Details





Titel:

2 FEBRUARI 2012. - Besluit van de Waalse Regering betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-02-2012 en tekstbijwerking tot 29-01-2024)



Inhoudstafel:

Doelstelling
Art. 1
Toepassingsgebied
Art. 2
Begripsomschrijvingen
Art. 3
Derde land
Art. 4
Vervoersbeperkingen
Art. 5
Los- en laadplaatsen
Art. 6
Tijdschip en duur van de laad- en loshandelingen van de droge-ladingschepen
Art. 7
Overslag
Art. 8
Wijze van vervoer
Art. 9
Maatregelen die tijdens het laden, het vervoer, het lossen en de behandeling van de lading getroffen moeten worden
Art. 10
Behandelen en stuwen van de lading
Art. 11
Vervoer van gesmolten zwavel in tankschepen
Art. 12
Vervoer van waterstofperoxide in tankschepen
Art. 13
Ontgassen van lege ladingstanks van de tankschepen
Art. 14
Maatregelen die na het lossen van de tankschepen (nalenssysteem) getroffen moeten worden
Art. 15
Controlelijst van de tankschepen
Art. 16
Overname van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval en afgifte van scheepsaandrijfstoffen
Art. 17
Ligplaats nemen
Art. 18
Stilleggen van de droge-ladingschepen
Art. 19
Meldingsplicht
Art. 20
Gevaar bij werkzaamheden aan boord
Art. 21
Straffen
Art. 22
Inwerkingtreding
Art. 23
Uitvoering
Art. 24
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2013206686  2017205774  2019203612  2021205177  2021205808  2024200326 



Artikels:

Doelstelling
Artikel 1.[1 Bij dit besluit wordt Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land, gewijzigd bij Richtlijn 2010/61/EU van de Commissie van 2 september 2010, Richtlijn 2012/45/EU van de Commissie van 3 december 2012, Richtlijn 2014/103/EU van de Commissie van 21 november 2014, Richtlijn 2016/2309/EU van de Commissie van 16 december 2016, Richtlijn 2018/217 van de Commissie van 31 januari 2018, Richtlijn 2018/1846/EU van de Commissie van 23 november 2018 [2 , Richtlijn 2020/1833/EU van de Commissie van 2 oktober 2020 en Richtlijn 2022/2407/EU van de Commissie van 20 september 2022,]2 gedeeltelijk omgezet.]1
  ----------
  (1)<BWG 2021-12-03/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 13-12-2021>
  (2)<BWG 2023-12-14/28, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 29-01-2024>

Toepassingsgebied
Art.2. Dit besluit is van toepassing op het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren in het Waalse Gewest met inbegrip van de activiteiten met betrekking tot het laden en het lossen, de overbrenging van of naar een andere vervoersmodaliteit en het noodzakelijke oponthoud tijdens het vervoer.
  Dit besluit is niet van toepassing op het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen :
  a) door vaartuigen die eigendom zijn van of onder de verantwoordelijkheid vallen van de strijdkrachten;
  b) door zeeschepen over maritieme waterwegen die deel uitmaken van de binnenwateren;
  c) door veerboten die uitsluitend een binnenwater of haven oversteken; of
  d) dat volledig binnen de begrenzing van een afgesloten gebied plaatsvindt.

Begripsomschrijvingen
Art.3.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
  1) " ADN " : de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren, gesloten te Genève op 26 mei 2000, als gewijzigd;
  2) [1 ...]1
  3) " vaartuig " : elk binnenschip of zeeschip;
  4) " tankschip " : een schip bestemd voor het vervoer van stoffen in ladingstanks;
  5) " deskundige " : [1 persoon die kan bewijzen dat ze een gespecialiseerde kennis heeft van het ADN en die voldoet aan de eisen bedoeld in hoofdstuk 8.2. van het ADN;]1
  6) " derde land " : een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte;
  7) " vervoer " : de verplaatsing van gevaarlijke goederen, met inbegrip van voor het vervoer noodzakelijk oponthoud en met inbegrip van voor het verkeer noodzakelijk verblijf van gevaarlijke goederen in de schepen, tanks en in de containers vóór, tijdens en na de verplaatsing; onder deze definitie valt ook de tijdelijke tussenopslag van gevaarlijke goederen voor de verandering van wijze van vervoer of vervoermiddel.
  8 " beherende overheid " : de Waalse Regering of de daartoe aangewezen overheid;
  9) " kaaibeheerder " : de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de eigenaar van een kaai er ook wettelijk de uitbating van heeft toevertrouwd.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Derde land
Art.4.Het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren tussen het Waalse Gewest en derde landen wordt toegestaan indien wordt voldaan aan de voorschriften van dit besluit, tenzij [1 in het ADN]1 anders is vermeld.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Vervoersbeperkingen
Art.5.§ 1. De beherende overheid mag op het grondgebied van het Waalse Gewest bepaalde aanvullende voorschriften, die niet [1 in het ADN]1 zijn opgenomen, van toepassing verklaren op de vaartuigen die een nationaal of internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren uitvoeren.
  § 2. De in § 1 bedoelde aanvullende voorschriften zijn :
  a) aanvullende veiligheidseisen of beperkingen betreffende schepen die gebruik maken van bepaalde kunstwerken, zoals bruggen of tunnels, of schepen die havens of andere vervoersterminals aandoen of verlaten;
  b) voorschriften voor schepen die voorgeschreven routes volgen om handelsgebieden of woonwijken, milieugevoelige gebieden, industriële zones met gevaarlijke installaties of binnenwaterwegen die bijzondere fysische gevaren vertonen, te vermijden;
  c) buitengewone voorschriften met betrekking tot routering of parkeren van schepen met gevaarlijke goederen, ten gevolge van extreme weersomstandigheden, aardbeving, ongeval, manifestaties van vakbewegingen, burgeroproer of gewapende opstand;
  d) beperkingen betreffende het verkeer van schepen die gevaarlijke goederen op bepaalde dagen van de week of het jaar vervoeren.
  § 3. Het Secretariaat van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties zal door de bevoegde diensten van de federale overheid in kennis worden gesteld van de in de punten a) en d) van § 2 bedoelde aanvullende voorschriften genomen door de beherende overheid.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Los- en laadplaatsen
Art.6.§ 1. De gevaarlijke stoffen vervoerd in droge-ladingschepen mogen slechts op de daartoe door de kaaibeheerder aangewezen plaatsen geladen of gelost worden.
  § 2. In afwijking van § 1 en zolang stoffen of voorwerpen van klasse 1 en stoffen van de klassen 4.1 of 5.2., waarvoor het voeren van drie blauwe kegels of drie blauwe lichten in kolom (12) van tabel A van hoofdstuk 3.2. [1 van het ADN]1 is voorgeschreven, aan boord zijn, mogen stoffen van welke soort ook slechts op de plaatsen die daartoe door de kaaibeheerder aangewezen worden en die door de bevoegde diensten van de federale overheid goedgekeurd worden, geladen of gelost worden.
  § 3. De lading, het lossen en het ontgassen van de tankschepen mogen slechts uitgevoerd worden in de plaatsen die daartoe door de kaaibeheerder aangewezen worden.
  De overname van onverpakt olie- en vethoudend vloeibaar scheepsbedrijfsafvaal en de afgifte van scheepsaandrijfstoffen worden niet beschouwd als lading en lossing in de zin van het eerste lid.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Tijdschip en duur van de laad- en loshandelingen van de droge-ladingschepen
Art.7.§ 1. De laad- en loshandelingen van stoffen of voorwerpen van klasse 1 of stoffen van de klassen 4.1 of 5.2., waarvoor het voeren van drie blauwe kegels of drie blauwe lichten in kolom (12) van tabel A van hoofdstuk 3.2. [1 van het ADN]1 is voorgeschreven, mogen niet zonder schriftelijke toestemming van de bevoegde diensten van de federale overheid beginnen.
  Het begin van de laad- en loshandelingen van dergelijke stoffen zal door de kaaibeheerder toegelaten worden.
  Dit voorschrift is ook van toepassing op de lading of lossing van de andere stoffen indien stoffen of voorwerpen van klasse 1 of stoffen van de klassen 4.1 of 5.2., waarvoor het voeren van drie blauwe kegels of drie blauwe lichten in kolom (12) van tabel A van hoofdstuk 3.2. [1 van het ADN]1 is voorgeschreven, aan boord zijn.
  § 2. De laad- en loshandelingen van stoffen of voorwerpen van klasse 1 of stoffen van de klassen 4.1. of 5.2., waarvoor het voeren van drie blauwe kegels of drie blauwe lichten in kolom (5.2) van tabel A van hoofdstuk 12. [1 van het ADN]1 is voorgeschreven, moeten tijdens onweer onderbroken worden.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Overslag
Art.8. Het is verboden, zonder toestemming van de kaaibeheerder, de lading van de droge-ladingschepen of van de tankschepen geheel of gedeeltelijk buiten een daartoe door de beheerder aangewezen overslagplaats over te slaan.

Wijze van vervoer
Art.9.De beherende overheid kan beperkingen betreffende de opneming van droge-ladingschepen of van tankschepen die gevaarlijke stoffen in grote duwstellen vervoeren.
  Dit voorschrift is niet van toepassing wanneer droge-ladingschepen stoffen of voorwerpen van klasse 1 of stoffen van de klassen 4.1. of 5.2., waarvoor het voeren van drie blauwe kegels of drie blauwe lichten in kolom 12 van tabel A van hoofdstuk 3.2. [1 van het ADN]1 is voorgeschreven, of stoffen van klasse 7 van de VN-nummers 2912, 2913, 2915, 2916, 2917, 2919, 2977, 2978 of 3321 tot 3333 vervoeren.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Maatregelen die tijdens het laden, het vervoer, het lossen en de behandeling van de lading getroffen moeten worden
Art.10. Zonder specifieke toestemming van de kaaibeheerder is het vullen en het ledigen van vaten, tankvoertuigen, reservoirwagens, IBC's, grote verpakkingen, MEGC's, transporttanks of tankcontainers aan boord van het droge-ladingschip of van het tankschip verboden.

Behandelen en stuwen van de lading
Art.11.§ 1. Tijdens het laden of het lossen van de stoffen of voorwerpen van klasse I vermeld in tabel A van hoofdstuk 3.2. [1 van het ADN]1 in droge-ladingschepen mag geen enkele andere laadruim geladen of gelost worden en mogen geen brandstoftanks gevuld of geledigd worden.
  § 2. Tijdens het laden of lossen van de ladingstanks van de tankschepen is het verboden een andere lading te laden of te lossen.
  § 3. De beherende overheid kan afwijkingen toestaan maar in het kader van § 2 slechts tijdens het lossen.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Vervoer van gesmolten zwavel in tankschepen
Art.12. Wanneer tijdens het vervoer van UN 2448 gesmolten zwavel in tankschepen de concentratie van zwavelwaterstof hoger is dan 1,85 %, moet de schipper er de beherende overheid onmiddellijk van in kennis brengen.

Vervoer van waterstofperoxide in tankschepen
Art.13. De ladingstanks waarin waterstofperoxide in oplossing is vervoerd, mag niet voor andere ladingen opnieuw gebruikt worden.

Ontgassen van lege ladingstanks van de tankschepen
Art.14.§ 1. Het ontgassen van geloste of lege ladingtanks naar de atmosfeer is onder de volgende voorwaarden toegestaan.
  § 2. Geloste of lege ladingtanks, die tevoren gevaarlijke stoffen van de klasse 2 of de klasse 3 met Classificatiecode T' in kolom (3b), Tabel C van hoofdstuk 3.2. [1 van het ADN]1, van de klasse 6.1 of de klasse 8 met verpakkingsgroep I hebben bevat, mogen slechts door deskundige personen overeenkomstig lid 8.2.1.2 [1 van het ADN]1 worden ontgast.
  Het ontgassen mag slechts worden uitgevoerd op door de kaaibeheerder toegelaten plaatsen.
  § 3. Geloste of lege ladingtanks, die andere als de onder § 2 genoemde gevaarlijke stoffen hebben bevat, mogen tijdens de vaart met behulp van geschikte ventilatie-inrichtingen worden ontgast, mits de tankdeksels zijn gesloten en de afvoer van het gas/luchtmengsel via vlamkerende inrichtingen, die een duurbrand kunnen doorstaan, plaatsvindt.
  Onder normale bedrijfsomstandigheden moet op de plaats van uittreding van het gas/luchtmengsel de gasconcentratie minder dan 50 % van de onderste explosiegrens bedragen.
  Geschikte ventilatie-inrichtingen bij de zuigende ontgassing mogen slechts met een direct op de zuigzijde van de ventilator aangebracht vlamkerende inrichting worden gebruikt.
  De gasconcentratie moet bij blazende of zuigende werking van de ventilatie-inrichtingen tijdens de eerste twee uren na het begin van het ontgassen ieder uur door een deskundige worden gemeten.
  De meetresultaten moeten schriftelijk worden vastgelegd.
  In de buurt van sluizen, inclusief hun voorhavens, is het ontgassen verboden.
  § 4. Indien het ontgassen van ladingtanks, die tevoren de in § 2 genoemde gevaarlijke stoffen hebben bevat, op de door de plaatselijk kaaibeheerder aangewezen plaatsen niet mogelijk is, kan tijdens de vaart worden ontgast, mits :
  - aan de in § 3 genoemde voorwaarden is voldaan, waarbij echter de concentratie aan gevaarlijke stoffen in het uitgeblazen mengsel op de plaats van uittreding niet meer dan 10 % van de onderste explosiegrens mag bedragen;
  - gevaar voor de bemanning is uitgesloten;
  - alle toegangen en openingen van ruimten, die met de buitenlucht in verbinding staan zijn gesloten; dit is niet van toepassing op lucht toevoeropeningen van de machinekamer en op overdrukinrichtingen;
  - de aan dek werkende bemanningsleden geschikte veiligheidsuitrusting dragen;
  - dit niet in de nabijheid van sluizen, inclusief hun voorhavens, onder bruggen of in dichtbevolkte gebieden plaatsvindt.
  § 5. Het ontgassen moet worden onderbroken indien in geval van onweer ten gevolge van ongunstige windomstandigheden buiten de ladingzone bij de woning, het stuurhuis of dienstruimten gevaarlijke gasconcentraties te verwachten zijn.
  De kritische toestand is bereikt zodra door middel van meting met behulp van een draagbare detectiemeter concentraties van meer dan 20 % van de onderste explosiegrens in deze gebieden worden aangetoond.
  § 6. Indien na het ontgassen van de ladingtanks met behulp van de in kolom 18 van tabel C van hoofdstuk 3.2. [1 van het ADN]1 genoemde apparaten is vastgesteld dat, noch de concentratie brandbare gassen in de ladingtanks boven 20 % van de onderste explosiegrens ligt, noch een van belang zijnde concentratie van giftige gassen vast te stellen is, dan mag de seinvoering als bedoeld in hoofdstuk 3.2 [1 van het ADN]1, tabel C, kolom 19 door de schipper worden weggenomen.
  § 7. Voor het begin van de werken die het in artikel 21 bedoelde gevaar als gevolg zouden kunnen hebben, moeten de ladingstanks en de leidingen van de ladingszone gereinigd en ontgast worden.
  Deze handelingen mogen slechts worden uitgevoerd op door de kaaibeheerder toegelaten plaatsen.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Maatregelen die na het lossen van de tankschepen (nalenssysteem) getroffen moeten worden
Art.15. Na iedere lossing moeten de ladingtanks en de laad- en losleidingen met behulp van het nalenssysteem, overeenkomstig artikel 14, worden geleegd.

Controlelijst van de tankschepen
Art.16. § 1. Met het laden en het lossen van de tankschepen mag niet worden begonnen, zolang niet een controlelijst die met het in bijlage 1 bij dit besluit bedoelde model overeenstemt en die betrekking heeft op de betreffende lading, is ingevuld.
  De vragen 1 tot 18 van de controlelijst moeten ter bevestiging met " X " worden aangekruist en de niet van toepassing zijnde vragen moeten worden doorgehaald.
  Indien niet alle vragen met " JA " kunnen worden beantwoord, is de lading of de lossing slechts met toestemming van de kaaibeheerder toegestaan.
  De lijst moet in tweevoud worden ingevuld en zowel door de schipper of door de door hem gemachtigde persoon als door de voor de overslag verantwoordelijke persoon van de walinstallatie worden ondertekend.
  De controlelijst moet minstens in talen verstaan door de schipper en door de voor de overslag verantwoordelijke persoon van de walinstallatie gedrukt worden.
  § 2. De voorschriften van § 1 zijn niet van toepassing tijdens de overname van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval in bilgeboten en tijdens de afgifte van scheepsaandrijfstoffen vanuit bunkerboten.

Overname van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval en afgifte van scheepsaandrijfstoffen
Art.17.§ 1. De overname van vloeibaar, onverpakt, olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval mag slechts door zuigen geschieden.
  § 2. Het afmeren en de overname van olie- en vethoudend afval mag niet tijdens het laden en lossen van stoffen, waarvoor in 3.2 [1 van het ADN]1, tabel C, kolom 17 explosiebescherming wordt vereist, evenals tijdens het ontgassen van tankschepen plaatsvinden.
  Dit is niet van toepassing op bilgeboten voor zover ten minste de eisen ten aanzien van de explosiebescherming voor de gevaarlijke stof zijn aangehouden.
  § 3. Het afmeren en de afgifte van scheepsaandrijfstoffen mag niet tijdens het laden en lossen van stoffen, waarvoor in 3.2 [1 van het ADN]1, Tabel C, Kolom 17, explosiebescherming wordt vereist, evenals tijdens het ontgassen van tankschepen plaatsvinden
  Dit is niet van toepassing op bunkerboten voor zover ten minste de eisen ten aanzien van de explosiebescherming voor de gevaarlijke stof zijn aangehouden.
  § 4. De beherende overheid kan afwijkingen van de voorschriften van de §§ 1 en 2 toelaten.
  Tijdens het lossen mag ze ook afwijkingen van § 3 toestaan.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Ligplaats nemen
Art.18.§ 1. Schepen, die gevaarlijke goederen vervoeren, mogen geen ligplaats nemen ten opzichte van andere schepen op een geringere afstand als in het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk (bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk) voorgeschreven.
  § 2. Aan boord van stilliggende tankschepen of droge-ladingschepen, die een seinvoering als bedoeld in hoofdstuk 3.2 [1 van het ADN]1 Tabel A, Kolom 12 moeten voeren, moet zich permanent een deskundige bevinden.
  De beherende overheid kan echter de schepen, die in een haven of op daarvoor toegelaten plaatsen stilliggen, van deze verplichting ontslaan.
  § 3. Buiten de door de kaaibeheerder speciaal aangegeven ligplaatsen mag bij het ligplaats nemen de onderstaande afstand niet worden onderschreden :
  - 100 m van gesloten woongebieden, kunstwerken of tankopslagplaatsen, indien het schip conform kolom 12 van tabel A [1 van het ADN]1 voor de droge-ladingschepen en kolom 19 van tabel C [1 van het ADN]1 voor de tankschepen een seinvoering met één blauwe kegel of één blauw licht moet voeren;
  - 100 m van kunstwerken en tankopslagplaatsen en 300 m van gesloten woongebieden, indien het schip conform kolom 12 van tabel A [1 van het ADN]1 voor de droge-ladingschepen en kolom 19 van tabel C [1 van het ADN]1 voor de tankschepen een seinvoering met twee blauwe kegels of twee blauwe lichten moet voeren;
  - 500 m van gesloten woongebieden, kunstwerken en tankopslagplaatsen van gassen en ontvlambare vloeistoffen, indien het droge-ladingschip conform kolom 12 van tabel A [1 van het ADN]1 een seinvoering met drie blauwe kegels of drie blauwe lichten moet voeren;
  Tijdens het wachten voor sluizen of bruggen is het toegestaan geringere afstanden aan te houden.
  In deze gevallen geldt echter een minimale afstand van 100 m.
  § 4. De beherende overheid kan met het oog op de plaatselijke omstandigheden geringere als de in § 2 genoemde afstanden toelaten.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Stilleggen van de droge-ladingschepen
Art.19.Indien het varen van een schip, dat stoffen en voorwerpen van de klasse 1 of goederen van de klasse 4.1 of 5.2, vervoert, waarvoor in hoofdstuk 3.2 [1 van het ADN]1, Tabel A, Kolom 12 het voeren van drie blauwe kegels of drie blauwe lichten is voorgeschreven, gevaar kan op leveren :
  - hetzij tengevolge van invloeden van buitenaf (ongunstige weersomstandigheden, ongunstige toestand van de vaarweg, enz.);
  - hetzij ten gevolge van omstandigheden die betrekking hebben op het schip zelf (ongeval of incident), moet het droge-ladingschip, met inachtneming van de voorschriften van artikel 18, op een geschikte en een van woonhuizen, havens, kunstwerken of opslagplaatsen voor gassen of brandbare vloeistoffen zover mogelijk verwijderde plaats worden afgemeerd.
  De schipper stelt de beherende overheid onverwijld op de hoogte.
  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>

Meldingsplicht
Art.20. De schipper van een droge-ladingschip of van een tankschip dat gevaarlijke stoffen vervoert, moet vóór het begin van elke reis, wanneer die in het Waalse Gewest begint, de in bijlage 2 bij dit besluit bedoelde gegevens mededelen aan de beherende overheid.
  De inlichtingen kunnen mondeling, per radiotelefonie of via een dienst voor automatisch boodschap van radiotelegrafie in voorkomend geval, of schriftelijk verstrekt worden.

Gevaar bij werkzaamheden aan boord
Art.21. § 1. Het is verboden :
  - aan boord van droge-ladingschepen in de beschermde zone of aan dek langsscheeps tot 3,00 m voor en achter de beschermde zone en;
  - aan boord van tankschepen werkzaamheden uit te voeren, die het gebruik van vuur of elektrische stroom vereisen of waarbij vonken kunnen ontstaan.
  Dit is niet van toepassing :
  - indien de drogelading-schepen over een toestemming van de bevoegde diensten van de federale overheid of een attest, waarbij de totale ontgassing van de beschermde zone bevestigd wordt, beschikken;
  - indien voor de tankschepen over een toestemming van de bevoegde diensten van de federale overheid of een attest, waarbij de totale ontgassing van de beschermde zone bevestigd wordt, beschikken;
  - voor afmeer werkzaamheden.
  § 2. Aan boord van tankschepen mogen deze werkzaamheden zonder toestemming in bedrijfsruimten buiten de ladingzone worden uitgevoerd, indien de deuren en openingen van deze ruimten gesloten zijn en het schip niet beladen, gelost of ontgast wordt.
  Het gebruik van schroevendraaiers en moersleutels van Chroom-Vanadium-Staal of, met betrekking tot vonkvorming, gelijkwaardig materiaal is toegestaan.

Straffen
Art.22. De gewestelijke personeelsleden bedoeld in artikel 6 van het decreet van 19 maart 2009 betreffende de instandhouding van het gewestelijke openbaar wegen- en waterwegendomein worden belast met de opsporing en de vaststelling van overtredingen van dit besluit.

Inwerkingtreding
Art.23. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Uitvoering
Art.24. De Minister van Leefmilieu en de Minister die bevoegd is voor de Waterwegen zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1.Bijlage 1. - Controlelijst
  [1

<td colspan="5" valign="top">CONTROLELIJST
   betreffende de te nemen maatregelen en de gemaakte afspraken voor het laden en het lossen.
   - Gegevens van het schip
   ................................................. Nr................................. (scheepsnaam) (officieel nummer) ................................................ (tankschipstype)
   - Gegevens met betrekking tot het laden of het lossen
   .............................................................................................. (overslaginstallatie) (plaats)
   ............................................................................................... (datum) (tijd)
   - Gegevens met betrekking tot de lading
Hoeveelheid m3Officiële vervoersnaamIdentificatienummer van de stofGevaar*Verpakkingsgroep
............. ........................................................................................ ....................................................... ........................ ............................................... ....................... ......................................... .................. ..................


<td colspan="4" valign="top">- Gegevens met betrekking tot de voorgaande lading**
Officiële vervoersnaamIdentificatienummer van de stofGevaar*Verpakkingsgroep
............................................... ............................................... ....................................................................... ........................ ................................................... ............................ ............................................ ................. .................
* de relevante gevaren vermeld in kolom (5) van tabel C van het ADN.
   ** alleen in te vullen bij laden.
   * * * de officiële vervoersnaam bepaald in kolom (2) van tabel C van hoofdstuk 3.2 van het ADN aangevuld, in voorkomend geval, met de technische naam tussen haakjes.


<td colspan="8" valign="top">2 Laad-/Lossnelheid (niet invullen bij de overslag van gassen)<td colspan="6" valign="top"><td colspan="8" valign="top">Op welke wijze wordt de laad-/losleiding vanuit de walinstallatie/vanuit het schip * na het laden of lossen leeg gedrukt resp. leeg gezogen ?
   Gedrukt *
   Gezogen *
   Indien gedrukt, op welke manier ?
   ................................................................................... (bijv. lucht, inertgas, ''pig)
   ................................................................................. kPa (maximaal toelaatbare druk in de ladingstanks)
   ............................................................. liter (geschatte nastroom hoeveelheid)
   Vragen aan de schipper of de door hem met de verantwoording belaste persoon aan boord en aan de verantwoordelijke persoon van de walinstallatie
   Met de overslag mag pas worden aangevangen indien alle hierna volgende vragen van de controlelijst met ''X'' zijn aangekruist, dat wil zeggen met JA zijn beantwoord en de lijst door beide personen is ondertekend.
   Niet van toepassing zijnde vragen moeten worden doorgehaald.
   Indien niet alle van toepassing zijnde vragen met Ja kunnen worden beantwoord is de overslag slechts met toestemming van de bevoegde overheid toegestaan. ___________________ *....schrappen wat niet past ** de officiële vervoersnaam bepaald in kolom (2) van tabel C van hoofdstuk 3.2 van het ADN aangevuld, in voorkomend geval, met de technische naam tussen haakjes.
Officiële vervoersnaam**Ladings-tank
   Nr.
Overeengekomen laad-/lossnelheid
beginmiddeneinde
  
 
  debiet m3/uhoeveelheid m3debiet m3/uHoeveel-heid m3debiet m3/uhoeveelheid m3
  
...........................................................................................
...........................................................................................
...........................................................................................



  
schip3 Laad- en losplaats
1. Is het schip tot het vervoer van de te beladen stof toegelaten ?
  
O */O */
2. (gereserveerd).  
3. Is het schip, de plaatselijke omstandigheden in aanmerking nemend, goed gemeerd ?
  
O-
4. Zijn zowel in de omgeving van het voor-als het achterschip geschikte middelen aanwezig om het schip te betreden of te verlaten in spoedige gevallen ?
  
OO
5. Is een doeltreffende verlichting van de laad- en losplaats en de vluchtwegen gewaarborgd ?
  
OO
6. Schip-wal verbinding 6.1 Zijn de laad- en losleidingen tussen schip en wal in goede conditie ? Zijn zij op de juiste wijze aangesloten ? 6.2 Zijn alle aansluitflenzen voorzien van de juiste pakkingen ? 6.3 Zijn alle flensbouten aangebracht en aangedraaid ?
   6.4 Zijn de laadarmen in alle werkrichtingen vrij beweegbaar en hebben zij en de slangen voldoende speelruimte ?

   -
   -
   -
   O
   -

   O
   O
   O
   O
   O
7. Zijn alle niet gebruikte aansluitingen van de laad- en losleidingen en van de gasverzamelleiding deugdelijk afgeblind ?OO
8. Zijn onder de gebruikte aansluitingen geschikte voorzieningen aangebracht om gelekte vloeistoffen op te vangen ?
  
OO
9. Zijn de wegneembare delen tussen ballast- en lensleidingen enerzijds en laad- en losleidingen anderzijds verwijderd ?O-
10. Is voor de gehele duur van de overslag een voortdurend en doelmatig toezicht verzekerd ?OO
11. Is de communicatie tussen schip en wal verzekerd ?OO
12.1 Is de gasverzamelleiding van het schip tijdens de belading aan de gasterugvoerleiding aan de wal, indien vereist resp. aanwezig, aangesloten ?
   12.2 Is door de walinstallatie gewaarborgd dat de druk aan het walaansluitpunt de openingsdruk van het snelafblaasventiel niet te boven gaat ? 12.3 Is, indien volgens hoofdstuk 3.2. van het ADN, tabel C, kolom (17) explosiebescherming is vereist, door de walinstallatie gewaarborgd dat in haar gasterugvoer- of gaspendelleiding een vlamkerende inrichting aanwezig is, die het schip tegen een detonatie een vlamdoorslag vanuit de wal beschermd ?
O
   -
   -
O
   O */
   O
13. Zijn de maatregelen m.b.t. ''noodstop'' en ''alarm'' bekend ?OO

  
schip4 Laad- of losplaats
14. Controle van de belangrijkste bedrijfsvoorschriften : - Zijn de voorgeschreven brandblusinrichtingen en apparaten bedrijfsgereed ? - Zijn alle kleppen en afsluiters gecontroleerd op hun juiste stand ? - Is een algeheel rookverbod afgekondigd ? - Zijn de verwarmings-, kook- en koelapparaten met open vlam buiten werking ? - Zijn de vloeibaargasinstallaties door middel van de hoofdkraan afgesloten ? - Staan de radarinstallaties niet onder spanning ? - Zijn alle rood gemerkte elektrische installaties uitgeschakeld ? - Zijn alle ramen en deuren gesloten ?
   O
   O
   O
   O
   O
   O
   O O

   O
   O
   O
   -
   -
   -
   - -
15.1 Is de uitgangsdruk van de lospomp aan boord op de toelaatbare werkdruk van de walinstallatie afgestemd ?15.2 Is de uitgangsdruk van de ladingpomp aan de wal op de toelaatbare werkdruk van de installatie aan boord van het schip afgestemd ?
   O
   -

   -
   O
16. Is de niveaualarminrichting bedrijfsgereed ?O-
17. Is het volgende systeem aangesloten, bedrijfsgereed en beproefd ?
   - Overvulbeveiliging (alleen tijdens het laden van het schip) - Uitschakelen van de pomp aan boord door de walinstallatie (alleen tijdens het lossen van het schip)

   O
   O

   O
   O
18. Slechts invullen bij het laden- of lossen van stoffen waarvoor een gesloten of een met vlamkerende inrichtingen beveiligd schip is voorgeschreven :
   Zijn de tankdeksels, controle-, peil- en monstername-openingen van de ladingtanks gesloten of eventueel door middel van in goede staat verkerende inrichtingen beveiligd ?
O-
Gecontroleerd, ingevuld en ondertekend
   Voor het schip : voor de overslaginstallatie
   .......................................................................................... (naam in hoofdletters) (naam in hoofdletters)
   .......................................................................................... (ondertekening) (ondertekening)
  
 
*/ alleen in te vullen voor het laden
   Toelichting
   Vraag 3 :
   Onder "goed gemeerd" wordt verstaan dat het schip op een dusdanige wijze aan de aanleg-cq. overslagsteiger is vastgemaakt dat het zonder abnormale invloed van derden in geen enkele richting kan bewegen waardoor de overslaginrichting overbelast kan raken. Daarbij moet met de plaatselijk aanwezige cq.te verwachten getijden en bijzonderheden rekening worden gehouden
   Vraag 4 :
   Het schip moet te allen tijde op een veilige wijze betreden en verlaten kunnen worden. Is aan de walzijde geen beveiligde vluchtweg of slechts één vluchtweg om het schip in geval van nood snel te verlaten ter beschikking, dan moet aan de zijde van het schip een extra vluchtmiddel aanwezig zijn (bv. een buiten boord gelegde bijboot).
   Vraag 6 :
   Ten behoeve van de laad- en losslangen moet een geldig keuringscertificaat aanwezig zijn. Het materiaal van de slangen moet de te voorziene belastingen kunnen weerstaan en geschikt zijn voor de overslag van de betreffende stoffen. Het begrip "leidingen" omvat zowel de slangen als de laad- losarmen. De overslagleidingen tussen schip en land moeten zodanig zijn aangebracht dat zij onder invloed van de normale scheepsbewegingen tengevolge van waterspiegelveranderingen, voorbijvarende schepen en de laad- en loshandelingen niet kunnen worden beschadigd. Evenzo moeten alle flensverbindingen zijn voorzien van de juiste pakking en van voldoende bouten, zodat lekkage uitgesloten is.
   Vraag 10 :
   De overslag moet zowel aan boord als aan land op een wijze worden uitgevoerd zodat optredende gevaren in de buurt van de overslagleidingen direct opgemerkt kunnen worden. Indien het toezicht met technische hulpmiddelen wordt uitgevoerd, moet tussen de walinstallatie en het schip overeenstemming zijn bereikt op welke wijze het toezicht gewaarborgd is.
   Vraag 11 :
   Voor een goede laad- en losprocedure is een goede communicatie tussen schip en land vereist. Ten behoeve hiervan mogen telefoon- en radioapparatuur slechts worden gebruikt indien zij Ex-beveiligd en in de buurt van de toezicht houdende persoon aangebracht zijn.
   Vraag 13 :
   Voor de aanvang van de laad- en losprocedure moeten de vertegenwoordigers van de walinstallatie en de schipper of de door hem met de verantwoording belaste persoon aan boord het eens zijn over de te volgen procedure. Hierbij moet rekening worden gehouden met de bijzondere eigenschappen van het te beladen ofte lossen schip.]1
  ----------
  (1)<BWG 2013-11-28/10, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. N2. Bijlage 2. - Meldingsplicht
  A. Algemene informatie
  a) Identificatie van het schip :
  - naam;
  - officieel identificatienummer;
  - draagvermogen.
  b) Haven van bestemming.
  c) Geplande route - Verwachte tijd van aankomst in de haven van bestemming en verwachte tijd van afvaart uit die haven
  d) Totaal aantal opvarenden.
  B. Informatie over de lading
  a) Correcte technische benaming van de gevaarlijke of verontreinigende stoffen (volgens het vervoerdocument) :
  - toegekend VN-nummer, voorafgegaan door de letter NU of het identificatienummer van de stof,
  - officiële vervoersnaam (kolom 2, tabel C, van hoofdstuk 3.2. van [1 het ADN]1)
  - gegevens vermeld in kolom 5, tabel C, van hoofdstuk 3.2. van [1 het ADN]1,
  - in voorkomend geval kan de aan de stof toegekende verpakkingsgroef voorafgegaan worden met de letter VG
  b) Hoeveelheden van dergelijke stoffen en de plaats waar zij zich aan boord bevinden, alsmede, indien zij worden vervoerd in voor vrachtvervoer bestemde transporteenheden, behalve tanks, de identificatienummers daarvan.
  c) Bevestiging dat aan boord een lijst, manifest of passend laadplan aanwezig is dat gedetailleerde gegevens bevat over de gevaarlijke of verontreinigende stoffen die worden vervoerd en over de plaats waar deze zich aan boord bevinden.
  d) Adres waar uitgebreide informatie over de lading kan worden verkregen.

  ----------
  (1)<BWG 2017-10-26/06, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2017>