Details





Titel:

22 JUNI 2006. - [Besluit van de Waalse Regering tot opstelling van de lijst van de broeikasgasuitstotende [...] activiteiten bedoeld in het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een " Fonds wallon Kyoto " en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto.] (VERTALING)<Opschrift vervangen door BWG2012-12-13/23, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2013>)<BWG2024-04-10/05, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-07-2006 en tekstbijwerking tot 28-06-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1, 1/1, 1/2, 2-3
BIJLAGEN.
Art. N1, N1/1, N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2011201301  2012027192  2019203594  2024006587 



Artikels:

Artikel 1.In bijlage 1 worden [4 de activiteiten van de vaste installaties]4 vermeld die gespecificeerde broeikasgassen uitstoten zoals bedoeld in het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto [3 hierna het decreet van 10 november 2004 genoemd]3.
  [1 De luchtvaartactiviteiten bedoeld in artikel 12/1 van hetzelfde decreet worden opgesomd in [4 bijlage 2]4.]1
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<BWG 2011-02-10/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-12-2009>
  (2)<BWG 2012-12-13/23, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (3)<BWG 2019-05-16/70, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 15-08-2019>
  (4)<BWG 2024-04-10/05, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. 1/1. [1 Op verzoek van de exploitant worden installaties waarvan de aan het "Agence wallonne de l'Air et du Climat" (Waals Agentschap voor Lucht en Klimaat) gemelde emissies voor elk van de drie jaar voorafgaand aan de in lid 2 bedoelde kennisgeving minder dan 2 500 ton kooldioxide-equivalent bedragen, exclusief emissies uit biomassa, uitgesloten van de toepassing van het decreet van 10 november 2004.
   Het "Agence wallonne de l'Air et du Climat" deelt, ter kennisgeving aan de Europese Commissie, de lijst van installaties die overeenkomstig het eerste lid uitgesloten zijn, mee aan de Nationale Klimaatcommissie, uiterlijk op het moment dat zij de lijst van installaties bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 10 november 2004 meedeelt.
   Exploitanten van installaties die overeenkomstig het eerste lid uitgesloten zijn en waarvan de jaarlijkse emissies nog steeds minder dan 2 500 ton kooldioxide-equivalent bedragen, dienen jaarlijks bij het "Agence wallonne de l'Air et du Climat" een verklaring op erewoord in waarin zij verklaren dat deze drempel niet overschreden is.
   Wanneer een overeenkomstig het eerste lid uitgesloten installatie in een kalenderjaar een hoeveelheid van ten minste 2 500 ton kooldioxide-equivalent uitstoot, ongeacht de emissies uit biomassa, is het decreet van 10 november 2004 opnieuw van toepassing met ingang van het jaar na de overschrijding. Indien de exploitant van de installatie een uitsluitingsaanvraag ingediend heeft, vergezeld van de elementen bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het besluit van de Waalse Regering van 16 mei 2019 betreffende de kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten voor vaste installaties, binnen de in artikel 3 van dit besluit bedoelde termijn, ontvangt hij vanaf het jaar volgend op het jaar waarin de overschrijding zich voorgedaan heeft, kosteloos toegewezen rechten.
   De lijst van de installaties die van het decreet van 10 november 2004 uitgesloten zijn en van die waarvoor het decreet van 10 november 2004 in voorkomend geval opnieuw van toepassing is, worden gepubliceerd op de website van het "Agence wallonne de l'Air et du Climat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/70, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 15-08-2019>


Art. 1/2. [1 De exploitant van een installatie kan besluiten om onder het decreet van 10 november 2004 te blijven vallen tot het einde van de lopende periode of tot het einde van de volgende periode wanneer de installatie:
   1° binnen het toepassingsgebied valt van het decreet van 10 november 2004 wegens de exploitatie van verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch vermogen van meer dan 20 MW, en;
   2° haar productieprocessen wijzigt om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en niet langer voldoet aan de drempel van 20 MW.
   Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder "periode" verstaan de periode van vijf jaar bedoeld in artikel 3, § 2, eerste lid, van het decreet van 10 november 2004.
   De exploitant van de installatie brengt het "Agence wallonne de l'air et du climat" op de hoogte van zijn keuze.
   Het "Agence wallonne de l'air et du climat" brengt de Nationale Klimaatcommissie, voor kennisgeving aan de Europese Commissie, op de hoogte van de wijzigingen aan de lijst die bij de Europese Commissie werd ingediend overeenkomstig artikel 3, § 2, van het decreet van 10 november 2004 . ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-10/05, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art.2. Dit besluit treedt in werking op 2 december 2004.

Art.3.De Minister [1 van klimaat]1 is belast met de uitvoering van dit besluit.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/70, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 15-08-2019>

BIJLAGEN.
Art. N1.Bijlage 1. - Installaties en activiteiten die gespecificeerde broeikasgassen uitstoten :
  [1 1. Installaties of delen van installaties die voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen worden gebruikt, en installaties die uitsluitend biomassa gebruiken, vallen niet onder deze bijlage.

   2. De hieronder genoemde drempelwaarden hebben betrekking op de productiecapaciteit of op het vermogen. Wanneer in dezelfde installatie verscheidene, onder dezelfde categorie vallende activiteiten worden uitgevoerd, worden de vermogens van de activiteiten bij elkaar opgeteld.

   3. Wanneer het totale nominaal thermisch ingangsvermogen van een installatie wordt berekend met het oog op het nemen van een besluit inzake de opneming ervan in de Gemeenschapsregeling, worden het nominaal thermisch ingangsvermogen van alle technische eenheden die deel uitmaken van de installatie en waarin brandstoffen worden verbrand, bij elkaar opgeteld. Deze eenheden kunnen onder andere alle soorten stookketels, branders, turbines, verwarmingstoestellen, ovens, verbranders, gloeiovens, draaiovens, droogovens, drogers, motoren, brandstofcellen, chemische looping- verbrandingseenheden, fakkels en thermische of katalytische naverbranders omvatten. Eenheden met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 3 MW en eenheden die uitsluitend biomassa gebruiken, worden bij deze berekening buiten beschouwing gelaten Tot " eenheden die uitsluitend biomassa gebruiken " behoren ook eenheden waarin alleen bij het opstarten of uitschakelen fossiele brandstoffen worden gebruikt.

   4. Wanneer een eenheid gebruikt wordt voor een activiteit waarvoor de drempel niet is uitgedrukt als het totale nominaal thermisch ingangsvermogen, primeert de drempel voor deze activiteit bij het besluit inzake opneming in de Gemeenschapsregeling.

   5. Indien blijkt dat de capaciteitsdrempel van een van de in deze bijlage vermelde activiteiten in een installatie wordt overschreden, worden alle eenheden waarin brandstoffen worden verbrand, met uitzondering van eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval, opgenomen in de vergunning voor broeikasgasemissie.


[<font color="red">1</font> ActiviteitenBroeikasgassen
Verbranding van brandstof in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW (met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of gemeentelijk afval)
  Vanaf 1 januari 2024, verbranding van brandstoffen in installaties voor de verbranding van stedelijk afval met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, uitsluitend voor de toepassing van artikel 10, paragraaf 1, van het decreet van 10 november 2004.
Kooldioxide
Olieraffinage, waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt.Kooldioxide
Productie van cokesKooldioxide
Roosten of sinteren, met inbegrip van pelletiseren, van ertsen (met inbegrip van zwavelhoudend erts)Kooldioxide
Productie van ijzer of staal (primaire of secundaire smelting) inclusief continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 t per uurKooldioxide
Productie of verwerking van ferrometalen (inclusief ferrolegeringen) waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. De verwerking omvat, onder andere, walserijen, herverhitters, gloeiovens, smederijen, gieterijen, coating en beitsenKooldioxide
Productie van primair aluminium of aluminiumoxideKooldioxide en perfluorkoolstoffen
Productie van secundair aluminium waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruiktKooldioxide
Productie of verwerking van non-ferrometalen, inclusief productie van legeringen, raffinage, gieterij, enz., waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen (inclusief brandstoffen gebruikt als reduceermiddel) van meer dan 20 MW worden gebruikt.Kooldioxide
Productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 t per dag of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dagKooldioxide
Productie van kalk of het calcineren van dolomiet of magnesiet in draaiovens of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dagKooldioxide
Fabricage van glas, met inbegrip van de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 t per dagKooldioxide
Fabricage van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 t per dagKooldioxide
Fabricage van isolatiemateriaal uit minerale wol met gebruikmaking van glas, steen of slakken met een smeltcapaciteit van meer dan 20 t per dagKooldioxide
Drogen of calcineren van gips of het produceren van gipsplaten en andere gipsproducten, met een productiecapaciteit van gecalcineerd gips of droog secundair gips van meer dan 20 ton per dag.Kooldioxide
Productie van pulp uit hout of andere vezelhoudende materialenKooldioxide
Productie van papier of karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 t per dagKooldioxide
Productie van roet waarbij organische stoffen zoals olie, teer, kraak- en destillatieresiduen worden verkoold, met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.Kooldioxide
Productie van salpeterzuurKooldioxide en distikstofoxide
Productie van adipinezuurKooldioxide en distikstofoxide
Productie van glyoxal en glyoxylzuurKooldioxide en distikstofoxide
Productie van ammoniakKooldioxide
Productie van organische bulkchemicaliën door kraken, reforming, gedeeltelijke of volledige oxidatie of vergelijkbare processen, met een productiecapaciteit van meer dan 100 t per dagKooldioxide
Productie van waterstof (H2) en synthesegas met een productiecapaciteit van meer dan 5 ton per dagKooldioxide
Productie van natriumcarbonaat (Na2 CO 3) en natriumbicarbonaat (NaHCO3)Kooldioxide
Afvang van broeikasgassen, geproduceerd door installaties die onder deze richtlijn vallen, met het oog op hun vervoer en geologische opslag in een opslaglocatie waarvoor een vergunning is verleend krachtens Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad.Kooldioxide
Vervoer van broeikasgassen voor geologische opslag in een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend, met uitzondering van de emissies die onder een andere activiteit uit hoofde van richtlijn 2003/87/EG vallen.Kooldioxide
Geologische opslag van broeikasgassen op een opslaglocatie waarvoor een vergunning is verleend krachtens Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de RaadKooldioxide]<font color="red">1</font>
(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2024041005" target="_blank">2024-04-10/05</a>, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
]1----------
  (1)<BWG 2012-12-13/23, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art. N1/1.[1 Bijlage 1/1. Luchtvaartactiviteiten
   Vanaf 1 januari 2012 worden alle vluchten van de luchtvaartuigexploitanten gedekt die vertrekken van of aankomen op een luchtvaartterrein dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie en waarvoor het Gewest verantwoordelijk is.
   Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder :
   1° "vlucht" : een vluchtsector, meer bepaald een vlucht of een reeks vluchten die begint en eindigt op de parkeerplaats van het luchtvaartuig;
   2° "luchthaventerrein" : een gebied op het land of op het water (gebouwen, installaties en uitrusting inbegrepen) bestemd om geheel of gedeeltelijk gebruikt te worden voor de aankomst, het vertrek en de grondbeweging van de luchtvaartuigen;
   3° "commerciële luchtvervoersonderneming" : een vliegtuigexploitant die voor het publiek tegen vergoeding geregelde of niet-geregelde luchtdiensten uitvoert voor het vervoer van passagiers, vracht of post.
  Luchtvaart


[<font color="red">1</font> LuchtvaartKooldioxide
Vluchten vanaf of naar een luchthaven gelegen op het grondgebied van een lidstaat onderworpen aan de bepalingen van het Europese verdrag
  Vluchten tussen luchtvaartterreinen die gelegen zijn in twee verschillende staten die zijn opgenomen in de overeenkomstig artikel 25 bis, § 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde uitvoeringshandeling, en vluchten tussen Zwitserland of het Verenigd Koninkrijk en de staten die zijn opgenomen in de overeenkomstig artikel 25 bis, § 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde uitvoeringshandeling, alsook, voor de toepassing van artikel 12, paragrafen 6 en 8, en artikel 28 quater van Richtlijn 2003/87/EG, elke andere vlucht tussen luchtvaartterreinen in twee verschillende derde landen, uitgevoerd door vliegtuigexploitanten die aan alle onderstaande voorwaarden voldoen:
  a) de vliegtuigexploitanten zijn in het bezit van een bewijs luchtvaartexploitant dat door een lidstaat is afgegeven of zijn geregistreerd in een lidstaat, met inbegrip van de ultraperifere gebieden, de onderhorigheden en de gebiedsdelen van die lidstaat, en
  b) zij produceren jaarlijks meer dan 10 000 ton CO2-emissies door het gebruik van luchtvaartuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van meer dan 5 700 kg voor vluchten zoals bedoeld in deze bijlage, met uitzondering van vluchten die in dezelfde lidstaat, met inbegrip van de ultraperifere gebieden van die lidstaat, vertrekken en aankomen, vanaf 1 januari 2021; voor de toepassing van dit punt wordt geen rekening gehouden met de uitstoot van de volgende soorten vluchten:
  i) staatsvluchten;
  ii) humanitaire vluchten;
  iii) medische vluchten;
  iv) militaire vluchten;
  v) brandbestrijdingsvluchten;
  vi) vluchten voorafgaand aan of volgend op een humanitaire, medische of brandbestrijdingsvlucht, mits deze vluchten met hetzelfde luchtvaartuig worden uitgevoerd en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de desbetreffende humanitaire, medische of brandbestrijdingsactiviteiten of voor het verplaatsen van het luchtvaartuig na deze activiteiten voor zijn volgende activiteit.
 
Van de definitie van vluchten zijn uitgesloten: 
a) vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerend vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van de regering van een ander land dan een lidstaat, wanneer dit wordt bevestigd door een overeenkomstige statusindicator in het vluchtplan;
  b) militaire vluchten die worden uitgevoerd door militaire luchtvaartuigen en vluchten die worden uitgevoerd door douane- en politiediensten;
  c) vluchten in verband met opsporing en redding, vluchten in het kader van brandbestrijding, humanitaire vluchten en medische noodvluchten waarvoor toestemming is verleend door de ter zake bevoegde autoriteit;
  d) vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd volgens zichtvliegvoorschriften als bedoeld in bijlage 2 bij het Verdrag van Chicago;
  e) vluchten die eindigen op het luchtvaartterrein van waar het luchtvaartuig is opgestegen en tijdens welke geen tussenlanding is gemaakt;
  f) lesvluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel het behalen van een vliegbrevet, of van een bevoegdverklaring in het geval van cockpitpersoneel, wanneer dit wordt bevestigd door een overeenkomstige opmerking in het vluchtplan, met uitzondering van vluchten die dienen voor het vervoer van passagiers en/of lading en van veerdienstvluchten en positioneringsvluchten;
  g) vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel wetenschappelijk onderzoek of het controleren, testen of certificeren van luchtvaartuigen of van grond- of boordapparatuur;
  h) vluchten die worden uitgevoerd door luchtvaartuigen met een gecertificeerde maximumstartmassa van minder dan 5 700 kg;
  i) vluchten, uitgevoerd in het kader van de openbaredienstverplichtingen die overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2408/92 worden opgelegd op routes in de ultraperifere gebieden, zoals gedefinieerd in artikel 299, § 2, van het Verdrag, of op routes waar de aangeboden capaciteit 50 000 zitplaatsen per jaar niet overschrijdt;
  j) vluchten die zonder dit punt onder deze activiteit zouden vallen, uitgevoerd door commerciële luchtvervoersondernemingen die:
  - gedurende drie opeenvolgende periodes van vier maanden minder dan 243 vluchten per periode uitvoeren,, - vluchten met een totale emissie van minder dan 10 000 t per jaar uitvoeren.
 
Vluchten bedoeld in de punten l) en m) of die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerend vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van een regering van lidstaat, mogen krachtens dit punt niet worden uitgesloten;
  (k) van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2030, vluchten die, met uitzondering van dit punt, onder die activiteit zouden vallen, uitgevoerd door een niet-commerciële vliegtuigexploitant die vluchten uitvoert met een totale jaarlijkse emissie van minder dan 1 000 ton per jaar, met inbegrip van emissies van onder l) en m) bedoelde vluchten;
  l) vluchten van luchtvaartterreinen in Zwitserland naar luchtvaartterreinen in de EER;
  m) vluchten van luchthavens in het VK naar luchthavens in de EER.
 
(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2024041005" target="_blank">2024-04-10/05</a>, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

   Deze bijlage bevat de lijst van de types vlucht die vrijgesteld zijn van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten betreffende de luchtvaartactiviteiten, bedoeld in hoofdstuk II/1 van het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto.
   1. Vrijstelling overeenkomstig punt a)
   1.1. Deze uitzondering zal worden geïnterpreteerd aan de hand van het uitsluitende doel van de vlucht.
   1.2. Directe familie omvat alleen de echtgenoot of echtgenote, elke partner, gelijkgesteld aan de echtgenoot of echtgenote, de kinderen en de ouders.
   1.3. Ministers zijn de leden van de regering, zoals ze zijn opgelijst in het officiële publicatieblad van het land in kwestie. De vrijstelling bedoeld onder genoemd punt geldt niet voor de leden van de gewestelijke of plaatselijke regeringen van een land.
   1.4. Een "officiële dienstreis" is een reis waarbij de betrokken persoon zich gedraagt in een officiële hoedanigheid.
   1.5. Positioneringvluchten of veerdienstvluchten van het luchtvaartuig vallen niet onder deze uitzondering.
   1.6. Vluchten die volgens de Centrale Routeheffingen Dienst van Eurocontrol in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van de vrijstelling van de routeheffingen (hierna CRCO-uitzonderingscode genoemd) en met "S" aangeduid kunnen worden, worden verondersteld vluchten te zijn die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerende vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers waar dat wordt bevestigd door een overeenkomstige statusindicator in het vluchtplan
   2. Vrijstellingen overeenkomstig punt b)
   2.1. Militaire vluchten
   2.1.1. "Militaire vluchten" zijn vluchten die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van militaire activiteiten.
   2.1.2. Militaire vluchten uitgevoerd door burgerlijk geregistreerde luchtvaartuigen vallen niet onder deze uitzondering. Burgerlijke vluchten uitgevoerd door militaire luchtvaartuigen vallen ook niet onder de uitzonderingen bedoeld in b).
   2.1.3. Vluchten met de CRCO-uitzonderingscode "M" of "X" worden geacht vrijgestelde militaire vluchten te zijn.
   2.2. Vluchten uitgevoerd door de douane- en politiediensten
   2.2.1. Douane- en politievluchten uitgevoerd door zowel burgerlijk geregistreerde als militaire luchtvaartuigen vormen een uitzondering.
   2.2.2. Vluchten met een CRCO-uitzonderingscode "P" worden geacht vrijgestelde douane- en politievluchten te zijn.
   3. Vrijstellingen overeenkomstig punt c)
   3.1. In relatie tot de onderstaande categorieën van vluchten, vallen de positioneringvluchten of veerdienstvluchten van luchtvaartuigen en de vluchten die uitsluitend uitrusting en personeel dragen en rechtstreeks betrokken zijn in het verlenen van de gerelateerde diensten, onder deze uitzondering. Die uitzonderingen maken bovendien geen onderscheid tussen vluchten uitgevoerd door middel van publieke of private middelen.
   3.2. Vluchten in verband met opsporing en redding
   3.2.1. "Vluchten in verband met opsporing en redding" zijn vluchten die opsporings- en reddingsdiensten aanbieden. "Opsporings- en reddingsdienst" is de uitvoering van noodbewaking, communicatie, coördinatie en opsporing en reddingfuncties, eerste medische hulp of medische evacuatie door middel van het gebruik van publieke en private middelen, met inbegrip van samenwerkende luchtvaartuigen, vaartuigen en andere toestellen en installaties.
   3.2.2. Vluchten met een CRCO-uitzonderingscode "R" en vluchten, geïdentificeerd met STS/SAR in veld 18 van het vluchtplan, worden geacht vrijgestelde opsporings- en reddingsvluchten te zijn.
   3.3. Vluchten in het kader van brandbestrijding
   3.3.1. " Vluchten in het kader van brandbestrijding " zijn vluchten uitgevoerd uitsluitend voor het verlenen van brandbestrijdingsdiensten vanuit de lucht, wat het gebruik van luchtvaartuigen en andere middelen vanuit de lucht voor het bestrijden van branden inhoudt.
   3.3.2. Vluchten geïdentificeerd met STS/FFR in veld 18 van het vluchtplan worden geacht vrijgestelde vluchten in het kader van brandbestrijding te zijn.
   3.4.. Humanitaire vluchten
   3.4.1. "Humanitaire vluchten" zijn vluchten uitgevoerd uitsluitend voor humanitaire doeleinden die hulppersoneel en hulpmiddelen, zoals voeding, kleding, beschutting, medische en andere middelen tijdens of na een noodgeval of ramp of die gebruikt worden om personen te evacueren van een plaats waar leven of gezondheid wordt bedreigd door een noodgeval of ramp naar een veilig toevluchtsoord in hetzelfde land of een ander land dat bereid is om die personen op te vangen.
   3.4.2. Vluchten met een CRCO-uitzonderingscode "H" en vluchten, geïdentificeerd met STS/HUM in veld 18 van het vluchtplan, worden geacht vrijgestelde humanitaire vluchten te zijn.
   3.5. Medische noodvluchten
   3.5.1. "Medische noodvluchten" zijn vluchten met het uitsluitende doel het vergemakkelijken van medische noodhulp, als onmiddellijk en snel transport essentieel is, door het vervoeren van medisch personeel, medische hulpmiddelen, met inbegrip van uitrusting, bloed, organen, medicatie, of zieke of gewonde personen en andere direct betrokken personen.
   3.5.2. Vluchten geïdentificeerd met STS/MEDEVAC of STS/HOSP in veld 18 van het vluchtplan worden geachtvrijgestelde medische noodvluchten te zijn.
   4. Vrijstelling overeenkomstig punt f)
   Vluchten met de CRCO-uitzonderingscode "T" en vluchten, geïdentificeerd met RMK/lesvlucht in veld 18 van het vluchtplan worden geacht vrijgesteld te zijn overeenkomstig punt f.
   5. Vrijstellingen overeenkomstig punt g)
   5.1. In verband met onderstaande categorieën van vluchten, vallen positioneringvluchten of veerdienstvluchten van luchtvaartuigen niet onder deze uitzondering.
   5.2. Vluchten met als enig doel het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek
   Vrijgestelde vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel wetenschappelijk onderzoek vallen onder deze categorie. Deze uitzondering is alleen van toepassing als het wetenschappelijk onderzoek geheel of gedeeltelijk uitgevoerd wordt tijdens de vlucht. Het vervoer van wetenschappers of onderzoeksmateriaal is op zichzelf niet voldoende om als uitzondering beschouwd te worden.
   5.3. Vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel het controleren, testen of certificeren van luchtvaartuigen of van grond- of boordapparatuur
   Vluchten met een CRCO-uitzonderingscode "N" en vluchten, geïdentificeerd met STS/FLTCK in veld 18 van het vluchtplan, worden geacht vrijgesteld te zijn overeenkomstig punt g).
   6. Vrijstellingen overeenkomstig punt i) (vluchten uitgevoerd in het kader van de openbare dienstverplichtingen)
   De vrijstelling van de vluchten uitgevoerd in het kader van openbare dienstverplichtingen (OSP) in ultraperifere gebieden moet geïnterpreteerd worden als toepasbaar op de gebieden bedoeld in artikel 349 van het EG-verdrag en betreft uitsluitend de vluchten voor openbare dienstverplichtingen binnen één ultraperifeer gebied en vluchten tussen twee ultraperifere gebieden.
   7. Vrijstellingen overeenkomstig punt j) ("de-minimis-regel")
   7.1. Alle commerciële luchtvervoersondernemingen moeten een bewijs luchtvaartexploitant (AOC) in hun bezit hebben overeenkomstig deel I van bijlage 6 bij de Conventie van Chicago. Een vliegtuigexploitant zonder bewijs luchtvaartexploitant wordt niet beschouwd als zijnde een "commerciële luchtvervoersonderneming".
   7.2. Voor de toepassing van de de-minimis-regel is de voorwaarde commercieel te zijn gekoppeld aan de vliegtuigexploitant en niet aan de vluchten in kwestie. Dat betekent in het bijzonder dat rekening wordt gehouden met de vluchten, uitgevoerd door een commerciële luchtvervoersonderneming om te beslissen of de vliegtuigexploitant boven of onder de uitzonderingsdrempels valt, zelfs als die vluchten niet tegen een vergoeding worden uitgevoerd.
   7.3. Alleen vluchten die vertrekken van of aankomen in een luchtvaartterrein op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie, komen in aanmerking om te beslissen of de vliegtuigexploitant boven of onder de uitzonderingsdrempels van de de - minimis - regel valt. Vluchten die worden uitgesloten op basis van punt a) tot punt j) zullen niet in beschouwing genomen worden voor dezelfde doeleinden.
   7.4. Vluchten uitgevoerd door een commerciële vliegtuigexploitant die minder dan 243 vluchten gedurende drie opeenvolgende periodes van vier maanden uitvoert zijn uitgesloten. De perioden van vier maanden zijn : januari tot en met april; mei tot en met augustus; september tot en met december. De lokale tijd van vertrek van de vlucht bepaalt in welke periode van vier maanden de vlucht in rekening wordt genomen om te beslissen of de vliegtuigexploitant boven of onder de uitzonderingsdrempels van de de-minimis-regel valt.
   7.5. Een commerciële vliegtuigexploitant die 243 vluchten per periode of meer uitvoert, valt onder het toepassingsgebied van het emissiehandelssysteem voor het volledige kalenderjaar waarin de drempel van 243 vluchten bereikt of overschreden wordt.
   7.6. Een commerciële vliegtuigexploitant die vluchten uitvoert met jaarlijkse emissies gelijk aan of hoger dan 10 000 ton per jaar, valt onder het toepassingsgebied van het Europese emissiehandelssysteem voor het kalenderjaar waarin de drempel van 10 000 ton bereikt of overschreden wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2011-02-10/12, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-12-2009>

Art. N2.
  <Opgeheven bij BWG 2012-12-13/23, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2013>