18 MAART 2011. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-06-2011 en tekstbijwerking tot 11-09-2024)
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - Algemene voorwaarden in de procedure om een gebruikstoelage te verkrijgen
Art. 3-4
HOOFDSTUK 4. - Bouwfysische, technische en kwalitatieve normen voor de investeringen
Art. 5-10
HOOFDSTUK 5. - De projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als rechtstreekse bijdrage in de kostprijs
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 11
Afdeling 2. - De gebruikstoelage
Art. 12
Afdeling 3. - De goedkeuring van een masterplan en het verkrijgen van een principieel akkoord
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 13
Onderafdeling 2. Procedure voor een algemeen ziekenhuis, voor een voorziening voor ouderen en voor een voorziening in de thuiszorg
Art. 14-24, 24/1
Onderafdeling 3. - Procedure voor de overige voorzieningen
Art. 25-29, 29/1
Onderafdeling 4. - Onderzoek en advies
Art. 30-31
Onderafdeling 5. - Beslissing over het masterplan en over het [1 het voorlopige principieel akkoord, het definitieve principieel akkoord of de wijziging van het definitieve principieel akkoord]1
Art. 32-33
Afdeling 4. - Aanvraag van de gebruikstoelage, de beslissing en de betaling
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 34
Onderafdeling 2. - [1 Procedure]1 en onderzoek
Art. 35-37
Onderafdeling 3. - Beslissing over de gebruikstoelage en betaling
Art. 38
HOOFDSTUK 6. - De projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 39
Afdeling 2. - De gebruikstoelage
Art. 40
Afdeling 3. - De goedkeuring van een masterplan en het verkrijgen van een [1 ...]1 principieel akkoord
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 41
Onderafdeling 2. - Procedure voor de algemene ziekenhuizen en voor de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg
Art. 42-52, 52/1, 53
Onderafdeling 3. - Procedure voor de overige voorzieningen
Art. 54-58, 58/1, 59
Onderafdeling 4. - Onderzoek en advies
Art. 60-61
Onderafdeling 5. - Beslissing over het masterplan en over het voorlopige en definitieve principieel akkoord
Art. 62
Afdeling 4. - Aanvraag van de gebruikstoelage, de beslissing en de betaling
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 63
Onderafdeling 2. - [1 Procedure]1 en onderzoek
Art. 64-66
Onderafdeling 3. - Beslissing over de gebruikstoelage
Art. 67
HOOFDSTUK 7. - Projecten met[1 financiering]1 zonder voorafgaand principieel akkoord
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 68
Afdeling 2. - Projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als rechtstreekse bijdrage in de kostprijs
Art. 69-70
Afdeling 3. - Projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs
Art. 71-72
HOOFDSTUK 8. - Bedrag van de gebruikstoelage
Art. 73-84
HOOFDSTUK 9. - Bijzondere bepaling
Art. 85
HOOFDSTUK 10. - Toezichtregeling en sancties
Art. 86-88
HOOFDSTUK 11. - Slotbepalingen
Art. 89-92, 92/1, 92/2, 92/3, 93-94
2012200107 2013200437 2014035303 2014036778 2014200290 2015035085 2015035641 2016035245 2016200180 2017031043 2018032546
HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
1° [4 ...]4
2° algemeen ziekenhuis : een ziekenhuis, met uitzondering van de psychiatrische ziekenhuizen en met uitzondering van de ziekenhuizen die uitsluitend beschikken over gespecialiseerde diensten voor behandeling en revalidatie (kenletter Sp), al of niet samen met diensten voor gewone hospitalisatie (kenletter H) of diensten neuropsychiatrie voor behandeling van volwassen patiënten (kenletter T) of diensten geriatrie (kenletter G);
3° beschikbaarheidsvergoeding : de vergoeding voor [1 het bouwen, het financieren, het ter beschikking stellen en het al dan niet ontwerpen]1 van een voorziening door een opdrachtnemer voor een aanvrager, of een andere vergoeding in die zin. De betaling van de vergoeding wordt afhankelijk gemaakt van minimale beschikbaarheidvereisten. [1 Deze vergoeding moet gelijkmatig verdeeld zijn over de gehele looptijd]1;
4° centrum voor kortverblijf : een voorziening als vermeld in artikel 30 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
5° dagverzorgingscentrum : een voorziening als vermeld in artikel 25 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
6° decreet van 23 februari 1994 : het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;
[4 6° /1 Departement Zorg: het departement, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2023 over het Departement Zorg;]4
[5 6° /2 Fonds: het Fonds, vermeld in artikel 2, 4°, van het decreet van 23 februari 1994;]5
7° functie dagopname binnen een ziekenhuis : een aanwijsbare entiteit binnen de vestigingsplaats van een ziekenhuis, met uitzondering van een psychiatrisch ziekenhuis, waarin verstrekkingen worden verricht als vermeld in de desbetreffende artikelen van de overeenkomst tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen, zonder dat die verstrekkingen aanleiding geven tot een ziekenhuisverblijf met overnachting;
8° gebruikstoelage : een alternatieve vorm van investeringssubsidie als vermeld in artikel 7bis van het decreet van 23 februari 1994;
9° lokaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 16 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
10° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen en voor het gezondheidsbeleid;
11° opdrachtnemer : een rechtspersoon die, een samenwerkingsverband van rechtspersonen dat of een tijdelijke handelsvennootschap als vermeld in artikel 47 van het Wetboek van Vennootschappen, een voorziening [1 bouwt, financiert, ter beschikking stelt en al dan niet ontwerpt]1 voor een aanvrager;
12° project : het voorwerp van de geplande investering, omschreven in het masterplan, waarvoor een investeringssubsidie of investeringswaarborg wordt gevraagd;
13° psychiatrisch verzorgingstehuis : een psychiatrisch verzorgingstehuis als vermeld in artikel 170 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008;
14° psychiatrisch ziekenhuis : een ziekenhuis als vermeld in artikel 3 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008;
15° regionaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 20 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
16° [3 ...]3
17° verzorgingsinstelling : [2 een ziekenhuis, een rust- en verzorgingstehuis, een psychiatrisch verzorgingstehuis of een functie dagopname binnen een ziekenhuis" vervangen door de zinsnede "een ziekenhuis, [3 ...]3 een psychiatrisch verzorgingstehuis of een functie dagopname binnen een ziekenhuis]2;
18° voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : een woonzorgcentrum, een regionaal dienstencentrum, een lokaal dienstencentrum, een dagverzorgingscentrum of een centrum voor kortverblijf;
19° voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap : een van de voorzieningen, met uitzondering van de revalidatiecentra en de centra voor ontwikkelingsstoornissen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, als het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld, exclusief btw en algemene onkosten, naargelang van de aard van de investering, overeenkomstig de bepalingen van het voormelde besluit van 19 juni 2009, hoger is dan het bedrag van 80.000 euro, exclusief btw en algemene onkosten. Dat bedrag van 80.000 euro wordt jaarlijks per 1 januari van rechtswege aangepast aan de bouwindex, waarbij de basisindex de bouwindex is van 1 januari 1994;
20° woonzorgcentrum : een voorziening als vermeld in artikel 37 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
21° ziekenhuis : een voorziening als vermeld in artikel 2 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008.
[1 22° medische uitrusting : al het medisch en medisch-technisch materiaal dat men in ziekenhuizen gebruikt voor de diagnose, behandeling of bewaking van patiënten, met uitzondering van het niet subsidieerbaar honorarium gebonden medisch en medisch-technisch materiaal dat men gebruikt voor de diagnose en behandeling. Verbruiksartikelen worden niet gesubsidieerd.]1
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 39, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2018-11-30/16, art. 579, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<BVR 2023-01-20/11, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<BVR 2023-05-12/09, art. 186, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
(5)<BVR 2024-07-19/42, art. 45, 010; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied
Art.2. Dit besluit is van toepassing op :
1° de sector van de verzorgingsinstellingen;
2° de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg;
3° de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap.
Ter uitvoering van artikel 7bis van het decreet van 23 februari 1994 kan door het Fonds, binnen de perken van de begrotingskredieten, een gebruikstoelage verstrekt worden aan aanvragers, onder de voorwaarden, vermeld in het decreet van 23 februari 1994 en in dit besluit.
HOOFDSTUK 3. - Algemene voorwaarden in de procedure om een gebruikstoelage te verkrijgen
Art.3.De aanvrager komt alleen in aanmerking voor een gebruikstoelage als hij voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° erkend zijn om zorg- en dienstverlening te organiseren in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden;
2° beschikken over een genotsrecht op het project, vermeld in [1 artikel 12]1 van het decreet van 23 februari 1994. Als de aanvrager en de eigenaar of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt uitgevoerd, twee verschillende personen zijn, mag er geen ongeoorloofde verwantschap bestaan tussen hen, als vermeld in artikel 4.
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.4. § 1. De aanvrager en de eigenaar van de grond waarop een project wordt uitgevoerd of de aanvrager en de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt uitgevoerd, worden geacht een ongeoorloofde verwantschapsband te hebben als de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond een natuurlijke persoon is of een handelsvennootschap met rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 2, § 2, van het Wetboek van Vennootschappen, en als de ene rechtstreeks of onrechtstreeks de bevoegdheid in rechte of in feite heeft om bij de andere een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid.
§ 2. De ongeoorloofde verwantschapsband is in rechte en wordt onweerlegbaar vermoed als :
1° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond in het bezit is van de meerderheid van de stemrechten verbonden aan het totaal van de deelnamerechten van de aanvrager;
2° de aanvrager in het bezit is van de meerderheid van de stemrechten die verbonden zijn aan het totaal van de effecten van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond;
3° de meerderheid van de bestuurders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, of de aandeelhouders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, op persoonlijke titel, alleen of samen, de meerderheid bezit of bezitten van de stemrechten die verbonden zijn aan de deelnamerechten van de aanvrager;
4° de meerderheid van de bestuurders of de leden van de aanvrager op persoonlijke titel, alleen of samen, de meerderheid bezit of bezitten van de stemrechten die verbonden zijn aan de effecten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond;
5° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond of de meerderheid van zijn bestuurders of aandeelhouders of zijn economische rechthebbenden het recht heeft of hebben om de meerderheid van de bestuurders van de aanvrager te benoemen of te ontslaan;
6° de aanvrager of de meerderheid van zijn bestuurders of leden of zijn economische rechthebbenden het recht heeft of hebben om de meerderheid van de bestuurders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond te benoemen of te ontslaan;
7° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond of de meerderheid van zijn bestuurders of aandeelhouders of zijn economische rechthebbenden krachtens de statuten van de aanvrager of krachtens een gesloten overeenkomst over de bevoegdheid beschikt of beschikken om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid;
8° de aanvrager of de meerderheid van zijn bestuurders, leden of zijn economische rechthebbenden krachtens de statuten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond of krachtens een gesloten overeenkomst over de bevoegdheid beschikt of beschikken om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid;
9° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, zijn bestuurders of aandeelhouders op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van de aanvrager stemrechten hebben uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten die verbonden zijn aan de op deze algemene vergaderingen vertegenwoordigde aandelen;
10° de aanvrager, zijn bestuurders of aandeelhouders op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond stemrechten hebben uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten die verbonden zijn aan de op deze algemene vergaderingen vertegenwoordigde aandelen;
11° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager onder een centrale leiding staan. Zij worden vermoed onder een centrale leiding te staan als :
a) de centrale leiding voortvloeit uit de statuten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, of uit een overeenkomst tussen alle betrokken entiteiten;
b) de bestuursorganen van respectievelijk de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager, alsook de entiteit die de centrale leiding voert, voor het merendeel uit dezelfde personen bestaan;
c) de meerderheid van de aandelen of lidmaatschapsrechten van respectievelijk de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager, alsook de entiteit die de centrale leiding voert, worden gehouden door dezelfde personen;
12° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de aanvrager door een participatie van minstens tien % te nemen in het lidmaatschap van de aanvrager;
13° de aanvrager rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond door een participatie van minstens tien % te nemen in het kapitaal van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond;
14° de bestuurders of de aandeelhouders van de aanvrager enerzijds, en de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond of zijn bestuurders of de aandeelhouders anderzijds, bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten zijn. Voor de toepassing van deze bepaling worden personen die een wettelijk samenlevingscontract hebben gesloten, met echtgenoten gelijkgesteld. De onverenigbaarheid wordt geacht op te houden door het overlijden van de persoon door wie ze tot stand is gekomen, door echtscheiding of door het ophouden van het wettelijk samenlevingscontract.
§ 3. Voor de beoordeling van de gevallen, vermeld in paragraaf 2, is het niet belangrijk dat :
1° de bestuurders of aandeelhouders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, of de bestuurders of leden van de aanvrager anderzijds, alleen of samen handelen. Tenzij anders wordt bewezen, worden personen die op hetzelfde ogenblik bestuurder of aandeelhouder zijn van de eigenaar van de grond, of van de houder van de zakelijke rechten op de grond en bestuurder of lid van de aanvrager, geacht samen te handelen;
2° de verwantschapsband op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze, met tussenplaatsing van andere entiteiten of tussenpersonen, tot stand komt;
3° stemrechten worden geschorst of onderworpen zijn aan stemkrachtbeperking.
§ 4. De ongeoorloofde verwantschapsband kan in feite worden vermoed door het Fonds op basis van andere elementen dan de elementen, vermeld in paragraaf 2. Dat vermoeden is weerlegbaar door de aanvrager.
§ 5. Het Fonds heeft de mogelijkheid om, in elke fase van de procedure, aan de aanvrager aanvullende gegevens te vragen over de verwantschapsband tussen de aanvrager en de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond.
§ 6. Het Fonds heeft de mogelijkheid om, in elke fase van de procedure, aan de aanvrager aanvullende gegevens te vragen over de rechtsgeldigheid van zijn rechtsband met de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, en over de marktconformiteit van de vergoedingen die gebaseerd zijn op die rechtsband.
HOOFDSTUK 4. - Bouwfysische, technische en kwalitatieve normen voor de investeringen
Art.5. Om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, moet de investering plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de volgende algemene bouwfysische, technische en kwalitatieve normen :
1° de regelgeving over de brandveiligheid;
2° de regelgeving over de toegang van gehandicapten tot gebouwen die toegankelijk zijn voor het publiek;
3° de regelgeving over de eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat;
4° het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties;
5° de typebestekken, opgesteld door het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken;
6° de regelgeving over de stedenbouw en de ruimtelijke ordening;
7° de regelgeving over de milieuvergunningen;
8° indien van toepassing, de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.
Art.6. Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering in een ziekenhuis of in een functie dagopname binnen een ziekenhuis plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke bouwfysische, technische en kwalitatieve normen als vermeld in artikel 58, 66 en 67 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008.
Art.7.Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering in [2 woonzorgcentrum]2 of in een psychiatrisch verzorgingstehuis plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke bouwfysische, technische en kwalitatieve normen als vermeld in artikel 170 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008.
----------
(1)<BVR 2018-11-30/16, art. 580, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<BVR 2023-01-20/11, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.8.Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering in een woonzorgcentrum plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke erkenningsvoorwaarden, vermeld in bijlage XII bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers, inzonderheid overeenkomstig de voorwaarden die betrekking hebben op de zorg en kwaliteit van de zorg en de infrastructuur.
[1 Innovatieve pilootprojecten, geselecteerd na een oproep door de minister, kunnen van het Fonds een afwijking krijgen van de specifieke erkenningsvoorwaarden, vermeld in het eerste lid. Afwijkingen worden alleen verleend als ze tot doel hebben de levenskwaliteit van de bewoners van de innovatieve pilootprojecten te verhogen. De minister bepaalt daarvoor de bijkomende selectiecriteria.]1
----------
(1)<BVR 2014-05-16/19, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 14-08-2014>
Art.9.Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering in een regionaal dienstencentrum, een lokaal dienstencentrum, een dagverzorgingscentrum of een centrum voor kortverblijf plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke erkenningsvoorwaarden, vermeld in bijlage VI, VII, IX en XI bij het besluit, vermeld in het artikel 8, inzonderheid overeenkomstig de voorwaarden die betrekking hebben op de infrastructuur.
[1 Innovatieve pilootprojecten, geselecteerd na een oproep door de minister, kunnen van het Fonds een afwijking krijgen van de specifieke erkenningsvoorwaarden, vermeld in het eerste lid. Afwijkingen worden alleen verleend als ze tot doel hebben de levenskwaliteit van de bewoners van de innovatieve pilootprojecten te verhogen. De minister bepaalt daarvoor de bijkomende selectiecriteria.]1
----------
(1)<BVR 2014-05-16/19, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 14-08-2014>
Art.10. Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering in een voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke bouwtechnische en de bouwfysische normen, vermeld voor elk soort van voorziening in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap.
HOOFDSTUK 5. - De projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als rechtstreekse bijdrage in de kostprijs
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art.11.[1 Dit hoofdstuk is van toepassing op projecten waarvoor de gebruikstoelage als rechtstreekse bijdrage in de kostprijs dient, waarbij de gebruikstoelagen door de aanvrager worden aangewend om rechtstreeks bij te dragen in de kostprijs van het project en waarbij er geen beschikbaarheidsvergoeding wordt betaald door de aanvrager.]1
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 40, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Afdeling 2. - De gebruikstoelage
Art.12.Jaarlijks kan door het Fonds worden beslist, binnen de perken van de begrotingskredieten en volgens de procedure, vermeld in dit besluit, over de toekenning van een gebruikstoelage aan een aanvrager voor de uitvoering van zijn project. Die beslissing kan gedurende twintig opeenvolgende jaren worden genomen.
Het bedrag van de gebruikstoelage die in een bepaald jaar door het Fonds kan worden verstrekt, wordt berekend door een coëfficiënt toe te passen op het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld op de datum van het bevel tot aanvang van de werken, van het plaatsen van de bestelling of van het verlijden van de authentieke aankoopakte ingeval van aankoop zonder verbouwing [1 bij een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum]1, naargelang van de aard van de investering, overeenkomstig de bepalingen van een van de volgende besluiten :
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de verzorgingsvoorzieningen;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de personen met een handicap;
[1 De coëfficiënt wordt jaarlijks door de minister in december bepaald en wordt volgens de volgende formule berekend :
coëfficiënt = R/(1-(1/(1+R)20)), waarbij :
1° R = referentierentevoet.]1
De referentierentevoet wordt jaarlijks in december aangeleverd door het beleidsdomein Financiën en Begroting op basis van een tienjarige OLO en stemt overeen met het rekenkundig gemiddelde van de noteringen tijdens de periode van 1 september tot en met 30 november van het desbetreffende jaar, verhoogd met vijftien basispunten. De aldus bepaalde referentierentevoet wordt ieder jaar in december door het beleidsdomein Financiën en Begroting uiterlijk binnen de vijf eerste werkdagen van de maand december meegedeeld aan het Fonds.
De coëfficiënt die geldt voor een bepaald project, is de coëfficiënt die van toepassing is op de datum van het bevel tot aanvang van de werken, van het plaatsen van de bestelling of van het verlijden van de authentieke aankoopakte ingeval van aankoop zonder verbouwing [1 bij een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum]1.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 41, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Afdeling 3. - De goedkeuring van een masterplan en het verkrijgen van een principieel akkoord
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.13.Om in aanmerking te komen voor een gebruikstoelage voor een project, moet de aanvrager beschikken over een door de minister goedgekeurd masterplan en over een [1 definitief principieel akkoord]1 van de minister.
Elke aanvraag tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord voor een project wordt gericht aan het Fonds, met uitzondering van de aanvraag in de fase van het zorgstrategische plan, vermeld in artikel 14, die ingediend wordt bij het [2 Departement Zorg]2. [1 De aanvrager bezorgt stukken bij voorkeur op elektronische wijze aan het Fonds of aan het Departement Zorg[2 ]2. Plannen worden bij voorkeur bezorgd op papier.]1
Voor een algemeen ziekenhuis, voor een voorziening voor ouderen en voor een voorziening in de thuiszorg verloopt de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een [1 definitief principieel akkoord]1 volgens de bepalingen vermeld in artikel 14 tot en met [1 24/1]1, en in artikel 30 tot en met 33. Voor de overige voorzieningen verloopt de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord volgens de bepalingen, vermeld in artikel 25 tot en met 33.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 42, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 187, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Onderafdeling 2. Procedure voor een algemeen ziekenhuis, voor een voorziening voor ouderen en voor een voorziening in de thuiszorg
Art.14.In een eerste fase legt de aanvrager een plan met de zorgstrategische aspecten van het masterplan ter goedkeuring voor. Die aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan bevat :
1° voor een algemeen ziekenhuis : [1 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten]1 waaruit blijkt dat de aanvrager :
a) een lokaal of provinciaal bestuur is;
b) een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut is als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;
c) een instelling is die beheerst wordt door de wet van 12 augustus 1911 waarbij de rechtspersoonlijkheid verleend wordt aan de universiteiten van Brussel en Leuven, of door het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen en het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;
2° voor een woonzorgcentrum, een dagverzorgingscentrum en een centrum voor kortverblijf : [1 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten]1 waaruit blijkt dat de aanvrager over een rechtsvorm beschikt als vermeld in artikel 63, eerste lid, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
3° voor een regionaal dienstencentrum en een lokaal dienstencentrum : [1 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten]1 waaruit blijkt dat de aanvrager over een rechtsvorm beschikt als vermeld in artikel 50 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
4° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het zorgstrategische plan goed te keuren en in te dienen, vergezeld van, voor een algemeen ziekenhuis, het advies van de medische raad, vermeld in artikel 132 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, en eventueel van het advies van het coördinatiecomité, vermeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen;
5° het zorgstrategische plan, dat ten minste de volgende gegevens bevat :
a) de huidige situatie op het gebied van zorgaanbod, infrastructuur, ligging en samenwerkingsverbanden;
b) de toekomstvisie met betrekking tot diezelfde elementen en de geplande rol in de regio;
c) argumenten die de wenselijkheid en haalbaarheid van die toekomstvisie aantonen, op basis van een grondige omgevingsanalyse, met een projectie van zorgbehoeften en zorgaanbod, een afstemming op de andere zorgverstrekkers in de relevante invloedssfeer, en een diepgaande zelfevaluatie van de positie van de aanvrager;
d) de voorwaarden die vervuld moeten worden om de nagestreefde visie te realiseren;
e) een beschrijving van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met een omschrijving van de doelgroep en de geplande capaciteit per onderdeel.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 43, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.15.[1 De aanvraag, vermeld in artikel 14, wordt ingediend in acht exemplaren.]1
Om het zorgstrategische plan op te maken, moet de aanvrager modellen gebruiken die door het [2 Departement Zorg]2 ter beschikking worden gesteld. De aanvrager kan gegevens gebruiken die het [2 Departement Zorg]2 ter beschikking stelt. Het agentschap Zorg en Gezondheid kan aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager.
Het [2 Departement Zorg ]2 stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan een ontvangstbewijs naar de aanvrager met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
Een aanvraag is ontvankelijk als de twee volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de aanvraag wordt ingediend op de wijze, vermeld in het eerste en het tweede lid;
2° de aanvraag bevat de nodige stukken, vermeld in artikel 14.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 44, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 188, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.16.Het agentschap Zorg en Gezondheid maakt een evaluatienota op. Binnen veertig kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag stuurt het [2 Departement Zorg]2 de evaluatienota [1 ...]1naar de aanvrager.
De aanvrager beschikt over een termijn van veertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de evaluatienota, om een reactienota in te dienen bij het [2 Departement Zorg]2, of om het [2 Departement Zorg]2 te laten weten dat hij een grondige aanpassing van zijn zorgstrategische plan zal doorvoeren. Als de aanvrager beslist het zorgstrategische plan grondig aan te passen, start de procedure van voren af aan.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 45, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 189, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.17.Binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de reactienota of, als binnen de gestelde termijn geen reactienota werd ingediend, binnen vijftien kalenderdagen na het verstrijken van die termijn bezorgt het [1 Departement Zorg]1 het dossier in kwestie aan de Commissie Zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen, of aan de Commissie Zorgstrategie voor de voorzieningen voor ouderen en de voorzieningen in de thuiszorg. De bevoegde commissie agendeert het dossier. Het dossier bestaat uit het zorgstrategische plan, de evaluatienota en de eventuele reactienota.
----------
(1)<BVR 2023-05-12/09, art. 190, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.18.§ 1. In de Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 17, zitten drie interne en drie externe leden.
De drie interne leden behoren tot [1 het Departement Zorg of tot]1 een agentschap van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Ze worden aangesteld door de minister.
Bij de Commissie Zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen is één extern lid afkomstig uit de adviesraad die bevoegd is voor de behandeling van bezwaar- of verweermiddelen inzake de erkenning van verzorgingsvoorzieningen. Twee externe leden worden aangesteld wegens hun deskundigheid in gezondheidszorg.
Bij de Commissie Zorgstrategie voor de voorzieningen voor ouderen en de voorzieningen in de thuiszorg is één extern lid afkomstig uit de adviesraad die bevoegd is voor de behandeling van bezwaar- of verweermiddelen inzake de erkenning van voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg. Twee externe leden worden aangesteld wegens hun deskundigheid in ouderenzorg of thuiszorg.
Naargelang de te behandelen dossiers op de vergaderingen van de Commissies Zorgstrategie worden de externe leden gekozen uit een lijst die de minister heeft goedgekeurd.
§ 2. De vergoeding van de externe leden wordt bepaald door de minister en is ten laste van het [1 het Departement Zorg]1.
§ 3. De Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 17, stellen een huishoudelijk reglement op waarin de werking, de aanstelling van de externe leden en de onverenigbaarheden worden geregeld. De minister keurt het huishoudelijk reglement goed.
§ 4. Het agentschap Zorg en Gezondheid neemt het secretariaat van de Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 17, waar. Het [1 het Departement Zorg of tot ]1 verstrekt aan de Commissies Zorgstrategie de inlichtingen die voor de werking ervan noodzakelijk zijn.
----------
(1)<BVR 2023-05-12/09, art. 191, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.19.De Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 17, hebben als opdracht de minister te adviseren over de ingediende zorgstrategische plannen.
Het advies van de Commissie Zorgstrategie wordt, samen met het ingediende zorgstrategische plan, de evaluatienota en de eventuele reactienota, binnen vijftien kalenderdagen na de adviesverlening naar de minister gestuurd. De minister neemt een beslissing tot gehele of gedeeltelijke goedkeuring of afkeuring van het zorgstrategische plan binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het advies van de Commissie Zorgstrategie. De beslissing van de minister wordt ter kennis gebracht van het Fonds en [1 ...]1 verstuurd naar de aanvrager.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 46, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.20.Na de goedkeuring van het zorgstrategische plan kan de aanvrager in een tweede fase van de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een [1 definitief principieel akkoord]1het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project ter goedkeuring voorleggen aan het Fonds. [1 ...]1. De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 47, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.21.De aanvraag, vermeld in artikel 20, bevat de volgende gegevens en documenten :
1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen;
2° de verwijzing naar stukken, waaruit blijkt dat nog altijd voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14, eerste lid, 1°, 2° of 3°;
3° het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project;
4° als het een project met [1 financiering]1 zonder voorafgaand principieel akkoord betreft als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994, de gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over de nodige financiële middelen die vereist zijn voor de volledige prefinanciering van het project;
5° een verklaring op erewoord over het project waarvoor een principieel akkoord wordt gevraagd, voor de toepassing van artikel 85.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 48, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.22. De stukken, vermeld in artikel 21, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen :
1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;
2° een beschrijving, aan de hand van het door de minister goedgekeurde zorgstrategische plan, van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;
3° een schets van de bedoelde investeringswerkzaamheden;
4° een financieel plan voor de investeringen, gedetailleerd voor het project, en, voor de aanvragers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vergezeld van de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, van het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening;
5° indien van toepassing, een opdeling van de investering in projectonderdelen en de respectieve uitvoeringstermijnen ervan.
Art.23.Als de aanvraag, vermeld in artikel 20, betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag naast de stukken, vermeld in de artikelen 21 en 22, bovendien de volgende stukken bevatten :
1° [1 ...]1
2° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager werd ondertekend en dat ter kennisgeving werd bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;
3° [1 een voorontwerp van de plannen op schaal 1/100, in tweevoud, met vermelding van eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;]1
4° een gedetailleerde conceptnota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;
5° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van [2 het functioneel bevoegde agentschap binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin of het Departement Zorg]2;
6° een gedetailleerde raming van het project;
7° de oppervlakteberekening van het project;
8° in voorkomend geval een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;
9° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994;
10° een initieel programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen. Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
11° een akkoordbrief, ondertekend door de aanvrager, waarin hij het initiële programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;
12° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 :
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 192, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.24.De aanvraag, vermeld in artikel 20, kan alleen betrekking hebben op een aankoop, als die gevolgd wordt door een verbouwing. In dat geval moet de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde bij de aanvraag gevoegd worden.
In afwijking van het eerste lid is [1 bij een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum]1 een aankoop zonder verbouwing mogelijk. In dat geval moet de aanvraag, vermeld in artikel 20, bovendien de volgende stukken bevatten :
1° de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde;
2° de bouwvergunning en het bijhorende brandpreventieverslag met betrekking tot het aan te kopen gebouw. Ingeval van functiewijziging van het betrokken gebouw wordt de aanvraag aangevuld, met betrekking tot de toekomstige bestemming, met een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager werd ondertekend en dat ter kennisgeving werd bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;
3° [1 de plannen op schaal 1/100, in tweevoud, met vermelding van eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;]1;
4° een conceptnota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;
5° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van [2 het functioneel bevoegde agentschap binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin of het Departement Zorg]2;
6° een raming van het project;
7° de oppervlakteberekening van het project;
8° een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;
9° het programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen. Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen.
10° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 :
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 50, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 192, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art. 24/1. [1 In afwijking van artikel 20 tot en met 24 kan de aanvrager, na de goedkeuring van het zorgstrategische plan, in een tweede fase van de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een definitief principieel akkoord, het technische en financiële aspect van het masterplan ter goedkeuring voorleggen aan het Fonds in twee stappen. Eerst dient hij een aanvraag van een voorlopig principieel akkoord in. Na de goedkeuring van het voorlopige principieel akkoord kan de aanvrager het definitieve principieel akkoord aanvragen. Beide aanvragen worden ingediend in twee exemplaren.
De aanvraag van een voorlopig principieel akkoord, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens en documenten :
1° de gegevens en documenten, vermeld in artikel 21 en 22;
2° als de aanvraag betrekking heeft op werkzaamheden of op een aankoop zonder verbouwing van een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum, ook de volgende stukken :
a) een conceptnota over de functionele opvattingen, met inbegrip van de outputspecificaties;
b) een raming van de kosten van het project;
c) een inschatting van de oppervlakte van het project;
d) met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 :
1) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
2) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
3) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
4) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.
De aanvraag van een definitief principieel akkoord, vermeld in het eerste lid, bevat de gegevens en de documenten, vermeld in artikel 21 tot en met 24. Ook de regels voor de aankoop, vermeld in artikel 24, zijn van toepassing. De gegevens en de documenten, vermeld in artikel 21 tot en met 24, die al bezorgd zijn aan het Fonds bij de aanvraag van een voorlopig principieel akkoord, hoeven alleen nog aan het Fonds bezorgd te worden als ze wijzigingen hebben ondergaan sinds de goedkeuring van het voorlopige principieel akkoord.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-02-14/26, art. 51, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Onderafdeling 3. - Procedure voor de overige voorzieningen
Art.25.De aanvraag tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een [1 definitief principieel akkoord]1 wordt door de verzorgingsinstellingen, behalve het algemeen ziekenhuis, en door de voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap ingediend in twee exemplaren. [1 ...]1
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 52, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.26.De aanvraag, vermeld in artikel 25, bevat de volgende documenten :
1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen;
2° [1 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager een rechtspersoon is die geen materiële winst nastreeft;]1
3° het masterplan en het betreffende project;
4° een verklaring op erewoord over het project waarvoor een principieel akkoord wordt gevraagd, voor de toepassing van artikel 85.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 53, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.27. De stukken, vermeld in artikel 26, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen :
1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;
2° een beschrijving van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met een omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;
3° een schets van de investeringswerkzaamheden;
4° een financieel plan voor de investeringen, gedetailleerd voor het project, en waarbij, voor de aanvragers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening gevoegd zijn;
5° indien van toepassing, een opdeling van de investeringen in projectonderdelen en de respectieve uitvoeringstermijnen ervan.
Art.28.Als de aanvraag, vermeld in artikel 25, betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag, naast de stukken, vermeld in artikel 26 en 27, de volgende stukken bevatten :
[1 ...]1
2° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;
3° [1 een voorontwerp van de plannen op schaal 1/100, in tweevoud, met vermelding van eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;]1
4° een gedetailleerde conceptnota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;
5° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van [2 het functioneel bevoegde agentschap binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin of het Departement Zorg]2;
6° een gedetailleerde raming van het project;
7° de oppervlakteberekening van het project;
8° in voorkomend geval, een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;
9° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994;
10° een initieel programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen. Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
11° een akkoordbrief, ondertekend door de aanvrager, waarin hij het initiële programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;
12° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 :
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 54, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 192, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.29. De aanvraag, vermeld in artikel 25, kan alleen betrekking hebben op een aankoop, als die gevolgd wordt door een verbouwing. In dat geval moet de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde bij de aanvraag gevoegd worden.
Art. 29/1. [1 In afwijking van artikel 25 tot en met 29 kan de aanvrager de aanvraag tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een definitief principieel akkoord ter goedkeuring voorleggen aan het Fonds in twee stappen. Eerst dient hij een aanvraag van een voorlopig principieel akkoord in. Na de goedkeuring van het voorlopige principieel akkoord kan de aanvrager het definitieve principieel akkoord aanvragen. Beide aanvragen worden ingediend in twee exemplaren.
De aanvraag van een voorlopig principieel akkoord, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens en documenten :
1° de gegevens en de documenten, vermeld in artikel 26 en 27;
2° als de aanvraag betrekking heeft op werkzaamheden, ook de volgende stukken :
a) een conceptnota over de functionele opvattingen, met inbegrip van de outputspecificaties;
b) een raming van de kosten van het project;
c) een inschatting van de oppervlakte van het project;
d) met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 :
1) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
2) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
3) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
4) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.
De aanvraag van een definitief principieel akkoord, vermeld in het eerste lid, bevat de gegevens en de documenten, vermeld in artikel 26 tot en met 29. Ook de regels voor de aankoop, vermeld in artikel 29, zijn van toepassing. De gegevens en de documenten, vermeld in artikel 26 tot en met 29, die al bezorgd zijn aan het Fonds bij de aanvraag van een voorlopig principieel akkoord, hoeven alleen nog aan het Fonds bezorgd te worden als ze wijzigingen hebben ondergaan sinds de goedkeuring van het voorlopige principieel akkoord]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-02-14/26, art. 55, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Onderafdeling 4. - Onderzoek en advies
Art.30.§ 1. [1 Het Fonds onderzoekt of de aanvraag, vermeld in artikel 20, 24/1, 25 of 29/1, voldoet aan de toepasselijke bepalingen van artikel 20 tot en met 24/1, of artikel 25 tot en met 29/1.]1
Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een ontvangstbewijs naar de aanvrager, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid.
§ 2. Het Fonds vraagt binnen veertien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag advies aan :
1° voor de sector van de verzorgingsinstellingen en de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : het [2 Departement Zorg]2 over de inhoudelijke aspecten, onder meer over :
a) de erkenningsnormen;
b) de kwaliteitsvereisten;
c) de programmatie;
d) de aanvrager;
e) de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende aanvragers;
f) wat het algemeen ziekenhuis, de voorziening voor ouderen en de voorziening in de thuiszorg betreft : over de conformiteit met het goedgekeurde zorgstrategische plan;
2° voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap over de inhoudelijke aspecten, onder meer over :
a) de erkenningsnormen;
b) de kwaliteitsvereisten;
c) de programmatie;
d) de aanvrager;
e) de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende aanvragers.
3° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds :
a) over de financiële aspecten, onder meer over de begrotingsweerslag op het activiteitenprogramma bij de exploitatie van het project, waarbij ook gevraagd wordt een raming op te maken van de eventuele financiële weerslag van het project op de opeenvolgende begrotingsjaren;
b) over het beantwoorden aan de bouwtechnische en bouwfysische normen, over de technische aspecten en over de kostprijsraming en, bij een aanvraag voor de aankoop van gebouwen, over de venale waarde van de gebouwen;
c) over de controle van de verwantschapsband, vermeld in de artikelen 3 en 4.
§ 3. [2 De agentschappen]2 en de ambtenaren, vermeld in paragraaf 2, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager. Ze bezorgen hun advies aan het Fonds binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 193, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.31.[1 Het Fonds maakt op basis van de verschillende adviezen, vermeld in artikel 30, per project een advies en een ontwerp van beslissing op en legt die, samen met de voormelde adviezen, voor aan de Inspectie van Financiën, die in het bijzonder adviseert over de coherentie van de principiële akkoorden binnen de meerjarenbegroting per sector van de Vlaamse Gemeenschap. Op basis van het advies van Inspectie van Financiën legt het Fonds zijn advies en ontwerp van beslissing voor aan de minister.]1
----------
(1)<BVR 2024-07-19/42, art. 46, 010; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Onderafdeling 5. - Beslissing over het masterplan en over het [1 het voorlopige principieel akkoord, het definitieve principieel akkoord of de wijziging van het definitieve principieel akkoord]1
----------
(1)
Art.32.§ 1. Bij gunstig advies [2 ...]2 legt het Fonds, binnen dertig kalenderdagen na het advies, een ontwerp van brief ter ondertekening voor aan de minister, waarbij het masterplan wordt goedgekeurd en [1 het voorlopige, respectievelijk definitieve principieel akkoord]1 voor het project in kwestie wordt verleend.
De minister beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van [1 het voorlopige, respectievelijk definitieve principieel akkoord]1.
§ 2. Bij ongunstig advies [2 ...]2 legt het Fonds, binnen dertig kalenderdagen na het advies, een ontwerp van brief voor aan de minister, waarin omstandig de redenen zijn opgenomen waarom het masterplan niet kan worden goedgekeurd of waarom geen [1 voorlopig, respectievelijk definitief principieel akkoord]1 voor het project in kwestie kan worden gegeven.
De minister beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van [1 het voorlopige, respectievelijk definitieve principieel akkoord]1.
§ 3. [2 ...]2.
§ 4. De aanvrager wordt [1 ...]1 op de hoogte gebracht van de beslissing van de minister.
§ 5. De goedkeuring van het masterplan is geen verbintenis om een principieel akkoord te verlenen voor alle projecten die in het masterplan zijn opgenomen.
§ 6. [1 Een voorlopig principieel akkoord houdt de goedkeuring in van het masterplan en van het betreffende project.
Het definitieve principieel akkoord moet gevraagd worden uiterlijk op 31 december van het tweede jaar dat volgt op het jaar waarin het voorlopige principieel akkoord is verkregen. Zo niet vervalt het voorlopige principieel akkoord.
Een definitief principieel akkoord houdt in dat het project van de aanvrager in principe in aanmerking komt voor een gebruikstoelage. Het vermeldt onder meer het masterplan en het project waarop het betrekking heeft, de eventuele opmerkingen en de datum vanaf wanneer het geldig i]1
§ 7. Als de aanvrager voor een bepaald project al werkzaamheden aangevat heeft, een bestelling geplaatst heeft of een aankoop gedaan heeft zonder te beschikken over [1 een definitief principieel akkoord]1 hij niet meer in aanmerking voor een gebruikstoelage voor het betreffende project.
§ 8. De aanvrager moet met betrekking tot het project het bevel geven tot aanvang van de werken, de bestelling plaatsen of de authentieke akte verlijden ingeval van aankoop zonder verbouwing [1 bij een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum]1 binnen twee jaar na de datum van het principieel akkoord, zoniet vervalt [1 het definitieve principieel akkoord]1. Nadat de aanvrager het bevel gegeven heeft tot aanvang van de werken, de bestelling geplaatst heeft of de voormelde authentieke akte verleden heeft, bezorgt de aanvrager onmiddellijk [1 een kopie van het bevel en van de stedenbouwkundige vergunning]1, van de bestelling of van de authentieke akte aan het Fonds.
§ 9. Als de gebruikstoelage betrekking heeft op verschillende projectonderdelen, kan de minister op voorhand en per project het percentage van de gebruikstoelage bepalen dat per projectonderdeel wordt vrijgegeven.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 58, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2024-07-19/42, art. 47, 010; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Art.33.[1 Uiterlijk negentig kalenderdagen voor de aanvang van de werkzaamheden die betrekking hebben op het project, kan de aanvrager bij het Fonds een wijziging aanvragen van het definitieve principieel akkoord. Die aanvraag tot wijziging wordt omstandig gemotiveerd en bevat de stukken die gewijzigd zijn ten opzichte van de aanvraag van het oorspronkelijke definitieve principieel akkoord.]1
Het Fonds stuurt, binnen zeven kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag, een ontvangstbewijs naar de aanvrager, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid.
Het Fonds vraagt advies aan :
1° voor de sector van de verzorgingsinstellingen en de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : het [2 Departement Zorg]2;
2° voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
3° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds.
Na advies van [3 het Fonds]3, beslist de minister over de aanvraag tot wijziging van [1 het definitieve principieel akkoord]1 binnen zestig kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
De aanvrager wordt [1 ...]1 op de hoogte gebracht van het akkoord van de minister met de aanvraag, of van de negatieve beslissing.
Als, in het kader van de procedure tot wijziging van he[1 het definitieve principieel akkoord]1, de aanvrager voor een bepaald project al werkzaamheden aangevat heeft, een bestelling geplaatst heeft of een aankoop gedaan heeft zonder te beschikken over het akkoord van de minister met de aanvraag tot wijziging van het principieel akkoord over het project, komt de aanvrager niet meer in aanmerking voor een gebruikstoelage voor het betreffende project.
Ook in geval van een [1 gewijzigd definitief principieel akkoord]1 moet de aanvrager het bevel geven tot aanvang van de werken of de bestelling plaatsen met betrekking tot het project binnen twee jaar na de datum van het [1 oorspronkelijke definitieve principieel akkoord]1, zoniet vervalt het [1 gewijzigde definitieve principieel akkoord]1. Nadat de aanvrager het bevel gegeven heeft tot aanvang van de werken of de bestelling geplaatst heeft, bezorgt de aanvrager onmiddellijk een kopie van het bevel of van de bestelling aan het Fonds.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 59, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 195, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
(3)<BVR 2024-07-19/42, art. 48, 010; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Afdeling 4. - Aanvraag van de gebruikstoelage, de beslissing en de betaling
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art.34.Na de ontvangst van [1 het definitieve principieel akkoord]1 of, in voorkomend geval, van het akkoord van de minister met de wijziging van het principieel akkoord, kan de aanvrager [1 ...]1 [2 een aanvraag tot verstrekking van een eerste gebruikstoelage]2 bij het Fonds indienen. [2 Die aanvraag]2 kan op zijn vroegst ingediend worden in het jaar na het jaar waarin de aanvrager het bevel heeft gegeven tot aanvang van de werken, waarin hij de bestelling geplaatst heeft of waarin de authentieke akte werd verleden ingeval van aankoop zonder verbouwing [1 bij een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum]1.
[2 Als de aanvrager al bepaalde stukken heeft bezorgd aan het Fonds, hoeven dezelfde stukken niet meer bezorgd te worden aan het Fonds.]2 [1 De aanvrager bezorgt stukken bij voorkeur op elektronische wijze aan het Fonds. Plannen worden bij voorkeur bezorgd op papier.]1
[2 De aanvraag, vermeld in het eerste lid, bevat de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een gebruikstoelage aan te vragen.
Na de aanvraag tot verstrekking van een eerste gebruikstoelage hoeft er in de volgende jaren geen nieuwe aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage worden ingediend door de aanvrager. In de volgende jaren wordt die procedure door het Fonds automatisch opgestart.
Nadat de aanvrager de betreffende infrastructuur in gebruik heeft genomen, meldt hij onmiddellijk de datum van ingebruikname aan het Fonds.]2
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 60, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2016-01-15/17, art. 35, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Onderafdeling 2. - [1 Procedure]1 en onderzoek
----------
(1)
Art.35.[1 Tijdens de werkzaamheden en tot een jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur worden de volgende stukken ter beschikking gehouden door de aanvrager of op verzoek van het Fonds bezorgd aan het Fonds:
1° een verslag met een overzicht van de wijze waarop de aanvrager tegemoetgekomen is aan de opmerkingen, vermeld bij het definitieve principiële akkoord, en over alle wijzigingen die ten aanzien van de aanvraag van het definitieve principiële akkoord doorgevoerd zijn, zowel op bouwfysisch, bouwtechnisch, conceptueel als functioneel vlak;
2° een overzicht van de uitgevoerde en geplande werkzaamheden;
3° een overzicht van de gunningen, opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld;
4° een geactualiseerd programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
5° de volgende documenten ter staving van duurzaam bouwen:
a) een actualisatie van de afvinklijst duurzaam bouwen op basis van een model dat ter beschikking wordt gesteld door het Fonds;
b) studies of adviezen ter ondersteuning van de aangeduide criteria duurzaamheid, waaronder een document ter staving van de energieprestatieregelgeving (EPB);
6° een geactualiseerde raming voor de verschillende soorten van werkzaamheden en per zorgvorm;
7° de bestekken;
8° het gunningsdossier, dat bestaat uit:
a) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;
b) alle biedingen;
c) de verslagen van de controle van de biedingen;
d) de door de aanvrager gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier;
9° het proces-verbaal van voorlopige oplevering;
10° een bewijs van betaling van het kunstwerk of de kunstwerken in geval van toepassing van de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren;
11° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4 van dit besluit, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen conform artikel 4, § 5 en § 6, van dit besluit:
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4 van dit besluit;
12° de authentieke akte waaruit blijkt dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994.
Vanaf een jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur worden de volgende stukken ter beschikking gehouden door de aanvrager of op verzoek van het Fonds bezorgd aan het Fonds:
1° een verslag met een overzicht van de wijze waarop de aanvrager tegemoetgekomen is aan de opmerkingen, vermeld bij het definitieve principiële akkoord, en over alle wijzigingen die ten aanzien van het definitieve principiële akkoord doorgevoerd zijn, zowel op bouwfysisch, bouwtechnisch, conceptueel als functioneel vlak;
2° een eindafrekening, die bestaat uit:
a) de eindstaat van het project, per perceel en per onderdeel. De onderdelen zijn ruwbouw, technische uitrusting, afwerking en losse uitrusting en meubilering;
b) de finale bouwkosten van het project per soort van werkzaamheden en per zorgvorm;
c) de door de aannemer bezorgde facturen of vorderingsstaten;
3° een definitief overzicht van de gunningen, opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld;
4° een definitief programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
5° de volgende documenten ter staving van duurzaam bouwen:
a) een actualisatie van de afvinklijst duurzaam bouwen op basis van een model dat ter beschikking wordt gesteld door het Fonds;
b) een akkoordbrief van de aanvrager waarbij hij stelt dat aan het programma van eisen is voldaan, conform de minimumeisen van de minister, en waarbij hij stelt dat afdoende rekening is gehouden met de vereisten en adviezen;
c) studies of adviezen ter ondersteuning van de aangeduide criteria duurzaamheid, waaronder een document ter staving van de energieprestatieregelgeving (EPB);
6° een evaluatie van het project, opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld;
7° de verbruiksgegevens van energie en water;
8° het gunningsdossier, per aanbesteding, dat bestaat uit:
a) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;
b) alle biedingen;
c) de verslagen van de controle van de biedingen;
d) de door de aanvrager gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier;
9° het proces-verbaal van voorlopige of definitieve oplevering;
10° een bewijs van betaling van het kunstwerk of de kunstwerken in geval van toepassing van de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren;
11° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4 van dit besluit, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen conform artikel 4, § 5 en § 6, van dit besluit:
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4 van dit besluit;
12° de authentieke akte waaruit blijkt dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994.
In geval van een aankoop zonder verbouwing van een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum is alleen het tweede lid van toepassing en hoeven alleen de stukken, vermeld in het tweede lid, 1°, 5°, 6°, 7°, 9°, 11° en 12°, ter beschikking gehouden te worden door de aanvrager of op verzoek van het Fonds bezorgd te worden aan het Fonds.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 37, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.36.[1 Het Fonds doet voor het onderzoek van het dossier een beroep op de personeelsleden die ter beschikking staan van het Fonds.
De personeelsleden die ter beschikking staan van het Fonds, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager. Hun advies wordt opgemaakt op basis van een onderzoek ter plaatse of op basis van stukken.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 38, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.37.[1 Bij de aanvraag tot verstrekking van een eerste gebruikstoelage en bij de dossiers waarvoor er in het verleden nog geen gebruikstoelagen zijn verstrekt, beslist de minister over het al dan niet verstrekken van een gebruikstoelage. Met het oog daarop legt het Fonds een ontwerp van beslissing voor aan de minister. In de andere gevallen beslist het personeelslid dat belast is met de algemene leiding van het Fonds, over de toekenning van een gebruikstoelage.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 39, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Onderafdeling 3. - Beslissing over de gebruikstoelage en betaling
Art.38.De aanvrager wordt [1 ...]1 op de hoogte gebracht van de beslissing over de toekenning van een gebruikstoelage.
Na de ondertekening van de beslissing tot het verstrekken van een gebruikstoelage legt het Fonds, op naam van de aanvrager, de gebruikstoelage vast en betaalt ze [2 jaarlijks, uiterlijk op 31 december]2 uit.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 63, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2024-07-19/42, art. 49, 010; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
HOOFDSTUK 6. - De projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art.39. Dit hoofdstuk is van toepassing op projecten waarvoor de gebruikstoelage, vermeld in artikel 1, 8°, dient als onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs, waarbij de aanvrager niet optreedt als bouwheer en waarbij de gebruikstoelagen door de aanvrager worden aangewend als bijdrage in een beschikbaarheidsvergoeding als vermeld in artikel 1, 3°.
Afdeling 2. - De gebruikstoelage
Art.40.Jaarlijks kan door het Fonds worden beslist, binnen de perken van de begrotingskredieten en volgens de procedure, vermeld in dit besluit, over de toekenning van een gebruikstoelage aan een aanvrager voor de uitvoering van zijn project. Die beslissing kan gedurende twintig opeenvolgende jaren worden genomen.
Het bedrag van de gebruikstoelage die in een bepaald jaar door het Fonds kan worden verstrekt, wordt berekend door een coëfficiënt toe te passen op het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld op de datum van het definitieve principieel akkoord, [1 vermeld in artikel 48, § 2 of § 3,]1, naargelang van de aard van de investering, overeenkomstig de bepalingen van een van de volgende besluiten :
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de verzorgingsvoorzieningen;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor personen met een handicap;
[1 De coëfficiënt wordt jaarlijks door de minister in december bepaald en wordt volgens de volgende formule berekend :
coëfficiënt = R/(1-(1/(1+R)20)) x 95 %, waarbij :
1° R = referentierentevoet.]1
De referentierentevoet wordt jaarlijks in december aangeleverd door het beleidsdomein Financiën en Begroting op basis van een tienjarige OLO en stemt overeen met het rekenkundig gemiddelde van de noteringen tijdens de periode van 1 september tot en met 30 november van het desbetreffende jaar, verhoogd met vijftien basispunten. De aldus bepaalde referentierentevoet wordt ieder jaar in december door het beleidsdomein Financiën en Begroting uiterlijk binnen de vijf eerste werkdagen van de maand december meegedeeld aan het Fonds.
De coëfficiënt die geldt voor een dergelijk project, is de coëfficiënt die van toepassing is op de datum van het definitieve principieel akkoord.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 64, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Afdeling 3. - De goedkeuring van een masterplan en het verkrijgen van een [1 ...]1 principieel akkoord
----------
(1)
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.41.Om in aanmerking te komen voor een gebruikstoelage voor een bepaald project, moet de aanvrager beschikken over een door de minister goedgekeurd masterplan en over een definitief principieel akkoord van de minister.
Elke aanvraag tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord voor een bepaald project wordt gericht aan het Fonds, met uitzondering van de aanvraag in de fase van het zorgstrategische plan, vermeld in artikel 42, die ingediend wordt bij het [2 Departement Zorg]2. [1 De aanvrager bezorgt stukken bij voorkeur op elektronische wijze aan het Fonds of aan het [2 Departement Zorg]2. Plannen worden bij voorkeur bezorgd op papier.]1
Voor een algemeen ziekenhuis, voor een voorziening voor ouderen en voor een voorziening in de thuiszorg verloopt de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord volgens de bepalingen, vermeld in artikel 42 tot en met 53, en in artikel 60 tot en met 62. Voor de overige voorzieningen verloopt de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord volgens de bepalingen, vermeld in artikel 54 tot en met 62.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 66, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 196, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Onderafdeling 2. - Procedure voor de algemene ziekenhuizen en voor de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg
Art.42.In een eerste fase legt de aanvrager een plan met de zorgstrategische aspecten van het masterplan ter goedkeuring voor. Die aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan bevat :
1° voor een algemeen ziekenhuis : [1 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten,]1 waaruit blijkt dat de aanvrager :
a) een lokaal of provinciaal bestuur is;
b) een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut is als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;
c) een instelling is die beheerst wordt door de wet van 12 augustus 1911 waarbij de rechtspersoonlijkheid verleend wordt aan de universiteiten van Brussel en Leuven, of door het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, en door het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;
2° voor een woonzorgcentrum, een dagverzorgingscentrum en een centrum voor kortverblijf : [1 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten,]1 waaruit blijkt dat de aanvrager over een rechtsvorm beschikt als vermeld in artikel 63, eerste lid, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
3° voor de regionale dienstencentra en de lokale dienstencentra : [1 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten,]1 waaruit blijkt dat de aanvrager over een rechtsvorm beschikt als vermeld in artikel 50 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
4° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het zorgstrategische plan goed te keuren en in te dienen, vergezeld van, voor de algemene ziekenhuizen, het advies van de medische raad, vermeld in artikel 132 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, en eventueel van het advies van het coördinatiecomité, vermeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen;
5° het zorgstrategische plan, dat ten minste de volgende gegevens bevat :
a) de huidige situatie op het gebied van zorgaanbod, infrastructuur, ligging en samenwerkingsverbanden;
b) de toekomstvisie met betrekking tot diezelfde elementen en de geplande rol in de regio;
c) argumenten die de wenselijkheid en haalbaarheid van die toekomstvisie aantonen, op basis van een grondige omgevingsanalyse, met een projectie van zorgbehoeften en zorgaanbod, een afstemming op de andere zorgverstrekkers in de relevante invloedssfeer, en een diepgaande zelfevaluatie van de positie van de aanvrager;
d) de voorwaarden die vervuld moeten worden om de nagestreefde visie te realiseren;
e) een beschrijving van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met een omschrijving van de doelgroep en de geplande capaciteit per onderdeel.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 67, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.43.[1 De aanvraag, vermeld in artikel 42, wordt ingediend in acht exemplaren.]1
Om het zorgstrategische plan op te maken, moet de aanvrager modellen gebruiken die door het agentschap Zorg en Gezondheid ter beschikking worden gesteld. De aanvrager kan gegevens gebruiken die het [2 Departement Zorg ]2 ter beschikking stelt. Het [2 Departement Zorg]2 kan aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager.
Het [2 Departement Zorg]2 stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan een bewijs van ontvangst naar de aanvrager met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
Een aanvraag is ontvankelijk als de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de aanvraag wordt ingediend op de wijze, vermeld in het eerste en het tweede lid;
2° de aanvraag bevat de nodige stukken, vermeld in artikel 42.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 68, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 197, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.44.Het [2 Departement Zorg]2 maakt een evaluatienota op. Binnen veertig kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag stuurt het [2 Departement Zorg]2 de evaluatienota [1 ...]1 naar de aanvrager.
De aanvrager beschikt over een termijn van veertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de evaluatienota, om een reactienota in te dienen bij het [2 Departement Zorg]2, of om het [2 Departement Zorg]2 te laten weten dat hij een grondige aanpassing van zijn zorgstrategische plan zal doorvoeren. Als de aanvrager beslist het zorgstrategische plan grondig aan te passen, start de procedure van voren af aan.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 69, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 198, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.45.Binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de reactienota of, als binnen de gestelde termijn geen reactienota werd ingediend, binnen vijftien kalenderdagen na het verstrijken van die termijn bezorgt het [1 Departement Zorg]1 het dossier in kwestie aan de Commissie Zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen, of aan de Commissie Zorgstrategie voor de voorzieningen voor ouderen en de voorzieningen in de thuiszorg. De bevoegde commissie agendeert het dossier. Het dossier bestaat uit het zorgstrategische plan, de evaluatienota en de eventuele reactienota.
----------
(1)<BVR 2023-05-12/09, art. 199, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.46.§ 1. In de Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 45, zitten drie interne en drie externe leden.
De drie interne leden behoren tot [1 het Departement Zorg of tot]1 een agentschap van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Ze worden aangesteld door de minister.
Bij de Commissie Zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen is één extern lid afkomstig uit de adviesraad die bevoegd is voor de behandeling van bezwaar- of verweermiddelen inzake de erkenning van verzorgingsvoorzieningen. Twee externe leden worden aangesteld wegens hun deskundigheid in gezondheidszorg.
Bij de Commissie Zorgstrategie voor de voorzieningen voor ouderen en de voorzieningen in de thuiszorg is één extern lid afkomstig uit de adviesraad die bevoegd is voor de behandeling van bezwaar- of verweermiddelen inzake de erkenning van voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg. Twee externe leden worden aangesteld wegens hun deskundigheid in ouderenzorg of thuiszorg.
Naargelang de te behandelen dossiers op de vergaderingen van de Commissies Zorgstrategie worden de externe leden gekozen uit een lijst die de minister heeft goedgekeurd.
§ 2. De vergoeding van de externe leden wordt bepaald door de minister en is ten laste van [1 Departement Zorg]1.
§ 3. De Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 45, stellen een huishoudelijk reglement op waarin de werking, de aanstelling van de externe leden en de onverenigbaarheden worden geregeld. De minister keurt het huishoudelijk reglement goed.
§ 4. Het [1 Departement Zorg]1.]1 neemt het secretariaat van de Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 45, waar. Het [1 Departement Zorg]1 verstrekt aan de Commissies Zorgstrategie de inlichtingen die voor de werking ervan noodzakelijk zijn.
----------
(1)<BVR 2023-05-12/09, art. 200, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.47.De Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 45, hebben als opdracht de minister te adviseren over de ingediende zorgstrategische plannen.
Het advies van de Commissie Zorgstrategie wordt, samen met het ingediende zorgstrategische plan, de evaluatienota en de eventuele reactienota, binnen vijftien kalenderdagen na de adviesverlening naar de minister gestuurd. De minister neemt een beslissing tot gehele of gedeeltelijke goedkeuring of afkeuring van het zorgstrategische plan binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het advies van de Commissie Zorgstrategie. De beslissing van de minister wordt ter kennis gebracht van het Fonds en [1 ...]1 verstuurd naar de aanvrager.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 70, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.48.§ 1. Na de goedkeuring van het zorgstrategische plan kan de aanvrager in een volgende fase van de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een voorlopig principieel akkoord het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project ter goedkeuring voorleggen. [1 ...]1 De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren.
§ 2. Na het verkrijgen van de goedkeuring van het technische en financiële aspect van het masterplan en na het verkrijgen van het voorlopige principieel akkoord voor het betreffende project, kan de aanvrager het definitieve principieel akkoord vragen voor het betreffende project. [1 ...]1 De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren.
[1 § 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan de aanvrager, na de goedkeuring van het zorgstrategische plan, zonder de tussenstap van een voorlopig principieel akkoord, in een tweede fase van de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een definitief principieel akkoord, het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project ter goedkeuring voorleggen aan het Fonds. De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren.]1
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 71, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.49.De aanvraag, vermeld in artikel 48, § 1, bevat de volgende gegevens en documenten :
1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen;
2° de verwijzing naar stukken, waaruit blijkt dat nog altijd voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 42, eerste lid, 1°, 2° of 3°;
3° het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project;
4° als het een project met [1 financiering]1 zonder voorafgaand principieel akkoord betreft als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994, de gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over de nodige financiële middelen die vereist zijn voor de volledige [1 financiering]1 van het project;
5° een verklaring op erewoord over het project waarvoor een principieel akkoord wordt gevraagd, voor de toepassing van artikel 85.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 72, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.50. De stukken, vermeld in artikel 49, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen :
1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;
2° een beschrijving, aan de hand van het door de minister goedgekeurde zorgstrategische plan, van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;
3° een omschrijving van de bedoelde investeringswerkzaamheden;
4° een financieel plan voor de bedoelde investeringen, gedetailleerd voor het project, en, voor de aanvragers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vergezeld van de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, van het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening.
Art.51.Als het een aanvraag betreft tot het verkrijgen van een voorlopig principieel akkoord als vermeld in artikel 48, § 1, die betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag, naast de stukken, vermeld in artikel 49 en 50, de volgende stukken bevatten :
1° een conceptnota over de functionele opvattingen, met inbegrip van de outputspecificaties;
2° een raming van de bouwkosten van het project;
3° een inschatting van de oppervlakte van het project;
4° een raming van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding en de termijn waarin deze verschuldigd is door de aanvrager; [1 Die termijn bedraagt minstens twintig jaar;]1
5° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 :
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 73, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.52.Als het een aanvraag betreft tot het verkrijgen van een definitief principieel akkoord als vermeld in artikel 48, § 2, die betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag de volgende stukken bevatten :
1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het definitieve principieel akkoord voor het betreffende project aan te vragen;
2° de verwijzing naar stukken, waaruit blijkt dat nog altijd voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 42, eerste lid, 1°, 2°, of 3°;
3° de eventuele wijzigingen van het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project, vermeld in artikel 49, 3°;
4° de eventuele wijzigingen van het financieel plan, vermeld in artikel 50, 4°;
5° als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is, een stedenbouwkundig attest of, voor de aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen of voor handelingen van algemeen belang als vermeld in artikel 4.1.1, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, een akkoord van de vergunningverlenende instantie over een principeaanvraag;
6° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;
7° [1 de plannen op schaal 1/100, in tweevoud, met vermelding van een eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;]1
8° een gedetailleerde nota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;
9° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van [2 het agentschap en het Departement Zorg]2;
10° de bouwkosten van het project;
11° de oppervlakteberekening van het project, eventueel opgedeeld in projectonderdelen;
12° in voorkomend geval, een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;
13° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994;
14° het programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen. Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en de specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
15° een akkoordbrief, ondertekend door de aanvrager, waarin hij het programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;
16° het gunningsverslag tot aanwijzing van de opdrachtnemer, alsook een ondertekende overeenkomst tussen de aanvrager en de opdrachtnemer tot realisatie van het project, met inbegrip van de opgave van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding en de termijn waarin die verschuldigd is, met inbegrip van een bepaling dat de aanvrager verplicht is de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te gebruiken voor de betaling van de beschikbaarheidsvergoeding; [1 De termijn waarin de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding verschuldigd is, bedraagt minstens twintig jaar;]1
17° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 :
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 74, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 201, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art. 52/1.[1 De aanvraag, vermeld in artikel 48, § 3, bevat de volgende gegevens en documenten :
1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen, en om het definitieve principieel akkoord voor het betreffende project aan te vragen;
2° de verwijzing naar stukken, waaruit blijkt dat nog altijd voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 42, 1°, 2° of 3° ;
3° het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project;
4° als het een project met financiering zonder voorafgaand principieel akkoord betreft als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994, de gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over de nodige financiële middelen die vereist zijn voor de volledige financiering van het project;
5° een verklaring op erewoord over het project waarvoor een principieel akkoord wordt gevraagd, voor de toepassing van artikel 85.
De stukken, vermeld in het eerste lid, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen :
1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;
2° een beschrijving, aan de hand van het door de minister goedgekeurde zorgstrategische plan, van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;
3° een omschrijving van de bedoelde investeringswerkzaamheden;
4° een financieel plan voor de bedoelde investeringen, gedetailleerd voor het project, en, voor de aanvragers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, met de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening erbij gevoegd.
Als de aanvraag, vermeld in artikel 48, § 3, betrekking heeft op werkzaamheden, moet de aanvraag naast de stukken, vermeld in het eerste en het tweede lid, de volgende stukken bevatten :
1° een conceptnota over de functionele opvattingen, met inbegrip van de outputspecificaties;
2° een raming van de bouwkosten van het project;
3° een inschatting van de oppervlakte van het project;
4° als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is, een stedenbouwkundig attest of, voor de aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen of voor handelingen van algemeen belang als vermeld in artikel 4.1.1, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, een akkoord van de vergunningverlenende instantie over een principeaanvraag;
5° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;
6° de plannen op schaal 1/100, in tweevoud, met vermelding van een eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;
7° een gedetailleerde nota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;
8° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van [2 het agentschap en het Departement Zorg]2;
9° de bouwkosten van het project;
10° de oppervlakteberekening van het project, eventueel opgedeeld in projectonderdelen;
11° in voorkomend geval, een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;
12° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994;
13° het programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen. Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en de specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
14° een akkoordbrief, ondertekend door de aanvrager, waarin hij het programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;
15° het gunningsverslag tot aanwijzing van de opdrachtnemer, alsook een ondertekende overeenkomst tussen de aanvrager en de opdrachtnemer tot realisatie van het project, met inbegrip van de opgave van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding en de termijn waarin die verschuldigd is, met inbegrip van een bepaling dat de aanvrager verplicht is de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te gebruiken voor de betaling van de beschikbaarheidsvergoeding. Die termijn bedraagt minstens twintig jaar;
16° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen met toepassing van artikel 4, § 5 :
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-02-14/26, art. 75, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 202, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.53.De aanvraag, [1 vermeld in artikel 48, § 2 of § 3,]1, kan alleen betrekking hebben op een aankoop, als die gevolgd wordt door een verbouwing. In dat geval moet de aanvraag de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde bevatten.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Onderafdeling 3. - Procedure voor de overige voorzieningen
Art.54.§ 1. De verzorgingsinstellingen, behalve de algemene ziekenhuizen, en de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap leggen in een eerste fase van de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een voorlopig principieel akkoord het masterplan en het betreffende project ter goedkeuring voor. [1 ...]1 De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren.
§ 2. Na het verkrijgen van de goedkeuring van het masterplan en na het verkrijgen van het voorlopige principieel akkoord voor het betreffende project, vermeld in paragraaf 1, kunnen de verzorgingsinstellingen, behalve de algemene ziekenhuizen, en de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap in een tweede fase het definitieve principieel akkoord vragen voor het betreffende project. [1 ...]1 De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren.
[1 In afwijking van paragraaf 1 en 2 kunnen de verzorgingsinstellingen, behalve de algemene ziekenhuizen, en de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap zonder de tussenstap van een voorlopig principieel akkoord de procedure starten tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een definitief principieel akkoord voor het betreffende project. De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren.]1
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 77, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.55.De aanvraag, vermeld in artikel 54, § 1, bevat de volgende documenten :
1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen;
2° [1 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager een rechtspersoon is die geen materiële winst nastreeft;]1
3° het masterplan en het betreffende project;
4° een verklaring op erewoord over het project waarvoor een principieel akkoord wordt gevraagd, voor de toepassing van artikel 85.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.56. De stukken, vermeld in artikel 55, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen :
1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;
2° een beschrijving van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met een omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;
3° een omschrijving van de investeringswerkzaamheden;
4° een financieel plan voor de investeringen, gedetailleerd voor het project, en, voor de aanvragers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vergezeld van de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, van het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening.
Art.57.Als het een aanvraag betreft tot het verkrijgen van een voorlopig principieel akkoord als vermeld in artikel 54, § 1, die betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag, naast de stukken, vermeld in artikel 55 en 56, de volgende stukken bevatten :
1° een conceptnota over de functionele opvattingen, met inbegrip van de outputspecificaties;
2° een raming van de bouwkosten van het project;
3° een inschatting van de oppervlakte van het project;
4° een raming van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding en de termijn waarin die verschuldigd is door de aanvrager; [1 Die termijn bedraagt minstens twintig jaar;]1
5° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 :
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager in de zin van artikel 3 en 4.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 79, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.58.Als het een aanvraag betreft tot het verkijgen van een definitief principieel akkoord als vermeld in artikel 54, § 2, die betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag de volgende stukken bevatten :
1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het definitieve principieel akkoord voor het betreffende project aan te vragen;
2° de eventuele wijzigingen van het masterplan en het betreffende project, vermeld in artikel 55, 3°;
3° de eventuele wijzigingen van het financieel plan, vermeld in artikel 56, 4°;
4° als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is, een stedenbouwkundig attest of, voor de aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen of voor handelingen van algemeen belang als vermeld in artikel 4.1.1, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, een akkoord van de vergunningverlenende instantie over een principeaanvraag;
5° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;
6° [1 de plannen op schaal 1/100, in tweevoud, met vermelding van een eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;]1
7° een gedetailleerde nota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;
8° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van [2 het agentschap en het Departement Zorg]2;
9° de bouwkosten van het project;
10° de oppervlakteberekening van het project, eventueel opgedeeld in projectonderdelen;
11° in voorkomend geval, een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;
12° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994;
13° het programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen. Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
14° een akkoordbrief, ondertekend door de aanvrager, waarin hij het programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;
15° de verwijzing naar stukken, waaruit blijkt dat nog altijd voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 55, 2°;
16° het gunningsverslag tot aanwijzing van de opdrachtnemer, alsook een ondertekende overeenkomst tussen de aanvrager en de opdrachtnemer tot realisatie van het project, met inbegrip van de opgave van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding en de termijn waarin die verschuldigd is, met inbegrip van een bepaling dat de aanvrager verplicht is de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te gebruiken voor de betaling van de beschikbaarheidsvergoeding; [1 De termijn waarin de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding verschuldigd is, bedraagt minstens twintig jaar;]1
17° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 :
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 80, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 203, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art. 58/1.[1 De aanvraag, vermeld in artikel 54, § 3, bevat de volgende documenten :
1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen, en om het definitieve principieel akkoord voor het betreffende project aan te vragen;
2° de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager een rechtspersoon is die geen materiële winst nastreeft;
3° het masterplan en het betreffende project;
4° een verklaring op erewoord over het project waarvoor een principieel akkoord wordt gevraagd, voor de toepassing van artikel 85.
De stukken, vermeld in het eerste lid, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen :
1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;
2° een beschrijving van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met een omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;
3° een omschrijving van de investeringswerkzaamheden;
4° een financieel plan voor de investeringen, gedetailleerd voor het project, en, voor de aanvragers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, met de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening erbij gevoegd.
Als de aanvraag, vermeld in artikel 54, § 3, betrekking heeft op werkzaamheden, moet de aanvraag naast de stukken, vermeld in het eerste en het tweede lid, de volgende stukken bevatten :
1° een conceptnota over de functionele opvattingen, met inbegrip van de outputspecificaties;
2° een raming van de bouwkosten van het project;
3° een inschatting van de oppervlakte van het project;
4° als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is, een stedenbouwkundig attest of, voor de aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen of voor handelingen van algemeen belang als vermeld in artikel 4.1.1, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, een akkoord van de vergunningverlenende instantie over een principeaanvraag;
5° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;
6° de plannen op schaal 1/100, in tweevoud, met vermelding van een eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;
7° een gedetailleerde nota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;
8° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van [2 het agentschap en het Departement Zorg]2;
9° de bouwkosten van het project;
10° de oppervlakteberekening van het project, eventueel opgedeeld in projectonderdelen;
11° in voorkomend geval, een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;
12° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994;
13° het programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen. Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
14° een akkoordbrief, ondertekend door de aanvrager, waarin hij het programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;
15° het gunningsverslag tot aanwijzing van de opdrachtnemer, alsook een ondertekende overeenkomst tussen de aanvrager en de opdrachtnemer tot realisatie van het project, met inbegrip van de opgave van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding en de termijn waarin die verschuldigd is, met inbegrip van een bepaling dat de aanvrager verplicht is de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te gebruiken voor de betaling van de beschikbaarheidsvergoeding. Die termijn bedraagt minstens twintig jaar;
16° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen met toepassing van artikel 4, § 5 en § 6 :
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-02-14/26, art. 81, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 204, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.59.De aanvraag, [1 vermeld in artikel 54, § 2 of § 3,]1 kan alleen betrekking hebben op een aankoop, als die gevolgd wordt door een verbouwing. In dat geval moet de aanvraag de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde bevatten.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 82, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Onderafdeling 4. - Onderzoek en advies
Art.60.§ 1. Het Fonds onderzoekt of de aanvragen, vermeld in artikel 48 of in artikel 54, voldoen aan de toepasselijke bepalingen van artikel 48 tot en met 53, of artikel 54 tot en met 59.
Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag, een ontvangstbewijs naar de aanvrager, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid.
§ 2. Het Fonds vraagt binnen veertien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag advies aan :
1° voor de sector van de verzorgingsinstellingen en de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : het [1 Departement Zorg]1over de inhoudelijke aspecten, onder meer over :
a) de erkenningsnormen;
b) de kwaliteitsvereisten;
c) de programmatie;
d) de aanvrager;
e) de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende aanvragers;
f) wat de algemene ziekenhuizen en de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg betreft : over de conformiteit met het goedgekeurde zorgstrategische plan;
2° voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap over de inhoudelijke aspecten, onder meer over :
a) de erkenningsnormen;
b) de kwaliteitsvereisten;
c) de programmatie;
d) de aanvrager;
e) de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende aanvragers;
3° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds :
a) over de financiële aspecten, onder meer over de begrotingsweerslag op het activiteitenprogramma bij de exploitatie van het project, waarbij ook gevraagd wordt een raming op te maken van de eventuele financiële weerslag van het project op de opeenvolgende begrotingsjaren;
b) over het beantwoorden aan de bouwtechnische en bouwfysische normen, over de technische aspecten en over de kostprijsraming en, bij een aanvraag voor de aankoop van gebouwen, over de venale waarde van de gebouwen;
c) over de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4;
d) over de naleving van de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten door de aanvrager bij het aanwijzen van de opdrachtnemer, vermeld in artikel 1, 14°.
§ 3. [1 Het Departement Zorg, het agentschap]1 en de ambtenaren, vermeld in paragraaf 2, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager. Ze bezorgen hun advies aan het Fonds binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag.
----------
(1)<BVR 2023-05-12/09, art. 205, 008; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.61.
<Opgeheven bij BVR 2024-07-19/42, art. 50, 010; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Onderafdeling 5. - Beslissing over het masterplan en over het voorlopige en definitieve principieel akkoord
Art.62.§ 1. Bij gunstig advies [2 ...]2 legt het Fonds, binnen dertig kalenderdagen na het advies, een ontwerp van brief ter ondertekening voor aan de minister, waarbij het masterplan wordt goedgekeurd en het voorlopige, respectievelijk definitieve principieel akkoord voor het project in kwestie wordt verleend.
De minister beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van het voorlopige, respectievelijk definitieve principieel akkoord.
§ 2. Bij ongunstig advies [2 ...]2 legt het Fonds, binnen dertig kalenderdagen na het advies, een ontwerp van brief voor aan de minister, waarin omstandig de redenen zijn opgenomen waarom het masterplan niet kan worden goedgekeurd of waarom geen voorlopig, respectievelijk definitief principieel akkoord voor het project in kwestie kan worden gegeven.
De minister beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van het voorlopige, respectievelijk definitieve principieel akkoord.
§ 3. [2 ...]2.
§ 4. De aanvrager wordt [1 ...]1 op de hoogte gebracht van de beslissing van de minister.
§ 5. De goedkeuring van het masterplan is geen verbintenis om een principieel akkoord te geven voor alle projecten die in het masterplan zijn opgenomen.
§ 6. Een voorlopig principieel akkoord als vermeld in artikel 48, § 1, en artikel 54, § 1, houdt de goedkeuring in van het masterplan en van het betreffende project. [1 ...]1
§ 7. Een definitief principieel akkoord, [1 vermeld in artikel 48, § 2 en § 3, en artikel 54, § 2 en § 3,]1, houdt in dat het project van de aanvrager in principe in aanmerking komt voor een gebruikstoelage. Het vermeldt onder meer het masterplan en het project waarop het betrekking heeft, de eventuele opmerkingen en de datum vanaf wanneer het geldig is.
§ 8. Als voor het project waarvoor de aanvraag wordt ingediend, al werkzaamheden zijn aangevat, een bestelling is geplaatst of een aankoop werd gedaan, zonder dat de aanvrager beschikt over een definitief principieel akkoord voor het project, komt hij niet meer in aanmerking voor een gebruikstoelage voor het betreffende project.
§ 9. Het definitieve principieel akkoord moet gevraagd worden uiterlijk op 31 december van het tweede jaar dat volgt op het jaar waarin het voorlopige principieel akkoord werd verkregen, zo niet vervalt het voorlopige principieel akkoord.
§ 10. De werken met betrekking tot het project moeten aangevangen zijn of de bestelling moet geplaatst zijn binnen twee jaar na de datum van het definitieve principieel akkoord, zoniet vervalt het definitieve principieel akkoord.
§ 11. Als de gebruikstoelage betrekking heeft op verschillende projectonderdelen, kan de minister op voorhand en per project het percentage van de gebruikstoelage bepalen dat per projectonderdeel wordt vrijgegeven.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 83, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2024-07-19/42, art. 51, 010; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Afdeling 4. - Aanvraag van de gebruikstoelage, de beslissing en de betaling
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.63.Na de ontvangst van het definitieve principieel akkoord kan de aanvrager [2 een aanvraag tot verstrekking van een eerste gebruikstoelage]2 bij het Fonds indienen. [2 Die aanvraag]2 kan op zijn vroegst ingediend worden in het jaar waarin de aanvrager de betreffende infrastructuur, of een onderdeel ervan bij gefaseerde ingebruikname, in gebruik heeft genomen.
[2 Als de aanvrager al bepaalde stukken heeft bezorgd aan het Fonds, hoeven dezelfde stukken niet meer bezorgd te worden aan het Fonds.]2 [1 De aanvrager bezorgt stukken bij voorkeur op elektronische wijze aan het Fonds. Plannen worden bij voorkeur bezorgd op papier.]1
[2 De aanvraag, vermeld in het eerste lid, bevat de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een gebruikstoelage aan te vragen en vermeldt de datum van ingebruikname van de betreffende infrastructuur, of van een onderdeel ervan bij gefaseerde ingebruikname.
Na de aanvraag tot verstrekking van een eerste gebruikstoelage hoeft er in de volgende jaren geen nieuwe aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage te worden ingediend door de aanvrager. In de volgende jaren wordt de procedure door het Fonds automatisch opgestart.]2
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 84, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2016-01-15/17, art. 40, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Onderafdeling 2. - [1 Procedure]1 en onderzoek
----------
(1)
Art.64.[1 Tijdens de werkzaamheden en tot een jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur worden de volgende stukken ter beschikking gehouden door de aanvrager of op verzoek van het Fonds bezorgd aan het Fonds:
1° een verslag met een overzicht van de wijze waarop de aanvrager tegemoetgekomen is aan de opmerkingen, vermeld bij het definitieve principiële akkoord, en over alle wijzigingen die ten aanzien van het definitieve principiële akkoord doorgevoerd zijn, zowel op bouwfysisch, bouwtechnisch, conceptueel als functioneel vlak;
2° de stedenbouwkundige vergunning;
3° een overzicht van de uitgevoerde en geplande werkzaamheden;
4° een overzicht van de gunningen, opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld;
5° een geactualiseerd programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
6° de volgende documenten ter staving van duurzaam bouwen:
a) een actualisatie van de afvinklijst duurzaam bouwen op basis van een model dat ter beschikking wordt gesteld door het Fonds;
b) studies of adviezen ter ondersteuning van de aangeduide criteria duurzaamheid;
7° een geactualiseerde raming, per kostensoort en per zorgvorm;
8° de bestekken;
9° het gunningsdossier, dat bestaat uit:
a) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;
b) alle biedingen;
c) de verslagen van de controle van de biedingen;
d) de door de aanvrager gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier;
10° het proces-verbaal van voorlopige oplevering;
11° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4 van dit besluit, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6, van dit besluit:
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4 van dit besluit;
12° de authentieke akte waaruit blijkt dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994.
Vanaf een jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur worden de volgende stukken ter beschikking gehouden door de aanvrager of op verzoek van het Fonds bezorgd aan het Fonds:
1° een verslag met een overzicht van de wijze waarop de aanvrager tegemoetgekomen is aan de opmerkingen, vermeld bij het definitieve principiële akkoord, en over alle wijzigingen die ten aanzien van het definitieve principiële akkoord doorgevoerd zijn, zowel op bouwfysisch, bouwtechnisch, conceptueel als functioneel vlak;
2° de eindafrekening, die bestaat uit:
a) de eindstaat van het project, per perceel en per onderdeel. De onderdelen zijn ruwbouw, technische uitrusting, afwerking en losse uitrusting en meubilering;
b) de finale bouwkosten van het project per soort van werkzaamheden en per zorgvorm;
c) de door de aannemer bezorgde facturen of vorderingsstaten;
3° een definitief overzicht van de gunningen, opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld;
4° een definitief programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
5° de volgende documenten ter staving van duurzaam bouwen:
a) een actualisatie van de afvinklijst duurzaam bouwen op basis van een model dat ter beschikking wordt gesteld door het Fonds;
b) een akkoordbrief van de aanvrager, waarbij hij stelt dat aan het programma van eisen is voldaan, conform de minimumeisen van de minister, en waarbij hij stelt dat afdoende rekening is gehouden met de vereisten en adviezen;
c) studies of adviezen ter ondersteuning van de aangeduide criteria duurzaamheid, waaronder een document ter staving van de energieprestatieregelgeving (EPB);
6° een evaluatie van het project, opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld;
7° verbruiksgegevens van energie en water;
8° het gunningsdossier, per aanbesteding, dat bestaat uit:
a) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;
b) alle biedingen;
c) de verslagen van de controle van de biedingen;
d) de door de aanvrager gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier;
9° het proces-verbaal van voorlopige of definitieve oplevering;
10° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4 van dit besluit, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6, van dit besluit:
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4 van dit besluit;
11° de authentieke akte waaruit blijkt dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.65.[1 Het Fonds doet voor het onderzoek van het dossier een beroep op de personeelsleden die ter beschikking staan van het Fonds.
De personeelsleden die ter beschikking staan van het Fonds, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager. Hun advies wordt opgemaakt op basis van een onderzoek ter plaatse of op basis van stukken.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 43, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.66.[1 Bij de aanvraag tot verstrekking van een eerste gebruikstoelage en bij de dossiers waarvoor er in het verleden nog geen gebruikstoelagen zijn verstrekt, beslist de minister over het al dan niet verstrekken van een gebruikstoelage. Met het oog daarop legt het Fonds een ontwerp van beslissing voor aan de minister. In de andere gevallen beslist het personeelslid dat belast is met de algemene leiding van het Fonds, over de toekenning van een gebruikstoelage.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 44, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Onderafdeling 3. - Beslissing over de gebruikstoelage
Art.67.De aanvrager wordt [1 ...]1 op de hoogte gebracht van de beslissing over het verstrekken van een gebruikstoelage.
Na de ondertekening van de beslissing tot het verstrekken van een gebruikstoelage legt het Fonds, op naam van de aanvrager, de gebruikstoelage vast en betaalt ze [2 jaarlijks, uiterlijk op 31 december]2 uit.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 85, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2024-07-19/42, art. 52, 010; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
HOOFDSTUK 7. - Projecten met[1 financiering]1 zonder voorafgaand principieel akkoord
----------
(1)
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art.68.Dit hoofdstuk is van toepassing op projecten met [1 financiering]1 zonder voorafgaand principieel akkoord als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 87, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Afdeling 2. - Projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als rechtstreekse bijdrage in de kostprijs
Art.69.§ 1. Een project met[1 financiering]1 zonder voorafgaand principieel akkoord als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994, dat tevens een project uitmaakt waarvoor de gebruikstoelage, vermeld in artikel 1, 8°, dient als rechtstreekse bijdrage in de kostprijs, [1 ...]1 waarbij de gebruikstoelagen door de aanvrager worden aangewend om rechtstreeks bij te dragen in de kostprijs van het project, vallen onder de toepassing van hoofdstuk 5.
In afwijking van artikel 32, § 7, kan het bevel tot aanvang van de werken al worden gegeven, kan de bestelling al geplaatst worden of kan de aankoop al worden gedaan nadat [2 het Fonds]2 een gunstig advies heeft verleend met het oog op het verkrijgen van [1 het definitieve principieel akkoord]1, onverminderd de beslissingsbevoegdheid van de minister.
§ 2. In afwijking van artikel 31 wordt de aanvrager [1 ...]1 op de hoogte gebracht van het advies van [2 het Fonds]2.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 88, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2024-07-19/42, art. 53, 010; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Art.70.[1 Als voor het definitieve principieel akkoord het bevel tot aanvang van de werken is gegeven, de bestelling is geplaatst of de authentieke akte is verleden in geval van aankoop zonder verbouwing bij een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum, kan de aanvrager, in afwijking van artikel 34, eerste lid, [2 de aanvraag tot verstrekking van een eerste gebruikstoelage]2 op zijn vroegst indienen in het jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvrager het definitieve principieel akkoord heeft verkregen.]1
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 89, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2016-01-15/17, art. 45, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Afdeling 3. - Projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs
Art.71.§ 1. Een project met [1 financiering]1 zonder voorafgaand principieel akkoord als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994, dat tevens een project uitmaakt waarvoor de gebruikstoelage, vermeld in artikel 1, 8°, dient als onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs, waarbij de aanvrager niet optreedt als bouwheer en waarbij de gebruikstoelagen door de aanvrager worden aangewend als bijdrage in een beschikbaarheidsvergoeding als vermeld in artikel 1, 3°, vallen onder de toepassing van hoofdstuk 6.
In afwijking van artikel 62, § 8, kan het bevel tot aanvang van de werken al worden gegeven of kan de bestelling al geplaatst worden nadat [2 het Fonds]2 een gunstig advies heeft verleend met het oog op het verkrijgen van het definitief principieel akkoord, onverminderd de beslissingsbevoegdheid van de minister.
§ 2. [2 De aanvrager wordt op de hoogte gebracht van het advies van het Fonds]2.
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 90, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2024-07-19/42, art. 54, 010; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Art.72.De aanvrager kan [1 de aanvraag tot verstrekking van een eerste gebruikstoelage]1 op zijn vroegst indienen in het jaar waarin de aanvrager de betreffende infrastructuur, of een onderdeel ervan bij gefaseerde ingebruikname, in gebruik heeft genomen en nadat hij het definitief principieel akkoord heeft bekomen.
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 46, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
HOOFDSTUK 8. - Bedrag van de gebruikstoelage
Art.73.[1 Het bedrag van de gebruikstoelage wordt vastgesteld, naargelang het geval, conform artikel 12 of 40.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 47, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.74.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.75.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.76.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.77.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.78.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.79.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.80.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.81.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.82.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.83.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.84. Als de aanvrager bij een bepaalde opdracht in het kader van het project waarvoor de gebruikstoelage wordt gevraagd, de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten niet heeft gerespecteerd, zal de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, worden verminderd naar rata van het aandeel van de betreffende opdracht in het geheel van het project.
HOOFDSTUK 9. - Bijzondere bepaling
Art.85.[1 Tenzij het anders bepaald is, kan er in een periode van twintig jaar na de ingebruikname van een investering die gesubsidieerd is door het Fonds of door zijn rechtsvoorgangers, geen definitief principieel akkoord worden verkregen voor hetzelfde project of voor een deel van hetzelfde project, ongeacht de sector van de persoonsgebonden aangelegenheden waarin de subsidie is verkregen. Alleen als een verbouwing noodzakelijk wordt wegens gewijzigde regelgeving of wegens gewijzigde en opgelegde veiligheidsvoorschriften, kan binnen die periode een definitief principieel akkoord voor een verbouwing worden verkregen.
In afwijking van het eerste lid kan de minister voor ziekenhuizen in de periode van twintig jaar na de ingebruikname van een investering die gesubsidieerd is door het Fonds of door zijn rechtsvoorgangers, een definitief principieel akkoord toestaan voor hetzelfde project of voor een deel van hetzelfde project, op voorwaarde dat het project waarvoor een definitief principieel akkoord wordt gevraagd, verder bestemd blijft binnen de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 2 juni 2006 tot omvorming van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden tot een intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, en tot wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden. Bij zijn beslissing tot afwijking kan de minister rekening houden met functionele elementen, financiële elementen, de opname van de infrastructuur in een grotere ontwikkeling met private of publieke partners, of met de realisatietermijn.]1
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 99, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
HOOFDSTUK 10. - Toezichtregeling en sancties
Art.86. De bevoegde personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de bouwfysische, technische en kwalitatieve normen, en op het gebruik van de gebouwen. De aanvrager verleent zijn medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Hij bezorgt aan de personeelsleden, op hun eenvoudig verzoek, de nuttige stukken voor de uitvoering van de toezichtopdracht.
De aanvrager is verplicht alle documenten die verband houden met de aanbesteding en de gunning, gedurende vijf jaar na de voorlopige oplevering of de eerste ingebruikname van de betreffende werken of leveringen te bewaren. Die documenten kunnen op elk moment worden gecontroleerd. Ze moeten voorgelegd worden aan de personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, als die daarom verzoeken.
De aanvrager is verplicht alle documenten die verband houden met de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, te bezorgen aan het Fonds als dat erom verzoekt.
Art.87.
<Opgeheven bij BVR 2024-05-31/16, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art.88.[1 De verleende gebruikstoelagen zullen worden teruggevorderd, overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof :
1° bij overtreding van de bepalingen van artikel 86 [2 ...]2;
2° als de aanvrager een onjuiste verklaring aflegt over de voorwaarden, vermeld in artikel 3 en 4;
3° als de aanvrager een gebruikstoelage heeft verkregen voor de uitvoering van zijn project en als dat project niet gerealiseerd wordt of niet leidt tot een uitbating binnen een redelijke uitvoeringstermijn;
4° als de aanvrager een gebruikstoelage heeft verkregen voor de uitvoering van zijn project en hij bij een bepaalde opdracht in het kader van dat project de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten niet heeft gerespecteerd, als er daarbij geen toepassing is gemaakt van artikel 84.
[2 ...]2]1
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 101, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2024-05-31/16, art. 21, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
HOOFDSTUK 11. - Slotbepalingen
Art.89. Het decreet van 12 februari 2010 tot wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden treedt in werking op 1 juli 2011.
Art.90. Het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008, 19 juni 2009, 24 juli 2009, 4 juni 2010 en 16 juli 2010, wordt opgeheven.
Art.91.Er kunnen geen aanvragen voor subsidies overeenkomstig de subsidieregeling, vermeld in artikel 6 van het decreet van 23 februari 1994, meer worden ingediend en afgehandeld [1 voor woonzorgcentra of centra voor kortverblijf]1.
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 50, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.92.Dit besluit is onmiddellijk van toepassing op de dossiers waarvoor een aanvraag wordt ingediend vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.
Dit besluit is ook van toepassing op alle aanvragen die ingediend zijn onder de toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en waarvoor op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen principieel akkoord is verkregen als vermeld in het voormelde besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006.
In afwijking van artikel 90, worden aanvragen waarvoor al een principieel akkoord is verkregen als vermeld in het voormelde besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, verder behandeld overeenkomstig het voormelde besluit van de Vlaamse regering van 1 september 2006.
[1 Met behoud van de toepassing van het derde lid, zijn artikel 36, artikel 65 en artikel 73 tot en met 88 van dit besluit ook van toepassing op de aanvragen, vermeld in het derde lid.]1
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 102, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art. 92/1. [1 Om een principieel akkoord of definitief principieel akkoord als vermeld in artikel 13 of 41 te kunnen krijgen van de minister moet een woonzorgcentrum, een centrum voor kortverblijf of een dagverzorgingscentrum voor de datum van inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 februari 2014 tot wijziging van diverse besluiten inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, een ontvankelijke aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan hebben ingediend en moet, na goedkeuring van het zorgstrategische plan, de ontvankelijke aanvraag tot goedkeuring van het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project zijn ingediend voor 31 december 2014.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-02-14/26, art. 103, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.92/2. [1 In de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, in de sector van de verzorgingsinstellingen, en betreffende een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum worden de dossiers waarvoor op de datum van de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 januari 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning voor sommige woonzorgvoorzieningen, wat betreft de lokale en regionale dienstencentra, nog geen definitief principieel akkoord als vermeld in artikel 13 of 41 van dit besluit, is gegeven, verder behandeld conform de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999 houdende de proceduregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden. Het Fonds informeert de aanvrager over de stand van zaken van zijn dossier in de procedure en vraagt in voorkomend geval de ontbrekende stukken op.
Vanaf de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 januari 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning voor sommige woonzorgvoorzieningen, wat betreft de lokale en regionale dienstencentra, kunnen geen nieuwe aanvragen met het oog op het verkrijgen van een definitief principieel akkoord als vermeld in artikel 13 of 41 van dit besluit, meer worden ingediend in de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, in de sector van de verzorgingsinstellingen en betreffende een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum of een dagverzorgingscentrum.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2016-01-15/17, art. 51, 004; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.92/3. [1 Vanaf de datum van de bekendmaking van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2017 betreffende de subsidiëring van infrastructuur van ziekenhuizen in het Belgisch Staatsblad kunnen voor ziekenhuizen geen ontvankelijke aanvragen tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord, vermeld in artikel 13, tweede lid, en artikel 41, tweede lid, van dit besluit, en geen ontvankelijke aanvragen met betrekking tot projecten met financiering zonder voorafgaand principieel akkoord, vermeld in artikel 69, § 1, eerste lid, en artikel 71, § 1, eerste lid, van dit besluit, worden ingediend. Aanvragen die vanaf die datum worden ingediend, worden van rechtswege geacht niet ontvankelijk te zijn en worden niet onderzocht.
Voor zover ze op ziekenhuizen betrekking hebben worden de aanvragen tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord waarvoor vóór de datum, vermeld in het eerste lid, geen voorlopig of definitief principieel akkoord is verleend als vermeld in artikel 32 of 62, van dit besluit, en de aanvragen met betrekking tot projecten met financiering zonder voorafgaand principieel akkoord waarvoor vóór de datum, vermeld in het eerste lid, de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 31 van dit besluit, geen gunstig advies heeft verleend als vermeld in artikel 69, § 1, tweede lid, of artikel 71, § 1, tweede lid, van dit besluit, geacht aanvragen te zijn voor een strategisch forfait als vermeld in hoofdstuk 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2017 betreffende de subsidiëring van infrastructuur van ziekenhuizen. Het Fonds vraagt zo nodig bij de betrokken ziekenhuizen de aanvullende informatie op die de procedureregels en de zorgstrategische planning, vermeld in artikel 2, eerste lid, en artikel 5 van dat besluit, vereisen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2017-07-14/17, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.93. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2011.
Art. 94. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.