28 JANUARI 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Art. 1-10
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 2 april 1991 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de dwangsom.
Art. 11-27
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State.
Art. 28-49
HOOFDSTUK IV. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State
Art. 50
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 51-52
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 1. Artikel 3, 4°, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen als volgt :
" 4° indien zij een rechtspersoon is, een afschrift van haar gepubliceerde statuten en van haar gecoördineerde geldende statuten en, indien deze rechtspersoon niet door een advocaat wordt vertegenwoordigd, een afschrift van de akte van aanstelling van haar organen, alsmede het bewijs dat het daartoe bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden. ".
Art.2. In artikel 6 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt paragraaf 4 vervangen als volgt :
" § 4. Zodra het mogelijk is, brengt de hoofdgriffier, op basis van de aanwijzingen van de auditeur-generaal of het door hem aangewezen lid van het auditoraat, het verzoekschrift ter kennis van de personen die belang hebben bij het oplossen van de zaak, voor zover deze geïdentificeerd kunnen worden. ".
Art.3. In Titel 1, hoofdstuk II, van hetzelfde besluit, wordt een sectie 1/1 ingevoegd met de artikelen 11/1 tot 11/4, luidende :
" SECTIE I/1. Bijzondere regels van toepassing op de procedure tot nietigverklaring ingeval van vordering tot schorsing.
Art. 11/1. Het toesturen van een vordering tot schorsing stuit de termijnen waarin de artikelen 6 en 7 voorzien.
Indien de schorsing bevolen wordt of de voorlopige schorsing bevestigd, loopt de onderbroken termijn opnieuw vanaf de kennisgeving van het arrest aan de verwerende partij en worden de in de artikelen 6 en 7 bedoelde termijnen die niet helemaal verlopen zijn, vastgesteld op dertig dagen. In dit geval, wordt het verslag over de zaak of de mededeling bedoeld bij artikel 11/4 aan de griffie overgemaakt die een afschrift naar de kamer stuurt, of, naargelang het geval, naar de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak, binnen de dertig dagen na de ontvangst van de memorie van wederantwoord en het volledige dossier van de zaak.
Wanneer het arrest de vordering tot schorsing verwerpt, begint de onderbroken termijn slechts te lopen vanaf de kennisgeving door de griffie van het verzoek tot voortzetting van de rechtspleging dat door de verzoekende partij wordt ingediend.
Art. 11/2. § 1. Wanneer naar aanleiding van een arrest waarin de schorsing van de tenuitvoerlegging van een akte of reglement is bevolen of de voorlopige schorsing is bevestigd, de verwerende partij of degene die belang heeft bij de beslechting van de zaak, niet binnen de termijn bepaald in artikel 17, § 6, van de gecoördineerde wetten een verzoek tot voortzetting van de procedure indient, geeft de hoofdgriffier, op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat, de partijen ervan kennis dat de kamer uitspraak zal doen over de vernietiging van de akte of het reglement waarvan de schorsing is bevolen. De partijen beschikken over een termijn van vijftien dagen, met ingang van de kennisgeving, om te vragen te worden gehoord.
Indien geen van de partijen vraagt te worden gehoord, kan de kamer, in hun afwezigheid, de akte of het reglement vernietigen.
Indien een partij vraagt te worden gehoord, roept de voorzitter de partijen op om spoedig te verschijnen. Nadat ze de partijen en het advies van het aangewezen lid van het auditoraat heeft gehoord, doet de kamer onverwijld uitspraak over de vernietiging.
De partijen en hun advocaat kunnen ter griffie inzage nemen van het dossier, gedurende de tijd die wordt vastgesteld in de beschikking van de voorzitter.
§ 2. Wanneer de hoofdgriffier de partijen ervan kennis geeft dat de kamer uitspraak zal doen over de vernietiging van de akte of het reglement waarvan de schorsing is bevolen, maakt hij melding van de tekst van artikel 17, § 6, van de gecoördineerde wetten, alsmede van paragraaf 1 van dit artikel.
Art. 11/3. § 1. Wanneer de verzoekende partij naar aanleiding van een arrest waarin een vordering tot schorsing van een akte of reglement is afgewezen, niet binnen de termijn vastgesteld in artikel 17, § 7, van de gecoördineerde wetten een verzoek tot voortzetting van de procedure indient, stelt de hoofdgriffier, op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat, de verzoekende partij ervan in kennis dat de kamer de afstand van geding zal uitspreken, tenzij ze binnen een termijn van vijftien dagen vraagt te worden gehoord.
Indien de verzoekende partij niet vraagt te worden gehoord, spreekt de kamer de afstand van geding uit.
Indien de verzoekende partij vraagt te worden gehoord, roept de voorzitter de partijen op om spoedig te verschijnen. Nadat de kamer de partijen en het advies van het aangewezen lid van het auditoraat heeft gehoord, doet ze onverwijld uitspraak over de afstand van geding.
De partijen en hun advocaat kunnen ter griffie inzage nemen in het dossier, gedurende de tijd die wordt vastgesteld in de beschikking van de voorzitter.
Indien verscheidene verzoekers gemeenschappelijk een vordering tot schorsing en een verzoekschrift tot nietigverklaring hebben ingediend en een verzoek tot voortzetting van de procedure slechts door sommigen van hen wordt ingediend, worden de overigen geacht afstand te doen van geding en wordt in het arrest dat wordt gewezen over de vordering tot nietigverklaring ook uitspraak gedaan over de afstand van degenen die verzuimen een verzoek tot voortzetting van de procedure in te dienen.
§ 2. Wanneer de hoofdgriffier de verzoekende partij ervan in kennis stelt dat de kamer de afstand van geding zal uitspreken, tenzij deze partij vraagt te worden gehoord, maakt hij melding van artikel 17, § 7, van de gecoördineerde wetten alsmede van § 1 van dit artikel.
Art. 11/4. Wanneer na de uitspraak van een arrest over de vordering tot schorsing en na de uitwisseling van de memories van antwoord en van wederantwoord of van de toelichtende memorie, de auditeurverslaggever vaststelt dat de partijen geen enkel nieuw gegeven aanvoeren sedert het arrest waarbij de tenuitvoerlegging van de akte of het reglement is geschorst, of waarin alle middelen als niet ernstig werden verworpen of waarin de vordering tot schorsing werd verworpen wegens niet ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring, kan hij het dossier toezenden aan de griffie met de vermelding dat hij geen nieuw verslag zal indienen over het beroep tot nietigverklaring.
In de kennisgeving wordt gepreciseerd of wordt voorgesteld het beroep tot nietigverklaring te verwerpen dan wel de akte of het reglement te vernietigen, overeenkomstig het arrest waarbij uitspraak werd gedaan over de vordering tot schorsing.
De artikelen 13, 14, 14quater tot 14sexies van de algemene procedureregeling zijn van toepassing. ".
Art.4. Artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juli 1956, 7 januari 1991, 25 april 2007 en 10 december 2012, wordt vervangen als volgt :
" Art. 14. De griffie brengt de mededelingen of verslagen bedoeld in de artikelen 11/4, 12 en 13 overeenkomstig de door de auditeur in zijn mededeling of verslag vermelde volgorde ter kennis van de partijen en deelt een exemplaar ervan mee aan de kamer belast met de zaak.
Elk van de partijen beschikt over dertig dagen om een laatste memorie in te dienen met, in voorkomend geval, het verzoek tot voortzetting van de rechtspleging.
De vordering tot behoud van de gevolgen van de bestreden akte of het bestreden reglement, in toepassing van artikel 14ter van de gecoördineerde wetten, wordt uiterlijk in de laatste memorie geformuleerd en moet gemotiveerd worden. Wanneer de vordering voor de eerste keer in een laatste memorie ingediend wordt, kunnen de andere partijen hun schriftelijke opmerkingen doen gelden binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisgeving van deze laatste memorie. Het aangewezen lid van het auditoraat stelt binnen de vijftien dagen een aanvullend verslag met betrekking tot dit onderwerp op. Dit verslag wordt bij de oproeping gevoegd.
De vordering waarbij de afdeling bestuursrechtspraak wordt gevraagd de overheid te bevelen een beslissing te nemen binnen een bepaalde termijn, bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, eerste zin, van de gecoördineerde wetten, of de vordering waarbij ze wordt gevraagd de overheid te verbieden een beslissing te nemen, bedoeld in artikel 36, § 1, derde lid, van dezelfde wetten, wordt uiterlijk in de laatste memorie geformuleerd.
Bij het verstrijken van de in het tweede en derde lid bedoelde termijnen bepaalt de kamervoorzitter de datum waarop de zaak behandeld zal worden. ".
Art.5. In het hetzelfde besluit wordt een artikel 14septies ingevoegd, luidende :
" Art. 14septies. In het geval bedoeld in artikel 17, § 1, derde lid, van de gecoördineerde wetten, wordt, indien de termijn die bij artikel 14 van de algemene procedureregeling wordt toegekend om een laatste memorie in te dienen niet is verstreken, in de beschikking tot vaststelling van de rechtsdag de termijn vastgesteld waarbinnen de partij die nog geen laatste memorie heeft ingediend, zulks moet doen. ".
Art.6. Artikel 52 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen als volgt :
" Art. 52. § 1. Het verzoekschrift tot tussenkomst wordt ingediend uiterlijk binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de zending bedoeld in artikel 6, § 4, of de bekendmaking van het bericht bedoeld in artikel 3quater.
Bij ontstentenis van kennisgeving of bekendmaking kan de met de zaak belaste kamer een latere tussenkomst toelaten, voor zover deze de procedure niet vertraagt.
§ 2. Het verzoekschrift tot tussenkomst wordt ondertekend door de verzoeker tot tussenkomst of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 19, vierde lid, van de gecoördineerde wetten.
§ 3. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat :
1° het opschrift " verzoekschrift tot tussenkomst ";
2° de naam, hoedanigheid, woonplaats of zetel van de verzoeker tot tussenkomst en de gekozen woonplaats;
3° de vermelding van de zaak waarin tot tussenkomst verzocht wordt en het rolnummer waaronder de zaak ingeschreven is, als het gekend is;
4° een uiteenzetting van het belang dat de verzoeker tot tussenkomst heeft bij de beslechting van de zaak.
§ 4. Artikel 2, § 2, artikel 3, 4°, en artikel 84, § 2, zijn van toepassing op het verzoekschrift tot tussenkomst.
§ 5. Elk verzoekschrift tot tussenkomst geldt zowel voor het beroep tot nietigverklaring als voor de eventuele vorderingen die er een accessorium van zijn. ".
Art.7. Artikel 53 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen als volgt :
" Artikel 53. De met de tussenkomst belaste kamer doet onverwijld uitspraak over de ontvankelijkheid ervan en bepaalt de termijn waarbinnen de tussenkomende partij haar opmerkingen kan laten gelden.
Indien de tussenkomst werd toegelaten in de procedure in kort geding, zijn de termijnen waarover de tussenkomende partij beschikt om memories in te dienen, dezelfde als de termijnen voor de verwerende partij. ".
Art.8. In titel VI van hetzelfde besluit worden een hoofdstuk VII en een artikel 65/1 ingevoegd, luidende als volgt :
" Hoofdstuk VII. De bestuurlijke lus
Artikel 65/1. § 1. In het verslag van de auditeur waarin wordt voorgesteld een bestuurlijke lus toe te passen, worden alle middelen onderzocht.
Dat verslag wordt, gedagtekend en ondertekend, overgezonden aan de griffie die een exemplaar ervan aan de kamer overzendt en het ter kennis brengt van de verwerende partij en, in voorkomend geval, de tussenkomende partij, die beschikken over vijftien dagen om een laatste memorie in te dienen. Deze wordt ter kennis van de verzoekende partij gebracht die op haar beurt over vijftien dagen beschikt om een laatste memorie in te dienen.
Na het verstrijken van deze termijn stelt de kamervoorzitter de rechtsdag vast waarop de zaak voorkomt.
§ 2. Het arrest waarin wordt voorgesteld een bestuurlijke lus toe te passen, doet uitspraak over alle middelen en bepaalt dat de zaak wordt vastegesteld op een terechtzitting waarop over die bestuurlijke lus wordt gedebatteerd. Bij de kennisgeving van dit arrest maakt de hoofdgriffier melding van artikel 38, § 3, van de gecoördineerde wetten.
§ 3. Indien het aangewezen lid van het auditoraat in zijn verslag niet alle middelen heeft onderzocht, kan de kamer vragen dat een aanvullend verslag wordt neergelegd alvorens voor te stellen de bestuurlijke lus op te starten.
In voorkomend geval, wordt gehandeld overeenkomstig § 1, tweede en derde lid.
§ 4. De kamervoorzitter beslist over de verlenging van de termijn voor het herstel bedoeld in artikel 38, § 1, van de gecoördineerde wetten.
§ 5. De hoofdgriffier brengt de inlichtingen bedoeld in artikel 38, § 4, van de gecoördineerde wetten ter kennis van de verzoekende partij en, in voorkomend geval van de tussenkomende partij, die over vijftien dagen beschikken om hun opmerkingen erover mee te delen.
Na ontvangst van deze inlichtingen en opmerkingen, stelt het aangewezen lid van het auditoraat een verslag op betreffende de toepassing van de bestuurlijke lus. Nadat dat verslag is ingediend, bepaalt de kamervoorzitter de rechtsdag.
§ 6. Indien de hoofdgriffier niet binnen de gestelde termijn in kennis is gesteld van een beslissing tot herstel, brengt hij op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat de verwerende partij en de tussenkomende partij ter kennis dat de kamer uitspraak doet over de nietigverklaring van de akte of van het reglement, tenzij een van deze partijen binnen een termijn van vijftien dagen verzoekt te worden gehoord.
Indien geen enkele partij verzoekt te worden gehoord, verklaart de kamer de akte of het reglement nietig.
Indien een partij verzoekt te worden gehoord, roept de voorzitter of de aangewezen staatsraad de partijen op om spoedig te verschijnen. Nadat de kamer de partijen alsook het advies van het aangewezen lid van het auditoraat heeft gehoord, doet ze zonder verwijl uitspraak over het beroep tot nietigverklaring. ".
Art.9. Artikel 86, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
" Het kan verstuurd worden per drager tegen ontvangstmelding. ".
Art.10. Artikel 93 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen als volgt :
" Indien blijkt dat het beroep tot nietigverklaring doelloos is of dat het slechts korte debatten vereist, brengt het lid van het auditoraat daarvan onverwijld verslag uit aan de voorzitter van de kamer belast met de zaak. Zijn verslag wordt ter kennis van de partijen gebracht.
Wanneer het aangewezen lid van het auditoraat, in zijn verslag, adviseert tot de nietigverklaring, kan de verwerende partij of een tussenkomende partij bij gemotiveerd verzoekschrift, binnen de vijftien dagen na de kennisgeving van dit verslag, vragen om artikel 14ter van de gecoördineerde wetten toe te passen. Deze aanvraag wordt ter kennis van de andere partijen gebracht, die hun schriftelijke opmerkingen kunnen doen gelden binnen een termijn van vijftien dagen. Het aangewezen lid van het auditoraat stelt binnen de vijftien dagen een aanvullend verslag met betrekking tot dit onderwerp op. Dit verslag wordt bij de oproeping gevoegd.
Binnen de vijftien dagen na de kennisgeving van het in lid 1 bedoelde verslag, kan de verzoekende partij of een tussenkomende partij bij gemotiveerd verzoekschrift vragen om artikel 35/1, artikel 36, § 1, eerste lid, eerste zin, of artikel 36, § 1, derde lid, van de gecoördineerde wetten, toe te passen. Deze aanvraag wordt bij de oproeping gevoegd.
Indien de kamervoorzitter het eens is met de conclusies van het verslag, wordt de zaak definitief beslecht.
Indien hij van oordeel is dat de zaak niet gereed is om definitief te worden beslecht, verwijst hij deze naar de gewone rechtspleging. ".
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 2 april 1991 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de dwangsom.
Art.11. In het opschrift van het koninklijk besluit van 2 april 1991 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de dwangsom, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, worden de woorden " het bevel en " ingevoegd tussen de woorden " inzake " en " de dwangsom ".
Art.12. In artikel 1, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt het woord " administratieve " opgeheven.
Art.13. Het opschrift van hoofdstuk II wordt vervangen als volgt :
" De procedure ".
Art.14. In hetzelfde besluit wordt artikel 2 vervangen als volgt :
" Art. 2. Wanneer de vordering tot bevel niet geformuleerd werd uiterlijk in de laatste memorie van een beroep tot nietigverklaring, wordt ze ingediend na de uitspraak van het arrest tot nietigverklaring door middel van een verzoekschrift ondertekend door de verzoeker of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 19, vierde lid, van de gecoördineerde wetten.
Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat :
1° de naam, hoedanigheid, woonplaats of zetel van de verzoeker of, als die geen woonplaats of zetel in België heeft, de gekozen woonplaats in België;
2° de vermelding van het vernietigingsarrest;
3° het onderwerp van het verzoekschrift, alsook een uiteenzetting die aantoont dat een beslissings- of onthoudingsverplichting voortvloeit uit het vernietigingsarrest;
4° in voorkomend geval, het bewijs dat de verzoeker de overheid, bij aangetekende brief, in gebreke gesteld heeft om een nieuwe beslissing te nemen;
5° in voorkomend geval, het bedrag en de modaliteiten van de gevraagde dwangsom. ".
Art.15. Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 3. Het verzoekschrift tot dwangsom wordt ondertekend door de verzoeker of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 19, vierde lid, van de gecoördineerde wetten.
Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat :
1° de naam, hoedanigheid, woonplaats of zetel van de verzoeker of, als die geen woonplaats of zetel in België heeft, de gekozen woonplaats in België;
2° de vermelding van het vernietigingsarrest of van het arrest tot bevel;
3° het onderwerp van het verzoekschrift, alsook een uiteenzetting die aantoont dat een beslissings- of onthoudingsverplichting voortvloeit uit het vernietigingsarrest;
4° in voorkomend geval, een kopie van de beslissing waarbij de verwerende partij de uit het vernietigingsarrest of het arrest tot bevel volgende onthoudingsverplichting geschonden heeft. ".
Art.16. In artikel 7 van hetzelfde besluit wordt het woord " tien " vervangen door het woord " twintig ".
Art.17. In artikel 11, derde en vierde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden " tot het opleggen van een dwangsom " opgeheven.
Art.18. In artikel 17, derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden " artikelen 2 en 3 " vervangen door de woorden " artikelen 2 of 3 ".
Art.19. In artikel 18 van hetzelfde besluit worden de woorden " tot 92 " vervangen door de woorden " en 91 ".
Art.20. In hetzelfde besluit wordt een artikel 18/1 ingevoegd luidende :
" Art. 18/1. De dwangsom mag niet meer bedragen dan 25.000 euro per overtreding of per dag en een globaal bedrag van 1.000.000 euro in geval van een eenmalige overtreding. ".
Art.21. Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" In geval van toepassing van artikel 21, vijfde lid, van de gecoördineerde wetten, kan de kamer hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de aangewezen auditeur of een partij, na de partijen en het advies van de auditeur te hebben gehoord, een dwangsom opleggen aan de overheid die niet het vereiste administratief dossier indient. ".
Art.22. Het opschrift van hoofdstuk IV wordt vervangen als volgt :
" Het wijzigen van de dwangsom en van de bijkomende dwangsom ".
Art.23. Artikel 20 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 20. Het verzoekschrift strekkende tot de wijziging van een dwangsom of tot een bijkomende dwangsom wordt ondertekend en gedagtekend en bevat :
1° de vermelding van het arrest waarbij een dwangsom is opgelegd;
2° het onderwerp van het verzoekschrift, alsook een uiteenzetting tot staving van het verzoek tot wijziging van de dwangsom of tot een bijkomende dwangsom. ".
Art.24. Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" De hoofdgriffier stuurt onverwijld een kopie van het verzoekschrift naar de andere partijen en naar de auditeur-generaal. "
Art.25. In artikel 22 van hetzelfde besluit worden de woorden " De persoon bedoeld in artikel 21 beschikt " vervangen door de woorden " De andere partijen beschikken ".
Art.26. In artikel 24 van hetzelfde besluit wordt het woord " tien " vervangen door het woord " twintig ".
Art.27. Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende zin :
" De aan dit fonds toegekende middelen worden gebruikt voor de aankoop van materieel en voor de aankoop en de ontwikkeling van software voor de Raad van State. ".
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State.
Art.28. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State, wordt het 6°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, opgeheven.
Art.29. Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :
" § 3. In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de verzoeker een kopie van het verzoekschrift per fax naar de Raad van State sturen; hij verzendt het uiterlijk de eerstvolgende werkdag ook overeenkomstig artikel 84 tot 85 bis van de de algemene procedureregeling. ".
Art.30. Artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt aangevuld met de woorden " of tot het bevelen van voorlopige maatregelen ".
Art.31. Het opschrift van titel II van hetzelfde besluit wordt vervangen door het opschrift " Rechtspleging ".
Art.32. Artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen als volgt :
" Art. 8. De vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen bevat naast de vermeldingen die worden opgesomd in artikel 2, § 1, 2° en 4°, en § 2, van de algemene procedureregeling :
1° het opschrift " vordering tot schorsing " of " vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen ", of deze beide vermeldingen, naast, in voorkomend geval, het opschrift " beroep tot nietigverklaring ";
2° de vermelding van de akte of van het reglement waartegen de vordering tot schorsing is gericht;
3° in voorkomend geval de verwijzing naar het beroep tot nietigverklaring waarvan de vordering het accessorium vormt;
u4° een uiteenzetting van de feiten die volgens de verzoeker de spoedeisendheid van het bevelen van de gevraagde schorsing of voorlopige maatregelen rechtvaardigen;
5° in voorkomend geval, de beschrijving van de gevorderde voorlopige maatregelen alsook een uiteenzetting van de feiten waarin wordt aangetoond dat de voorlopige maatregelen noodzakelijk zijn om de belangen van de partij die ze vordert, te vrijwaren;
6° in voorkomend geval, het bedrag van en de nadere regels betreffende de met toepassing van artikel 17, § 8, van de gecoördineerde wetten gevorderde dwangsom.
De artikelen 3 en 3bis van de algemene procedureregeling zijn van toepassing. ".
Art.33. In artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden " het enig verzoekschrift " vervangen door de woorden " de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen ";
2° in het tweede lid worden de woorden " het enig verzoekschrift " vervangen door de woorden " deze vordering ".
Art.34. In artikel 10, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, worden de woorden " derde lid " vervangen door de woorden " vierde lid ".
Art.35. In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" Tenzij de afdeling bestuursrechtspraak in het kader van het beroep tot nietigverklaring reeds in het bezit werd gesteld van het administratief dossier, zendt de verwerende partij binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het verzoekschrift het volledige administratief dossier, waarbij ze een nota met opmerkingen kan voegen, aan de hoofdgriffier over. Indien de tussenkomst reeds ontvangen werd, beschikt de tussenkomende partij over dezelfde termijn om een nota met opmerkingen in te dienen. ";
2° een lid wordt tussen het eerste en het tweede lid ingevoegd, luidende :
" Indien de memorie van antwoord reeds is ingediend, kan de nota met opmerkingen enkel op de spoedeisendheid of op de noodzaak van de schorsing of van de gevorderde voorlopige maatregelen betrekking hebben, alsook, in voorkomend geval, op de afweging van de belangen bedoeld in artikel 17, § 2, van de gecoördineerde wetten. ".
Art.36. In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, worden de woorden " of tot het bevelen van voorlopige maatregelen " ingevoegd na de woorden " tot schorsing ".
Art.37. Artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen als volgt :
" § 1. Na kennisneming van het verslag stelt de kamervoorzitter de datum vast van de terechtzitting waarop de vordering door de kamer wordt onderzocht bij beschikking, onverminderd de toepassing van artikel 17, § 1, derde lid, van de gecoördineerde wetten en van artikel 14septies van de algemene procedureregeling.
De hoofdgriffier geeft onverwijld kennis van de beschikking waarbij de rechtsdag wordt bepaald aan :
1° de auditeur-generaal;
2° de eiser;
3° de verwerende partij;
4° de tussenkomende partij;
Het verslag wordt bij de oproeping gevoegd.
§ 2. In afwijking van § 1, wordt, wanneer de toepassing van de bestuurlijke lus in het verslag wordt voorgesteld, gehandeld overeenkomstig artikel 38, §§ 1 en 4, van de gecoördineerde wetten, en artikel 65/1, § 1, van de algemene procedureregeling.
Wanneer de verwerende partij de toepassing van de bestuurlijke lus aanvaardt en indien de kamer beslist dat deze kan worden toegepast, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 38, §§ 1 en 4, van de gecoördineerde wetten en artikel 65/1, §§ 4, 5 en 6 van de algemene procedureregeling. De kamer kan, daarenboven en bij hetzelfde tussenarrest, de schorsing van de akte of van het reglement, of de voorlopige maatregelen, bevelen.
Wanneer de verwerende partij de toepassing van de bestuurlijke lus niet aanvaardt of indien de kamer beslist de bestuurlijke lus niet toe te passen, kan ze niettemin rechtstreeks beslissen over het beroep tot nietigverklaring.
§ 3. Wanneer de toepassing van de bestuurlijke lus in het verslag niet wordt voorgesteld, doch alle middelen erin zijn onderzocht, en indien de spoedeisendheid wordt aangetoond, kan gehandeld worden overeenkomstig artikel 38, §§ 3 en 4, van de gecoördineerde wetten, en artikel 65/1, §§ 2, 4, 5 en 6, van de algemene procedureregeling. ".
Art.38. Artikel 15bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 juni 2000, wordt opgeheven.
Art.39. Artikel 15ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 juni 2000, wordt opgeheven.
Art.40. Artikel 15quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 juni 2000, wordt opgeheven.
Art.41. Artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen als volgt :
" Art. 16. § 1. Als de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, wordt de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen gedagtekend en ondertekend door de partij of een advocaat die voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, vierde lid, van de gecoördineerde wetten, en bevat ze :
1° in het opschrift de vermelding dat de vordering is ingesteld " bij uiterst dringende noodzakelijkheid "
2° de naam, hoedanigheid, woonplaats of zetel van de verzoekende partij alsook de gekozen woonplaats bedoeld in artikel 84, § 2, eerste lid, van de algemene procedureregeling;
3° de naam en de woonplaats of de zetel van de verwerende partij;
4° de vermelding van de akte of van het reglement waartegen de vordering is gericht;
5° indien het beroep tot nietigverklaring nog niet is ingediend, een uiteenzetting van de feiten en middelen die de nietigverklaring van de akte of het reglement kunnen rechtvaardigen;
6° in voorkomend geval, indien de memorie van wederantwoord nog niet ingediend is, een uiteenzetting van de middelen van openbare orde of die gegrond zijn op elementen van het administratief dossier die ongekend waren bij de verzoekende partij op het ogenblik van de indiening van zijn beroep tot nietigverklaring;
7° een uiteenzetting van de feiten die de uiterst dringende noodzakelijkheid rechtvaardigen;
8° in voorkomend geval het bedrag van en de nadere regels betreffende de met toepassing van artikel 17, § 8, van de gecoördineerde wetten gevorderde dwangsom.
Wanneer het opschrift van het verzoekschrift niet vermeldt dat het gaat om een vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen bij uiterst dringende noodzakelijkheid, wordt dat verzoekschrift behandeld volgens de regels bepaald in de hoofdstukken I en II.
§ 2. Als de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, zijn noch de artikelen 12 en 13, noch artikel 3quater van de algemene procedureregeling van toepassing.
De voorzitter kan de partijen en de personen die bij de beslechting van de zaak belang hebben, bij beschikking bijeenroepen, eventueel te zijnen huize, op het door hem aangegeven uur, zelfs op feestdagen en van dag tot dag of van uur tot uur.
De beschikking wordt ter kennis van de auditeur-generaal of van het door hem aangewezen lid van het auditoraat gebracht.
In de kennisgeving wordt in voorkomend geval vermeld of het administratief dossier is ingediend.
Indien de verwerende partij nog geen administratief dossier heeft ingediend, legt ze dat dossier waaraan ze een nota kan toevoegen, ter zitting neer. De voorzitter kan de terechtzitting schorsen om de auditeur en de andere partijen de gelegenheid te geven kennis te nemen van het dossier.
De voorzitter kan de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het arrest bevelen. ".
Art.42. Artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen als volgt :
" Art. 17. De vordering tot tussenkomst kan worden ingesteld tot op de terechtzitting tijdens welke uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen. ".
Art.43. In artikel 19 van hetzelfde besluit worden de woorden " of tot het bevelen van voorlopige maatregelen " ingevoegd na de woorden " tot schorsing ".
Art.44. In artikel 21, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de Nederlandse tekst vervangen als volgt :
" De zaak wordt aanhangig gemaakt bij de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak door het overzenden aan de hoofdgriffier van een door de voorzitter en de griffier van de kamer ondertekende uitgifte van het verwijzingsarrest. ".
Art.45. Artikel 22 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt opgeheven.
Art.46. Artikel 24 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen als volgt :
" Art. 24. De dwangsom die met toepassing van artikel 17, § 8, van de gecoördineerde wetten werd opgelegd aan de betrokken overheid, wordt toegewezen overeenkomstig artikel 36, § 5, eerste lid, van dezelfde wetten. ".
Art.47. Titel IV van hetzelfde besluit, de drie hoofdstukken ervan alsook de artikelen 25, 26 en 28 tot 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd, wat de artikelen 25, 26, 29, 30 en 33 betreft, bij het koninklijk besluit van 25 april 2007 en, wat artikel 32 betreft, bij het koninklijk besluit van 24 mei 2011, worden opgeheven.
Art.48. In artikel 41 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, worden de woorden " artikel 17, § 3, vijfde lid " vervangen door de woorden " artikel 17, § 4, derde lid ".
Art.49. In artikel 42 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, worden de woorden " , uitgezonderd het enig verzoekschrift " opgeheven.
HOOFDSTUK IV. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State
Art.50. In artikel 4, 4°, van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State, worden de woorden " en van de akte van aanstelling van haar organen, evenals het bewijs dat het daartoe gemachtigde orgaan beslist heeft het cassatieberoep in te stellen " opgeheven.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art.51. Op 1 maart 2014 treden in werking :
1° de artikelen 3, 6, 8, 9, 12, 13 en 38, 1°, van de wet van [20] januari 2014 houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State; <ERR; BS 13-02-2014, p. 12410>
2° dit besluit.
Art. 52. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.