7 MAART 2006. - Koninklijk besluit met betrekking tot de effectenleningen door bepaalde instellingen voor collectieve belegging (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-03-2006 en tekstbijwerking tot 05-11-2018)
HOOFDSTUK I. - Algemene Bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Grenzen en voorwaarden.
Afdeling I. - Toegelaten verrichtingen.
Art. 3
Afdeling II. - Vereisten met betrekking tot de tegenpartij en de agent.
Art. 4-5
Afdeling III. - Vereisten met betrekking tot de effectenleningovereenkomst.
Art. 6
Afdeling IV. - Vereisten met betrekking tot de bedrijfsuitoefening.
Art. 7-10
Afdeling V. - Financiële zekerheid.
Art. 11-15
Afdeling VI. - effectenleningenbeleid en informatieverplichtingen.
Art. 16-18
HOOFDSTUK III. - Wijzigings-, overgangs- en diverse bepalingen.
Art. 19-23
HOOFDSTUK I. - Algemene Bepalingen.
Artikel 1. Dit besluit bepaalt de grenzen waarbinnen en de voorwaarden waaronder het de Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming die zijn ingeschreven op de lijst als bedoeld in artikel 31 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles en die hebben geopteerd voor de categorieën van toegelaten beleggingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1° of 2°, van deze wet is toegelaten effecten uit te lenen.
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° " de wet van 20 juli 2004 " : de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;
2° " het koninklijk besluit van 4 maart 2005 " : het koninklijk besluit van 4 maart 2005 met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging;
3° " effectenlening " : verrichting waarmee een partij de eigendom van een bepaald aantal effecten overdraagt aan een tegenpartij, op voorwaarde voor de tegenpartij om hem, onder de contractueel voorziene voorwaarden, het zelfde aantal gelijkwaardige effecten terug te bezorgen, met uitsluiting van cessieretrocessieovereenkomsten (" repo's ");
4° " effectenleningsysteem " : gestandaardiseerd en georganiseerd systeem dat wordt beheerd door een principaal of een agent, zelfs als bijkomstige activiteit, en waarvan het doel bestaat uit het afsluiten van effectenleningen;
5° " principaal " : de beheerder van een effectenleningsysteem aan wie de eigendom van de in het kader van het effectenleningsysteem uitgeleende effecten wordt overgedragen door de uitlener;
6° " agent " : de beheerder van een effectenleningsysteem, tussenkomend in het afsluiten van effectenleningen, aan wie de eigendom van de in het kader van het effectenleningsysteem uitgeleende effecten niet wordt overgedragen door de uitlener;
7° " verrichting buiten systeem " of " buiten systeem " : effectenlening die anderszins dan in het kader van een effectenleningsysteem wordt afgesloten;
8° " tegenpartij " : de persoon aan wie, in het kader van een effectenlening, de eigendom van de uitgeleende effecten wordt overgedragen door de uitlener;
9° " effecten " : de effecten en de geldmarktinstrumenten als bedoeld in artikel 2, 2° en 3° van het koninklijk besluit van 4 maart 2005;
10° " gelijkwaardige effecten " : effecten met dezelfde kenmerken en ter waarde van hetzelfde bedrag of effecten die, bij overeenkomst, als dusdanig worden aanvaard;
11° " kredietinstelling " : een instelling in de zin van artikel 1, tweede lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen die onder het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte valt, of die in België gevestigd is, of die onder het recht van een lidstaat van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling valt en onderworpen is aan een statuut en toezicht die door de [2 FSMA]2 gelijkwaardig is bevonden;
12° " verrekenings- of vereffeningsinstelling " : een verrekenings- of vereffeningsinstelling als bedoeld in de artikelen 22, 3° en 23 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
13° " beleggingsonderneming " : een onderneming waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten voor derden van beleggingsdiensten in de zin van artikel 46, 1°, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs en die onder het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte valt, of die in België gevestigd is, of die onder het recht van een lidstaat van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling valt en onderworpen is aan een statuut en toezicht die door de [2 FSMA]2 gelijkwaardig is bevonden;
14° " bewaarder " : een bewaarder van een instelling voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 48 van de wet van 20 juli 2004;
15° " de wet van 15 december 2004 " : de wet van 15 december 2004 betreffende de financiële zekerheden;
16° " financiële zekerheid " : een zekerheid voortvloeiend uit een zakelijke-zekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3, 3° van de wet van 15 december 2004, met uitsluiting van cessieretrocessieovereenkomsten (" repo's ");
17° " wanprestatie " : een wanprestatie in de zin van artikel 3, 7° van de wet van 15 december 2004;
18° " contanten " : de rechten die voortvloeien uit op een rekening gecrediteerde gelden in ongeacht welke valuta alsook chartaal geld;
19° " verbonden persoon " : een persoon die verbonden is met een persoon in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen;
20° " insolventieprocedure " : het faillissement, [1 de gerechtelijke reorganisatie]1, de collectieve schuldenregeling of elke andere Belgische of buitenlandse rechterlijke, administratieve of vrijwillige collectieve procedure als bedoeld in artikel 3, 5° van de wet van 15 december 2004;
21° " gereglementeerde markt " : een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3° van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
22° " monetaire instelling voor collectieve belegging " : een instelling voor collectieve belegging waarvan het in het prospectus opgenomen beleggingsbeleid de vaste verbintenis inhoudt een rendement na te streven dicht bij het rendement bekomen op de geldmarkt en het grootste deel van haar middelen te beleggen in geldmarktinstrumenten waarvan de resterende duurtijd lager is dan een jaar;
23° " [2 FSMA]2 " : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, bedoeld in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.
----------
(1)<KB 2010-12-19/15, art. 75, 002; Inwerkingtreding : 03-02-2011>
(2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
HOOFDSTUK II. - Grenzen en voorwaarden.
Afdeling I. - Toegelaten verrichtingen.
Art.3. De effectenlening moet voldoen aan de in dit hoofdstuk bepaalde voorwaarden en grenzen, en moet ofwel worden afgesloten in het kader van een effectenleningsysteem beheerd door een agent of een principaal, ofwel buiten systeem.
Afdeling II. - Vereisten met betrekking tot de tegenpartij en de agent.
Art.4. Zowel de tegenpartij als de agent moeten behoren tot één van de volgende categorieën :
a) een kredietinstelling; of
b) een beleggingsonderneming; of
c) een verrekenings- of vereffeningsinstelling; of
d) een centrale bank van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank of een internationale publiekrechtelijke financiële instelling waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen.
Art.5.§ 1. De tegenpartij mag niet behoren tot één of meer van de volgende categorieën :
a) een persoon die voor de uitlenende instelling voor collectieve belegging beheertaken als bedoeld in artikel 3, 9°, a) van de wet van 20 juli 2004 verzekert of een daarmee verbonden persoon; of
b) een bestuurder van de uitlenende instelling voor collectieve belegging of van de persoon die voor de uitlenende instelling voor collectieve belegging beheertaken als bedoeld in artikel 3, 9°, a) van de wet van 20 juli 2004 verzekert, of een daarmee verbonden persoon.
§ 2. De verbodsbepaling van de eerste paragraaf, a) is niet van toepassing wanneer :
a) de effectenlening wordt afgesloten in het kader van een effectenleningsysteem en middels een procedure van aleatoire (" at random ") toewijzing tussen de kandidaat-uitleners; en
b) een substantieel deel van de in het kader van het effectenleningsysteem beschikbaar gestelde effecten is afkomstig van kandidaat-uitleners andere dan :
i. de uitlenende instelling voor collectieve belegging; en
ii. de instellingen voor collectieve belegging waarvan beheertaken als bedoeld in artikel 3, 9°, a) van de wet van 20 juli 2004 worden verzekerd door de personen bedoeld in de eerste paragraaf, a).
De verbodsbepaling van de eerste paragraaf, b) is niet van toepassing wanneer :
a) de effectenlening wordt afgesloten in het kader van een effectenleningsysteem en middels een procedure van aleatoire (" at random ") toewijzing tussen de kandidaat-uitleners; en
b) een substantieel deel van de in het kader van het effectenleningsysteem beschikbaar gestelde effecten is afkomstig van kandidaat-uitleners andere dan :
i. de uitlenende instelling voor collectieve belegging; en
ii. de instellingen voor collectieve belegging binnen wiens raad van bestuur de bestuurder bedoeld in de eerste paragraaf, b), of een daarmee verbonden persoon, een mandaat uitoefent.
Een procedure van aleatoire (" at random ") toewijzing tussen de kandidaat-uitleners veronderstelt dat de selectie van de in het kader van het effectenleningsysteem beschikbaar gestelde effecten gebeurt, door de agent of de principaal, volgens een gestandaardiseerde procedure die is gebaseerd op objectieve criteria die een onpartijdige en billijke selectie van de kandidaat-uitleners verzekeren en die er eveneens toe leidt dat de kandidaat-ontlener niet kan identificeren wie de uitlener zal zijn van de effecten die hij wenst te ontlenen.
§ 3. De verbodsbepaling van de eerste paragraaf is evenmin van toepassing wanneer de effectenlening wordt afgesloten in het kader van een effectenleningsysteem en de vergoeding van de instelling voor collectieve belegging bestaat uit een vast bedrag voor de terbeschikkingstelling gedurende een bepaalde periode van de uitleenbare effecten dat niet in functie staat van de effectief gedurende deze periode afgesloten effectenleningen.
§ 4. De verbodsbepaling van de eerste paragraaf is evenmin van toepassing op een effectenleningsysteem dat waarborgen bevat die op gelijkwaardige wijze als het in paragraaf 2 bedoelde systeem van toewijzing of als het in paragraaf 3 bedoelde systeem van vergoeding een uitzondering verantwoorden op de verbodsbepaling van de eerste paragraaf door bij het aangaan van de effectenlening de rechtstreekse band te doorbreken tussen de tegenpartij die behoort tot een van de categorieën als bedoeld in de eerste paragraaf en de uitlenende instelling voor collectieve belegging of diens vergoeding.
De technische voorwaarden van de waarborgen als bedoeld in het eerste lid worden nader bepaald bij een reglement van de [1 FSMA]1 genomen op basis van artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.
§ 5. De instelling voor collectieve belegging waarvan de verrichting wordt geviseerd door paragraaf 3, vergewist zich er voorafgaandelijk van dat zij kan voldoen aan de rapporteringsverplichting van artikel 18, § 3.
Het eerste lid is ook van toepassing wanneer, voor de toepassing van paragraaf 4, het de gelijkwaardigheid van het effectenleningsysteem met het in de paragraaf 3 bedoelde systeem van vergoeding is die een uitzondering verantwoordt op de verbodsbepaling van de eerste paragraaf.
----------
(1)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
Afdeling III. - Vereisten met betrekking tot de effectenleningovereenkomst.
Art.6. § 1. De effectenleningen moeten worden afgesloten tegen de normale marktvoorwaarden, inzonderheid voor wat betreft de prijs.
Wanneer de effectenlening wordt afgesloten in het kader van een effectenleningsysteem, moet de hoogte van de vergoeding van de principaal of de agent beantwoorden aan de normale marktvoorwaarden.
§ 2. De instelling voor collectieve belegging moet over de contractuele mogelijkheid beschikken om te allen tijde de effectenlening te beëindigen en de teruggave van equivalente effecten te verkrijgen binnen de, rekening houdend met de markt, kortst mogelijke termijn.
De instelling voor collectieve belegging of de persoon die voor de uitlenende instelling voor collectieve belegging beheertaken als bedoeld in artikel 3, 9°, a) van de wet van 20 juli 2004 verzekert dient er zich voorafgaandelijk van te vergewissen dat de redelijke uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht niet leidt tot een vergoedingsplicht in haar hoofde op het moment van de beëindiging van de lening.
De niet teruggave van effecten gelijkwaardig aan de uitgeleende effecten binnen de, rekening houdend met de markt, kortst mogelijke termijn volgend op de uitoefening van dit contractuele recht wordt beschouwd als een wanprestatie.
§ 3. De effectenleningen moeten het voorwerp uitmaken van een overeenkomst die de voornaamste beschermingsregels voor de uitlener herneemt die gebruikelijk zijn in de internationale kaderovereenkomsten die voor dit soort verrichtingen in de markt algemeen aanvaard worden.
Afdeling IV. - Vereisten met betrekking tot de bedrijfsuitoefening.
Art.7. § 1. De effectenleningen mogen geen wijziging teweegbrengen in het risicoprofiel van de uitlenende instelling voor collectieve belegging.
§ 2. De effectenleningen mogen de bewaarder niet beletten de taken die hem zijn opgedragen in de zin van artikel 9 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 te vervullen.
§ 3. De effectenleningen, en inzonderheid het volume aan uitgeleende effecten, mogen geen belemmering vormen voor het beheer van de activa van de uitlenende instelling voor collectieve belegging overeenkomstig haar beleggingsbeleid, noch om aan enige vraag tot terugbetaling of inkoop te voldoen.
Art.8. De uitlenende instelling voor collectieve belegging of de beheervennootschap die zij heeft aangesteld overeenkomstig artikel 43, § 1 van de wet van 20 juli 2004 moet, conform met de artikelen 40, § 1, vijfde lid en 153, § 1, vijfde lid van de wet van 20 juli 2004, een methode van risicobeheer toepassen waarmee zij te allen tijde het risico van de afgesloten effectenleningen kan controleren en kan nagaan wat het aandeel daarvan is in het totale risicoprofiel van de portefeuille.
Art.9.[1 Alle inkomsten die voortkomen uit de effectenlening, verrekend met directe en indirecte operationele kosten, moeten aan de uitlenende instelling voor collectieve belegging worden overgedragen.]1
----------
(1)<KB 2018-10-15/08, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 15-11-2018>
Art.10. De effecten die het voorwerp vormen van de effectenlening moeten worden beschouwd als deel uitmakende van de portefeuille van de uitlenende instelling voor collectieve belegging voor de berekening van de beleggingslimieten voorzien door de artikelen 32, § 2, 34, 37, 38, 39, 41, 45, § 2, 47, 50, 51, 52 en 55 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005.
Afdeling V. - Financiële zekerheid.
Art.11. Voor elke effectenlening moet de uitlenende instelling voor collectieve belegging de begunstigde zijn van een financiële zekerheid die geldig tot stand gebracht en tegenstelbaar is, en die beantwoordt aan de in deze afdeling bepaalde voorwaarden.
Art.12. De financiële zekerheid kan enkel worden gevormd door :
a) contanten; of
b) obligaties en andere schuldinstrumenten, uitgegeven of gewaarborgd door de centrale bank van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de Europese Centrale Bank, de Europese Unie of de Europese Investeringsbank, een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen, andere dan de tegenpartij of een daarmee verbonden persoon, en die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt; of
c) rechten van deelneming in een monetaire instelling voor collectieve belegging die beantwoorden aan de Richtlijn 85/611/EEG of die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 32, § 1, 6° van het koninklijk besluit van 4 maart 2005, en waarvan de netto-inventariswaarde dagelijks wordt berekend en bekendgemaakt.
Wanneer de effectenlening wordt afgesloten in het kader van een effectenleningsysteem, kan de financiële zekerheid ook worden gevormd door obligaties die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt en waaraan door een externe en erkende credit-ratinginstelling een rating is toegekend die hoger is dan de " investment grade ". Deze obligaties mogen niet zijn uitgegeven door de tegenpartij of een daarmee verbonden persoon.
Art.13. De financiële zekerheid moet aan de volgende voorwaarden beantwoorden :
a) de oorspronkelijke financiële zekerheid moet zijn tot stand gebracht ten gunste van de uitlenende instelling voor collectieve belegging voorafgaandelijk aan of gelijktijdig met de levering van de uitgeleende effecten;
b) de financiële zekerheid moet ten minste dagelijks worden gewaardeerd aan haar reële waarde en moet de reële waarde van de uitgeleende effecten ten allen tijde overtreffen;
c) de financiële zekerheid mag enkel aan verwaarloosbare risico's zijn blootgesteld en moet liquide zijn;
d) in geval van vervanging van de financiële zekerheid moet de levering van de in de plaats gestelde financiële zekerheid voorafgaandelijk aan of gelijktijdig met de teruggave van de vervangen financiële zekerheid plaatsvinden;
e) de teruggave van de effecten gelijkwaardig aan de uitgeleende effecten moet voorafgaandelijk aan of gelijktijdig met de teruggave van de financiële zekerheid plaatsvinden;
f) de financiële zekerheid, met inbegrip van elke doorgevoerde marge-opvraging of vervanging, moet zonder voorafgaande ingebrekestelling of gerechtelijke beslissing realiseerbaar zijn in geval van wanprestatie van de tegenpartij, niettegenstaande de opening van een insolventieprocedure die de tegenpartij treft.
De naleving van de voorwaarde vermeld in het eerste lid, f), moet worden gestaafd door geschreven en naar behoren gemotiveerde juridische adviezen.
Art.14. De financiële zekerheid als bedoeld in artikel 12, eerste lid, a) kan enkel in de volgende activa worden herbelegd :
a) in deposito's bij een kredietinstelling die niet de tegenpartij is of een daarmee verbonden persoon; of
b) in geldmarktinstrumenten als bedoeld in artikel 32, § 1, 1° tot 3° van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 en die niet zijn uitgegeven door de tegenpartij of een daarmee verbonden persoon; of
c) in rechten van deelneming in een monetaire instelling voor collectieve belegging die beantwoorden aan de Richtlijn 85/611/EEG of die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 32, § 1, 6° van het koninklijk besluit van 4 maart 2005, en waarvan de netto-inventariswaarde dagelijks wordt berekend en bekendgemaakt; of
d) in effecten in de zin van artikel 2, 2° van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 uitgegeven of gewaarborgd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of de G10, die niet de tegenpartij of een daarmee verbonden persoon is.
De financiële zekerheden als bedoeld in artikel 12, eerste lid, b) en c) in artikel 12, tweede lid kunnen niet worden verkocht, noch worden in pand gegeven, noch op enige andere manier worden herbelegd.
Art.15. De financiële zekerheid mag slechts worden gehouden door een kredietinstelling of een beleggingsonderneming waarvan de vergunning het houden van de financiële zekerheid dekt, en die niet de tegenpartij is.
Afdeling VI. - effectenleningenbeleid en informatieverplichtingen.
Art.16.De uitlenende instelling voor collectieve belegging of de persoon die voor de uitlenende instelling voor collectieve belegging beheertaken als bedoeld in artikel 3, 9°, a) van de wet van 20 juli 2004 verzekert moet een beleid opstellen met betrekking tot de effectenleningen. De beschrijving van dit beleid moet minstens de volgende inlichtingen bevatten :
a) de modaliteiten van de voorgenomen verrichtingen inzonderheid voor wat betreft de aard van de vergoeding;
b) de beschrijving van de criteria die worden toegepast voor de selectie van de tegenpartijen alsook voor de bepaling van de effecten die beschikbaar zijn voor de effectenleningen en aanduiding van de effecten die van deze verrichtingen worden uitgesloten;
c) de beschrijving van de activa en de grenzen, inzonderheid per emittent, sector van activiteiten of actief, die de uitlenende instelling voor collectieve belegging wil aanvaarden als in aanmerking komende financiële zekerheid, alsook van de politiek die wordt gevoerd inzake de eisen gesteld aan het minimale niveau waarmee de gevraagde financiële zekerheid de waarde van de uitgeleende effecten overschrijdt;
d) de herbeleggingspolitiek;
e) de beschrijving van de verhoudingen tussen enerzijds de uitlenende instelling voor collectieve belegging, de beheervennootschap aangesteld overeenkomstig artikel 43, § 1 van de wet van 20 juli 2004, de persoon die voor de uitlenende instelling voor collectieve belegging beheertaken als bedoeld in artikel 3, 9°, a) van de wet van 20 juli 2004 verzekert en de bewaarder en anderzijds de mogelijke tegenpartij bij een verrichting buiten systeem, de beheerder van het effectenleningsysteem en de houder van de financiële zekerheid, alsook van de maatregelen genomen voor het beheer van eventuele belangenconflicten tussen voormelde personen;
f) de opvolging van de dividenden en interesten uit de uitgeleende effecten, van de inschrijvings- en toekenningsrechten en van de andere, inzonderheid vennootschappelijke, rechten die eraan zijn verbonden;
g) de door de uitlenende instelling voor collectieve belegging, in het licht van de juridische adviezen die overeenkomstig artikel 13, tweede lid, zijn geleverd, weerhouden opties voor wat betreft de toepasselijke wetgeving met betrekking tot de totstandkoming van de financiële zekerheid en de elementen van de aard als bedoeld door artikel 17, § 2 van de wet van 15 december 2004, alsook de wetgeving die de insolventieprocedures regelt;
h) de beschrijving van de fiscale inhoudingen van toepassing op de inkomsten uit effectenleningen; en
i) de overeenkomst als bedoeld in artikel 6, § 3.
De inlichtingen als bedoeld in de punten a), b), c), d) en e) van het eerste lid worden aan de [1 FSMA]1 meegedeeld door de instelling voor collectieve belegging of door de persoon die voor de uitlenende instelling voor collectieve belegging beheertaken als bedoeld in artikel 3, 9°, a) van de wet van 20 juli 2004 verzekert.
----------
(1)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
Art.17. De mogelijkheid tot uitlening van effecten moet worden vermeld in het beheerreglement of de statuten en in het prospectus.
Het prospectus beschrijft de modaliteiten van de voorgenomen verrichtingen, hun doelstelling alsook de op deze verrichtingen toepasselijke beperkingen en de risico's teweeggebracht door deze verrichtingen.
Art.18.§ 1. Het jaarverslag en het halfjaarlijks verslag beschrijven, voor de betrokken periode, het type afgesloten effectenleningen, het volume en de reële waarde van deze verrichtingen, de aard van de uitgeleende effecten [1 en]1 de aard van de bekomen financiële zekerheden en van hun eventuele herbelegging overeenkomstig artikel 14 [1 ...]1.
§ 2. Het jaarverslag en het halfjaarlijks verslag vermelden, in voorkomend geval, de effectenleningen waarbij de tegenpartij in wanprestatie is geweest, alsook de resultaten van de realisatie van de financiële zekerheid.
§ 3. Wanneer in het geval bedoeld in artikel 5, § 3 of artikel 5 § 5, tweede lid, de agent of de principaal behoort tot een van de categorieën als bedoeld in artikel 5, § 1, vermelden het jaarverslag en halfjaarlijks verslag :
a) in het geval van een agent : welk gedeelte van het volume van door tussenkomst van de agent uitgeleende effecten is uitgeleend aan een tegenpartij die behoort tot een van de categorieën als bedoeld in artikel 5, § 1;
b) in het geval van een principaal : welk gedeelte van het volume van uitgeleende effecten voor eigen rekening werd aangewend of aangehouden door de principaal of door de principaal op om het even welke wijze werd bezorgd aan een partij die behoort tot een van de categorieën als bedoeld in artikel 5, § 1.
----------
(1)<KB 2018-10-15/08, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 15-11-2018>
HOOFDSTUK III. - Wijzigings-, overgangs- en diverse bepalingen.
Art.19. In de artikelen 49, 2° en 67, 2° van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging wordt de eerste zin aangevuld met de woorden ", en met uitzondering van uitleningen in uitvoering van artikel 20 van het koninklijk besluit van ... met betrekking tot de effectenleningen door bepaalde instellingen voor collectieve belegging " en worden in de tweede zin de woorden " Deze laatste mogelijkheid moet " vervangen door " Deze mogelijkheden moeten ".
Art.20. De Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming die zijn ingeschreven op de lijst als bedoeld in artikel 120, § 1, tweede lid van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten en die hebben geopteerd voor de categorieën van toegelaten beleggingen als bedoeld in artikel 122, § 1, eerste lid, 1° of 2° van deze wet kunnen effecten uitlenen binnen de voorwaarden en de grenzen bepaald in Hoofdstuk II, met dien verstande dat :
a) onverminderd de toepassing van artikel 8 op deze instellingen voor collectieve belegging, de verwijzing in artikel 8 naar de artikelen 40, § 1, vijfde lid en 153, § 1, vijfde lid van de wet van 20 juli 2004 niet op hen van toepassing is; en
b) de verwijzing in artikel 10 naar de artikelen 32, § 2, 34, 37, 38, 39, 41, 45, § 2, 47, 50, 51, 52 en 55 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 voor deze instellingen voor collectieve belegging moet worden gelezen als een verwijzing naar de artikelen 35, 39, 40, 41, 42, 54, 56, 57, 58, 59bis en 60 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging.
Art.21. De instellingen voor collectieve belegging die zich overeenkomstig artikel 72, 2° van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 in het prospectus alsook in het beheerreglement of de statuten de mogelijkheid hebben voorbehouden om effectenleningen aan te gaan, beschikken tot 30 juni 2006 om het prospectus aan te passen aan artikel 17, tweede lid.
Art.22. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 23. Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.