Details





Titel:

22 MEI 2014. - Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 18 november 2013 betreffende de ondersteuning van cultuur in de Duitstalige Gemeenschap(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-09-2014 en tekstbijwerking tot 24-07-2020)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Ondersteuning van de professionele cultuuraanbieders
Art. 2-6
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 6.1-9
HOOFDSTUK 3. - Ondersteuning van [1 cultuurprojecten, kunstenaars en literatuurpublicaties]1
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 10
Afdeling 2. - Cultuurprojecten van jongeren
Art. 11
Afdeling 3. - Beurzen voor kunstenaars
Art. 12
Afdeling 4. - Onderscheiding 'kunstenaar [1van Oost-België ]1
Art. 13
HOOFDSTUK 4. - Ondersteuning van amateurkunst en folklore
Afdeling 1. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen
Onderafdeling 1. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen voor muziek
Art. 14-18
Onderafdeling 2. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen voor dans
Art. 19-21
Onderafdeling 3. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen voor theater
Art. 22-24
Afdeling 2. - Ondersteuning voor reiskosten naar optredens
Art. 25
Afdeling 3. - Ondersteuning van een federatie van amateurkunstverenigingen
Art. 26
HOOFDSTUK 5. - Bescherming en ondersteuning van het immaterieel cultureel erfgoed van de Duitstalige Gemeenschap
Art. 27
HOOFDSTUK 5. 1. [1 - Kunstcommissie ]1
Art. 27.1-27.2
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 28-29



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2017200748  2020203018 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1 - Definities
  Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° decreet : het decreet van 18 november 2013 betreffende de ondersteuning van cultuur in de Duitstalige Gemeenschap;
  2° Minister : de minister van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap bevoegd voor cultuur;
  3° departement : het departement van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap dat bevoegd is voor cultuur.

HOOFDSTUK 2. - Ondersteuning van de professionele cultuuraanbieders
Art.2.- Ondersteuningsaanvraag voor professionele cultuuraanbieders
  § 1 - De in artikel 8, § 2, van het decreet vermelde ondersteuningsaanvraag wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier en dit zowel schriftelijk - per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs - als elektronisch.
  § 2 - De aanvraag om ondersteuning als professionele cultuuraanbieder bevat :
  1° het cultuurconcept overeenkomstig artikel 9 van het decreet;
  2° een overzicht van de culturele activiteiten die hebben plaatsgevonden in de drie jaar die aan het jaar van de aanvraag voorafgaan, aan de hand van een door de Minister vastgelegd formulier;
  3° een personeelsplan met taakomschrijving, kwalificatie en vermelding van het VTE van alle personeelsleden afzonderlijk, alsook de voortgezette opleidingen die ze hebben gevolgd in de drie jaar die aan het jaar van de aanvraag voorafgaan;
  4° de individuele loonrekeningen van alle aangestelde personeelsleden;
  5° een organigram en een organisatiebeschrijving, met de rol van vrijwillige medewerkers en van personen die op honorariumbasis werken;
  6° een gedetailleerde begroting voor het jaar van de aanvraag en het eerste kalenderjaar van de ondersteuningsperiode;
  7° een financiële simulatie voor de duur van de ondersteuningsperiode;
  8° een persmap met programmaboekjes, brochures, krantenartikelen, mediaberichten, flyer en posters over de culturele activiteiten die hebben plaatsgevonden tijdens de drie kalenderjaren die aan de aanvraag voorafgaan.
  Voor cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap bevat de aanvraag vermeld in het eerste lid bovendien :
  1° het algemene verslag over de jaarrekening van het kalenderjaar dat twee jaar aan het jaar van de aanvraag voorafgaat, met inbegrip van de eindrekening, de balans en de eventuele verslagen van het college van commissarissen die een autonoom gemeentebedrijf ter uitvoering van artikel 1231-6 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie moet opstellen;
  2° de geldende statuten van de rechtspersoon;
  3° de plannen van de cultuurinfrastructuur, met inbegrip van de beschrijving van het aantal plaatsen, de technische mogelijkheden en de aard van de cultuurevenementen die daar kunnen plaatsvinden;
  4° het eigendomsbewijs of het bewijs van het recht om gebruik te maken van de infrastructuur voor de duur van de ondersteuningsperiode.
  Voor cultuurorganisatoren en cultuurproducenten bevat de aanvraag vermeld in het eerste lid bovendien :
  1° de geldende statuten van de vereniging zonder winstoogmerk;
  2° een balans en een resultatenrekening van het kalenderjaar dat aan het jaar van de aanvraag voorafgaat.
  [1 3° de aanvraag van de jaarlijkse modulaire personeelsforfaits, overeenkomstig artikel 17, § 2, tweede lid, en artikel 19, § 6, van het decreet. ]1
  ----------
  (1)<BDG 2020-06-11/39, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 03-08-2020>

Art.3. - Behandelingsprocedure
  § 1 - Het departement gaat na of aan de voorwaarden wordt voldaan, alsook of de ingediende aanvraag volledig is en stelt vóór 31 mei van het jaar dat aan de ondersteuningsperiode voorafgaat, een verslag op. Ontbrekende stukken worden opgevraagd. Alleen aanvragers die alle vereiste documenten indienen, worden tot de verdere behandelingsprocedure toegelaten.
  Daarna zendt het departement overeenkomstig artikel 10, § 1, van het decreet ten laatste op 30 juni van hetzelfde jaar de volledige aanvragen om erkenning toe aan de beoordelingscommissie zodat deze commissie advies kan geven en aan het gemeentecollege van de gemeente waar de voornaamste culturele activiteiten van de aanvrager plaatsvinden, zodat dit college een standpunt daaromtrent kan innemen.
  § 2 - De beoordelingscommissie geeft het advies vermeld in § 1 uiterlijk op 31 juli van hetzelfde jaar. Indien na het verstrijken van die termijn geen advies ter kennis is gebracht, wordt de procedure voortgezet.
  Het advies van de beoordelingscommissie is met redenen omkleed.
  § 3 - In het standpunt vermeld in § 1 onderzoekt het gemeentecollege in het bijzonder :
  1° of het gemeentecollege het principieel eens is met de aanvraag;
  2° in welke mate een ondersteuning van de gemeente kan worden verwacht voor de betrokken ondersteuningsperiode.
  § 4 - Het advies van de beoordelingscommissie en het standpunt van het gemeentecollege worden zo snel mogelijk aan het departement bezorgd.
  Het departement bezorgt de aanvragers uiterlijk op 15 augustus van hetzelfde jaar het verslag vermeld in § 1, eerste lid, alsook het eventuele advies van de beoordelingscommissie en het eventuele standpunt van het gemeentecollege.
  De aanvragers kunnen tot uiterlijk 15 september van hetzelfde jaar een schriftelijk standpunt daaromtrent bij het departement afgeven.
  § 5 - Na positieve beslissing van de Regering overeenkomstig artikel 11 van het decreet begint de ondersteuningsperiode op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar van de aanvraag.
  Aan de beslissing van de Regering kunnen voorwaarden verbonden zijn.

Art.4. - Beoordelingscommissie
  § 1 - De beoordelingscommissie vermeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 1°, van het decreet is samengesteld uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met ervaring op het gebied van de kunstdisciplines die in het decreet worden vermeld, ervaring in de domeinen van de professionele cultuuraanbieders en ervaring in algemeen cultuurmanagement.
  § 2 - De beoordelingscommissie kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.
  De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
  § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de beoordelingscommissie worden :
  1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;
  2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de aanvragers op wie het advies betrekking heeft.
  Een lid van de beoordelingscommissie dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij de ondersteuningsaanvraag waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen.
  § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden.

Art.5.[1 - Beheerscontract en cultuurconvenant
   Het cultuurconvenant vermeld in artikel 12, § 2, van het decreet bevat het volgende :
   1° het bedrag van de jaarlijkse forfaitaire basissubsidie;
   2° het bedrag van het jaarlijkse modulaire personeelsforfait;
   3° de voor de ondersteuningsperiode overeengekomen doeleinden ]1.
  ----------
  (1)<BDG 2020-06-11/39, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 03-08-2020>

Art.6. - Verrekeningsclausule
  § 1 - De subsidies voor gesubsidieerde contractuelen die worden toegekend met toepassing van artikel 5, § 3, van het besluit van de Waalse Regering van 11 mei 1995 betreffende de indienstneming van gesubsidieerde contractuelen door sommige openbare besturen en ermee gelijkgestelde werkgevers worden overeenkomstig artikel 17, § 3, en artikel 19, § 6, afgetrokken van de jaarlijkse forfaitaire ondersteuning; die aftrek wordt berekend in het cultuurconvenant op basis van de subsidies voor gesubsidieerde contractuelen die in het jaar vóór de aanvraag werden betaald.
  Tijdens de ondersteuningsperiode vergelijkt het departement de subsidies die werkelijk werden gebruikt op het ogenblik dat het cultuurconvenant werd opgesteld jaarlijks met de subsidies die het vorige jaar zijn uitbetaald. Indien de subsidies die tijdens de ondersteuningsperiode werkelijk werden uitbetaald hoger zijn dan op het ogenblik dat het cultuurconvenant werd opgesteld, wordt het verschil in het lopende kalenderjaar verrekend via de jaarlijkse forfaitaire ondersteuning. Indien die subsidies lager zijn dan op het ogenblik dat het cultuurconvenant werd opgesteld, wordt het verschil in het lopende kalenderjaar als een eenmalig bedrag uitbetaald.
  Indien die subsidies aanzienlijk en duurzaam worden gewijzigd, kunnen de bedragen tijdens de ondersteuningsperiode in het cultuurconvenant worden aangepast.
  § 2 - De bepalingen van § 1 gelden mutatis mutandis ook voor de overeenkomstig de artikelen 17, § 4, en 19, § 7, van het decreet bepaalde aftrek van de werkgeversbijdragen voor een personeelslid dat in het kader van een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs of in het kader van een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht ter beschikking wordt gesteld van een cultuurproducent.

Art.6 TOEKOMSTIG RECHT.  [1 In aanmerking komende functies inzake cultureel werk
   Voor de toepassing van de artikelen 17, § 2, tweede lid, en 19, § 6, van het decreet kan een jaarlijks modulair personeelsforfait toegekend worden voor personeel dat in dienst is genomen om de volgende in aanmerking komende functies inzake cultureel werk uit te oefenen :
   1° beheer;
   2° algemeen cultuurmanagement en projectleiding;
   3° administratieve activiteiten;
   4° uitoefening van culturele activiteiten in de zin van artikel 1, 2°, van het decreet;
   5° public-relationswerk;
   6° marketing en distributie.
   Het in aanmerking komende personeelscontingent wordt vastgelegd in het cultuurconvenant.]1

  (1)<BDG 2020-06-11/39, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Art.6.1. [1 Verrekening van personeelsforfaits
   Wanneer de betrokken aanvragers via een ander bevoegdheidsterrein van de Duitstalige Gemeenschap andere overheidstegemoetkomingen in de loonkosten van hun personeelsleden ontvangen, worden de modulaire personeelsforfaits die overeenkomstig de artikelen 17, § 2, tweede lid, en 19, § 6, van het decreet zijn vastgelegd, niet betaald voor de voltijdse equivalenten van het in aanmerking komende personeelscontingent.
   Het personeelscontingent dat in aanmerking komt voor de modulaire personeelsforfaits wordt vastgelegd in het cultuurconvenant.
   Met het oog op de toepassing van het eerste lid is de aanvrager ertoe verplicht het departement in te lichten over elke aanpassing van overheidstegemoetkomingen in de loonkosten voor het in aanmerking komende personeelscontingent dat overeenkomstig artikel 6 werd vastgelegd.
   Als de tegemoetkoming in de loonkosten via een ander bevoegdheidsterrein van de Duitstalige Gemeenschap tijdens de lopende ondersteuningsperiode wegvalt of verminderd wordt, kan de aanvrager een aanpassing van het voor de modulaire personeelsforfaits in aanmerking komende personeelscontingent aanvragen bij het departement. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2020-06-11/39, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Art.7.- Aanrekening van de culturele activiteiten
  § 1 - In aanmerking komende culturele activiteiten voor professionele cultuuraanbieders in de zin van artikel 14, 5°, artikel 16, § 2, en artikel 18, §§ 2 tot 5, van het decreet zijn :
  1° openbaar, met uitzondering van schoolvoorstellingen;
  2° voor de cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap : de opvoeringen, optredens met eigen producties of adaptaties, concerten, evenementen, tentoonstellingen, open dagen, lezingen, workshops en colloquia die in de gebouwen van het cultuurcentrum plaatsvinden omdat de kadervoorwaarden op het gebied van infrastructuur en techniek zijn geschapen;
  3° voor cultuurorganisatoren : de opvoeringen, optredens met eigen producties of adaptaties, concerten, evenementen, tentoonstellingen, open dagen, lezingen, workshops en colloquia die plaatsvinden omdat ze voldoen aan de ondersteuningsvoorwaarden vermeld in artikel 16, § 1, 5° tot 8°;
  4° voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline theater : theateropvoeringen met eigen producties of adaptaties, alsook aanvullende activiteiten om aan cultuuroverdracht te doen;
  5° voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline dans : dansopvoeringen met eigen producties of adaptaties, alsook aanvullende activiteiten om aan cultuuroverdracht te doen;
  6° voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline literatuur : publicaties, lezingen, workshops, voordrachten, wetenschappelijk onderzoek en colloquia, alsook aanvullende activiteiten om aan cultuuroverdracht te doen;
  7° voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline muziek : concerten met eigen producties of adaptaties, alsook aanvullende activiteiten om aan cultuuroverdracht te doen.
  Niet in aanmerking komende culturele activiteiten voor professionele cultuuraanbieders zijn :
  1° activiteiten zoals repetities, geluidsopnames en vergaderingen die dienen om de in aanmerking komende culturele activiteiten vermeld in het eerste lid voor te bereiden;
  2° activiteiten met een pedagogische inhoud of voortgezette opleidingen die niet in de zin van de cultuuroverdracht bedoeld in artikel 8, 5°, van het decreet als aanvulling op een culturele activiteit tot doel hebben cultuur toegankelijk te maken, maar als voortgezette opleiding met een culturele inhoud hoofdzakelijk op zichzelf staan;
  3° activiteiten die buiten het Duitse taalgebied plaatsvinden, met uitzondering van optredens, lezingen en concerten van cultuurproducenten;
  4° activiteiten zonder toereikende culturele inhoud zoals filmvoorstellingen, party's, bals, beurzen, slotevents van workshops en verkooptentoonstellingen;
  5° - voor cultuurproducenten - tentoonstellingen;
  [1 6° voor cultuurorganisatoren en cultuurproducenten: activiteiten die door of in opdracht van de Regering worden georganiseerd en waarvan de kosten door de Regering worden gedragen.]1
  § 2 - Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 14, 5°, van het decreet aan de kwantitatieve minimumcriteria voor cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap voldoet, wordt als volgt berekend :
  1° elke culturele activiteit in de zin van § 1 met uiteenlopende culturele inhoud die in het cultuurcentrum plaatsvindt en voor toeschouwers toegankelijk is, wordt als een culturele activiteit beschouwd, ongeacht de duur ervan;
  2° indien in het cultuurcentrum twee of meer culturele activiteiten met verschillende culturele inhoud op dezelfde dag plaatsvinden, stemt dit overeen met hoogstens twee speeldagen;
  3° alle toeschouwers die de in 1° vermelde culturele activiteiten bezoeken, worden beschouwd als bezoekers.
  § 3 - Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 16, § 2, van het decreet aan de kwantitatieve criteria voor cultuurorganisatoren voldoet, wordt als volgt berekend :
  1° elke dag waarop de cultuurorganisator een culturele activiteit in de zin van § 1 organiseert, stemt overeen met een culturele activiteit;
  2° organiseert de cultuurorganisator op één dag twee of meer culturele activiteiten met een verschillende culturele inhoud op verschillende plaatsen, tellen deze als twee culturele activiteiten;
  3° alle toeschouwers die de in 1° tot 2° vermelde culturele activiteiten bezoeken, worden beschouwd als bezoekers.
  [1 In afwijking van het eerste lid, 2° en 3°, worden tentoonstellingen hoogstens als één culturele activiteit beschouwd.]1
  § 4 - Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 18, § 2, van het decreet aan de kwantitatieve criteria voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline theater voldoet, wordt als volgt berekend :
  1° elke dag waarop de cultuurproducent een culturele activiteit in de zin van § 1 organiseert, stemt overeen met een culturele activiteit;
  2° [1 indien de cultuurproducent op één dag twee of meer culturele activiteiten met een verschillende culturele inhoud organiseert op verschillende plaatsen, tellen deze per plaats hoogstens als twee culturele activiteiten en per dag hoogstens als zes culturele activiteiten]1.
  Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 18, § 3, van het decreet aan de kwantitatieve criteria voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline dans voldoet, wordt als volgt berekend :
  1° elke dag waarop de cultuurproducent een culturele activiteit in de zin van § 1 organiseert, stemt overeen met een culturele activiteit;
  2° [1 indien de cultuurproducent op één dag twee of meer culturele activiteiten met een verschillende culturele inhoud organiseert op verschillende plaatsen, tellen deze per plaats hoogstens als twee culturele activiteiten en per dag hoogstens als zes culturele activiteiten]1.
  Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 18, § 4, van het decreet aan de kwantitatieve criteria voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline literatuur voldoet, wordt als volgt berekend :
  1° elke dag waarop de cultuurproducent een culturele activiteit in de zin van § 1 organiseert, stemt overeen met een culturele activiteit;
  2° [1 indien de cultuurproducent op één dag twee of meer culturele activiteiten met een verschillende culturele inhoud organiseert op verschillende plaatsen, tellen deze per plaats hoogstens als twee culturele activiteiten en per dag hoogstens als zes culturele activiteiten]1;
  3° het uitbrengen van een literair tijdschrift waaraan minstens vijf verschillende auteurs meewerken, stemt overeen met vijf culturele activiteiten.
  Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 18, § 5, van het decreet aan de kwantitatieve criteria voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline muziek voldoet, wordt als volgt berekend :
  1° elke dag waarop de cultuurproducent een culturele activiteit in de zin van § 1 organiseert, stemt overeen met een culturele activiteit;
  2° indien de cultuurproducent op één dag twee culturele activiteiten op twee verschillende plaatsen organiseert, telt deze dag dubbel.
  § 5 [2 ...]2
  § 6 - [2 ...]2
  ----------
  (1)<BDG 2016-12-08/46, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<BDG 2020-06-11/39, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.8.- Systeem om de culturele activiteiten te bewijzen
  § 1 - De professionele cultuuraanbieders hanteren een overzichtelijk systeem om te bewijzen dat ze aan de kwantitatieve criteria vermeld in artikel 14, 5°, artikel 16, § 2, en artikel 18, §§ 2 tot 5, van het decreet voldoen.
  Het bewijssysteem bevat op zijn minst de volgende gegevens over de georganiseerde culturele activiteiten :
  1° begin- en einddatum van de culturele activiteit;
  2° adres van de plaats waar de culturele activiteit plaatsvindt;
  3° benaming van de culturele activiteit;
  4° aard van de culturele activiteit;
  5° het publiek waarvoor de culturele activiteit toegankelijk was;
  6° de producent van de culturele activiteit en de eventuele co-producent(en);
  7° in voorkomend geval, welke partners aan het ontstaan en de realisatie van de activiteit hebben meegewerkt;
  8° voor de cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap en de cultuurorganisatoren : het aantal toeschouwers, met vermelding of het om betalende of niet-betalende toeschouwers gaat.
  Dit activiteitenoverzicht wordt aan het departement overgezonden aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.
  § 2 - De organisatie van de culturele activiteiten van de cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap en van de cultuurorganisatoren wordt als volgt bewezen :
  1° per culturele activiteit een schriftelijke overeenkomst of een boekhoudkundig document dat de organisatie van een evenement bewijst;
  2° per culturele activiteit artikelen uit de pers of marketingdocumenten over de organisatie van die activiteit;
  3° het aantal toeschouwers wordt onderzocht op basis van een gecentraliseerde lijst waarop de betalende en de niet-betalende toeschouwers vermeld staan en waaraan de dienovereenkomstige bewijzen zijn gekoppeld;
  4° het aantal betalende toeschouwers wordt bewezen aan de hand van de kaartverkoop en de daarvoor betaalde bedragen;
  5° het aantal niet-betalende toeschouwers wordt bewezen aan de hand van het aantal gratis tickets of aan de hand van gemotiveerde, te goeder trouw opgemaakte ramingen.
  Om te voldoen aan de kwantitatieve criteria vervat in artikel 16, § 2, van het decreet kan hoogstens één derde niet-betalende toeschouwers in verhouding tot het totale aantal toeschouwers per kalenderjaar in aanmerking worden genomen.
  § 3 - De organisatie van de culturele activiteiten van de cultuurproducenten wordt als volgt bewezen :
  1° per culturele activiteit een schriftelijke overeenkomst of een boekhoudkundig document dat de organisatie van het evenement bewijst;
  2° per culturele activiteit artikelen uit de pers of reclamemiddelen over de organisatie van die activiteit.
  [1 § 4 - Van de bewijsstukken vermeld in de § § 2 en 3 bewaren de professionele cultuuraanbieders het origineel exemplaar en een exemplaar in elektronische vorm. De elektronische beveiliging geschiedt via twee verschillende informatiedragers die op twee verschillende plaatsen worden bewaard.]1
  ----------
  (1)<BDG 2016-12-08/46, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 02-03-2017>

Art.9.- Administratieve procedure voor professionele cultuuraanbieders
  § 1 - Dit zijn de stukken die de cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap overeenkomstig artikel 14 van het decreet jaarlijks moeten overleggen :
  1° een activiteitenverslag waaruit blijkt hoe het in artikel 12 van het decreet geregelde beheerscontract wordt uitgevoerd;
  2° een overzicht van de culturele activiteiten van het vorige jaar, aan de hand van een door de Minister vastgelegd formulier;
  3° [1 ...]1;
  4° eventuele wijzigingen van de statuten;
  5° de lijst van het personeel dat in het voorgaande jaar bij de vereniging was aangesteld waaruit de volgende gegevens kunnen worden afgeleid : de taken van de personeelsleden, de arbeidsregeling van de personeelsleden uitgedrukt in voltijdse equivalenten en het hoogste diploma van elk personeelslid;
  6° de individuele loonrekeningen van alle aangestelde personeelsleden;
  7° een lijst van de subsidies die de Duitstalige Gemeenschap in het vorige jaar heeft uitbetaald en die ondertekend is door de persoon die volgens de statuten daartoe bevoegd is; het departement zendt die lijst voor 1 maart van het lopende kalenderjaar toe;
  8° de financiële planning en de activiteitenplanning voor het lopende en het volgende kalenderjaar;
  9° het algemene verslag over de jaarrekening, met inbegrip van de eindrekening, de balans en de eventuele verslagen van het college van commissarissen, dat een autonoom gemeentebedrijf ter uitvoering van artikel 1231-6 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie moet opstellen.
  [2 10° een door een bedrijfsrevisor bevestigde lijst van de aanneembare uitgaven in het vorige boekjaar voor de organisatie van de activiteiten.]2
  In het beheerscontract kan worden vastgelegd dat nog andere stukken moeten worden overgezonden.
  [1 ...]1.
  § 2 - Dit zijn de stukken die cultuurorganisatoren overeenkomstig artikel 16 van het decreet en cultuurproducenten overeenkomstig artikel 18 van het decreet jaarlijks moeten overleggen :
  1° een activiteitenverslag waaruit de uitvoering van het in artikel 12 van het decreet geregelde cultuurconvenant blijkt;
  2° een overzicht van de culturele activiteiten van het vorige jaar, aan de hand van een door de Minister vastgelegd formulier;
  3° de notulen van de algemene vergaderingen;
  4° eventuele wijzigingen van de statuten;
  5° [2 5° gegevens over het personeelscontingent: de lijst van het personeel dat in het voorgaande jaar bij de vereniging was aangesteld, opgesteld op basis van een door de Minister vastgelegd formulier, met vermelding van de taken van de personeelsleden, de voltijdse equivalenten, de overheidstegemoetkomingen in de loonkosten via een ander bevoegdheidsterrein van de Duitstalige Gemeenschap en een dienovereenkomstige vergelijking met de gegevens van het vorige jaar, met vermelding van de personeelswijzigingen en aanvragen om het goedgekeurde personeelscontingent aan te passen voor de berekening van de modulaire personeelsforfaits;]2;
  6° de individuele loonrekeningen van alle aangestelde personeelsleden;
  7° een lijst van de subsidies die de Duitstalige Gemeenschap in het vorige jaar heeft uitbetaald en die ondertekend is door de persoon die volgens de statuten daartoe bevoegd is; het departement zendt die lijst voor [2 1 juni]2 van het lopende kalenderjaar toe;
  8° een resultatenrekening en balans van het vorige boekjaar;
  9° [2 de financiële planning en de activiteitenplanning voor het lopende en voor het volgende kalenderjaar, met een opsplitsing van de uitgaven en ontvangsten per werkterrein van de cultuurorganisator of cultuurproducent.]2.
  In het cultuurconvenant kan worden vastgelegd dat nog andere stukken moeten worden overgezonden.
  [1 ...]1.
  § 3 - Het departement heeft gedurende een periode van vijf jaar het recht om - per activiteitenjaar waarvoor ondersteuning voor de organisatie als professionele cultuuraanbieder is gegeven - te vragen om de boekhoudkundige documenten van de cultuuraanbieder en alle bewijzen van de uitgaven te kunnen inzien. Binnen die periode kan het departement, ten laste van de Duitstalige Gemeenschap, een derde opdracht geven om de boekhouding te controleren en te controleren of de jaarlijkse subsidie gebruikt is waarvoor ze bestemd was. De organisatie bewaart alle bewijzen minstens gedurende die periode.
  Het departement heeft gedurende een periode van vijf jaar het recht om - per activiteitenjaar waarvoor ondersteuning voor de organisatie als professionele cultuuraanbieder is gegeven - te vragen om volgende bewijzen te kunnen inzien : de bewijzen voor de naleving van de algemene ondersteuningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 8 van het decreet, de bewijzen voor de naleving van de specifieke ondersteuningsvoorwaarden overeenkomstig de artikelen 14, 16 en 18 van het decreet en de bewijzen voor de uitvoering van het cultuurconcept overeenkomstig artikel 9 van het decreet. De organisatie bewaart alle bewijzen minstens gedurende die periode.
  ----------
  (1)<BDG 2016-12-08/46, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 02-03-2017>
  (2)<BDG 2020-06-11/39, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 03-08-2020>

HOOFDSTUK 3. - Ondersteuning van [1 cultuurprojecten, kunstenaars en literatuurpublicaties]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.10.- Bewijsstukken
  Voor de ondersteuning van [1 cultuurprojecten, beurzen voor kunstenaars en literatuurpublicaties]1 komen de volgende bewijzen in aanmerking :
  1° gekwiteerde facturen;
  2° facturen met een rekeninguittreksel waaruit de betaling blijkt;
  3° financiële bescheiden die gecertificeerd zijn door erkende accountantskantoren of erkende financiële controleurs.
  Voor beurzen waarvoor geen of slechts geringe materiaal- of reiskosten ontstaan, kunnen ook uurroosters als bewijs worden ingediend. Als bewijs moeten worden ingediend :
  1° een bindende schriftelijke verklaring waaruit het aantal gewerkte uren blijkt, met datum, uur en uurtarief;
  2° uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar een afschrift van de mededeling, aan de Federale Overheidsdienst Financiën, van de daarmee overeenstemmende honoraria.
  ----------
  (1)<BDG 2020-06-11/39, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 03-08-2020>

Afdeling 2. - Cultuurprojecten van jongeren
Art.11. - Wraking van leden van de beoordelingscommissie
  De volgende personen mogen geen lid worden van de beoordelingscommissie vermeld in artikel 34 van het decreet :
  1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;
  2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de aanvragers op wie het advies betrekking heeft.
  Een lid van de beoordelingscommissie dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij de ondersteuningsaanvraag waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen.

Afdeling 3. - Beurzen voor kunstenaars
Art.12. - Aanvraagprocedure
  § 1 - De in artikel 38 van het decreet vermelde vakjury bestaat uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met ervaring op het gebied van de kunstdisciplines die in het decreet worden vermeld, ervaring in de domeinen van de kunstenaars en ervaring in algemeen cultuurmanagement.
  § 2 - De vakjury kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.
  De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
  § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de vakjury worden :
  1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;
  2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de aanvragers op wie het advies betrekking heeft.
  Een lid van de vakjury dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij de ondersteuningsaanvraag waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen.
  § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden.
  § 5 - De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 38, derde lid, van het decreet zijn :
  1° het professionele karakter van het artistieke handwerk;
  2° de financiële haalbaarheid;
  3° het doelpubliek;
  4° de innovatieve kracht en het actuele karakter;
  5° de betekenis voor de cultuur in het Duitse taalgebied;
  6° de kwalitatieve uitwerking, qua inhoud en qua vakkundigheid.
  § 6 - Een kunstenaar mag per kalenderjaar hoogstens één aanvraag overeenkomstig artikel 37 van het decreet indienen.

Afdeling 4. - Onderscheiding 'kunstenaar [1van Oost-België ]1   ----------   (1)
Art.13. - Vakjury
  § 1 - De in artikel 42 van het decreet vermelde vakjury bestaat uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met ervaring op het gebied van de kunstdisciplines die in het decreet worden vermeld, ervaring in de domeinen van de kunstenaars en ervaring in algemeen cultuurmanagement.
  § 2 - De vakjury kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.
  De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen telt de stem van de voorzitter dubbel.
  § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de vakjury worden :
  1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;
  2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de aanvragers op wie het advies betrekking heeft.
  Een lid van de vakjury dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij de ondersteuningsaanvraag waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen.
  § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden.
  § 5 - De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 42, derde lid, van het decreet zijn :
  1° het professionele karakter van het artistieke handwerk;
  2° de innovatieve kracht en het actuele karakter;
  3° de betekenis voor de cultuur in het Duitse taalgebied.

HOOFDSTUK 4. - Ondersteuning van amateurkunst en folklore
Afdeling 1. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen
Onderafdeling 1. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen voor muziek
Art.14. - Aanvraagformulier
  De aanvraag vermeld in artikel 48 van het decreet wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.

Art.15. - Vakjury
  § 1 - De in artikel 50 van het decreet vermelde vakjury bestaat uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met de ervaring op het gebied van muziek.
  § 2 - De vakjury kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.
  De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen telt de stem van de voorzitter dubbel.
  § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de vakjury worden :
  1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;
  2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de amateurkunstvereniging op wie het advies betrekking heeft.
  Een lid van de vakjury dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij een amateurkunstvereniging waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen.
  § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden.
  § 5 - De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 50, § 1, tweede lid, van het decreet zijn :
  1° stemming en intonatie;
  2° toon en klankkwaliteit;
  3° klankbalans en registerbalans;
  4° schikking;
  5° respect voor tempo en agogiek;
  6° frasering en articulatie;
  7° technische uitvoering en samenspel;
  8° ritme en metriek;
  9° dynamische differentiaties;
  10° interpretatie, muzikaliteit en stijlgevoel;
  11° evenwichtige keuze van de muziekstukken;
  12° artistieke algemene indruk;
  13° visueel effect (houding en discipline).

Art.16. - Voorstel van de vakjury
  Het voorstel vermeld in artikel 50, § 1, van het decreet wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.

Art.17.- Subsidies voor optredens van geclassificeerde amateurkunstverenigingen die actief zijn in de kunstdiscipline muziek
  § 1 - Uiterlijk op [2 31 maart]2 van elk jaar wordt per geclassificeerde amateurkunstvereniging een forfaitair bedrag uitbetaald dat overeenstemt met de som van het jaarlijks aantal subsidies per optreden naargelang van de classificatiecategorie. De eerste uitbetaling geschiedt in het kalenderjaar na de classificatie.
  Voor het bewijs van de georganiseerde culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 52, § 2, van het decreet uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar moet worden ingediend, wordt het door de Minister vastgelegde formulier gebruikt.
  Indien een geclassificeerde amateurkunstvereniging in een kalenderjaar, naargelang van de classificatiecategorie, niet genoeg culturele activiteiten organiseert, wordt dit verrekend via de daaropvolgende betaling van een voorschot voor het volgende kalenderjaar.
  § 2 - Uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar wordt ook het bewijs ingediend voor de terugbetaling van eventuele reiskosten die verband houden met concerten. De reisvergoedingen vermeld in bijlage 1 van het decreet worden, nadat de desbetreffende bewijzen gecontroleerd zijn, in het volgende kalenderjaar uitbetaald.
  § 3 - Als in aanmerking komende culturele activiteiten in de zin van artikel 52 van het decreet gelden optredens bij evenementen die openbaar toegankelijk zijn [1 , waarbij de amateurkunstvereniging voor de uitbetaling van de forfaitaire bedragen vermeld in paragraaf 1, eerste lid, hoogstens éénmaal per jaar zelf als organisator kan fungeren.]1
  Alleen voor koren, vocale ensembles en kinder- en jeugdkoren wordt het opluisteren van misvieringen als een in aanmerking komende culturele activiteit beschouwd. Bovendien geeft de amateurkunstvereniging als aanvulling op de misviering voor of na de misviering een concert.
  Indien verscheidene amateurkunstverenigingen samen of na elkaar op eenzelfde evenement optreden, kunnen alle optredende verenigingen dat evenement als bewijs voor de georganiseerde culturele activiteiten indienen.
  ----------
  (1)<BDG 2016-12-08/46, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 02-03-2017>
  (2)<BDG 2020-06-11/39, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 03-08-2020>

Art.18. - Jaarlijkse subsidies voor geclassificeerde amateurkunstverenigingen met bijzonder artistiek niveau
  § 1 - Overeenkomstig artikel 52, § 5, derde lid, van het decreet wordt de eerste subsidie uitbetaald op basis van de activiteiten in het kalenderjaar na de classificatie. De jaarlijkse subsidie heeft betrekking op de activiteit van het vorige jaar.
  De ondersteuningsaanvraag voor de activiteiten van een kalenderjaar wordt uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.
  § 2 - Alle bewijzen voor de uitgaven vermeld in artikel 52, § 4, worden bij de aanvraag gevoegd.
  De facturen zijn voor kwijting getekend of bij de facturen is een rekeninguittreksel gevoegd. De bewijzen worden gesorteerd naar uitgavenposten en op de bewijzen wordt de referentie per uitgavenpost vermeld. Alle uitgaven kunnen bewezen worden door originele stukken of kopieën. De originele bewijzen worden na verificatie teruggegeven. Indien kopieën worden ingediend, behoudt het departement zich het recht voor om de originele stukken in te zien.
  Indien er geen officiële factuur bestaat, kunnen kleine uitgaven bewezen worden aan de hand van een bindende schriftelijke verklaring.
  § 3 - Voor de bezoldiging van de artistieke leider moeten de volgende stukken als bewijs worden ingediend :
  1° een bindende schriftelijke verklaring waaruit de afzonderlijk betaalde forfaits blijken, met vermelding van de datum en het aantal gewerkte uren;
  2° een afschrift van de mededeling, aan de Federale Overheidsdienst Financiën, van de betaalde honoraria.

Onderafdeling 2. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen voor dans
Art.19. - Aanvraagformulier
  De aanvraag vermeld in artikel 55 van het decreet wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.

Art.20. - Vakjury
  § 1 - De in artikel 56 van het decreet vermelde vakjury bestaat uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met de ervaring op het gebied van dans.
  § 2 - De vakjury kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.
  De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen telt de stem van de voorzitter dubbel.
  § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de vakjury worden :
  1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;
  2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de amateurkunstvereniging op wie het advies betrekking heeft.
  Een lid van de vakjury dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij een amateurkunstvereniging waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen.
  § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden.
  § 5 - De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 56, § 1, tweede lid, van het decreet zijn :
  1° uitvoering (bewegingstechniek, precisie, presentie, uitdrukkingskracht);
  2° originaliteit;
  3° muzikaliteit;
  4° stilistische precisie;
  5° technische kwaliteit.

Art.21.- Subsidies voor optredens van geclassificeerde amateurkunstverenigingen die actief zijn in de kunstdiscipline dans
  § 1 - Uiterlijk op [2 31 maart]2 van elk jaar wordt per geclassificeerde amateurkunstvereniging een forfaitair bedrag uitbetaald dat overeenstemt met de som van het jaarlijks aantal subsidies per optreden naargelang van de classificatiecategorie. De eerste uitbetaling geschiedt in het kalenderjaar na de classificatie.
  Voor het bewijs van de georganiseerde culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 58, § 2, van het decreet uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar moet worden ingediend, wordt het door de Minister vastgelegde formulier gebruikt.
  Indien een geclassificeerde amateurkunstvereniging in een kalenderjaar, naargelang van de classificatiecategorie, niet genoeg culturele activiteiten organiseert, wordt dit verrekend via de daaropvolgende betaling van een voorschot voor het volgende kalenderjaar.
  § 2 - Uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar wordt ook het bewijs ingediend voor de terugbetaling van eventuele reiskosten die verband houden met optredens. De reisvergoedingen vermeld in bijlage 1 van het decreet worden, nadat de desbetreffende bewijzen gecontroleerd zijn, in het volgende kalenderjaar uitbetaald.
  § 3 - Als in aanmerking komende culturele activiteiten in de zin van artikel 58 van het decreet gelden optredens bij evenementen die openbaar toegankelijk zijn [1 , waarbij de amateurkunstvereniging voor de uitbetaling van de forfaitaire bedragen vermeld in paragraaf 1, eerste lid, hoogstens éénmaal per jaar zelf als organisator kan fungeren.]1
  Indien verscheidene amateurkunstverenigingen samen of na elkaar op eenzelfde evenement optreden, kunnen alle optredende verenigingen dat evenement als bewijs voor de georganiseerde culturele activiteiten indienen.
  ----------
  (1)<BDG 2016-12-08/46, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 02-03-2017>
  (2)<BDG 2020-06-11/39, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 03-08-2020>

Onderafdeling 3. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen voor theater
Art.22. - Aanvraagformulier
  De aanvraag vermeld in artikel 61 van het decreet wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.

Art.23. - Vakjury
  § 1 - De in artikel 62 van het decreet vermelde vakjury bestaat uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met de ervaring op het gebied van theater.
  § 2 - De vakjury kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.
  De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen telt de stem van de voorzitter dubbel.
  § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de vakjury worden :
  1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;
  2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de amateurkunstvereniging op wie het advies betrekking heeft.
  Een lid van de vakjury dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij een amateurkunstvereniging waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen.
  § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden.
  § 5 - De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 62, § 1, tweede lid, van het decreet zijn :
  1° optreden van de acteurs (eenheid in opvoering en expressie, acteertalent, zuivere uitspraak, mimiek en houding, tekstvastheid);
  2° enscenering (algemene indruk van onder meer kostumering, decor, geluidseffecten, toneelbelichting en muzikale begeleiding).

Art.24.- Subsidies voor optredens van geclassificeerde amateurkunstverenigingen die actief zijn in de kunstdiscipline theater
  § 1 - Uiterlijk op [2 31 augustus]2 van elk jaar wordt per geclassificeerde amateurkunstvereniging een forfaitair bedrag uitbetaald dat overeenstemt met de som van het jaarlijks aantal subsidies per optreden naargelang van de classificatiecategorie. De eerste uitbetaling geschiedt in het kalenderjaar na de classificatie.
  Voor het bewijs van de georganiseerde culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 64, § 2, van het decreet uiterlijk op 31 mei van het volgende kalenderjaar moet worden ingediend, wordt het door de Minister vastgelegde formulier gebruikt.
  Indien een geclassificeerde amateurkunstvereniging in een kalenderjaar, naargelang van de classificatiecategorie, niet genoeg culturele activiteiten organiseert, wordt dit verrekend via de daaropvolgende betaling van een voorschot voor het volgende kalenderjaar.
  § 2 - Uiterlijk op 31 mei van het volgende kalenderjaar wordt ook het bewijs ingediend voor de terugbetaling van eventuele reiskosten die verband houden met optredens. De reisvergoedingen vermeld in bijlage 1 van het decreet worden, nadat de desbetreffende bewijzen gecontroleerd zijn, in het volgende kalenderjaar uitbetaald.
  § 3 - Als in aanmerking komende culturele activiteiten in de zin van artikel 64 van het decreet gelden optredens bij evenementen die openbaar toegankelijk zijn [1 , waarbij de amateurkunstvereniging voor de uitbetaling van de forfaitaire bedragen vermeld in paragraaf 1, eerste lid, hoogstens éénmaal per jaar zelf als organisator kan fungeren.]1
  ----------
  (1)<BDG 2016-12-08/46, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 02-03-2017>
  (2)<BDG 2020-06-11/39, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 03-08-2020>

Afdeling 2. - Ondersteuning voor reiskosten naar optredens
Art.25. - Subsidie
  Indien de reis naar het optreden in de zin van artikel 69 van het decreet met eigen personenauto's wordt gemaakt, wordt het forfaitair bedrag berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden.
  Indien het aantal beschikbare zitplaatsen meer dan dubbel zo hoog is als het aantal opgegeven leden, wordt het forfaitair bedrag evenredig berekend.

Afdeling 3. - Ondersteuning van een federatie van amateurkunstverenigingen
Art.26. - Ondersteuningsaanvraag ingediend door de federatie van amateurkunstverenigingen
  De in artikel 76 van het decreet vermelde ondersteuningsaanvraag wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier en dit zowel schriftelijk - per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs - als elektronisch.
  De aanvraag om ondersteuning als federatie van amateurkunstverenigingen bevat :
  1° het uitvoeringsconcept overeenkomstig artikel 75 van het decreet;
  2° een overzicht van de culturele activiteiten die hebben plaatsgevonden in de drie jaar die aan het jaar van de aanvraag voorafgaan, aan de hand van een door de Minister vastgelegd formulier;
  3° een personeelsplan met taakomschrijving, kwalificatie en vermelding van het VTE van alle personeelsleden afzonderlijk, alsook de voortgezette opleidingen die ze hebben gevolgd in de drie jaar die aan het jaar van de aanvraag voorafgaan;
  4° de individuele loonrekeningen van alle aangestelde personeelsleden;
  5° een organigram en een organisatiebeschrijving, met de rol van vrijwillige medewerkers en van personen die op honorariumbasis werken;
  6° een gedetailleerde begroting voor het jaar van de aanvraag en het eerste kalenderjaar van de ondersteuningsperiode;
  7° een financiële simulatie voor de duur van de ondersteuningsperiode;
  8° een persmap met programmaboekjes, brochures, krantenartikelen, mediaberichten, flyer en posters over de culturele activiteiten die hebben plaatsgevonden tijdens de drie kalenderjaren die aan de aanvraag voorafgaan;
  9° de geldende statuten van de vereniging zonder winstoogmerk;
  10° een balans en een resultatenrekening van het kalenderjaar dat aan de aanvraag voorafgaat.

HOOFDSTUK 5. - Bescherming en ondersteuning van het immaterieel cultureel erfgoed van de Duitstalige Gemeenschap
Art.27.- Opmaak van en opname in de inventaris
  Het voorstel vermeld in artikel 84, tweede lid, van het decreet wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.

HOOFDSTUK 5. 1. [1 - Kunstcommissie ]1   ----------   (1)
Art. 27.1.[1 § 1. De kunstcommissie vermeld in artikel 89.1 van het decreet kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure. De commissie vergadert twee keer per jaar en zo nodig op verzoek van de Minister die bevoegd is voor Cultuur.
   § 2. De volgende personen kunnen geen lid van de kunstcommissie worden :
   1° de personeelsleden van de diensten van de Regering en van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;
   2° de leden van het Europees Parlement, van het federale parlement, van een gemeenschaps- of gewestparlement, van een regering, van een provincie- of gemeenteraad, of van het provinciecollege;
   3° een provinciegouverneur;
   4° personeelsleden of leden van de raad van bestuur van een museum van de Duitstalige Gemeenschap dat erkend is overeenkomstig hoofdstuk 2 van het decreet van 7 mei 2007 over de bevordering van de musea en van de cultureel-erfgoedpublicaties of personeelsleden of leden van de raad van bestuur van een professionele cultuuraanbieder die ondersteund wordt overeenkomstig hoofdstuk 2 van het cultuurondersteuningsdecreet van 18 november 2013.
   Een lid van de kunstcommissie dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij het te beoordelen kunstwerk, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen.
   § 3. De leden ontvangen per commissievergadering een honorarium van 175 euro, alsook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2016-12-08/46, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 02-03-2017>


Art.27.2. [1 - Beoordelingscriteria
   Voor het vervullen van de taken vermeld in artikel 89.2 van het decreet baseert de Kunstcommissie haar advies op de volgende beoordelingscriteria :
   1° professionaliteit en artistiek vakmanschap;
   2° innovatie en actualiteit;
   3° bijdrage tot de verscheidenheid van de bestaande collectie;
   4° regionaliteit en verband met de Duitstalige Gemeenschap. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2020-06-11/39, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 03-08-2020>


HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art.28. - Inwerkingtreding
  Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  In afwijking van het eerste lid treedt artikel 24 in werking op 1 januari 2015.

Art. 29. - Uitvoeringsbepaling
  De minister bevoegd voor cultuur is belast met de uitvoering van dit besluit.