Details





Titel:

26 FEBRUARI 2010. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor autonoom vrijwilligerswerk (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-03-2010 en tekstbijwerking tot 30-06-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Erkenningsprocedure en procedure voor de intrekking van de erkenning
Afdeling I. - Erkenningsprocedure
Art. 4-7
Afdeling II. - Procedure voor de intrekking van de erkenning
Art. 8-10
Afdeling III. - Bezwaarprocedure
Art. 11
HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring
Art. 12-15
HOOFDSTUK V. - Toezicht
Art. 16
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 17-21



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2008204552 



Uitvoeringsbesluit(en):

2011036040  2013204387  2015035158 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° decreet : het decreet van 3 april 2009 betreffende het georganiseerde vrijwilligerswerk in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
  2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid;
  3° administratie : [1 [2 functioneel bevoegde afdeling van het Departement Zorg, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2023 over het Departement Zorg, of Zorginspectie als vermeld in artikel 4, § 2, derde lid, van het voormelde besluit]2]1;
  4° organisatie : een organisatie voor autonoom vrijwilligerswerk;
  5° erkende organisatie : een organisatie die erkend is krachtens het decreet;
  6° secretaris-generaal : [2 het hoofd van de administratie]2.
  ----------
  (1)<BVR 2015-01-30/08, art. 36, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<BVR 2023-05-12/09, art. 182, 006; Inwerkingtreding : 10-07-2023>

HOOFDSTUK II. - Erkenningsvoorwaarden
Art.2. Alleen organisaties die voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld bij of krachtens artikel 4 tot en met 8, eerste lid, van het decreet en bij artikel 3, kunnen erkend worden.

Art.3. Om erkend te worden moet een organisatie rond minstens een van de volgende thema's werken :
  1° bevordering van de levenskwaliteit in voorzieningen : activiteiten die tot doel hebben de kwaliteit van het leven te verbeteren van personen die in voorzieningen van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin verblijven, en waarbij het persoonlijke contact centraal staat;
  2° palliatieve verzorging : activiteiten die tot doel hebben een zo goed mogelijke levenskwaliteit te waarborgen aan terminale patiënten en hun naastbestaanden;
  3° intergenerationele solidariteit : activiteiten met betrekking tot de solidariteit tussen zorgbehoevende ouderen en jongeren;
  4° praktische en emotionele bijstand : activiteiten waarbij praktische en emotionele bijstand wordt geboden aan zieken, personen met een handicap en zwaar zorgbehoevenden, ter ondersteuning van thuisverzorgers of ter vervanging van familie, vrienden of partner;
  5° de weerbaarheid van jongeren : communicatie- of informatieactiviteiten, gericht op jongeren, die de weerbaarheid van de jongeren helpen verhogen;
  6° verhoging van zelfredzaamheid : laagdrempelige activiteiten waarbij mensen in armoede actief betrokken worden om hun zelfredzaamheid te bevorderen, en om hun zelfwaardegevoel en kansen op zelfontplooiing te verhogen;
  7° psychosociale begeleiding : activiteiten waarbij mensen met psychosociale moeilijkheden actief worden geholpen om hun zelfredzaamheid en hun kansen op zelfontplooiing te verhogen.

HOOFDSTUK III. - Erkenningsprocedure en procedure voor de intrekking van de erkenning
Afdeling I. - Erkenningsprocedure
Art.4. Een organisatie die erkend wil worden, bezorgt daartoe voor 1 september een aanvraag aan de administratie. De aanvraag bevat de volgende elementen :
  1° de statuten of het besluit tot oprichting van de organisatie;
  2° een lijst van de leden van de raad van bestuur van de organisatie of, als de organisatie geen rechtspersoon is, een lijst van de verantwoordelijken;
  3° een activiteitenverslag over de werking van de organisatie gedurende een periode van een jaar voor de datum van de erkenningsaanvraag. In dat verslag geeft de organisatie aan binnen welke prioritaire thema's, vermeld in artikel 3, haar activiteiten vallen;
  4° de structuur van de organisatie;
  5° een beschrijving van de doelstellingen en de doelgroep van de organisatie;
  6° de wijze waarop de organisatie concreet met vrijwilligers werkt : rekrutering, onthaal, opleiding, vorming, begeleiding;
  7° de wijze waarop de vrijwilligers inspraak hebben in de organisatie en in de concrete situatie waarin ze worden ingeschakeld;
  8° het aantal ingezette vrijwilligers;
  9° een model van afsprakennota van de organisatie;
  10° de wijze waarop en de mate waarin met professionelen die in dezelfde sector of hetzelfde werkveld werken, overleg wordt gepleegd;
  11° in voorkomend geval de vermelding van de aan de vrijwilligers toegekende onkostenvergoedingen;
  12° de afgesloten verzekering;
  13° de goedgekeurde jaarrekening;
  14° de begroting van het lopende jaar.

Art.5. Een ambtenaar van de administratie inspecteert voor 15 november de aanvragende organisatie op haar conformiteit met de erkenningsvoorwaarden en maakt daarvan een verslag op.

Art.6. Als op basis van de aanvraag en van het verslag, vermeld in artikel 5, blijkt dat aan alle erkenningsvoorwaarden is voldaan, neemt de secretaris-generaal voor 31 december een beslissing tot erkenning, die binnen vijftien dagen per aangetekende brief aan de organisatie wordt meegedeeld.
  Als blijkt dat niet aan alle erkenningsvoorwaarden is voldaan, bezorgt de secretaris-generaal voor 1 december per aangetekende brief een gemotiveerd voornemen tot weigering van erkenning aan de betrokken organisatie. De organisatie kan daartegen bezwaar aantekenen conform artikel 11. Als de organisatie binnen de vastgestelde termijn geen bezwaar heeft aangetekend, wordt het voornemen van de secretaris-generaal van rechtswege geacht een beslissing van de secretaris-generaal tot weigering van de erkenning te zijn. De administratie brengt de organisatie daarvan per aangetekende brief op de hoogte binnen een maand nadat de bezwaartermijn verstreken is.

Art.7. De erkenning geldt voor onbepaalde duur.

Afdeling II. - Procedure voor de intrekking van de erkenning
Art.8. Als de organisatie niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, stelt de secretaris-generaal de organisatie met een aangetekende brief in gebreke. Ze krijgt de mogelijkheid om binnen drie maanden haar toestand te regulariseren.

Art.9. Als aan de ingebrekestelling, vermeld in artikel 8, geen gevolg wordt gegeven, deelt de secretaris-generaal per aangetekende brief zijn gemotiveerd voornemen tot intrekking van de erkenning mee aan de organisatie. De organisatie kan daartegen bezwaar aantekenen conform artikel 11. Als binnen de vastgestelde termijn geen bezwaar wordt aangetekend, neemt de secretaris-generaal een beslissing tot intrekking van de erkenning van de organisatie. De administratie stuurt die beslissing aangetekend naar de organisatie binnen een maand nadat de bezwaartermijn verstreken is.

Art.10. De organisatie waarvan de erkenning is ingetrokken, kan op zijn vroegst twee jaar na de datum van de intrekking van de erkenning opnieuw worden erkend.

Afdeling III. - Bezwaarprocedure
Art.11.Als de organisatie niet akkoord gaat met het voornemen tot weigering van de erkenning, vermeld in artikel 6, tweede lid, of met het voornemen tot intrekking van de erkenning, vermeld in artikel 9, kan ze daartegen bezwaar aantekenen. De organisatie stuurt daartoe een gemotiveerd bezwaarschrift aangetekend naar de administratie, uiterlijk dertig dagen nadat ze het voornemen in kwestie ontvangen heeft.
  [1 Het bezwaarschrift wordt behandeld volgens de regels die zijn vastgesteld bij of ter uitvoering van hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers.]1
  ----------
  (1)<BVR 2013-07-12/41, art. 77, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring
Art.12. Alleen erkende organisaties die minstens twintig vrijwilligers inzetten, met uitsluiting van vrijwilligers in administratieve, bestuurlijke of beleidsfuncties, komen in aanmerking voor subsidiëring. De secretaris-generaal kan echter afwijkingen toestaan om een of meer van de volgende redenen :
  1° de specifieke behoefte van de doelgroep;
  2° de noodzaak tot het gebruik van bijzondere methodieken;
  3° de bijzondere moeilijkheden om geschikte vrijwilligers te vinden.

Art.13.[1 De erkende organisaties die met toepassing van artikel 12 voor subsidiëring in aanmerking komen, ontvangen jaarlijks een forfaitair subsidiebedrag. Dat subsidiebedrag wordt bepaald op basis van :
   1° het beschikbare begrotingskrediet;
   2° het aantal organisaties dat voor een subsidie in aanmerking komt;
   3° het aantal ingezette vrijwilligers voor wie een ondertekende afsprakennota bestaat, met uitsluiting van vrijwilligers in administratieve, bestuurlijke of beleidsfuncties. Het referentiepunt daarvoor is 1 januari van het voorafgaande jaar.
   De secretaris-generaal bepaalt binnen het beschikbare begrotingskrediet het jaarlijkse subsidiebedrag per organisatie als volgt op basis van het aantal vrijwilligers, vermeld in het eerste lid, 3° :
   1° van de eerste tot en met de 50e vrijwilliger : 30 euro per vrijwilliger;
   2° van de 51e tot en met de 100e vrijwilliger : 29 euro per vrijwilliger;
   3° van de 101e tot en met de 200e vrijwilliger : 28 euro per vrijwilliger;
   4° van de 201e tot en met de 500e vrijwilliger : 27 euro per vrijwilliger;
   5° van de 501e tot en met de 1 000e vrijwilliger : 26 euro per vrijwilliger;
   6° van de 1 001e tot en met de 2 000e vrijwilliger : 25 euro per vrijwilliger;
   7° vanaf de 2 001e vrijwilliger : 24 euro per vrijwilliger.
   Als na de toepassing van het tweede lid nog begrotingskrediet beschikbaar is, wordt dat krediet gelijkmatig over alle organisaties verdeeld. Daarbij ontvangen organisaties met minder dan 20 vrijwilligers slechts de helft van het bedrag dat aan organisaties met minstens 20 vrijwilligers wordt toegekend, en ontvangen organisaties met minder dan 10 vrijwilligers slechts een vierde van dat bedrag.
   Vanaf 1 januari 2010 wordt, binnen het beschikbare begrotingskrediet, het totale subsidiebedrag jaarlijks geïndexeerd volgens de formule Nx = Tx (Cx/Cx-i), waarbij :
   1° Nx = het geïndexeerde bedrag in het begrotingsjaar X;
   2° Tx = het bedrag dat in de tabel voor het vorige begrotingsjaar X-1 vermeld staat;
   3° Cx = de gezondheidsindex bij het begin van het begrotingsjaar X;
   4° Cx-i = de gezondheidsindex bij het begin van het begrotingsjaar X-1.]1
  ----------
  (1)<BVR 2011-12-09/08, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>

Art.14. Het aantal ingezette vrijwilligers, vermeld in artikel 13, eerste lid, 3°, wordt vastgesteld op basis van het werkingsverslag, vermeld in artikel 16.

Art.15. De secretaris-generaal kent de subsidie toe.
  De subsidie wordt verantwoord op basis van het werkingsverslag, vermeld in artikel 16.

HOOFDSTUK V. - Toezicht
Art.16. Jaarlijks voor 30 april bezorgt de erkende organisatie een werkingsverslag over het afgelopen jaar aan de administratie. Dat werkingsverslag bevat zowel een inhoudelijk als een financieel deel. De minister stelt daarvoor een model ter beschikking.
  De erkende organisatie bezorgt aan de administratie elke wijziging van de stukken, vermeld in artikel 8 van het decreet, alsook elke wijziging van de elementen, vermeld in artikel 2 en 3.
  Ambtenaren van de administratie houden toezicht op de naleving van de erkenningsvoorwaarden en op de aanwending van de subsidie, met behoud van de toepassing van artikel 55 tot en met 58 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. Ze kunnen de werking van de erkende organisatie en het aantal ingezette vrijwilligers ter plaatse controleren.

HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art.17. Het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 tot uitvoering van het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector wordt opgeheven.

Art.18. De organisaties die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, blijven erkend met behoud van de toepassing van artikel 16 van het decreet. Als ze nog erkend zijn voor een bepaalde duur, blijven ze erkend voor de resterende duur van de erkenning. Uiterlijk drie maanden voor hun erkenning afloopt, dienen ze een aanvraag in voor een erkenning van onbepaalde duur conform dit besluit.
  De organisaties, vermeld in het eerste lid, conformeren zich aan de bepalingen van het decreet en van dit besluit, uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding ervan.

Art.19. Zolang hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin niet in werking is getreden, wordt het bezwaarschrift, vermeld in artikel 11, tweede lid, bezorgd aan en behandeld door de commissie, vermeld in artikel 13 van het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Gezins- en Welzijnsraad en van een adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden.

Art.20. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010.

Art. 21. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.