifieerd door de vergelijking van het initiële meerjarige budget met de totale aanpassingen.
§ 4. Elke budgetwijziging die de limieten bedoeld in paragraaf 3 overschrijdt of die leidt tot de overschrijding ervan, of die niet in paragraaf 3 wordt voorzien, moet worden goedgekeurd door de directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking, overeenkomstig het ministerieel besluit van 30 april 2019 houdende delegaties van bevoegdheden inzake financiële aangelegenheden binnen de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die binnen een termijn van 60 dagen uitspraak doet. Indien een antwoord binnen die termijn uitblijft, wordt de aanpassing beschouwd als aanvaard.]1
[2 § 5. Wanneer in het kader van de in artikel 49 bedoelde financiële controle wordt vastgesteld dat de gesubsidieerde organisatie een fout heeft gemaakt bij het in rekening brengen van de uitgaven tussen de algemene budgetrubrieken, kan het bedrag van de uitgaven niettemin geheel of gedeeltelijk ten laste van de subsidie worden gebracht overeenkomstig de artikelen 35 en 37, aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
1° er is aangetoond hoe de fout tot stand is gekomen;
2° er is aangetoond dat het corrigeren van de rekenkundige fout er niet toe zou leiden dat de in paragraaf 3 vastgestelde grenswaarden worden overschreden. Anders kan het bedrag van de uitgaven ten laste van de subsidie worden gebracht tot de in paragraaf 3 vastgestelde grenzen. Het bedrag boven deze limieten mag niet ten laste van de subsidie worden gebracht;
3° er is aangetoond dat in het interne controlesysteem van de gesubsidieerde organisatie corrigerende maatregelen zijn genomen om herhaling van de rekenkundige fout te voorkomen.]2
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.34/1. [1 § 1. De interventie wordt uitgevoerd overeenkomstig het goedgekeurde programma.
§ 2. Verzoeken tot aanpassing van de interventiestrategie kunnen te allen tijde worden ingediend, tot 120 dagen voor het einde van het programma.
§ 3. De goedkeuring van de aanpassingen van de interventiestrategie door de directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking zijn enkel vereist indien de voorgestelde wijzigingen betrekking hebben op:
1° wijziging aangebracht in de formulering van de outcome of in de formulering van een indicator van de outcome, of in de formulering van de doelwaarden op drie jaar en vijf jaar;
2° wijziging van het interventiegebied;
3° wijziging van de lijst van partners, wanneer deze wijziging significante gevolgen heeft voor de strategie en de veranderingstheorie;
4° wijziging aangebracht in de lijst van organisaties waarmee samenwerkingsverbanden zijn aangegaan, die betrokken zijn bij de uitvoering van het programma en die op basis van een samenwerkingsovereenkomst een deel van het budget ter beschikking krijgen, wanneer deze wijziging significante gevolgen heeft voor de strategie en de veranderingstheorie;
5° significante verandering in de veranderingstheorie;
6° opening van een lokaal kantoor van de organisatie in een land waar het oorspronkelijk niet gepland was, of de verplaatsing van een lokaal kantoor in een land waar er geen of geen duidelijk verband was met de interventie.
§ 4. Elke wijziging die van invloed is op één of meer van de in paragraaf 3 bedoelde elementen, wordt goedgekeurd door de directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking, die binnen 60 dagen na het verzoek een besluit neemt. Indien een antwoord binnen die termijn uitblijft, wordt de aanpassing beschouwd als aanvaard.
§ 5. Voor wijzigingen in de interventiestrategie die van enige andere aard zijn, is geen voorafgaande goedkeuring van de administratie vereist.
Wijzigingen in de lijst van partners of organisaties waarmee samenwerkingsverbanden zijn aangegaan en die op basis van een samenwerkingsovereenkomst een deel van het budget ter beschikking krijgen, die geen significante gevolgen hebben voor de strategie en verandertheorie, behoeven geen voorafgaande goedkeuring van de administratie. Indien nodig moeten deze wijzigingen enkel aan de administratie worden meegedeeld en moeten de desbetreffende overeenkomsten worden meegedeeld overeenkomstig artikel 36.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-03-10/01, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Onderafdeling 2. - Het gebruik van de subsidie
Art.35.Een uitgave mag ten laste van de subsidie als directe kost gezet worden indien en slechts indien deze voldoet aan alle volgende cumulatieve voorwaarden :
1° zij wordt bevestigd door een [3 gedigitaliseerd]3 bewijsstuk, en is identificeerbaar en controleerbaar.
[1 Voor de huisvestingstoelagen bestaat het bewijsstuk uit de ondertekende huurovereenkomst]1;
2° [1 zij is noodzakelijk om de outcomes van het programma te bereiken of om het programma te beheren, en wordt aangegaan conform het goedgekeurde budget en programma, tijdens de uitvoering ervan.]1 [3 De uitgaven komen ten laste van de subsidie voor een bepaald jaar van het programma op basis van een bewijsstuk van dat jaar of van het jaar van de periode van verbruik, uitvoering of gebruik van de betrokken dienst]3;
3° [2 zij voldoet aan de bepalingen van de toepasselijke fiscale en sociale regelgeving en die van overheidsopdrachten en is conform de interne regels van de gesubsidieerde organisatie;]2
4° zij is geen voorwerp van andere financiering;
5° zij wordt aangegaan conform een partnerschapsovereenkomst, een memorandum of understanding of een samenwerkingsovereenkomst, wanneer zij niet wordt uitgevoerd door de organisatie waaraan de subsidie is verleend;
6° [1 zij wordt niet als niet-subsidieerbare kosten vermeld in de lijst in bijlage 4 aangaande de niet-subsidieerbare kosten, tenzij er wordt voldaan aan de drie volgende voorwaarden:
a) de uitgave of de aard van kosten is noodzakelijk voor het bereiken van de outcomes of voor het beheer van het programma;
b) er wordt aangetoond dat elke frauduleuze intentie is uitgesloten;
c) de uitgave of de aard van kosten wordt expliciet toegelaten in het subsidiebesluit of kreeg voorafgaand de goedkeuring van de Directeur-generaal van de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking, waarvoor het gunstige advies van de Inspectie van Financiën werd verkregen.]1
[1 In afwijking van lid 1, 2°, mogen de kosten voor een finale audit en een finale [3 ...]3 evaluatie van het programma worden gemaakt na de uitvoeringsperiode van het programma, mits de volgende twee cumulatieve voorwaarden in acht worden genomen:
1° de uitgave wordt gedekt door een reeds bestaand contract of een contract dat tijdens de uitvoeringsperiode van het programma werd afgesloten;
2° de prestatie waar de uitgave betrekking op heeft, wordt voltooid en gefactureerd vóór de uiterste datum van indiening van het financieel verantwoordingsrapport dat is voorzien in artikel 47, § 1.
De uitgaven verbonden aan de terugkeer naar België (verhuis, vliegtickets) na een expatriëring voor contracten van meer dan 12 maanden kunnen ook worden gemaakt na de uitvoeringsperiode van het programma, mits is voldaan aan de twee cumulatieve voorwaarden die zijn voorzien in het tweede lid.
Het is mogelijk een uitgave te verdelen onder en ten laste te zetten bij verschillende organisaties, mits is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
1° de betrokken organisaties zijn geassocieerd door een partnerschaps- of samenwerkingsovereenkomst;
2° in de boekhoudingen van de geassocieerde organisaties zijn de benamingen van de uitgaven die worden verdeeld, expliciet en coherent overgenomen;
3° het bewijsstuk wordt bewaard op het hoofdkantoor van de organisatie die het heeft geëndosseerd, samen met het bewijs van bijdrage van de geassocieerde organisaties, en de geassocieerde organisaties bewaren de bewijsstukken die hun bijdrage staven aan de organisatie die de uitgave heeft gedaan.]1
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2021-10-07/15, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(3)<KB 2024-03-10/01, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.35/1. [1 § 1. Wanneer uit het financieel rapport ingediend door een organisatie overeenkomstig artikel 47 of 48 een niet-besteed saldo van de schijf van de subsidie blijkt, kan dit saldo worden aangewend tot het einde van de uitvoering van het programma, onverminderd artikel 32, § 3, 2°.
§ 2. Wanneer uit het financieel rapport ingediend door een organisatie overeenkomstig artikel 47 of 48 blijkt dat de uitgaven het bedrag van de schijf van de subsidie overstijgen, kan het teveel aan uitgaven worden gecompenseerd door middel van latere schijven van de subsidie, zonder dat het totaalbedrag dat toegekend werd door het subsidiebesluit, wordt overschreden.
§ 3. Wanneer in het kader van de in artikel 49 bedoelde financiële controle wordt vastgesteld dat een uitgave niet voldoet aan de cumulatieve voorwaarden om ten laste van de subsidie als directe kosten gezet worden overeenkomstig artikel 35, wordt het bedrag van die uitgave vervolgens toegevoegd aan het niet-bestede saldo van de subsidie voor de volgende jaren van het programma, dat kan worden gemobiliseerd tot het einde van de uitvoering van het programma.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-03-10/01, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.36.De in artikel 35, eerste lid, 5° bedoelde overeenkomsten worden uiterlijk 30 dagen na inwerkingtreding aan de administratie bekend gemaakt.
[1 De partnerschapsovereenkomsten of memorandums of understanding zoals beoogd in artikel 35, eerste lid, 5° moeten de volgende elementen bevatten:
1° de beschrijving van de gemeenschappelijke doelstelling;
2° de beschrijving van de wederzijdse verantwoordelijkheden en verbintenissen van beide partijen, inclusief:
a) de bijdrage en rol van elke partij ten opzichte van de outcome en de resultaten;
b) de taakverdeling onder de partijen;
c) de rechten en plichten van elke partij;
d) de bijdragen van de partner voor de activiteiten van de in België erkende organisatie;
e) een reflectie en de verbintenissen met betrekking tot stereotypen en voorstellingen van begunstigden en partners, voor eventuele communicatie die voortkomt uit het partnerschap;
f) de gemeenschappelijke visie inzake onderlinge capaciteitsversterking;
3° de bedragen van de financiering en van het aandeel van de subsidie dat is toegekend aan de partner, evenals een vermelding dat de financiële relaties van start gaan op de datum van de goedkeuring van het programma door de minister;
4° de modaliteiten volgens dewelke de partner de overname en de duurzaamheid van de gezamenlijk opgestarte activiteiten plant, indien van toepassing;
5° een bepaling om de overdracht van de eigendomsrechten van de verworven goederen aan de partner te regelen, uiterlijk op het einde van de financieringsperiode;
6° de doelstellingen en praktische modaliteiten voor de aanwerving van het personeel dat wordt ingezet voor dit partnerschap, voor beide partijen;
7° Een bepaling die vastlegt dat de Belgische administratie, of een derde daartoe gemachtigd, te allen tijde een controle kan uitvoeren van het gebruik van de toegekende subsidie, zowel op de zetel van de erkende organisatie als op de zetel van de partner, krachtens de artikelen 35, 5° en 50 van het koninklijk besluit van 11 september 2016 betreffende de niet-gouvernementele samenwerking;
8° de identificatie van de eventueel geplande lokale audits;
9° de nodige bepalingen inzake integriteit, conform punt 5 van het integriteitscharter, zoals bedoeld in artikel 15/1 van de wet betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking en vastgesteld als nationale referentie bij koninklijk besluit van 28 februari 2023.
In voorkomend geval, wanneer één of meerdere van deze elementen niet in de partnerschapsovereenkomsten of memorandums of understanding kunnen worden opgenomen of niet van toepassing zijn, zal de organisatie de redenen hiervoor verstrekken in het kader van de toetsing van het domein van het partnerschapsbeleid, zoals bepaald in artikel 2, 5°.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.37.Een uitgave mag ten laste van de subsidie als administratiekost gezet worden, indien en slechts indien deze voldoet aan alle volgende cumulatieve voorwaarden :
1° zij wordt bevestigd door een [3 ...]3 [3 gedigitaliseerd]3 bewijsstuk, en is identificeerbaar en controleerbaar;
2° [1 zij voldoet aan de bepalingen van de toepasselijke fiscale en sociale regelgeving en die van overheidsopdrachten en is conform de interne regels van de gesubsidieerde organisatie.]1 [3 De uitgaven komen ten laste van de subsidie voor een bepaald jaar van het programma op basis van een bewijsstuk van dat jaar of van het jaar van de periode van verbruik, uitvoering of gebruik van de betrokken dienst]3;
3° zij is geen voorwerp van andere financiering;
4° [2 zij wordt niet als niet-subsidieerbare kosten vermeld in de lijst in bijlage 4 aangaande de niet-subsidieerbare kosten, tenzij er wordt voldaan aan de drie volgende voorwaarden:
a) de uitgave of de aard van kosten is noodzakelijk voor het bereiken van de outcomes of voor de administratie van het programma;
b) er wordt aangetoond dat elke frauduleuze intentie is uitgesloten;
c) de uitgave of de aard van kosten wordt expliciet toegelaten in het subsidiebesluit of kreeg voorafgaand de goedkeuring van de Directeur-generaal van de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking, en Humanitaire Hulp waarvoor het gunstige advies van de Inspectie van Financiën werd verkregen.]2
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2021-10-07/15, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(3)<KB 2024-03-10/01, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.37/1. [1 Wanneer in het kader van de in artikel 49 bedoelde financiële controle wordt vastgesteld dat de uitgaven niet voldoen aan de cumulatieve voorwaarden om ten laste van de subsidie als administratiekosten gezet te worden overeenkomstig artikel 37, wordt het bedrag van die uitgaven vervolgens toegevoegd aan het niet-bestede saldo van de subsidie voor de volgende jaren van het programma, dat kan worden gemobiliseerd tot het einde van de uitvoering van het programma.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-03-10/01, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.38. Voor een bedrag van maximaal € 15.000 per jaar en per subsidie, kan de gesubsidieerde organisatie voor de verantwoording van directe kosten gebruik maken van de optie van vereenvoudigde kosten, op basis van de door de Minister bepaalde modaliteiten.
Art.39. Elk jaar, de uitgaven ten laste van de in artikel 28, § 3, eerste lid, 1° bedoelde forfaitaire subsidie mogen niet hoger zijn dan tachtigduizend euro, vastgesteld op basis van de gezondheidsindex van de maand december 2006, per voltijdse equivalent. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast op basis van de gezondheidsindex van de maand juli.
De uitgaven ten laste van de in artikel 28, § 3, eerste lid, 2° bedoelde subsidie sluiten personeelskosten uit.
Onderafdeling 3. - Het gebruik van het eigen inbreng en van de bijkomende opbrengsten
Art.40. De eigen inbreng wordt gebruikt voor directe kosten, conform het budget en conform de interne procedures van de gesubsidieerde organisatie. Het gebruik ervan is niet onderworpen aan de beperkingen van bijlage 4.
Art.41. Voor het gebruik van bijkomende opbrengsten naar rato van de subsidie moet de gesubsidieerde organisatie een voorstel voorleggen aan de administratie. De administratie, conform artikel 16 van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, neemt haar beslissing binnen een termijn van 60 dagen. Indien deze termijn overschreden is wordt de voorstelde besteding beschouwd als aanvaard.
HOOFDSTUK 6. - Opvolging, rapportering, en verantwoording van de interventie
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.42.De verantwoording en de controle van de subsidie voldoen aan de principes van integriteit, transparantie en leerproces, die essentieel zijn voor een op vertrouwen gebaseerde relatie tussen een administratie en erkende organisaties.
Het principe van integriteit impliceert dat de gesubsidieerde organisatie de noodzakelijke maatregelen neemt om redelijkerwijs zeker te zijn dat onregelmatigheden, fraude en praktijken van actieve of passieve corruptie [1 of misbruiken]1 zich niet voordoen, en om daar, als deze zich mochten voordoen, een einde aan te maken.
Het principe van transparantie impliceert dat de gesubsidieerde organisatie regelmatig en op heldere wijze aan de administratie een werkelijkheidsgetrouw beeld overbrengt, zowel op operationeel als op financieel vlak, en dat zij spontaan de aandacht vestigt op eventuele voorziene of onvoorziene afwijkingen.
Het principe van het leerproces impliceert in het perspectief van continue verbetering dat de eventuele door de administratie geconstateerde operationele of financiële afwijkingen met de betreffende organisatie worden besproken en dat een verbeterplan wordt uitgevoerd voordat eventuele sancties worden opgelegd.
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Art.43.Elke erkende organisatie die een subsidie ontvangt, verantwoordt de aanwending van de toegekende subsidie en rapporteert over het bereiken van de ontwikkelingsresultaten [1 ...]1 en over de uitgaven gedaan in dit verband.
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Art.44.[1 § 1. De gesubsidieerde organisatie organiseert evaluaties om haar interventies op te volgen, er lessen uit te trekken en er rekenschap over af te leggen, op basis van een evaluatieplan. Dit kunnen externe, interne of gemengde evaluaties zijn.
Het evaluatieplan beschrijft hoe de gesubsidieerde organisatie zal leren en rekenschap zal afleggen. Het beschrijft ook hoe de voorgestelde evaluaties zijn gebaseerd op het systeem van monitoring, evaluatie, verantwoording en leren van de gesubsidieerde organisatie. Het geeft de verbanden en complementariteit aan tussen monitoring en evaluatie, waarbij met name de keuze wordt gemotiveerd van de te evalueren outcomes en die waarvoor monitoring relevante informatie zal opleveren door toe te lichten wat de leer- en verantwoordingsdoelstellingen zijn. In voorkomend geval wordt ook gespecificeerd hoe de evaluatie deel kan uitmaken van synergiën en complementariteit, of kan bijdragen tot collectief leren buiten de gesubsidieerde organisatie, in het bijzonder met andere organisaties van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking.
Het bevat ten minste de volgende elementen:
1° de thema's, sectoren, landen of outcomes die zullen worden geëvalueerd;
2° de scope van de evaluatie;
3° de doelstellingen en de aanpak die voor elke evaluatie zijn gekozen;
4° de timing van elke evaluatie;
5° het voor elke evaluatie uitgetrokken budget;
6° de evaluatiecriteria die zijn gekozen uit de door de OESO DAC bepaalde criteria.
De minister keurt de procedures voor de uitwerking, beoordeling en uitvoering van evaluatieplannen goed op basis van een voorstel van het NGSOC overeenkomstig artikel 52, § 3.
§ 2. Verzoeken tot aanpassing van het evaluatieplan kunnen worden ingediend tot 120 dagen voor het einde van het programma. De goedkeuring van de aanpassingen van het evaluatieplan door de directeur van de bevoegde directie binnen de administratie van de niet-gouvernementele samenwerking is enkel vereist wanneer de voorgestelde wijzigingen betrekking hebben op de elementen opgesomd in paragraaf 1, lid 3, 1° tot en met 3°. De administratie beslist binnen 60 dagen na het verzoek. Indien binnen deze termijn geen antwoord is ontvangen, wordt de aanpassing geacht te zijn aanvaard.
§ 3. Het evaluatierapport van de door de Belgische Ontwikkelingssamenwerking gesubsidieerde interventie en haar management response worden door de gesubsidieerde organisatie publiek gemaakt, tenzij de evaluator of de raad van bestuur van de organisatie beslissen om het geheel of delen van het rapport of van de management response als vertrouwelijk te beschouwen. In dit geval wordt door de gesubsidieerde organisatie publiek gemaakt dat het geheel of sommige delen van het rapport of van de management response vertrouwelijk zijn en de reden waarom dit het geval is. De publicatie gebeurt minimaal via de website van de gesubsidieerde organisatie en binnen drie maanden na ontvangst van het eindrapport.
De administratie kan vragen dat de lessen die uit de evaluaties getrokken werden, geïntegreerd worden in de lopende interventies.
§ 4. De gesubsidieerde organisatie legt de evaluatierapporten voor betreffende haar interventies, samen met hun management response, binnen 30 dagen na de goedkeuring van deze response door de organen van de organisatie of binnen drie maanden na ontvangst van de definitieve versie van het evaluatierapport, aan de administratie. Wanneer aan het einde van het programma een evaluatie wordt georganiseerd overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, toegestane afwijking, worden de evaluatierapporten, vergezeld van hun management response, uiterlijk op 30 juni van het jaar na de einddatum van het programma aan de administratie toegezonden.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Afdeling 2. - Morele verantwoording
Art.45.§ 1 De gesubsidieerde organisatie rapporteert aan de administratie over de voortgang van haar interventie, tijdens de volledige duur en op de volgende wijze :
1° door het bijwerken en publiceren, ten minste jaarlijks, en ten laatste op [1 30 juni]1 van elk jaar, van een gestandaardiseerde fiche per outcome van de interventie op basis van het door de administratie vastgestelde formaat, conform de standaard van het International Aid Transparency Initiative (IATI), zoals beschreven op de internetsite http ://iatistandard.org/;
2° door het voorleggen aan de administratie, voor [1 30 juni]1 van elk jaar, van scores voor de performantie van de interventie op basis van het door de administratie vastgestelde formaat;
3° [1 door het voorleggen aan de administratie, voor 30 juni van elk jaar, van de geleerde lessen, die per outcome op basis van de uitvoering van het programma kunnen getrokken worden. Indien van toepassing, zullen deze lessen worden gedeeld met de leden van het gemeenschappelijke strategische kader waarbinnen de betrokken outcome plaatsvindt.]1
Wanneer de in het eerste lid, 2° bedoelde score voor performantie van de interventie of het in het eerste lid, 3° bedoelde evaluatierapport duidt op een probleem in de uitvoering van de interventie of de realisatie van de ontwikkelingsresultaten, legt de organisatie een speciaal rapport over, samen met deze, waarmee de administratie de oorzaak van het probleem kan analyseren, en de getroffen corrigerende maatregelen kan beoordelen.
§ 2. [1 Een moreel eindrapport wordt uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op de einddatum van het programma ingediend bij de administratie. Het bevat de in paragraaf 1 genoemde elementen en bestrijkt de gehele looptijd van het programma.
Het omvat de bevestiging door de gesubsidieerde organisatie dat alle rapporten en management responses op evaluaties die in het kader van het programma worden georganiseerd, worden gepubliceerd via de website van de gesubsidieerde organisatie, en toont aan dat ze daadwerkelijk toegankelijk zijn voor het publiek in overeenstemming met artikel 44, § 3.]1
§ 3. Er kan in het ministeriele subsidiëringsbesluit afgeweken worden van de in paragraaf 1 of 2 beoogde termijnen.
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.46.
<Opgeheven bij KB 2021-10-07/15, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Afdeling 3. - Financiële verantwoording
Art.47.§ 1. Een financieel verantwoordingsrapport van het programma wordt uiterlijk zes maanden na het einde van elk jaar van het programma aan de administratie voorgelegd. Dit financieel rapport presenteert :
1° de opvolging van de budgettaire uitvoering van het programma, voor het jaar en geconsolideerd met de voorafgaande jaren.
2° de ten laste van de subsidie totale bedragen voor de operationele kosten, per outcome ingedeeld, voor de beheerskosten en, indien van toepassing, voor de administratiekosten, met de bevestiging van de [2 bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren]2 dat deze kosten overeenstemmen met verifieerbare verantwoordingsstukken voor het programma. [2 Dit omvat ook verificatie en bevestiging dat de totale bedragen die aan de subsidie in rekening worden gebracht, geen niet-subsidieerbare kosten omvatten. Deze verificaties worden uitgevoerd op basis van een steekproef van bewijsstukken van de uitgaven die zijn aangemerkt als de uitgaven die het grootste risico lopen, en, in voorkomend geval, de uitgaven in de ontwikkelingslanden;]2
3° indien van toepassing, de bevestiging door de [2 bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren]2 dat de structuurkosten dewelke zijn opgenomen in de jaarrekening van de organisatie, op zijn minst 7% van de directe kosten van het programma bedragen;
4° [2 het totale bedrag van de bijkomende opbrengsten voor het boekjaar en de bevestiging van hun behandeling overeenkomstig artikel 31;]2
5° indien van toepassing : het totaal van de uitgaven en opbrengsten van de eigen inbreng met de bevestiging van de [2 bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren]2 dat deze uitgaven en opbrengsten overeenstemmen met verifieerbare verantwoordingsstukken voor het programma [2 alsmede de bevestiging van de naleving van de regels inzake de oorsprong en de samenstelling van de eigen inbreng, overeenkomstig artikel 30]2;
6° een kopie van de jaarrekening en het verslag van de [2 bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren]2 aan de algemene vergadering,en dit, binnen een termijn van 30 dagen na de goedkeuring van de rekeningen door de algemene vergadering en ten laatste zeven maanden na de datum van afsluiting van het boekjaar [1 ;]1
[1 7° De lijst of lijsten van uitgaven die bij de directe kosten ten laste van de subsidie horen en, indien van toepassing, de lijst van uitgaven die bij de administratiekosten horen.]1 [2 De lijst van uitgaven wordt geordend naar soort uitgaven, op een wijze die in overeenstemming is met de structurering van het voorlopige budget zoals beschreven in bijlage 5]2;
[2 8° een kopie van de opdrachtbrief van de Commissaris van de rekeningen die door de gesubsidieerde organisatie wordt aangesteld onder de leden van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, overeenkomstig artikel 26, § 1, 4° van de wet;
9° een kopie van de opdrachtbrief tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden norm 4400 ISRS, waarin de opdrachten worden omschreven die zijn overeengekomen tussen de gesubsidieerde organisatie en de bedrijfsrevisor die wordt benoemd onder de leden van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren. Ze betreffen minstens de bijkomende opdrachten in verband met artikel 47, § 1, 2° tot 5°, de verificatie of de uitgaven ten laste van de subsidie geen niet-subsidieerbare uitgaven omvatten zoals gedefinieerd in bijlage 4, alsook eventuele bijkomende opdrachten uitgevoerd op vraag van de gesubsidieerde organisatie;
10° een kopie van het rapport tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden norm ISRS 4400, na de door de Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren gevalideerde structurering;
11° een kopie van de bevestigingsbrief die de gesubsidieerde organisatie aan de Commissaris van de rekeningen stuurt in het kader van zijn wettelijke opdracht om de jaarrekening van de organisatie te controleren;
12° in voorkomend geval, een kopie van de schriftelijke mededeling van de Commissaris van de rekeningen die deze aan de bestuursorganen van de gesubsidieerde organisatie toezendt met betrekking tot de belangrijke elementen die tijdens de controle werden geïdentificeerd, die niet in zijn controleverklaring waren opgenomen of die betrekking hadden op de zwakke punten van de interne controle;
13° in voorkomend geval, de lijst van bronnen die de eigen inbreng voor het verantwoorde jaar vormen, overeenkomstig artikel 30, § 1, alsook elk element waaruit blijkt dat de organisatie heeft gezorgd voor transparantie over het doel van de bijdragen van eventuele publieke donoren die aan de oorsprong ervan liggen, overeenkomstig artikel 30, § 2.]2
§ 2. Er kan in het ministeriele subsidiëringsbesluit afgeweken worden van de in paragraaf 1 beoogde termijnen.
§ 3. [1 Wanneer het een gemeenschappelijk programma betreft, wordt het financieel rapport ingediend door elke organisatie die een subsidie heeft ontvangen.]1
[2 § 4. De inhoud van het financieel verantwoordingsrapport mag niet worden verbeterd, met uitzondering van de verdeling van de totale jaarlijkse uitgaven tussen enerzijds de subsidie en anderzijds de eigen bijdrage, mits vooraf toestemming van de administratie is verkregen.]2
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.48. Het financieel verantwoordingsrapport voor de subsidie van de koepels en federaties bevat de volgende elementen :
1° voor het forfaitaire deel beoogd in artikel 28, § 3, eerste lid, 1°, de lijst van werknemers ten laste van de subsidie die hun functie en hun totale jaarlijkse werkduur in voltijdsequivalent specifieert;
2° voor de bijkomende operationele kosten beoogd in artikel 28, § 3, eerste lid, 2°, de informatie voorzien in artikel 47, § 1, 1°, 2°, 4° en 6°.
Afdeling 4. - Controle
Art.49.§ 1. [2 De administratie kan een financiële controle uitvoeren, of een derde daartoe machtigen.
De organisatie geeft bovendien toegang tot alle bewijsstukken die nuttig geacht worden door de entiteit die de financiële controle uitvoert.]2
§ 2. [2 De administratie kan te allen tijde en op eigen initiatief opdracht geven tot een audit of een externe evaluatie van het gebruik van de subsidie. De gesubsidieerde organisatie maakt de toegang tot alle relevante middelen voor dit doel mogelijk, hetzij in het land waar de gesubsidieerde activiteiten plaatsvinden, hetzij op het hoofdkantoor van de organisatie.]2
§ 3. In geval van financieel of operationeel audit, maakt de administratie binnen een termijn van 30 dagen na het einde van de controle haar bevindingen over aan de gecontroleerde organisatie. De organisatie heeft een termijn van 30 dagen om daarop te reageren. De administratie, conform artikel 16 van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, neemt de [2 ...]2 beslissing en communiceert deze aan de organisatie [2 ...]2.
§ 4. [1 De administratie maakt jaarlijks tegen 15 november een synthese van de bevindingen bij de controles over aan de minister. Die synthese wordt in de bij artikel 52 beoogde NGSOC besproken.]1
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.50.[1 De verantwoordingsstukken die de uitgaven ten laste van de subsidie staven, worden bewaard en ter beschikking van de administratie gehouden gedurende zeven jaar overeenkomstig artikel III.86 van het Wetboek van economisch recht van 28 februari 2013.
De minister bepaalt de aard en de vorm van de te bewaren verantwoordingsstukken zoals vermeld in artikel 47 op basis van een voorstel van het NGSOC overeenkomstig artikel 52, § 3.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Afdeling 5. - Andere verplichtingen
Art.51. De organisatie die subsidies ontvangt in het kader van dit besluit vermeldt de Belgische Staat als donor of mededonor in publieke communicaties, in de relaties met de autoriteiten van de ontwikkelingslanden en in de relaties met andere donoren.
HOOFDSTUK 7. - Overlegorganen
Art.52.§ 1. Er wordt een Niet-Gouvernementele Samenwerking Overlegcomité (NGSOC) ingesteld. Het NGSOC behandelt de strategie en de uitvoering van de niet-gouvernementele samenwerking binnen de Belgische ontwikkelingssamenwerking.
§ 2. Het NGSOC vergadert ten minste vier keer per jaar en wordt voorgezeten door de directeur van de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp.
Van het NGSOC maken deel uit :
1° zes personeelsleden van de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp of van het beleidscel van de minister;
2° zes leden van de federaties, waarvan ten minste één van elke federatie.
§ 3. Het NGSOC doet voorstellen aan de minister over de strategie van de niet-gouvernementele samenwerking, en de toepassing en interpretatie van de regelgeving voor de niet-gouvernementele samenwerking.
Het formuleert adviezen aan de minister, onder andere :
1° over thematische en geografische concentratie van de niet-gouvernementele samenwerking;
2° over overleg, synergie en samenwerking binnen de niet-gouvernementele samenwerking en met de gouvernementele ontwikkelingssamenwerking;
3° over effectiviteit en lessen die uit de strategische dialogen worden getrokken, of uit de evaluaties, of morele rapporten van de non-gouvernementele samenwerking;
4° over de performantie van de systemen van organisatiebeheersing van de erkende organisaties en de lessen die zijn te trekken uit de controle van financiële rapportages of institutionele dialogen;
5° over administratieve vereenvoudiging en toepassing van de regelgeving.
De voorzitter legt de dagorde van de bijeenkomsten van het NGSOC vast op voorstel van de leden van het NGSOC.
De minister bevestigt de conclusies van het NGSOC door middel van ministeriele circulaires of communiceert zijn onenigheid binnen de drie maanden.
[1 § 4.]1 Het NGSOC stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt dit aan de minister voor. Het NGSOC kan subcomités instellen met de opdracht om, onder andere, punten voor te bereiden of te bespreken die specifiek zijn voor de institutionele actoren of voor de organisaties van de civiele maatschappij.
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art.53.[1 § 1. In afwijking van artikel 18, § 3 kan de duur van het programma van een institutionele actor waarvan het programma is afgestemd op de academische kalender en dat aanving op 1 januari 2017, worden verlengd tot na het verstrijken van de geldigheidstermijn van het GSK of de GSK's waarop het zich richt, en dit uiterlijk tot 31 augustus 2022. Indien van toepassing wordt de afwijking ingeschreven in het ministerieel subsidiebesluit.
§ 2. In afwijking van artikel 28, § 1, kan de Minister op gemotiveerde basis voor de programma's 2017-2021 toestaan dat de uitgaven ten laste van de eigen inbreng van een organisatie van de civiele maatschappij minder dan 20% van de directe kosten van het programma bedragen, zonder dat het totale bedrag van de subsidie die aan die organisatie is verleend, wordt gewijzigd.]1
[2 § 3. In afwijking van de artikelen 35, 1° en 37, 1°, kan een gesubsidieerde organisatie een bewijsstuk voorleggen dat niet gedigitaliseerd is, op gemotiveerde basis, met instemming van de administratie.]2
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
(2)<KB 2024-03-10/01, art. 31, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art.54. § 1. Het koninklijk besluit van 25 april 2014 betreffende de subsidiering van de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking wordt opgeheven.
§ 2. Het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot erkenning en betoelaging van de koepels en tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 februari 2007 voor de erkenning en betoelaging van de federaties van de niet gouvernementele ontwikkelingsorganisaties wordt op 31 december 2016 opgeheven.
Art.55. Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van hoofdstuk 7, dat in werking treedt op 1 januari 2017.
Art.56. De minister bevoegd voor de ontwikkelingssamenwerking is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1.[1 Bijlage 1. - Beschrijving van de domeinen en criteria gebruikt voor de analyse van de beheerscapaciteit van een organisatie
1° Financieel beheer
Het financieel beheer strekt ertoe de financiële gezondheid van de organisatie te garanderen door ervoor te zorgen dat haar financiële structuur in evenwicht is, dat ze haar verschillende financiële verplichtingen zal kunnen nakomen en dat ze over beheersmiddelen beschikt die zijn aangepast aan haar noden.
Criteria:
a) Kwaliteit van de beheersinstrumenten: de organisatie produceert een betrouwbare boekhouding;
b) Capaciteit om haar financiële verplichtingen na te komen: de organisatie beschikt over de financiële middelen om haar verplichtingen op korte en lange termijn na te komen.
2° Strategisch beheer
Het strategisch beheer van een organisatie strekt ertoe ervoor te zorgen dat de organisatie een efficiënte strategie uitwerkt en tot stand brengt om haar missie te vervullen.
Criteria:
a) Proces van de ontwikkeling van de strategie: de strategie is uitgedacht om de missie van de organisatie te vervullen;
b) Proces van strategische planning: de strategie wordt uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de organisatie worden bereikt;
c) Opvolging en sturing van de strategie: de strategie wordt opgevolgd, geëvalueerd en aangepast om de doelstellingen van de organisatie te bereiken.
3° Integriteit:
Integriteitsbeheer heeft als doel de organisatie in staat te stellen de risico's op integriteitsschendingen te verkleinen en zo nodig adequaat te reageren.
Criteria:
a) Formalisering van een integriteitsbeleid: op basis van het integriteitscharter, zoals bedoeld in artikel 15/1 van de wet betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking en vastgesteld als nationale referentie bij koninklijk besluit van 28 februari 2023, heeft de organisatie een integriteitsbeleid ontwikkeld dat een preventieve en een corrigerende component omvat en dat rekening houdt met zowel morele als financiële integriteitsrisico's;
b) Implementatie van het integriteitsbeleid: de organisatie beschikt over de codes, procedures en middelen (menselijk en financieel) die nodig zijn om het geformuleerde integriteitsbeleid te operationaliseren.
4° Resultaatgericht beheer:
Het resultaatgericht beheer heeft als doel de strategie te beheren en tot stand te brengen door zich toe te spitsen op de gewenste resultaten (outcome), om ervoor te zorgen dat ze worden gerealiseerd.
Criteria:
a) Kwaliteit van het beleid van resultaatgericht beheer: een geformaliseerd beleid van resultaatgericht beheer bestaat en beschrijft de doelstellingen en de praktijken die de resultaten van de organisatie verbeteren;
b) Beheersing van het opvolgings- en evaluatieproces: de organisatie heeft een strategie opgezet voor de monitoring en de evaluatie van haar acties, om de resultaten ervan te optimaliseren;
c) Capaciteit van de organisatie om haar beleid van resultaatgericht beheer uit te voeren: de organisatie beschikt over de menselijke, technische en financiële middelen om het beleid voor resultaatgericht beheer tot stand te brengen.
5° Partnerschapsbeleid
Het partnerschapsbeleid heeft als doel te zorgen dat een organisatie in staat is om relaties met partners in stand te houden op basis van wederzijds vertrouwen en leren.
Criteria:
Partnerschapsbeleid: de opmaak, formalisering en instandhouding van partnerschappen zijn gebaseerd op gelijkwaardigheid en leren, alsmede op het definiëren en uitvoeren van een gemeenschappelijke agenda;
6° Rekening houden met de transversale thema's
Rekening houden met de transversale thema's beoogt te garanderen dat de organisatie over een beleid beschikt om gender en milieu op te nemen als transversale thema's, en dat ze over de nodige middelen en expertise beschikt om dit beleid in de praktijk om te zetten.
Criteria:
a) Thema gender: de organisatie beschikt over een genderbeleid, en de nodige menselijke, technische en financiële middelen om dit beleid uit te voeren;
b) Thema milieu: de organisatie beschikt over een milieubeleid, en de nodige menselijke, technische en financiële middelen om dit beleid uit te voeren
7° Risicobeheer
Het risicobeheer strekt ertoe de risico's die een organisatie loopt binnen haar interne werking te identificeren en te evalueren, en de nodige corrigerende maatregelen te treffen om haar doelstellingen op een efficiënte en effectieve manier te bereiken.
Criteria:
a) Dekking van het risicobeheer: de organisatie heeft een benadering ontwikkeld voor de identificatie en de evaluatie van de risico's waaraan ze blootgesteld is op het vlak van haar interne werking;
b) Risicobeheersing: de organisatie heeft een beleid en concrete maatregelen tot stand gebracht om de voornaamste risico's te beheersen waarmee ze wordt geconfronteerd.
8° Transparantie
De toepassing van het transparantiebeginsel draagt bij aan het scheppen van een klimaat van vertrouwen tussen de organisatie en haar stakeholders (medewerkst.ers, partners, publieke en private donoren). De organisatie is transparant omdat zij toegankelijke, actuele en betrouwbare informatie publiceert over haar resultaten en financiën.
Criteria:
a) Formalisering van een transparantiestrategie: de organisatie produceert betrouwbare informatie en communiceert deze efficiënt naar de juiste ontvangers;
b) Toegankelijkheid en betrouwbaarheid van informatie: de organisatie is in staat om de toegankelijkheid, actualiteitswaarde en betrouwbaarheid van de geproduceerde informatie voor haar verschillende belanghebbenden aan te tonen.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 32, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art. N2. Bijlage 2. - Berekeningsbasis van de parameters van de organisationele complexiteit
1° de grootte van de organisatie :
Het rekenkundig gemiddelde van de omzet van de organisatie voor de vier boekjaren voorafgaand aan de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing zoals bedoeld in artikel 2.
De beoogde omzet is het totaal van de boekhoudkundige klasse 7 van de resultatenrekening.
2° de geografische spreiding :
Het totale aantal landen, België inbegrepen, waarin de organisatie activiteiten van ontwikkelingssamenwerking voert, rechtstreeks of met partners, alle financieringsbronnen inbegrepen, gedurende het jaar voorafgaand aan de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 2.
3° de thematische spreiding :
Het totale aantal sectoren waarin de organisatie activiteiten van ontwikkelingssamenwerking voert, rechtstreeks of met partners, alle financieringsbronnen inbegrepen, gedurende het jaar voorafgaand aan de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 2.
De beoogde sectoren zijn de " DAC 3 digit sectors " zoals bepaald in de norm van de International Aid Transparency Initiative op basis van de classificatie van het Comité voor Ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
4° de diversiteit van de partners :
Het totale aantal organisaties die een financiële bijdrage van de organisatie gekregen hebben in het kader van een partnership geformaliseerd door een partnershipovereenkomst of een memorandum of understanding, alle financieringsbronnen inbegrepen, gedurende het jaar voorafgaand aan de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 2.
5° [1 de spreiding van de opdrachtgevers:
Het rekenkundig gemiddelde voor de vier boekjaren voorafgaand aan de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 2, van de ratio tussen het totale bedrag van de subsidies gekregen van de Belgische federale overheden en het totale bedrag van de subsidies die van een andere overheidsinstantie zijn ontvangen. Als de organisaties op het moment van het indienen van hun aanvraag tot erkenning echter niet erkend zijn of geen subsidie genieten voor een vijfjarig programma van de federale staat, en als ze tegelijkertijd geen overheidssubsidies ontvangen van gemiddeld meer dan 50.000 euro per jaar over de afgelopen 4 jaar, worden ze beoordeeld in de laagste complexiteitscategorie voor deze parameter.]1
6° [1 het aantal medewerkers:
Ratio tussen de omzet bedoeld in 1° en het volume van de totale tewerkstelling van de organisatie op 31 december van het jaar voorafgaand aan de toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 2.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 33, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art. N3.[1 Bijlage 3 - Informatiebronnen voor de toetsing van het systeem van organisatiebeheersing
1° Voor het financieel beheer:
a) verslagen van de commissaris van de rekeningen;
b) jaarrekeningen en, indien van toepassing, de balans van de volledige algemene rekeningen;
c) document waarin het systeem van interne controle van de organisatie wordt beschreven;
2° Voor het strategisch beheer:
a) strategisch plan zoals begrepen in artikel 5, 1° ;
b) document waarin het proces voor het ontwerpen en opvolgen van de strategie wordt beschreven;
c) statuten;
3° Voor de integriteit
a) een ethische code;
b) een procedure voor het melden en behandelen van klachten, gekoppeld aan het vertrouwelijke contactpunt;
c) document dat illustreert hoe de organisatie de verschillende punten van het integriteitscharter implementeert;
4° Voor het resultaatgericht beheer:
a) document waarin het beleid voor resultaatgericht beheer van de organisatie wordt uiteengezet;
b) document met de programmatie van de evaluaties (kalender, evaluatieplanning, budget);
c) referentietermen van de evaluaties;
d) management responses op de evaluatieverslagen of document met informatie over de kennisname van de conclusies en aanbevelingen van de evaluaties door ten minste één bestuursinstantie;
e) bewijs van opleiding van het personeel inzake evaluatie;
f) steekproef van evaluaties;
5° Voor het partnerschapsbeleid:
a) het of de standaardmodel(-len) van partnerschapovereenkomst of memorandum of understanding van de organisatie;
b) document met de lijst van partners;
c) document waarin het partnerschapsbeleid van de organisatie wordt beschreven, inclusief de betrokkenheid van partners bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke agenda;
6° Voor het rekening houden met de transversale thema's:
a) gendercharter of -beleid;
b) milieucharter of -beleid;
7° Voor het risicobeheer:
a) boordtabel voor de identificatie en de opvolging van de risico's (of gelijkwaardig instrument);
8° Voor transparantie:
a) document waarin een crisiscommunicatieprocedure wordt geformaliseerd;
b) document met een beschrijving van de transparantiestrategie van de organisatie, inclusief enkele voorbeelden van wat er is gepubliceerd en via welke kanalen.]1
----------
(1)<KB 2024-03-10/01, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 10-05-2024>
Art. N4. Bijlage 4. - Niet-subsidieerbare kosten
De volgende kosten komen niet in aanmerking als gesubsidieerde kosten :
1° alle boekhoudkundige verrichtingen die geen betalingen inhouden, tenzij ze voortkomen uit een wettelijke verplichting ten laste van de interventie;
2° voorzieningen voor risico's en kosten, verliezen, schulden of eventuele toekomstige schulden;
3° schulden of debetinteresten tenzij deze interesten het directe gevolg zijn van een vertraging in de betaling van een schuldvordering overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, die de twee maanden overschrijdt;
4° dubieuze schuldvorderingen, met inbegrip van werkelijke of geschatte verliezen, ingevolge niet-invorderbare tegoeden en andere vorderingen, evenals de juridische kosten verbonden aan het terugvorderen ervan;
5° wisselkoers verliezen;
6° Leningen aan derden;
7° waarborgen en borgtochten;
8° kosten die al gedekt zijn door een andere subsidie;
9° facturen van andere organisaties voor goederen en diensten die reeds gesubsidieerd werden;
10° contracten voor onderaanneming of consultancy voor essentiële taken in het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking, die tot de "core business" van de gesubsidieerde organisatie behoren
11° uitbesteding via diensten- of consultancycontracten aan eigen personeelsleden, aan leden van de beheerraad en de algemene vergadering van de gesubsidieerde organisatie;
12° onderverhuring van allerlei aard aan zichzelf;
13° de aankoop van terreinen en onroerend goed, tenzij deze aankopen onontbeerlijk zijn voor het bereiken van de doelstellingen van de interventie, en op voorwaarde dat de eigendom daarvan aan het einde van het programma aan een partner wordt overgedragen.
14° uitgaven ten gevolge van een schadeloosstelling naar aanleiding van een schadegeval voortvloeiend uit burgerlijke aansprakelijkheid van de organisatie;
15° [1 opzegvergoedingen voor niet-gepresteerde opzegperiode, tenzij er een wettelijke bepaling geldt]1;
16° uitgaven verbonden aan expatriëring (verhuis, installatiepremie, vliegtickets voor de partner en personen ten laste) voor contracten van minder dan twaalf maand;
17° de aankoop van alcoholhoudende dranken, tabak en afgeleide producten [1 ;]1
[1 18° de zitpenningen;
19° de afschrijvingen;
20° de huisvestingstoelagen voor de eigenaars van hun woning.]1
----------
(1)<KB 2021-10-07/15, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Art. N5.[1 Bijlage 5 : Budjetformaat van niet-gouvernementele samenwerkingsprogramma's]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 23-11-2021, p. 113825)
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2021-10-07/15, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 03-12-2021>