Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

11 OKTOBER 2007. - Koninklijk besluit tot [...] uitvoering van artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact. <Opschrift gewijzigd bij KB2014-09-04/19, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-12-2007 en tekstbijwerking tot 07-10-2014)



Inhoudstafel:


Art. 1-3, 3/1, 4-5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2012200157  2012202228  2013202683  2014205281  2016203322 



Artikels:

Artikel 1.§ 1. [2 De werkgevers die behoren tot sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren zoals bedoeld in het artikel 30, § 2, tweede lid, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, zijn de werkgeversbijdrage zoals bedoeld in artikel 30, § 1, van dezelfde wet verschuldigd, berekend op grond van het volledige jaarloon van de werknemers tewerkgesteld op grond van een overeenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet.]2
  § 2. De in § 1 bedoelde bijkomende werkgeversbijdrage wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage.
  [1 Het bedrag van de bijkomende werkgeversbijdrage wordt door de RSZ berekend en medegedeeld aan de onderneming bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen die nog een activiteit uitoefent tijdens het kwartaal van de mededeling. De berekening gebeurt op basis van de gegevens van het betrokken jaar, die werden medegedeeld in toepassing van artikel 21 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   De mededeling van het te betalen bedrag kan gebeuren tot uiterlijk het einde van het kalenderjaar dat volgt op de publicatie in het Belgisch Staatsblad van de definitieve lijst bedoeld in art. 3, § 4 van dit besluit [2 ...]2. De bijkomende werkgeversbijdrage moet worden betaald uiterlijk op de vervaldag van de socialezekerheidsbijdragen van het kwartaal van mededeling.
   In geval van laattijdige ontvangst van een of meerdere aangiften, wordt de berekening uitgevoerd na ontvangst van de laatste.
   Wijzigingen aan de aangifte mogen het verschuldigde bedrag niet verminderen.]1
  [1 Tweede lid opgeheven.]1
  [2 De opbrengst van de bijdrage wordt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid doorgestort aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, waar deze opbrengst wordt toegevoegd aan het bedrag bedoeld in artikel 191, § 3 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen.]2
  ----------
  (1)<KB 2012-04-29/01, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<KB 2014-09-04/19, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.2. § 1. De collectieve arbeidsovereenkomst inzake bijkomende opleidingsinspanningen zoals bedoeld in het artikel 30, § 2, tweede lid van voormelde wet, moet voldoen aan de volgende voorwaarden :
  a) ofwel de opleidingsinspanningen jaarlijks verhogen met minstens 0,1 procentpunten van de totale jaarlijkse loonmassa van het geheel van werkgevers die tot de sector behoren;
  b) ofwel voorzien in een jaarlijkse toename van de participatiegraad aan vorming en opleiding met minstens 5 procentpunten.
  De collectieve arbeidsovereenkomst dient aan te geven dat er een engagement wordt aangegaan met het oog op het realiseren van minstens één van de doelstellingen zoals bedoeld onder de punten a) en b) van het vorige lid en welke maatregelen er daartoe zullen worden genomen.
  § 2. Voor de toepassing van § 1 kan de verhoging met 0,1 procentpunten van de totale loonmassa van het tot de sector behorend geheel van werkgevers of kan de toename van de participatiegraad aan vorming en opleiding met 5 procentpunten, inzonderheid het gevolg zijn van :
  - de eventuele aanpassing van de bijdragen voor het sectorale opleidingsfonds;
  - het toekennen van opleidingstijd per werknemer, individueel of collectief;
  - het aanbieden van en het ingaan op een vormingsaanbod buiten de werkuren;
  - stelsels van collectieve opleidingsplanning via de ondernemingsraad.
  § 3. De collectieve arbeidsovereenkomst moet aan de door de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, bepaalde voorwaarden beantwoorden.

Art.3.<KB 2008-12-23/32, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 08-01-2009> § 1. De collectieve arbeidsovereenkomst inzake bijkomende opleidingsinspanningen moet op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg neergelegd worden, uiterlijk op 1 september van het jaar waarin de collectieve arbeidsovereenkomst in werking treedt. [1 ...]1.
  § 2. Uiterlijk één maand na het verstrijken van de bij § 1 bepaalde termijn maakt de directeur-generaal van de Algemene Directie van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, ter informatie, de lijst van sectoren die een collectieve arbeidsovereenkomst conform de voorwaarden van dit besluit hebben neergelegd, over aan de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
  § 3. Uiterlijk op 1 juni van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bijdrage verschuldigd kan zijn, maakt de directeur-generaal van de Algemene Directie van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg de lijst van sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren, over aan de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven voor advies.
  Uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bijdrage verschuldigd kan zijn, maken de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven hun gezamenlijk advies over aan de Minister van Werk.
  § 4. Op basis van dit advies of, bij ontstentenis hiervan, na het verstrijken van de in § 3, tweede lid, bedoelde termijn, stelt de Minister van Werk de definitieve lijst van de sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren, vast bij ministerieel besluit.
  Voormelde lijst wordt aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overgemaakt uiterlijk op 15 januari van het jaar waarin de bijdrage verschuldigd kan zijn.
  § 5. Het in §§ 2 en 3 bepaald begrip " sector " dient te worden begrepen in de zin van de definitie in artikel 30, § 2, de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact.
  ----------
  (1)<KB 2014-09-04/19, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.3/1. [1 § 1. De in artikel 30, § 2bis, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact bedoelde verplichting moet worden opgenomen in dezelfde collectieve arbeidsovereenkomst als de verplichtingen die zijn bedoeld in artikel 2, § 1.
   § 2. Onverminderd de bepaling van artikel 3, § 2, maakt de directeur-generaal van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg een lijst over aan de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven van sectoren die minimaal in het equivalent van één dag voortgezette beroepsopleiding hebben voorzien.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-09-04/19, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.4. <KB 2008-12-23/32, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 08-01-2009> § 1. Op 1 januari 2009 treden in werking :
  - artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;
  - dit besluit.
  Voor de opleidinginspanningen gerealiseerd in 2008 zal de evaluatie voorzien in artikel 30, § 3 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, gebaseerd zijn op de vernieuwde sociale balansen van het jaar volgend op de datum van inwerkintreding van het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen.
  § 2. In afwijking van artikel 3, § 1, dienen de sectoren uitzonderlijk, indien uiterlijk op 1 november 2008 geen collectieve arbeidsovereenkomst werd neergelegd die voorziet in afspraken over een verhoging van de investering van de bedrijven in vorming of een verhoging van de participatiegraad van deze werknemers aan vorming voor het jaar 2008, in bijkomende opleidingsinspanningen voor de jaren 2009 en 2010 te voorzien en deze in te schrijven in de collectieve arbeidsovereenkomst die opleidingsinspanningen voor 2009 en 2010 voorziet. Deze collectieve arbeidsovereenkomst dient voor 2009 en 2010 minimaal te voorzien in een verhoging van de vormingsinspanning met 0,1 % per jaar of een toename van de participatiegraad met 5 % per jaar, bovenop de eventuele inspanningen voor 2009 en 2010. De betreffende collectieve arbeidsovereenkomst moet in dat geval neergelegd worden, uiterlijk op 1 september van het jaar waarop de collectieve arbeidsovereenkomst betrekking heeft. Artikel 3, § 4, is niet van toepassing voor de opleidingsinspanningen die in 2007 werden gerealiseerd.

Art. 5.Onze Minister bevoegd voor Werk en Onze Minister bevoegd voor Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.