Details





Titel:

30 APRIL 2009. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende algemene regeling en tot vaststelling van de nadere regels voor de subsidiëring van de opvangmilieus georganiseerd door de " Dienst " en van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-10-2009 en tekstbijwerking tot 02-05-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Definities, toepassingsgebied, opdrachten en opvang
Afdeling I. - Definities
Art. 1
Afdeling II. - Toepassingsgebied
Art. 2
Afdeling III. - Opdracht
Art. 3
Afdeling IV. - Opvang
Onderafdeling I. - Duur
Art. 4
Onderafdeling II. - Capaciteiten
Art. 5
Onderafdeling III. - Aanvraag om opvang
Art. 6-7
HOOFDSTUK II. - Machtiging
Afdeling I. - Voorwaarden
Art. 8-9
Afdeling II. - Omkaderingsnormen
Art. 10
Afdeling III. - Kwalificatie van het personeel
Art. 11
HOOFDSTUK III. - Erkenning
Art. 12
HOOFDSTUK IV. - Procedures voor de machtiging en de erkenning
Afdeling I. - Specifieke bepalingen voor de machtigingsaanvraag.
Art. 13
Afdeling II. - Specifieke bepalingen voor de erkenningsaanvraag
Art. 14
Afdeling III. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de machtigings- en erkenningsprocedures
Onderafdeling I. - Machtigings- of erkenningsaanvraag
Art. 15-16
Onderafdeling II. - Weigering, schorsing en intrekking van de machtiging of van de erkenning.
Art. 17-20
HOOFDSTUK V. - Het Begeleidingscomité
Afdeling I. - Samenstelling
Art. 21
Afdeling II. - Opdrachten
Art. 22
Afdeling III. - Huishoudelijk reglement
Art. 23
HOOFDSTUK VI. - Jaarlijks activiteitenverslag
Art. 24
HOOFDSTUK VII. - Pedagogische en boekhoudkundige inspectie
Afdeling I. - Pedagogische inspectie
Art. 25
Afdeling II. - Boekhoudkundige inspectie
Art. 26
HOOFDSTUK VIII. [1 Financiering ]1
Afdeling I. [1 Bronnen ]1
Onderafdeling I. [1 De Dienst ]1
Art. 27
Onderafdeling II.
Art. 28
Onderafdeling II. [1 Overheid of openbare instelling ]1
Onderafdeling III.
Art. 29
Onderafdeling III. [1 De ouders ]1
Onderafdeling IV.
Art. 30
Afdeling II. [1 Nadere regels voor de toekenning van subsidies toegekend door de Dienst ]1
Art. 31
Afdeling III. [1 Subsidie voor personeelskosten ]1
Art. 32-34
Afdeling III.
Art. 35-36
Sectie IV - Subsidie voor werkingskosten
Art. 37-38, 38/1
Afdeling V. De definitieve subsidie
Art. 39
Afdeling VI.
Art. 39/1
Afdeling VII.
Art. 39/2
HOOFDSTUK IX.
Sectie VI [1 Indexering]1
Art. 40-45



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2002029119 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Definities, toepassingsgebied, opdrachten en opvang
Afdeling I. - Definities
Artikel 1. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° "het decreet" : het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", afgekort "ONE";
  2° "de Minister" : de Minister van Kinderwelzijn;
  3° "de Dienst" : de "Office de la Naissance et de l'Enfance" (Dienst voor Geboorte en Kinderwelzijn);
  4° "bestuur" : het bestuur van de Franse Gemeenschap dat belast is met de hulpverlening aan de jeugd;
  5° "Subregionaal comité" : Subregionaal Comité van de Dienst, zoals bedoeld in artikel 18 van het decreet;
  6° "opdrachtgevende overheid" : de adviseur van hulpverlening aan de jeugd, de directeur van hulpverlening aan de jeugd of de jeugdrechtbank;
  7° "C.I.O.C. " : Informatie-, Oriëntatie- en Coördinatiecel bedoeld in artikel 2 van het besluit van 12 september 2008 betreffende de samenwerking tussen de opdrachtgevende overheden en het geheel van de diensten van de sector van de Hulpverlening aan de Jeugd;
  8° "kwaliteitsopvangcode" : de code bedoeld in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 tot vaststelling van de kwaliteitsopvangcode;
  9° "machtiging" : de beslissing van de "Dienst" voorafgaand aan de werking van elke dienst bedoeld in artikel 6, § 2 van het decreet en waarbij bewezen wordt dat de voorwaarden bedoeld in het besluit nageleefd worden;
  10° "erkenning" : de beslissing van de "Dienst" waarbij bewezen wordt dat de gemachigde dienst de voorwaarden voor de erkenning bedoeld in het besluit heeft nageleefd en een subsidie kan aanvragen;
  11° "opvangmilieu georganiseerd door de "Dienst" : het milieu bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid, 4°, van het decreet;
  12° "dienst" : de gespecialiseerde opvangdienst voor het jonge kind bedoeld onder de instellingen die kinderen opvangen buiten hun gezinsmilieu, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid, 5° van het decreet;
  13° "gemachtigde dienst" : de dienst die de machtiging van de "Dienst" heeft gekregen;
  14° "erkende dienst" : de gemachigde dienst die de erkenning heeft gekregen en die door de Dienst wordt gesubsidieerd;
  15° "toegelaten capaciteit" : de opvangcapaciteit van de kinderen die de gemachtigde dienst tegelijkertijd kan ontvangen;
  16° "erkende capaciteit" : de opvangcapaciteit van de kinderen die uit de erkenning voortvloeit en die als referentie dient voor de subsidiëring van de dienst;
  17° "bezettingsgraad" : maatregel voor de werkelijke jaarlijkse bezetting van een dienst ten opzichte van het aantal kinderen waarvoor het erkend werd;
  18° "opvangproject" : het opvangproject ontwikkeld ter uitvoering van artikel 20 van de kwaliteitsopvangcode;
  19° "geïndividualiseerd project inzake begeleiding en omkadering" : project dat voor elk kind de doelstellingen van zijn plaatsing, de nadere regels en de middelen om deze te bereiken en de opdrachten toevertrouwd aan elke optredende persoon bepaalt;
  20° "ouders" : de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, die het kind toevertrouwen aan de gemachtigde, erkende dienst en aan het opvangmilieu georganiseerd door de "Dienst";
  21° "broeder- en zusterschap" : het geheel van broers en zussen van een gezin;
  22° "inrichtende macht" : de publiek- of privérechtelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk die ten doel heeft de opdracht bedoeld in artikel 3 uit te voeren en die één of meer diensten organiseert of wenst te organiseren;
  23° "directeur" : de directeur of de directrice verantwoordelijk voor de dienst of voor het opvangmilieu georganiseerd door de Dienst;
  24° "programmering" : antwoord gegeven aan de behoeften vastgesteld in de sector van de gespecialiseerde opvang voor het jonge kind inzake de geografische ligging van de diensten, de capaciteiten en de opvangsoorten;
  25° "ethische gedragsregels" : de code bedoeld in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd.

Afdeling II. - Toepassingsgebied
Art.2. Het besluit is van toepassing op de gemachtigde en erkende diensten. Het is van toepassing op de opvangmilieus georganiseerd door de Dienst wat betreft de artikelen 1, 3, 4, § 1, 5, 6, 21 tot 24, 28 tot 30, 39, § 3, en § 4.
  De Dienst voert specifieke maatregelen van interne controle en begeleiding in van de milieus die hij organiseert; hij past mutatis mutandis aan deze milieus dezelfde procedures toe als deze bedoeld voor de diensten, inzonderheid deze bedoeld in de artikelen 7 en 25.

Afdeling III. - Opdracht
Art.3. § 1. De gemachtigde, erkende dienst en het milieu georganiseerd door de Dienst hebben als opdracht kinderen vanaf de leeftijd van 0 en die niet de volle leeftijd van 7 jaar hebben bereikt, op te vangen, in crisistoestand, voor een zo korte mogelijke periode, met het oog op het bevorderen van hun reïntegratie in hun leefmilieu.
  Ze organiseren daartoe het verblijf van kinderen in een collectief en residentieel kader, alsook de begeleiding van het gezin.
  De gemachtigde, erkende dienst en het milieu georganiseerd door de Dienst werken in netwerk met elke optredende persoon betrokken bij de toestand.
  § 2. Op de eerste dag van de eerste opvang is het kind jonger dan zes jaar.
  In afwijking van het eerste lid kan een kind, lid van een broer- en zusterschap, opgevangen worden door de gemachtigde, erkende dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst totdat het de niet volle leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft voor zover op de eerste dag van zijn opvang één van zijn broers of één van zijn zussen die in dezelfde gemachtigde, erkende dienst of in het milieu georganiseerd door de Dienst geplaatst wordt vóór zijn zesde verjaardag, nog altijd daar verblijft en de leeftijd van zeven jaar nog niet bereikt heeft.
  § 3. De opvang van kinderen bedoeld in de §§ 1 en 2 door de gemachtigde, erkende dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst gebeurt op aanvraag :
  1° van de ouders;
  2° van een opdrachtgevende overheid.
  § 4. Beschouwd worden als werk van reïntegratie in het leefmilieu, de activiteiten, met inbegrip van het tijdelijke buitenverblijf, die daartoe gevoerd worden op initiatief van de gemachtigde, erkende dienst of van het milieu georganiseerd door de Dienst met inachtneming van de volgende voorwaarden :
  - de uitwerking van een geïndividualiseerd project inzake begeleiding en omkadering, met inbegrip van zijn nadere regels voor de evaluatie;
  - de toestemming van de ouders voor de opvang bedoeld in § 3, 1° :
  - de toestemming van de opdrachtgevende overheid voor de opvang bedoeld in § 3, 2°;
  - de betrokkenheid van de gemachtigde, erkende dienst of van het milieu georganiseerd door de Dienst bij het werk van reïntegratie in het leefmilieu.

Afdeling IV. - Opvang
Onderafdeling I. - Duur
Art.4. § 1. De opvang van kinderen door de gemachtigde, erkende diensten of door de opvangmilieus georganiseerd door de Dienst, moet zo weinig mogelijk duren.
  De opvang door elke gemachtigde, erkende dienst of door elk milieu georganiseerd door de Dienst duurt hoogstens twaalf maanden. Nochtans kan de opvang van een kind verlengd worden op basis
  a) van een aanvraag behoorlijk gemotiveerd en ingediend overeenkomstig de procedure bedoeld in § 2 als het een opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 1° betreft;
  b) van een beslissing van een opdrachtgevende overheid als het een opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 2° betreft.
  De verlenging van de opvang van een kind is hernieuwbaar per periode van hoogstens twaalf maanden.
  § 2. Voor een opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 1° kan een afwijking toegestaan worden mits de overbrenging aan de Dienst door de gemachtigde of erkende dienst van de volgende documenten en dit, ten laatste één maand voor het verstrijken van de opvang :
  1° een schriftelijke aanvraag van de gemachtigde of erkende dienst, behoorlijk gedateerd en gemotiveerd, die de duur van de aangevraagde verlenging bepaalt;
  2° een sociaal verslag dat de geactualiseerde elementen opneemt van de begeleiding van het kind alsmede de redenen van de aanvraag om verlenging op basis van een balans van het geïndividualiseerd project inzake begeleiding en omkadering en de redenen waarvoor een reïntegratie in het leefmilieu of een alternatieve oplossing niet geconcretiseerd hebben kunnen worden.
  De Dienst deelt zijn beslissing mee aan de gemachtigde of erkende dienst binnen een termijn van hoogstens één maand. Bij gebrek aan mededeling binnen deze termijn wordt de aanvraag om verlenging als aanvaard beschouwd.

Onderafdeling II. - Capaciteiten
Art.5. De Dienst bepaalt voor elke dienst de toegelaten capaciteit en, in voorkomend geval, de erkende capaciteit van de opvang van kinderen bedoeld in artikel 3, § 3 waarvoor de dienst gelijktijdig moet kunnen zorgen.
  De Dienst bepaalt de opvangcapaciteit voor de opvangmilieus die hij organiseert.
  Behoudens afwijking toegestaan door de Dienst mogen de toegelaten capaciteit en de erkende capaciteit niet lager zijn dan zestien gelijktijdige opnames.

Onderafdeling III. - Aanvraag om opvang
Art.6. § 1. De Dienst bepaalt, in voorkomend geval, een percentage van de erkende capaciteit van elke dienst en van de capaciteit van opvang van de milieus die hij organiseert voor elke categorie van opvang bedoeld in artikel 3, § 3. Elk percentage wordt bepaald door rekening te houden met de statistieken opgenomen in het jaarlijks activiteitenverslag bedoeld in artikel 24 zonder 33 % te overschrijden.
  De aanvragen om opvang worden behandeld door de dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst in volgorde van hun ontvangst. In afwijking hiervan, wanneer de aanvraag om opvang een kind betreft met een hoog risico voor zijn fysieke of psychische gezondheid of voor zijn integriteit, of voor een kind verbonden door verwantschap met een kind dat al opgevangen wordt door de dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst, wordt deze aanvraag om opvang bij voorkeur behandeld.
  Indien het percentage van opvang bepaald door de Dienst niet bereikt wordt, zal de dienst de redenen in het jaarlijks activiteitenverslag bedoeld in artikel 24 moeten meedelen.
  Elke aanvaarde of geweigerde aanvraag om opvang wordt onmiddellijk door de gemachtigde, erkende dienst of door het milieu georganiseerd door de Dienst in het inschrijvingsregister overgeschreven en dit, in volgorde van de indiening ervan.
  De effectieve datum van het begin van de opvang wordt in het register vermeld.
  § 2. Bij weigering van opvang wordt de beslissing gemotiveerd en meegedeeld aan de ouders of aan de opdrachtgevende overheid binnen de vijf werkdagen van de indiening van de aanvraag.
  De aanvraag om opvang kan slechts geweigerd worden :
  1° als er geen beschikbare erkende plaatsen zijn;
  2° als er een weigering is van de ouders of van de opdrachtgevende overheid om deel te nemen aan het opvangproject of aan het huishoudelijk reglement;
  3° als een andere aanvraag gemotiveerd wordt bij dringende noodzakelijkheid;
  4° of als het percentage bedoeld in § 1 nageleefd moet worden.
  § 3. Elke dienst en elk milieu georganiseerd door de Dienst werken samen met de "C.I.O.C." zodat de opdrachtgevende overheden en de Dienst geïnformeerd kunnen worden over de beschikbare erkende plaatsen.

Art.7. Indien de Dienst een klacht heeft gekregen of indien hij vaststelt dat de weigering om inschrijving niet of onvoldoende gemotiveerd wordt, kan hij alle geschikte maatregelen nemen overeenkomstig artikel 18.

HOOFDSTUK II. - Machtiging
Afdeling I. - Voorwaarden
Art.8. Om de opdracht bedoeld in artikel 3 te kunnen uitvoeren moet de dienst voorafgaandelijk een machtiging van de Dienst krijgen. Deze machtiging is nominatief en onoverdraagbaar.

Art.9. Om een machtiging te krijgen en te bewaren is de dienst ertoe gehouden, onder voorbehoud van de toepassing van de kwaliteitsopvangcode, de volgende voorwaarden na te leven :
  1° de dienst moet een opvangproject opstellen;
  2° de inrichtende macht die één of meer diensten wenst te organiseren, moet het opvangproject aan elk lid van de dienst bezorgen;
  3° de dienst moet de Dienst inlichten over elke wijziging van zijn statuten;
  4° de dienst onderwerpt zich aan de pedagogische inspectie bedoeld in artikel 25.
  De personeelsleden van de Dienst hebben toegang tot de lokalen waar de kinderen opgevangen worden. Ze kunnen alle documenten bedoeld in deze afdeling raadplegen;
  5° de dienst stelt een huishoudelijk reglement op waarbij inzonderheid de wederzijdse rechten en plichten van de ouders en van de dienst bepaald worden.
  Dit huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring aan de Dienst voorgelegd die de overeenstemming met de regelgeving naziet.
  Voor de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 1°, wordt het huishoudelijk reglement voor akkoord door de ouders ondertekend bij de inschrijving van het kind.
  Voor de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 2° bezorgt de dienst de dag van de opvang een exemplaar van het huishoudelijk reglement aan de ouders;
  6° de dienst zorgt ervoor dat er voor de kinderen in veiligheid, zindelijkheid, hygiëne en ruimte is voorzien bij de omkadering, zijn infrastructuren en uitrustingen en dat zij hun welzijn en hun ontwikkeling in de hand werken, inzonderheid in functie van de leeftijd van de kinderen.
  De dienst beschikt voor elk personeelslid over een uittreksel uit het strafregister model 2 dat vrij is van veroordeling of interneringsmaatregel voor de zedenfeiten, geweld of voor het gebruik van verdovende middelen en dat minder dan zes maanden vóór de aanwerving dateert. Dit uittreksel moet om de vijf jaar hernieuwd worden, alsook op eenvoudige aanvraag van de Dienst;
  7° de dienst verwittigt schriftelijk de Dienst vooraleer gelijk welke verandering te doen die een relevant gevolg kan hebben voor de opvangvoorwaarden.
  8° de dienst brengt de Dienst onmiddellijk op de hoogte van elke ernstige gebeurtenis wat betreft het beheer van de dienst of van het personeel.
  De dienst verwittigt de Dienst over elke ernstige gebeurtenis, zoals inzonderheid het overlijden, de ernstige tuchtinbreuk, de verlengde onderbreking van de dienstactiviteiten, de ernstige fout van een personeelslid, de onregelmatigheid in het beheer van de dienst, de schade.
  De dienst verwittigt de ouders over elk incident in verband met de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 1° en de opdrachtgevende overheid over elk incident in verband met de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 2°;
  9° de dienst verwittigt de Dienst over elke tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn activiteiten. De Dienst geeft zijn toestemming over de nadere regels en de termijn van de stopzetting van de activiteiten van een dienst, alsook over de verandering van inrichtende macht of van vestigingsplaats, na advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel 21;
  10° de dienst sluit verzekeringen af om het volgende te dekken :
  a) de burgerlijke aansprakelijkheid voor de goederen of de personen waarvoor zij verantwoordelijk is krachtens de artikelen 1382 tot 1385 van het Burgerlijk Wetboek;
  b) de lichamelijke schade berokkend aan de opgevangen kinderen;
  11° de dienst houdt een register bij van de inschrijving bedoeld in artikel 6, § 1, met ten minste de volgende informatie :
  a) de gedateerde aanvragen om opvang;
  b) de persoonlijke gegevens van elk opgevangen kind;
  c) de datum van het begin en het einde van de opvang;
  d) het type van opvang;
  e) het aantal en de redenen van weigering van opvang;
  f) de opvang waarvoor een gezinswerk vóór en/of het verblijf werd uitgevoerd.
  12° bij de opvang opent de dienst een dossier met :
  a) het geïndividualiseerd project inzake begeleiding en omkadering, alsook de stukken betreffende de evolutie van het kind. Deze documenten kunnen vernietigd worden ten vroegste vijf jaar na de meerderjarigheid van het kind;
  b) de verslagen gericht aan de opdrachtgevende overheid voor de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 2°;
  13° volgens de nadere regels en de aanbevelingen bepaald door de Dienst,
  a) de dienst onderwerpt de kinderen aan een gezondheidscontrole;
  b) de dienst onderwerpt de kinderen tussen 0 en 7 jaar aan een preventief medisch toezicht. Daartoe sluit hij op basis van het model aanbevolen door de Dienst een overeenkomst af met een geneesheer.
  c) behoudens wanneer een medische consultatie in eigen huis wordt georganiseerd, onderhoudt de dienst een functionele relatie met een door de Dienst opgerichte of erkende consultatie. Indien de medische consultatie binnen de dienst georganiseerd wordt, wordt een lokaal ter beschikking gesteld van de medische consultatie.
  In het kader van het preventief medisch toezicht, wordt het medisch boekje van het kind als een document gebruikt dat als band tussen de dienst en de ouders dient. Daartoe zorgen de ouders ervoor dat het boekje altijd ter beschikking van het kind blijft.
  De ouders bezorgen, indien mogelijk, de geneesheer van de dienst een medisch getuigschrift waarin de gezondheidstoestand van het kind wordt toegelicht en, in voorkomend geval, de mogelijke gevolgen op de collectieve aspecten van de gezondheid. Het medisch getuigschrift vermeldt eveneens de reeds uitgevoerde vaccinaties.
  Behoudens medische beslissing, welke op het verzoek van de dienst bevestigd wordt door de medisch adviseur van de subregio bedoeld in artikel 18 van het decreet, wordt ieder kind gevaccineerd volgens de door de Dienst bepaalde nadere regels in het kader van het schema opgemaakt door de Franse Gemeenschap. De vaccinaties worden gedaan in het kader het medisch toezicht gevoerd binnen de dienst of door een door de ouders gekozen geneesheer. In dat geval bezorgen de ouders aan de dienst het bewijs van de vaccinaties. In gebreke hieraan doet de dienst de vaccinaties.
  14° voor elk personeelslid bezorgt de dienst :
  a) een formulier voor de evaluatie van de gezondheid bij de aanwerving van de werknermer;
  b) een formulier voor de jaarlijkse evaluatie van de gezondheid voor elke werknemer;
  15° de inrichtende macht van de dienst stelt een directeur aan. Deze aanstelling wordt binnen de maand ter kennis gebracht van de Dienst.
  De directeur moet ten minste vierentwintig jaar oud zijn.
  De directeur wordt inzonderheid belast met het dagelijks beheer, de goede werking van de dienst en moet zorgen voor de uitwerking en de werkelijke toepassing van het opvangproject;
  16° de personeelsleden van de dienst leven de kwaliteitsopvangcode en de ethische gedragsregels na;
  17° de dienst beschikt ten minste over de omkadering bedoeld in artikel 10;
  18° de personeelsleden bedoeld in artikel 10 moeten aan de voorwaarden voor de kwalificaties bedoeld in artikel 11 beantwoorden;
  19° voor de dienst georganiseerd in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk mogen de personeelsleden geen deel uitmaken van de inrichtende macht. Het aantal van de leden van de inrichtende macht die bloed- en aanverwanten zijn tot in de derde graad van de personeelsleden, mag niet één derde van de het geheel van de leden van de inrichtende macht overschrijden;
  20° de dienst zorgt voor de voorgezette vorming van zijn personeel, inzonderheid door de inschrijving :
  a) voor de opleidingsmodules bevat in een programma voor voortgezette vorming, aangepast aan de eigenaardigheden van de dienst en bepaald ten minste om de drie jaar door de Minister, op voorstel van de Dienst; dit programma wordt uitgevoerd door de Dienst in partnerschap met de onderwijsinrichtingen met volledig leerplan en/of voor sociale promotie en de vormingsoperatoren erkend door de Minister;
  b) voor de vormingen voorgesteld door de diensten erkend in het kader van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;
  21° de dienst sluit met elk personeelslid een arbeidsovereenkomst af;
  22° de dienst stelt elk jaar een activiteitenverslag op overeenkomstig artikel 24;
  23° de dienst houdt een register van de aanwezige kinderen bij die hij elke dag invult en dat ter beschikking van de Dienst gesteld wordt. Worden gelijkgesteld aan de aanwezigheid van de kinderen in de dienst :
  a) de periodes van ziekenhuisopname van de kinderen;
  b) de periodes van het verblijf in het gezin van het kind met een maximale duur van honderd twintig dagen per jaar waaronder dertig achtereenvolgende dagen;
  c) het werk van reïntegratie bedoeld in artikel 3, § 4.

Afdeling II. - Omkaderingsnormen
Art.10.§ 1.[2 De omkaderingsnormen worden bepaald als volgt :
   [3 Voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd, overeenkomstig artikel 5, op één eenheid van zestien kinderen :
   a) 1 voltijds equivalent directeur ;
   b) 0,5 voltijds equivalent administratief personeel ;
   c) 1,5 voltijds equivalent psycho-medisch-sociaal personeel;
   d) 2 voltijdse equivalenten intendance-personeel ;
   e) 12 voltijdse equivalenten opvangpersoneel, d.w.z. in totaal 17 voltijdse ambtenV]3 ;
   2А [3 voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd, overeenkomstig artikel 5, op vierentwintig kinderen :
   a) 1 voltijds equivalent directeur ;
   b) 0,75 voltijds equivalent administratief personeel;
   c) 2 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;
   d) 3 voltijdse equivalenten intendance-personeel;
   e) 18 voltijdse equivalenten opvangpersoneel,
   d.w.z. in totaal 24,75 voltijdse functies.]3 ;
   3А [3 voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd, overeenkomstig artikel 5, op tweeëndertig kinderen:
   a) 1 voltijds equivalent directeur ;
   b) 1 voltijds equivalent administratief personeel;
   c) 3 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;
   d) 4 voltijdse equivalenten intendance-personeel;
   e) 22 voltijdse equivalenten opvangpersoneel,
   d.w.z. in totaal 31 voltijdse functies. " ;]3;
   4А [3 voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd, overeenkomstig artikel 5, op veertig kinderen:
   a) 1 voltijds equivalent directeur ;
   b) 1,25 voltijds equivalent administratief personeel;
   c) 4 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;
   d) 5 voltijdse equivalenten intendance-personeel;
   e) 28,5 voltijdse equivalenten opvangpersoneel,
   d.w.z. in totaal 39,75 voltijdse functies.]3
   5А [3 voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd, overeenkomstig artikel 5, op achtenveertig kinderen,
   a) 1 voltijds equivalent directeur ;
   b) 1,50 voltijds equivalent administratief personeel ;
   c) 4,5 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;
   d) 6 voltijdse equivalenten intendance-personeel;
   e) 32,5 voltijdse equivalenten opvangpersoneel;
   d.w.z. in totaal 45,5 voltijdse functies]3
   6А[3 voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd, overeenkomstig artikel 5, op zesenvijftig kinderen:
   a) 1 voltijds equivalent directeur ;
   b) 1,75 voltijds equivalent administratief personeel;
   c) 5,5 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;
   d) 7 voltijdse equivalenten intendance-personeel;
   e) 39 voltijdse equivalenten opvangpersoneel,
   d.w.z. in totaal 54,25 voltijdse functies. ]3
   7А [3 voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd, overeenkomstig artikel 5, op vierenzestig kinderen,
   a) 1 voltijds equivalent directeur ;
   b) 2 voltijdse equivalenten administratief personeel ;
   c) 6 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;
   d) 8 voltijdse equivalenten intendancepersoneel;
   e) 43 voltijdse equivalenten opvangpersoneel;
   f) 1 voltijds equivalent houder van een graduaat of een licentiaat belast met de coördinatie,
   d.w.z. in totaal 61 voltijdse functies]3. ]2
  § 2. Voor de diensten die een toegelaten capaciteit hebben die lager is dan zestien kinderen en die een afwijking bedoeld in artikel 5, tweede lid, genieten, wordt het omkaderingspercentage bedoeld in § 1, 1° berekend naar rata van de toegelaten capaciteit.
  ----------
  (1)<BFG 2021-07-15/34, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
  (2)<BFG 2023-09-07/27, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (3)<BFG 2024-04-05/06, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling III. - Kwalificatie van het personeel
Art.11. Om één van de betrekkingen bedoeld in artikel 10 te kunnen uitoefenen, moeten de personeelsleden aan de volgende kwalificatievoorwaarden beantwoorden :
  1° directeur;
  a) een diploma van het pedagogisch, paramedisch of sociaal hoger onderwijs, uitgereikt door een Hogeschool of een inrichting voor sociale promotie, met uitzondering van het diploma van bachelor bibliothecaris-documentalist, bachelor in de communicatie, bachelor multimediaal schrift, Master in de toegepaste communicatie en Master in de pers en informatie, alsook drie jaren in de opvoedingsambten;
  b) een universitaire Master, alsook drie jaren in de opvoedingsambten.
  2° Administratief personeel :
  a) klerk :
  - een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
  b) opsteller :
  - een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.
  3° Psycho-medisch-sociaal personeel :
  a) een diploma van Bachelor maatschappelijk assistent, van Bachelor assistent in de psychologie of een Master engineering en sociale acties;
  b) een universitaire Master in de volgende studierichtingen : juridische wetenschappen, criminologie, psychologische en opvoedingswetenschappen, politieke en sociale wetenschappen, medische wetenschappen, biomedische en farmaceutische wetenschappen en bewegingswetenschappen, zoals bedoeld in artikel 31 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten;
  c) een diploma van Bachelor in verpleegzorg.
  4° Opvangpersoneel :
  a) Opvoeder klasse 1 :
  Ten minste een diploma of een studiegetuigschrift van het niveau van het pedagogisch, paramedisch of sociaal hoger onderwijs, met uitzondering van het diploma van bibliothecaris-documentalist, ten minste van het korte type, met volledig leerplan of voor sociale promotie een diploma of een getuigschrift eindstudies van het pedagogisch, paramedisch of sociaal hoger onderwijs, uitgereikt door een Hogeschool of een inrichting voor sociale promotie, met uitzondering van het diploma van Bachelor bibliothecaris-documentalist, Bachelor in de communicatie, Bachelor multimediaal schrift, Master in de toegepaste communicatie en Master in de pers en informatie, alsook drie jaar van de opvoedingsambten;
  b) Opvoeder klasse 2A :
  - een diploma of studiegetuigschrift van het hoger secundair onderwijs met een sociale, opvoedings- of paramedische richting, met volledig leerplan of voor sociale promotie of;
  - een diploma van verpleegaspirant;
  - een kwalificatiegetuigschrift van kinderverzorger voor zover het personeelslid dat houder is van dat getuigschrift, voor kinderen tussen 0 en 6 jaar zorgt.
  c) Opvoeder klasse 2B :
  - een studiegetuigschrift van het hoger secundair onderwijs of gelijkgesteld met een opvoedingskwalificatie;
  d) Opvoeder klasse 3 :
  - het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs met een opvoedingskwalificatie;
  e) Kinderverzorger : een kwalificatiegetuigschrift van kinderverzorger.

HOOFDSTUK III. - Erkenning
Art.12. Om erkend te worden en te blijven moet de dienst die voorafgaandelijk toegelaten wordt door de Dienst volgens de nadere regels van het besluit, naast de inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 9, aan de volgende aanvullende voorwaarden beantwoorden :
  1° een boekhouding voeren, overeenkomstig het minimaal genormaliseerd rekeningenstelsel en volgens de nadere regels bepaald door de Regering.
  Wanneer verschillende erkende diensten tot eenzelfde inrichtende macht behoren, wordt een analytische boekhouding per erkende dienst gevoerd.
  Deze bepalingen zijn niet van toepassing wanneer de inrichtende macht een openbaar bestuur is en op grond waarvan haar een ander rekeningenstelsel wordt opgelegd. In dat geval wordt de boekhouding gevoerd op een specifieke begrotingsfunctie en bevat zij een resultatenrekening voor elke dienst. De eventuele winsten die gecumuleerd worden op de subsidies moeten behouden blijven in de rekeningen van de dienst;
  2° behalve wanneer de inrichtende macht een openbaar bestuur is, moet de inrichtende macht van de dienst een controlesysteem voor de boekhouding van de dienst instellen, zowel wat de inkomsten als de uitgaven betreft, uitgevoerd door een bestuurder die belast is om de zes maanden verslag uit te brengen. Afschrift van deze verslagen is ter beschikking van de Dienst gesteld.
  De jaarrekeningen moeten bovendien nagezien worden door een accountant of, indien de wet het oplegt, juist verklaard worden door een bedrijfsrevisor. Hun controleverslagen maken melding van hun registratienummer bij het Instituut van accountanten of bij het Instituut van bedrijfsrevisors en hebben prioritair betrekking op :
  a) de toepassing van het rekeningenstelsel waarvan sprake in punt 1;
  b) de financiële activiteit van de dienst;
  c) de verschillende rubrieken van de balans en hun gegrondheid;
  d) de uitgaven voor personeelskosten en hun overeenstemming met de staten, opgemaakt inzake sociale zekerheid en beroepsvoorheffing;
  e) het resultaat van het nagezien boekjaar.
  3° ten laatste vóór 30 juni een exemplaar van de jaarrekeningen van het afgelopen boekjaar en van de begroting van het lopende boekjaar aan de Dienst bezorgen.
  Voor de dienst waarvan de inrichtende macht opgericht is in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, worden de verslagen van de accountant of van de bedrijfsrevisor, alsook een afschrift van de beslissing genomen na de beraadslaging van de algemene vergadering die aan de bestuurders kwijting heeft gegeven voor hun beheer van het voorbije jaar, gevoegd.
  4° de Dienst meedelen wat hij van plan is te doen om het financiële evenwicht te herstellen wanneer na een begrotingsjaar dat eindigt, in voorkomend geval, met een tekort dat vijf procent van het geheel van de opbrengsten van het jaar overschrijdt, of indien het gecumuleerde tekort tien procent overschrijdt van de opbrengsten van het jaar;
  5° bij gebrek aan een Ondernemingsraad of een Comité voor preventie en bescherming van werknemers, een exemplaar van de jaarrekeningen ter beschikking stellen van de personeelsleden die het exemplaar op gewone aanvraag zullen kunnen raadplegen, ze elk jaar informeren over deze rekeningen en over het gebruik van de subsidie. Deze informatie gebeurt elk jaar bij één van de vergaderingen georganiseerd tussen de directie en de personeelsleden;
  6° binnen de maand de boekhoudkundige inspectie van de Dienst informeren over elke wijziging van de gegevens verschaft bij het onderzoek van de aanvraag om erkenning en aan elke aanvraag om informatie beantwoorden die geformuleerd wordt door de dienst boekhoudkundige inspectie;
  7° de boekhoudkundige bewijsstukken tijdens zeven jaar bewaren; in geval van een rechtsvordering wordt de bovenvermelde termijn verlengd tot de definitieve conclusie van de gerechtelijke procedure;
  8° open zijn voor de opvang van kinderen met een handicap en, daartoe, zijn capaciteit verantwoorden om aan deze kinderen een kwaliteitsvolle opvang te bieden in de zin van de kwaliteitsopvangcode. Indien de dienst van mening is dat hij zulke kinderen niet kan opvangen, kan hij een afwijking aan de Dienst vragen. De aanvraag om afwijking wordt gemotiveerd en opgenomen in de aanvraag om erkenning.

HOOFDSTUK IV. - Procedures voor de machtiging en de erkenning
Afdeling I. - Specifieke bepalingen voor de machtigingsaanvraag.
Art.13. De machtigingsaanvraag gericht aan de Dienst bevat de volgende informatie of stukken :
  1° een exemplaar van de statuten of van het ontwerp van statuten van de inrichtende macht waarbij bepaald wordt dat zijn doel of één van zijn doelstellingen in de uitvoering van de opdracht bedoeld in artikel 3 bestaat;
  2° een voorstel van een opvangproject bedoeld in artikel 20 van de kwaliteitsopvangcode;
  3° de capaciteit van de opvang die toegelaten moet worden;
  4° het ontwerp van verzekeringsovereenkomst bedoeld in artikel 9, 10° waarbij de burgerlijke en beroepsaansprakelijkheid van de dienst en de personen waartoe hij behoort te waarborgen;
  5° de beschrijving van de lolaken en de omgeving zodat gezorgd wordt dat er in veiligheid, zindelijkheid, hygiëne en ruimte is voorzien voor de kinderen en dat zij hun welzijn en hun ontwikkeling in de hand werken, alsook een attest van gelijkvormigheid van de gewestelijke branddienst en een vergunning van het College van Burgemeester en Schepenen.

Afdeling II. - Specifieke bepalingen voor de erkenningsaanvraag
Art.14. De erkenningsaanvraag gericht aan de Dienst bevat de volgende informatie en stukken :
  1° de vergunning, behalve als de erkenningsaanvraag gelijktijdig met de machtigingsaanvraag gestuurd wordt;
  2° de identificatie van de accountant of van de bedrijfsrevisor belast met het nazien van de jaarrekeningen;
  3° de toegelaten subsidieerbare opvangcapaciteit.

Afdeling III. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de machtigings- en erkenningsprocedures
Onderafdeling I. - Machtigings- of erkenningsaanvraag
Art.15. De machtigings- of erkenningsaanvraag wordt per aangetekende brief aan de Dienst gestuurd.

Art.16. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6, § 2, van het decreet, bevestigt de Dienst de ontvangst van het volledige dossier van de machtigingsaanvraag binnen de veertien dagen na de aanvraag. In voorkomend geval deelt hij deze mee dat het dossier niet volledig is en identificeert hij het (de) ontbrekend(e) document(en).
  Binnen de veertien dagen na de ontvangst van de ontbrekende documenten bevestigt de Dienst ervan ontvangst bij de dienst.
  Tevens stuurt de Dienst het volledige dossier voor advies aan het Begeleidingscomité bedoeld in artikel 21.
  Indien het Begeleidingscomité binnen de dertig dagen volgend op de ontvangst van het volledige dossier geen advies aan de Dienst heeft uitgebracht, wordt het advies als gunstig geacht.
  De Dienst beslist over de aanvraag om machtiging binnen de zestig dagen na de ontvangst van het volledige dossier en deelt zijn beslissing mee aan de dienst.
  De procedure bedoeld in dit artikel is ook van toepassing voor de aanvraag om erkenning en voor deze ingediend samen met de aanvraag om machtiging.
  De aanvraag om erkenning die tegelijkertijd ingediend wordt met de aanvraag om machtiging, wordt gelijktijdig onderzocht.

Onderafdeling II. - Weigering, schorsing en intrekking van de machtiging of van de erkenning.
Art.17. De Dienst kan de machtiging of de erkenning weigeren indien hij vaststelt dat één van de voorwaarden bedoeld in het besluit niet nageleefd wordt.
  Hij licht de dienst bij aangetekende brief hierover in. De brief licht de redenen van de weigering van de machtiging of van de erkenning toe en geeft de bepalingen van dit artikel en van artikel 19 weer.
  De dienst beschikt over een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de weigering van machtiging of erkenning om een oplossing te vinden voor de elementen bedoeld in dit artikel.
  Indien, bij het verstrijken van deze termijn, de dienst zich niet naar het geheel van de voorwaarden voor de toekenning van de machtiging of de erkenning heeft geschikt, bevestigt de Dienst de beslissing tot weigering na advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel 21.
  De beslissing wordt per aangetekende brief aan de dienst meegedeeld.

Art.18. Wanneer de Dienst vaststelt, nadat de machtiging of de erkenning toegekend werd, dat één van de voorwaarden voor de toekenning van de machtiging of de erkenning niet meer nageleefd wordt, kan hij de erkende of gemachtigde dienst een ingebrekestelling sturen om zijn verplichtingen na te komen.
  De erkende of gemachtigde dienst beschikt over een termijn van dertig dagen om zich te schikken naar de aanmaning van de Dienst bedoeld in het eerste lid. Indien, bij het verstrijken van deze termijn, de gemachtigde of erkende dienst zich niet heeft geschikt naar de bepalingen van ingebrekestelling, kan de Dienst de machtiging of de erkenning toegekend aan de dienst schorsen of weigeren.
  De beslissing tot schorsing of intrekking van de machtiging of van de erkenning wordt per aangetekende brief gemotiveerd en meegedeeld aan de dienst.

Art.19. Een met redenen omkleed beroep tegen de beslissing tot weigering, schorsing of intrekking van de machtiging of de erkenning kan bij de Raad van bestuur van de Dienst ingetekend worden.
  Dit beroep moet per aangetekende brief binnen de veertien dagen na de ontvangst van de beslissing bedoeld in het eerste lid ingediend worden.
  Met uitzondering van de toestand waarin de gezondheid en het welzijn van de opgevangen kinderen ernstig in het gedrang worden gebracht, schorst de indiening van het beroep de gevolgen van de beslissing bedoeld in het eerste lid.
  De Raad van bestuur van de Dienst bevestigt per aangetekende brief aan de dienst de weigering, de schorsing of de intrekking van de machtiging of de erkenning of kent de machtiging of de erkenning toe. Voorafgaand aan zijn beslissing moet de Raad van bestuur van de Dienst een vertegenwoordiger van de inrichtende macht of de directeur van de dienst horen om zijn rechten te laten gelden. De opgeroepen persoon kan begeleid worden door een persoon naar keuze.
  Na de opgeroepen persoon(en) te hebben gehoord, kan de Raad van bestuur van de Dienst nog een allerlaatst uitstel toestaan om de dienst toe te laten zich te schikken naar zijn aanmaningen.
  In dit geval kan hij de dienst gelasten de ouders van de opgevangen kinderen in te lichten over het bestaan de ingezette procedure volgens de nadere regels die hij in dit speciale geval bepaalt, ofwel zelf deze informatie meedelen.

Art.20. De schorsing of de intrekking van de machtiging leidt tot de schorsing of de intrekking van de erkenning en van de subsidie toegekend aan de dienst.

HOOFDSTUK V. - Het Begeleidingscomité
Afdeling I. - Samenstelling
Art.21. Er wordt een begeleidingscomité samengesteld waarvan de werkende en plaatsvervangende leden door de Minister worden aangesteld.
  Het bestaat uit :
  - een vertegenwoordiger van het Bestuur van de Dienst;
  - een vertegenwoordiger van het bestuur;
  - een vertegenwoordiger van de Minister van Kinderwelzijn;
  - een vertegenwoordiger van de Minister van Hulpverlening aan de Jeugd;
  - een vertegenwoordiger van de Raad van bestuur van de Dienst;
  - een vertegenwoordiger van de "Union des Conseillers Directeurs de l'Aide à la jeunesse" (Vereniging van de Adviseurs-Directeurs van de Hulpverlening aan de Jeugd);
  - een vertegenwoordiger van elke federatie van de diensten;
  - een vertegenwoordiger van de jeugdrechters.
  De voorzitter wordt door de Minister onder de werkende leden aangesteld.
  Het secretariaat wordt door de Dienst waargenomen.

Afdeling II. - Opdrachten
Art.22. Het comité heeft een rol van advies inzonderheid :
  - over elke vraag behorend tot de gespecialiseerde opvang van het kleine kind;
  - over alle aanvragen van de Dienst inzake de machtiging en de erkenning van de diensten;
  - over de programmering van de diensten.

Afdeling III. - Huishoudelijk reglement
Art.23. Het begeleidingscomité neemt een ontwerp van huishoudelijk reglement aan en legt het ter goedkeuring voor aan de Dienst en de Minister.

HOOFDSTUK VI. - Jaarlijks activiteitenverslag
Art.24. Elke gemachtigde, erkende dienst en elk opvangmilieu georganiseerd door de Dienst bezorgt de Dienst, uiterlijk op 30 juni, een jaarlijks activiteitenverslag van het afgelopen kalenderjaar.
  De gemachtigde, erkende dienst alsook het opvangmilieu georganiseerd door de Dienst informeren de personeelsleden dat ze dit verslag op eenvoudige aanvraag kunnen raadplegen.
  Dit verslag dat uitgewerkt wordt volgens de genormaliseerde uurrooster bepaald door de Dienst, bepaalt inzonderheid voor elke gemachtigde, erkende dienst en voor elk opvangmilieu georganiseerd door de Dienst :
  1° de bijwerkingen van het opvangproject;
  2° de opleidingen bedoeld in artikel 9, 20°;
  3° het aantal opgevangen kinderen door een onderscheiding te maken tussen de opvangsoorten bedoeld in artikel 3, § 3, 1° en 2°;
  4° de datum van begin en einde van de opvang. In voorkomend geval het aantal opvanggevallen waarvoor de afwijking bedoeld in artikel 3 wordt toegestaan door een onderscheiding te maken tussen de opvangsoorten bedoeld § 3, 1° en 2°;
  5° de redenen van de opvang;
  6° het aantal opvanggevallen waarvoor een gezinswerk uitgevoerd wordt vóór en/of na het verblijf;
  7° een evaluatie van het uitgevoerde werk.

HOOFDSTUK VII. - Pedagogische en boekhoudkundige inspectie
Afdeling I. - Pedagogische inspectie
Art.25. De Dienst zorgt op een gecoördineerde manier voor de pedagogische inspectie van de dienst met de personeelsleden van het bestuur.
  Een verslag wordt voor elke inspectie opgesteld dat meegedeeld wordt aan de dienst. Het verslag vermeldt, in voorkomend geval, de termijnen die toegekend worden aan de dienst om een oplossing te vinden voor de geformuleerde opmerkingen.

Afdeling II. - Boekhoudkundige inspectie
Art.26. De erkende diensten onderwerpen zich aan de boekhoudkundige inspectie van de Dienst en houden de boekhoudkundige bewijsstukken ter beschikking van de Dienst.

HOOFDSTUK VIII. [1 Financiering ]1   ----------   (1)
Afdeling I. [1 Bronnen ]1   ----------   (1)
Onderafdeling I. [1 De Dienst ]1   ----------   (1)
Art.27.[1 § 1. De dienst ontvangt een provisionele subsidie voor zijn personeels- en werkingskosten, waarvan de bedragen door de Dienst worden vastgesteld voor een periode tussen de datum van erkenning en het einde van de volgende drie kalenderjaren, en daarna voor elke periode van drie jaar. Voor diensten die bestaan op de datum waarop het besluit in werking treedt, begint de eerste periode van drie jaar op 1 januari 2025.
   Voorlopige subsidies worden vereffend op basis van een twaalfde per maand.
   De periode van drie jaar voor een nieuwe erkende dienst binnen een inrichtende macht wordt afgestemd op de huidige periode van drie jaar voor alle andere erkende diensten van deze inrichtende macht. De eerste periode van drie jaar van de nieuwe erkende dienst kan daarom worden ingekort om deze in overeenstemming te brengen met de periode van drie jaar van de andere erkende diensten van deze inrichtende macht.
   § 2. De Dienst neemt de subsidies met betrekking tot het preventief medisch toezicht op de kinderen bedoeld in artikel 9, 13°, b) ten laste.
   § 3. Voor elk boekjaar bepaalt de Dienst de bedragen van de definitieve subsidies op basis van de bewijsstukken waarmee de dienst de bedragen van zijn werkelijke uitgaven vaststelt. Met uitzondering van de lasten bedoeld in artikel 38, eerste lid, 2° tot 5°, kunnen enkel de lasten die betrekking hebben op de voor het betrokken boekjaar gemaakte en betaalde kosten het gebruik van subsidies rechtvaardigen.
   § 4. Bij onenigheid over het bedrag van een subsidie heeft de directie van de dienst twee maanden de tijd, te rekenen vanaf de kennisgeving van het betrokken bedrag, om een gemotiveerd beroep per aangetekende post bij de Dienst in te dienen.
   De Dienst zal zijn beslissing binnen twee maanden na ontvangst van het beroep meedelen.
   Indien binnen de termijn bedoeld in het eerste lid geen beroep wordt ingesteld, wordt de beslissing van de Dienst definitief, tenzij wordt vastgesteld dat de Dienst een fout heeft gemaakt en dat de verbetering van deze fout gunstig is voor de dienst. ]1
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Onderafdeling II.   
Art.28.[1. § 1. De kostprijzen van een ziekenhuisopname van minder dan 728,43 euro voor eenzelfde operatie en de kosten voor de raadpleging van huisartsen of artsen-specialisten worden door de Dienst terugbetaald.
   De kostprijzen van een zoekenhuisopname bedoeld in het eerste lid worden terugbetaald ten belope van de verblijfprijs in een gemeenschappelijke kamer, behalve in bijzondere omstandigheden die een verblijf in een eenpersoonskamer rechtvaardigen. De begeleidingskosten worden alleen ten laste genomen als dit wordt aangetoond door een medisch attest.
   § 2. Worden terugbetaald door de Dienst :
   1° de gezondheidszorg of de levering van farmaceutische producten die uitzonderlijk zijn in termen van kosten, frequentie en duur ;
   2° de kostprijs van het ziekenvervoer en de kostprijs van de ziekenhuisopname van meer dan 728,43 euro;
   3° paramedische en psychotherapeutische behandelingen of behandelingen waarin de nomenclatuur van de gezondheidszorg niet voorziet, beperkt tot de volgende bedragen:
   a) 32,50 euro per behandeling van psychotherapie of relationele psychomotoriek ;
   b) 21,66 euro per behandeling van psychomotoriek ;
   c) 18,05 euro per behandeling bij een pedicure of een podoloog ;
   4° de kosten van orthesen, de aankoop van materiaal geleverd door bandagisten of orthopedisten en prothesen, met uitzondering van contactlenzen;
   5° de kosten voor de aankoop van brilmonturen, beperkt tot 144,46 euro.
   § 3. Voor de uitgaven bedoeld in §§ 1 en 2 moet een factuur of een ander bewijsstuk worden overgelegd.
   Deze documenten zijn ontvankelijk tot de bedragen en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot ziekte- en invaliditeitsverzekering, onder voorbehoud van aftrek van de terugbetaling ten laste van de verzekeringsinstelling.
   § 4. Om in aanmerking te komen moeten de uitgaven bedoeld in § 2 vooraf door de Dienst worden goedgekeurd, behalve in het geval van een dringende ziekenhuisopname. De Dienst zal de dienst op de hoogte stellen van zijn beslissing of deze kosten al dan niet subsidiabel zijn.
   Om in aanmerking te komen voor deze uitgaven moet het kind door de erkende dienst opgenomen zijn.
   De aanvraag om in aanmerking te komen voor deze uitgaven bevat het medisch attest en de nodige informatie over het verwachte bedrag van de kosten, het aantal en de kosten van de zorgbehandelingen, de periode, duur en aanvang van de prestaties en de professionele identiteit van de therapeut.
   Indien nodig zal het attest vermelden dat het ziekenvervoer noodzakelijk is.
   § 5. De uitgaven bedoeld in §§ 1 en 2 komen niet in aanmerking voor subsidies :
   1° indien een natuurlijke of rechtspersoon krachtens de wet, een overeenkomst of een gerechtelijke beslissing verplicht is om deze kosten te betalen of terug te betalen;
   2° als de gemaakte kosten het gevolg zijn van een gebeurtenis die door een verzekeringscontract wordt gedekt; als er een eigen risico is, kunnen de bedragen die niet door het eigen risico worden gedekt, worden terugbetaald;
   3° indien de gemaakte kosten het gevolg zijn van een opzettelijke fout van een personeelslid van de dienst.
   § 6. Wanneer een natuurlijke of rechtspersoon, zelfs gedeeltelijk, verplicht kan worden de kosten bedoeld in §§ 1 en 2 terug te betalen of wanneer subsidies ter dekking van deze kosten van andere publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen worden verkregen, vermeldt de aanvraag voor subsidiabiliteit met betrekking tot deze kosten de stappen die zijn ondernomen met het oog op het verkrijgen van deze terugbetaling. De resultaten van deze stappen worden aan de Dienst meegedeeld. ]1
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Onderafdeling II. [1 Overheid of openbare instelling ]1   ----------   (1)
Onderafdeling III.   
Art.29.[1 . § 1. Wanneer een andere overheid of openbare instelling dan de opdrachtgevende overheid een kind toevertrouwt aan een toegelaten, erkende dienst of een door de Dienst georganiseerde instelling, draagt zij bij tot het indexeerbare dagtarief van 176,45 euro, inclusief de onderhoudskosten van het kind.
   § 2. Bedragen betaald door een overheid of een openbare instelling worden in mindering gebracht op het bedrag van de door de Dienst toegekende subsidies wanneer de opname in de erkende capaciteit gebeurt.
   § 3. Wanneer een andere overheid of openbare instelling dan de opdrachtgevende overheid een kind toevertrouwt aan een erkende of toegelaten dienst, betaalt zij de uitzonderlijke medische kosten, de paramedische, psychotherapeutische, orthopedische kosten en de aankoop van het materieel geleverd door bandagisten of orthopedisten en de prothesen. ]1
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Onderafdeling III. [1 De ouders ]1   ----------   (1)
Onderafdeling IV.   
Art.30.[1 Voor elke opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 1° vraagt de erkende dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst de ouders een financiële bijdrage per verblijfdag, behalve wanneer een andere overheid of een andere openbare instelling dan de opdrachtgevende overheid of de Dienst het geheel van de onderhoudskosten ten laste nemen.
   De financiële bijdrage per verblijfdag wordt vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk II van Titel IV van het besluit van 02 mei 2019 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende de vergunnings- en subsidieregeling voor kinderdagverblijven, diensten voor kinderopvang en zelfstandige (mede)onthaalouders ]1
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling II. [1 Nadere regels voor de toekenning van subsidies toegekend door de Dienst ]1   ----------   (1)
Art.31.[1 De subsidies bedoeld in artikel 27 worden toegekend aan de erkende dienst op voorwaarde dat de bezettingsgraad gemiddeld hoger is dan of gelijk is aan 90% van de erkende capaciteit over de drie jaren van de periode van drie jaar. Als dit niet het geval is, kan het bedrag van de driejarige subsidies verlaagd worden in verhouding tot het verschil tussen het percentage van de gerealiseerde bezettingsgraad en 90% van de erkende capaciteit.
   § 2. De erkende dienst met een bezettingsgraad van minder dan 90% stuurt de bewijsstukken naar de Dienst en het Begeleidingscomité, dat ze onderzoekt. Na ontvangst van het advies van het Begeleidingscomité bedoeld in artikel 21 kan de Dienst de subsidies van de dienst tot een passende beloop verlagen ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling III. [1 Subsidie voor personeelskosten ]1   ----------   (1)
Art.32.[1 . § 1. Het bedrag van de provisionele subsidie voor personeelskosten wordt vastgesteld op basis van de totale loonsom, d.w.z. het totale brutoloon berekend op basis van de volgende elementen :
   1° de personeelsnormen zoals bedoeld in artikel 10 ;
   2° de weddeschalen van de paritaire commissie 319.02 afhankelijk van de ambten bedoeld in artikel 10, namelijk :
   - leidinggevend personeel: barema van Licentiaat Directeur ;
   - administratief personeel : barema van redacteur ;
   - psycho-medico-sociaal personeel : barema van bachelor ;
   - intendance personeel : barema van technisch personeel ;
   - onthaalpersoneel : barema van Opvoeder klasse 2A ;
   - coördinerend personeel : barema van licentiaat directeur ;
   3° de normen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit bepaald in artikel 35 ;
   4° de evolutie van de gemiddelde anciënniteit van het personeel die overeenstemt met de normen van het gesubsidieerde kader van de dienst, waarbij deze evolutie, voor elke periode van drie jaar, een verhoging van drie jaar niet mag overschrijden.
   § 2. Het bedrag verkregen met toepassing van paragraaf 1 wordt verhoogd met 61,89% om de wettelijke werkgeversbijdragen en andere wettelijke aanvullende voordelen te dekken.
   § 3. De Dienst trekt van zijn subsidies, volgens de door hem vastgestelde nadere regels, het equivalent af van de regionale werkgelegenheidssteun waarvan de dienst voor zijn personeel geniet en die deel uitmaakt van de personeelsnormen bedoeld in artikel 10.
   Personeel met een sociaal statuut van Maribel kan niet worden opgenomen in de personeelsnormen die door de Dienst worden gesubsidieerd ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.33.[1 . Uiterlijk op 31 januari voorafgaand aan het verstrijken van de periode van drie jaar bezorgt de directie van de dienst de Dienst overeenkomstig de door hem vastgestelde voorwaarden de nodige gegevens om het bedrag van de voorlopige subsidie voor personeelskosten voor de volgende periode van drie jaar vast te stellen.
   Vóór het begin van de periode van drie jaar berekent de Dienst, mits hij over alle voor de berekening vereiste gegevens beschikt, de provisionele subsidie voor de volgende periode van drie jaar en stelt hij de dienst hiervan zo spoedig mogelijk in kennis.
   De personeelsleden die voor de berekening van de provisionele subsidie in aanmerking worden genomen, zijn titularis van een functie die voldoet aan de beheersnormen bedoeld in artikel 10 en die op 31 december van het tweede jaar van de periode van drie jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt berekend, in het personeelsregister zijn ingeschreven.
   De titularis van een betrekking die voldoet aan de normen en van de functies van artikel 10 is de persoon die aangeworven is om die functie te vervullen, zelfs als hij of zij tijdelijk afwezig is.
   De provisionele toelage wordt berekend op basis van de anciënniteit van het personeel op 1 juli van het tweede jaar van de driejarige periode waarvoor de subsidie wordt berekend.
   Wanneer een betrekking van het gesubsidieerde kader vacant is, wordt deze gesubsidieerd op basis van de baremaschaal die overeenkomt met 5 jaar anciënniteit ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.34.[1 In geval van een wijziging in het aantal gesubsidieerde opnames wordt de provisionele subsidie voor personeelskosten die aan de dienst wordt toegewezen, aangepast vanaf de datum waarop de wijziging in werking treedt ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling III.   
Art.35.[1 Voor de berekening van de provisionele subsidie voor personeelskosten wordt de anciënniteit bepaald aan de overeenkomstig de volgende normen :
   1° behalve voor het administratief en intendance-personeel bedoeld in artikel 10, is de anciënniteit gelijkwaardig aan eerdere effectieve of wettelijk gelijkgestelde diensten uitgevoerd bij een werkgever die is goedgekeurd of erkend door een overheidsdienst in het kader van activiteiten die vooral gericht zijn op kinderen en jongeren.
   2° voor het administratief en intendance-personeel bedoeld in artikel 10, is de anciënniteit gelijkwaardig aan het geheel van de eerdere effectieve diensten bij elke werkgever in een gelijkwaardige functie.
   3° de hele anciënniteit van een personeelslid blijft behouden in geval van bevordering tot een andere rang of in geval van verandering van functie of van dienst, behalve wanneer het personeelslid een andere functie dan een administratieve of intendance functie aanvaardt nadat het een dergelijke functie heeft uitgeoefend;
   4° de kalendermaanden waarvan de werkdagen niet volledig gedekt zijn door prestaties vastgesteld op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten, worden niet in aanmerking genomen;
   5° voor elke volledige maand prestaties wordt één maand geldelijke anciënniteit berekend, ongeacht het gepresteerde uurstelsel;
   6° periodes van voltijds tijdskrediet, met een maximum van één jaar, worden voor de berekening van de anciënniteit gelijkgesteld met een periode van werkelijke arbeid;
   7° periodes van onbetaald verlof, tot een maximum van vijftien dagen per jaar, worden voor de berekening van de anciënniteit als een periode van werkelijke arbeid beschouwd;
   8° het attest van de vorige werkgever met vermelding van de uitgeoefende functie, de precieze gewerkte periode en het aantal gewerkte uren per week vormt het vereiste document om het bestaan van de opgeëiste prestaties te bewijzen ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.36.[1 Voor de verantwoording van de personeelskosten zijn de uitgaven voor alle in artikel 10 opgesomde functies subsidiabel, met inbegrip van de uitgaven voor boventallig personeel overeenkomstig de normen, op voorwaarde dat het personeel de in artikel 11 bedoelde kwalificaties heeft.
   Deze in aanmerking komende uitgaven zijn als volgt:
   1° de betaling van de bezoldigingen en voordelen berekend volgens de barema's bepaald op basis van de regelgevingen en collectieve arbeidsovereenkomsten van toepassing in het kader van de Paritaire Subcommissie voor de onderwijs- en verblijfinstellingen en diensten van de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, met inbegrip van de geldelijke anciënniteit berekend op basis van de normen van artikel 35 ;
   2° betaling van wettelijke en verplichte werkgeverslasten met betrekking tot de bezoldiging en betaling van de wetsverzekering;
   3° de betaling van de lasten van het enkelvoudig en dubbel vakantiegeld voor het jaar dat aan het betrokken boekjaar voorafgaat; in geval van definitieve stopzetting van de activiteiten van de dienst worden de lasten van het vakantiegeld voor het jaar van stopzetting in aanmerking genomen voor de berekening van de definitieve subsidie voor het jaar van stopzetting;
   4° de toekenning van bijkomende voordelen in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomsten van de voornoemde paritaire subcommissie;
   5° indien de inrichtende overheid een publiekrechtelijke rechtspersoon is, de bijkomende bezoldigingen en voordelen voorzien in de algemene regeling die van toepassing is op alle personeelsleden krachtens het statuut van de entiteit;
   6° de betaling van de opzegkosten, al dan niet gepresteerd, tot de duur bepaald door de voormelde paritaire subcommissie of door de statuten van de inrichtende overheid in geval van een publiekrechtelijke rechtspersoon, behalve in geval van definitieve stopzetting van de activiteiten van de dienst wegens de fout van de inrichtende macht of de directie:
   a) wanneer de opzeggingstermijn door de bevoegde rechtbank wordt verlengd nadat het personeelslid beroep heeft ingesteld, beslist de Dienst of de door voornoemde rechtbank vastgestelde extra kosten geheel of gedeeltelijk in aanmerking worden genomen;
   b) als de opzegging wordt gedaan wegens definitieve stopzetting van de activiteiten van de dienst, wordt er alleen rekening mee gehouden als die gepresteerd wordt tot het einde van de activiteiten;
   c) in geval van intrekking van de erkenning door de Dienst wordt de definitieve subsidie aangepast om de betaling van de opzeggingstermijnen die de dienst na het einde van de erkenning heeft vervuld, te dekken, op voorwaarde dat het correcte gebruik van de definitieve subsidie is gewaarborgd en na aftrek van eventuele onverschuldigde bedragen; in geval van misbruik van de subsidie kan het bedrag dat is betaald om de betaling van de opzeggingstermijnen te dekken, worden teruggevorderd van het eigen vermogen ;
   7° de betaling van administratieve en boekhoudkundige prestaties bedoeld in 10°, 11°, 12° en 14° van artikel 38, binnen de perken vastgesteld door deze bepalingen, indien deze prestaties niet inbegrepen zijn om de subsidie voor werkingskosten te rechtvaardigen;
   8° de betaling van de brugpensioenvergoeding ;
   9° de personeelskosten in verband met betrekkingen die ingevuld worden in het kader van federale en regionale tewerkstellingssteunprogramma's;
   10° de prestaties verricht door uitzendkrachten ;
   11° het gedeelte van de bezoldigingen en lasten dat betrekking heeft op de personeelsleden buiten erkend kader, in voorkomend geval na aftrek van andere financieringen ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Sectie IV - Subsidie voor werkingskosten   
Art.37.[1 . De erkende dienst ontvangt van de Dienst de subsidie bedoeld in artikel 27 voor werkingskosten ten bedrage van 8 293,07 euro, geïndexeerd per gesubsidieerde opvang.
   In geval van een verhoging of verlaging van de goedgekeurde capaciteit in de loop van een periode van drie jaar, wordt de subsidie bedoeld in het eerste lid aangepast aan de datum van de wijziging ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.38.[1 De uitgaven die de werkingssubsidie rechtvaardigen, zijn als volgt:
   1° de kosten voor het gebruik van gebouwen, in het bijzonder huurprijzen waarvoor huurcontracten worden geregistreerd en aan derden worden betaald, huurkosten die aan derden worden betaald, kosten voor brandveiligheid, verhuiskosten en bewakingskosten ;
   2° wanneer de inrichtende macht eigenaar is van de gebouwen die zij in gebruik neemt of beschikt over een zakelijk recht van minstens 27 jaar, de dotatie voor de afschrijvingen op vaste activa die verband houden met deze gebouwen, waarvan het afschrijvingspercentage op 3,33% is vastgelegd;
   3° wanneer de inrichtende macht een huurovereenkomst heeft waarvan de duur minstens gelijk is aan de duur van de afschrijvingen, de dotatie voor de afschrijvingen op de vaste activa die betrekking heeft op de grote werken waarvan het afschrijvingspercentage op 10 of 6,66% vastgesteld is.
   4° de dotatie van de afschrijvingen op de vaste activa met betrekking tot meubilair, materieel en andere uitrusting, waarvoor het afschrijvingspercentage is vastgesteld op 20% voor vast en rollend materieel, kantoormeubilair en -uitrusting en 33,33% voor IT-uitrusting;
   5° de dotatie van afschrijvingen op vaste activa met betrekking tot brevetten en computerlicenties, waarvan het afschrijvingspercentage op 33,33% vastgesteld is;
   6° de kosten voor het onderhoud van de lokalen en hun inhoud, met inbegrip van de kosten voor kleine onderhoudswerken, evenals de kosten voor wasgoed, beddengoed en linnengoed;
   7° water-, energie- en brandstofkosten ;
   8° administratieve kosten die gemaakt worden in het kader van de toepasselijke reglementaire verplichtingen, met uitzondering van boetes, verwijlintresten, toeslagen en aanmaningskosten, behalve afwijking verleend door de Dienst;
   9° verzekeringskosten die geen betrekking hebben op het personeel, in het bijzonder verzekering voor brand, diefstal, burgerlijke aansprakelijkheid, voertuigen, kantooruitrusting en IT, juridische bijstand;
   10° honoraria en kosten van advocaten, deskundigen en gerechtsdeurwaarders die worden gemaakt om personeelsleden en de inrichtende macht te verdedigen in rechtszaken tegen begunstigden van de dienst;
   11° de honoraria voor het controleren of certificeren van de jaarrekening, voortvloeiend uit de toepassing van artikel 12, 2° ;
   12° de honoraria voor administratieve en boekhoudkundige taken die nodig zijn voor de goede werking van de dienst of de naleving van de erkenningsvoorwaarden;
   13° de bedragen betaald aan plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en uitzendkantoren voor eenmalige taken die niet tot de taken van de personeelsleden van het erkende kader behoren;
   14° sociaal secretariaatskosten, d.w.z. kosten in verband met de berekening van salarissen, formaliteiten in verband met de uitbetaling van salarissen en uit te voeren in het kader van de sociale en fiscale wetgeving, logistieke en juridische ondersteuning;
   15° de bijdragen betaald aan de representatieve organisaties van diensten, tot een maximumbedrag van 187,75 euro per inrichtende macht, per jaar en per voltijds equivalent dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de provisionele subsidies van de dienst;
   16° de kosten van de voortgezette opleiding en begeleiding van het personeel van de dienst, die, wat de voortgezette opleiding betreft, overeenkomen met hetzij een specialisatieopleiding ten opzichte van de uitgeoefende functie en het niveau ervan, hetzij de deelname aan symposia, conferenties, congressen, seminaries en studiedagen, tot maximaal 20% van de jaarlijkse subsidie voor werkingskosten;
   17° de reis- en verplaatsingskosten van het personeel, de begeleiders en de opleiders, in België of in de buurlanden, op basis van het bedrag per kilometer dat van toepassing is op de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap. Voor reiskosten naar het buitenland is de toestemming van de Dienst vereist. Deze overeenkomst kan in principe jaarlijks zijn en een reeks uitgaven dekken;
   18° reclame-, publiciteits- en documentatiekosten, inclusief kosten in verband met de opvang van jongeren en hun families;
   19° kosten in verband met het gebruik van voertuigen, met inbegrip van een uitgebreide verzekering en, indien van toepassing, de extra kosten van een verzekering buurgerlijke aansprakelijkheid voor voertuigen die voor beroepsdoeleinden worden gebruikt;
   20° kosten voor afvalverwijdering;
   21° de kosten van materieel voor psychosociale en educatieve activiteiten;
   22° bankkosten en leningskosten die nodig zijn voor de goede werking van de dienst, binnen het kader van zijn erkenning;
   23° de directe en indirecte taksen en belastingen die betrekking hebben op de activiteit van de dienst binnen het toepassingsgebied van zijn erkenning;
   24° de representatiekosten, tot een maximum van 1529,93 euro per dienst;
   25° tolkkosten die niet gedekt worden door een andere subsidiërende instantie.
   Wanneer de inrichtende overheid een publiekrechtelijke rechtspersoon is, wordt de interne facturatie van de administratieve kosten bedoeld in het eerste lid, 8°, aanvaard tot maximaal één voltijds equivalent directeur met vijf jaar anciënniteit, zoals voorzien in de personeelsnormen die van toepassing zijn op de dienst, en die niet in loondienst is.
   Interne facturatie voor honoraria met betrekking tot de administratieve en boekhoudkundige taken bedoeld in het eerste lid, 12°, wordt aanvaard tot een jaarlijks maximumbedrag van :
   1° 18.359,10 euro voor een erkend kader met minder dan 16 voltijdse equivalenten;
   2° 30.598,50 euro voor een erkend kader met minstens 16 voltijdse equivalenten.
   Interne facturen met betrekking tot de sociale secretariaatskosten bedoeld in het eerste lid, 14°, worden aanvaard zonder belasting op de toegevoegde waarde ]1
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 38/1.
  <Opgeheven bij BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling V. De definitieve subsidie   ----------   < BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art.39.[1 § 1. De definitieve subsidie wordt aan het einde van de periode van drie jaar door de Dienst vastgesteld na analyse van de verantwoording voor personeels- en werkingkosten.
   § 2. Als het gecumuleerde bedrag van de subsidiabele personeelskosten en de subsidiabele werkingskosten lager is dan de gecumuleerde subsidie voor personeelskosten en werkingskosten, zal de Dienst de niet-gerechtvaardigde bedragen terugvorderen door ze in mindering te brengen op de voorschotten voor de volgende periode van drie jaar.
   Wanneer de Dienst onverschuldigde bedragen terugvordert, kan de directie van de dienst binnen twee maanden nadat zij van de beslissing van de Dienst in kennis is gesteld, per aangetekende brief verzoeken om herziening van het bedrag of de terugvorderingstermijnen.
   In geval van weigering zal de Dienst zijn beslissing motiveren.
   De terugvordering van onverschuldigde bedragen wordt opgeschort tot het einde van de beroepstermijn of tot de beslissing van de ONE over het beroep.
   De directie stelt de werknemersvertegenwoordigers binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van de Dienst over de terugvordering van onverschuldigde bedragen op de hoogte.
   § 3. De toegekende subsidies mogen in geen geval deel uitmaken van de eigen middelen van de dienst.
   § 4. De financiële middelen die de dienst verkrijgt op basis van de opdrachten waarvoor de dienst is erkend, anders dan door middel van de subsidies waarnaar in dit besluit of door andere regelgevingen wordt verwezen, worden gebruikt om zijn opdrachten uit te voeren.
   De bestemming van de financiële middelen bedoeld in het eerste lid wordt door de Dienst gecontroleerd.
   § 5. In het geval van financiering door een andere subsidiërende instantie, kunnen dezelfde kosten het gebruik van meerdere subsidies niet rechtvaardigen.
   § 6. Als een dienst haar activiteiten stopzet, worden eventuele ongerechtvaardigde bedragen onmiddellijk teruggevorderd door middel van een verzoek tot terugbetaling. ]1
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling VI.   
Art. 39/1.
  <Opgeheven bij BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling VII.   
Art. 39/2.
  <Opgeheven bij BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

HOOFDSTUK IX.   
Sectie VI [1 Indexering]1   ----------   (1)
Art.40.[1 1. De subsidie voor personeelskosten bedoeld in artikel 32 wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd.
   Het bedrag van deze subsidie is gekoppeld aan de spilindex 125,60, wat overeenkomt met een basis van 100 in 2013.
   § 2. De subsidie voor werkingskosten bedoeld in artikel 37 en de indexeerbare bedragen bedoeld in artikel 38 worden elk jaar geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, zoals gewijzigd.
   Het bedrag van deze subsidie is gekoppeld aan de spilindex 125,60, wat overeenkomt met een basis van 100 in 2013.
   § 3. De bedragen bedoeld in artikel 28 worden met 2% verhoogd voor elke nieuwe indexering na 1 januari 2024. De datums van indexeringen worden bepaald met toepassing van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de publieke schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, zoals gewijzigd;
   § 4. De bedragen bedoeld in artikel 29 worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, zoals gewijzigd.
   Deze bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 125,60, wat overeenkomt met een basis van 100 in 2013. ]1
  ----------
  (1)<BFG 2024-04-05/06, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.41. De diensten in activiteit, overeenkomstig het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 januari 2002 houdende algemene regeling en tot vaststelling van de modaliteiten van subsidiëring van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind, erkend door de "Office de la Naissance et de l'Enfance", zoals gewijzigd, zijn ertoe gehouden een aanvraag om machtiging en erkenning in te dienen overeenkomstig de bepalingen van het besluit binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.
  Ze worden geacht gemachtigd en erkend te zijn voor hun huidige capaciteit tot de beslissing betreffende hun aanvraag om machtiging en erkenning genomen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

Art.42. De personeelsleden die op 1 juli 2008 een betrekking bedoeld in artikel 10 uitoefenden, worden beschouwd als leden die aan de voorwaarden voor de kwalificatie beantwoorden die inherent zijn aan hun betrekking bedoeld in artikel 11.

Art.43. Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 januari 2002 houdende algemene regeling en tot vaststelling van de modaliteiten van subsidiëring van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind, erkend door de "Office de la Naissance et de l'Enfance", zoals gewijzigd, wordt opgeheven.

Art.44. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009.

Art. 45. De Minister van Kinderwelzijn wordt belast met de uitvoering van dit besluit.