3 AUGUSTUS 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-08-2012 en tekstbijwerking tot 31-12-2012)
Art. 1-9
Artikel 1. Artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 2004, 5 maart 2006, 13 juli 2007, 28 september 2008 en 26 januari 2010, wordt aangevuld met de bepalingen onder 9° en 10°, luidende :
"9° arbeidsovereenkomst dienstencheques : de arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7bis van de wet;
10° leefloon : het leefloon zoals bedoeld in de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.".
Art.2. Artikel 2bis van hetzelfde koninklijk besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 12 juli 2009 wordt hersteld als volgt :
"Art. 2bis. Per kwartaal moet zestig procent van de door elke exploitatiezetel van de erkende onderneming nieuw aangeworven werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques uitkeringsgerechtigde volledig werkloze en/of gerechtigde op een leefloon zijn.
Voor de toepassing van dit artikel moet worden verstaan onder :
1° uitkeringsgerechtigde volledig werkloze : hij die op het ogenblik van de indienstneming op grond van artikel 100 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, werkloosheids- of inschakelingsuitkeringen ontvangt als voltijdse werknemer of hij die in de loop van de maand van indienstneming en de 6 kalendermaanden daaraan voorafgaand, gedurende minstens 78 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, werkloosheids- of inschakelingsuitkeringen ontvangen heeft als voltijdse werknemer op grond van artikel 100 van hetzelfde besluit;
2° gerechtigde op een leefloon : hij die op het ogenblik van de indienstneming gerechtigd is op een leefloon of hij die in de zes maanden voorafgaand aan de maand van indienstneming gedurende minstens drie maanden gerechtigde was op een leefloon.
De werknemers die in de maand, gerekend van dag tot dag, voorafgaand aan de dag van hun indienstneming tewerkgesteld waren als werknemer met een arbeidsovereenkomst dienstencheques bij een andere erkende onderneming worden, binnen het kader van dit artikel, niet beschouwd als nieuw aangeworven werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques.
Als het aantal van de arbeidsovereenkomsten dienstencheques die de erkende onderneming overeenkomstig het eerste lid moet toekennen aan uitkeringsgerechtigde volledig werklozen en/of gerechtigden op een leefloon een cijfer na de komma bevat wordt dit aantal tot de dichtstbijzijnde eenheid afgerond, en 0,5 wordt naar boven afgerond.
De exploitatiezetel van de erkende onderneming dient in het bezit te zijn van een attest van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn waaruit blijkt dat de nieuw aangeworven werknemer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in het tweede lid, 2°, of van een attest van de RVA waaruit blijkt dat de nieuw aangeworven werknemer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, 1° en het derde lid. De attesten worden bewaard op de exploitatiezetel.
De aanvraag van het attest bedoeld in het vorige lid moet door de werknemer ten laatste de dertigste dag volgend op de dag van de indienstneming ingediend worden bij het bevoegde werkloosheidsbureau of Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. De werkgever kan eveneens binnen dezelfde termijn het attest aanvragen.
De directeur van het werkloosheidsbureau van de RVA kan de exploitatiezetel van de erkende onderneming gelegen in zijn ambtsgebied voor een kwartaal gedeeltelijk of geheel vrijstellen voor een contingent werknemers waarom hij op gemotiveerde wijze verzoekt, indien de directeur oordeelt na consultatie van de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling dat er zowel op kwalitatief als kwantitatief vlak onvoldoende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen en/of gerechtigden op een leefloon bedoeld in het tweede lid zijn met het vereiste profiel om de tewerkstelling in de exploitatiezetel van de erkende onderneming in te vullen, daarbij rekening houdend met de toepassing van de regels van de passende dienstbetrekking.".
Art.3. Artikel 2quater, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 januari 2004, wordt aangevuld met de bepalingen onder 4°, luidende :
"4° er wordt een aparte boekhouding gevoerd betreffende de dienstencheque-activiteiten.".
Art.4. In artikel 2sexies, § 1, tweede lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 januari 2004 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 januari 2007 en 25 oktober 2011, wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt :
"4° een ondernemingsplan dat wordt goedgekeurd door een van de onderstaande personen :
a) een erkend boekhouder of een erkend boekhouder-fiscalist die is ingeschreven op het tableau van het Beroepsinstituut van erkende boekhouders en fiscalisten zoals bedoeld in de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen;
b) een accountant die is ingeschreven op het tableau van externe accountants van het instituut van de accountants en de belastingconsulenten zoals bedoeld in de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen.
Dit plan bevat inzonderheid de volgende elementen :
a) algemene informatie over het bedrijf;
b) de uit te voeren investeringen;
c) de personeelsbehoefte;
d) de verwachte inkomsten;
e) de vaste en variabele kosten;
f) de raming van de balans voor de eerste drie werkjaren;
g) een financiële planning voor de eerste drie werkjaren.".
Art.5.
<Opgeheven bij KB 2012-12-20/03, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2012>
Art.6.
<Opgeheven bij KB 2012-12-20/03, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2012>
Art.7. Artikel 11ter van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 9 januari 2004 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 28 april 2008, 27 oktober 2008 en 11 december 2008, wordt vervangen als volgt :
"In afwijking van artikel 8 is het bedrag van de tegemoetkoming gelijk aan 14,22 EUR voor elke geldige bestelling van een dienstencheque die na 31 januari 2012 en vóór 1 januari 2013 is betaald door de gebruiker. De datum van betaling is de datum waarop de rekening van het uitgiftebedrijf gecrediteerd werd.
In afwijking van artikel 3, § 2, eerste lid, heeft de dienstencheque die aangekocht wordt vanaf 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2012 een geldigheidsduur tot en met 30 april 2013.
In afwijking van artikel 7, eerste lid, maakt de erkende onderneming de dienstencheques bedoeld in het vorige lid over aan het uitgiftebedrijf vóór 1 juni 2013.
In afwijking van artikel 3, § 3, tweede lid, eerste zin, kunnen de dienstencheques die aangekocht worden vanaf 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2012 en die omgeruild worden vóór 1 januari 2013,
omgeruild worden tegen nieuwe cheques met een nieuwe geldigheidsduur tot en met 30 april 2013 voor de gebruiker en met een nieuwe geldigheidsduur tot en met 31 mei 2013 voor de erkende onderneming.".
Art.8. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2012, met uitzondering van :
- de artikelen 5 en 6 van dit besluit die in werking treden op 1 januari 2013;
- artikel 11ter, eerste lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2001, zoals vervangen bij dit besluit, dat in werking treedt op 1 januari 2013.
Voor de toepassing van artikel 2bis, hersteld bij dit besluit, wordt de erkende onderneming, die na 30 juni 2012 en vóór de datum van de publicatie van dit besluit nieuwe werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques heeft aangeworven, geacht in die periode geen nieuwe werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques te hebben aangeworven.
Voor dienstencheques aangekocht vóór 1 januari 2013, die in toepassing van artikel 3, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques omgeruild worden na 31 december 2012, zal het uitgiftebedrijf van de gebruiker een bijkomende tussenkomst van 1 EUR per dienstencheque eisen.
Voor dienstencheques aangekocht vóór 1 januari 2013, die in toepassing van artikel 3, § 3, derde lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 12 december 2001 vervangen worden na 31 december 2012, zal het uitgiftebedrijf van de gebruiker een bijkomende tussenkomst van 1 EUR per dienstencheque eisen.
Art. 9. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 3 augustus 2012.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werk,
Mevr. M. DE CONINCK