Details





Titel:

17 MAART 2005. - Milieuwetboek - Boek 1 : Algemene en gemeenschappelijke bepalingen. - Regelgevend deel. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-05-2005 en tekstbijwerking tot 15-04-2025)



Inhoudstafel:

BOEK I. - Gemeenschappelijke en algemene bepalingen.
DEEL I. - Rechtsbeginselen van het leefmilieurecht en algemene begripsbepalingen.
TITEL I. - Beginselen.
TITEL II. - Begripsbepalingen.
Art. R1-R2
DEEL II.
Art. R3-R16
DEEL III. - [1 Informatie, bewustmaking en inspraak van het publiek inzake het leefmilieu]1
TITEL I. - Toegang tot leefmilieuinformatie.
HOOFDSTUK I. - Type-document.
Art. R17
HOOFDSTUK II. - Commissie van beroep
Art. R18
HOOFDSTUK III. [1 - Bepalingen tot uitvoering van artikel D.20.16.]1
Art. R19-R33
TITEL II. [1 - Milieuinitiatie]1
Hoofdstuk 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. R34
Hoofdstuk 2. [1 - Erkenning]1
Art. R. 34/1. [1 § 1. Elke VZW die voldoet aan de voorwaarden van artikel D. 25 kan erkenning aanvragen om het beheer van een "CRIE" over te nemen.
Art. R35-R38
Titel II/1. [1 - Erkenning en subsidiëring van milieuverenigingen]1
Hoofdstuk 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. R39
Hoofdstuk 2. [1 - Erkenning van verenigingen als milieuverenigingen]1
Afdeling 1. [1 - Procedure voor de erkenning van verenigingen]1
Art. R40-R40-2
Afdeling 2. [1 - Minimuminhoud van de erkenningsaanvraag]1
Art. R40-3-R40-4
Hoofdstuk 3. [1 - Subsidiëring van de verenigingen erkend als milieuverenigingen]1
Art. R40-5-R40-8
Hoofdstuk 4. [1 - Monitoring en beoordeling]1
Afdeling 1. [1 - Controle]1
Art. R40-9-R40-11
Afdeling 2. [1 - Schorsing en intrekking van erkenningen en subsidies]1
Art. R40-12
Hoofdstuk 5. [1 - Beroep]1
Art. R40-13
Hoofdstuk 6. [1 - Begeleidingscomité]1
Art. R40-14-R40-16
HOOFDSTUK IV. - [1 Controle en evaluatie]1
Afdeling 1. - [1 Controle]1
Art. R40-17-R40-19
Afdeling 2. - [1 Opschorting en intrekking van de erkenning en van de toelage]1
Art. R40-20
HOOFDSTUK V. - [1 Beroep]1
Art. R40-21
HOOFDSTUK VI. - [1 Begeleidingscomité]1
Art. R40-22
HOOFDSTUK VII. - [1 Overgangs- en slotbepalingen]1
Art. R40-23-R40-25
TITEL III. [1 - Inspraak van het publiek inzake het leefmilieu]1
HOOFDSTUK I. [1 - Informatievergadering]1
Art. R41-1-R41-5
HOOFDSTUK II. [1 - Bericht van openbaar onderzoek]1
Art. R41-6
HOOFDSTUK III. [1 - Grensoverschrijdende effecten]1
Art. R41-7-R41-9
HOOFDSTUK IV. [1 - Vervangingsbevoegdheid]1
Art. R41-10
HOOFDSTUK V. [1 - Bekendmaking betreffende de beslissing]1
Art. R41-11
HOOFDSTUK VI. [1 - Milieuadviseur]1
Art. R41-12-R41-16
DEEL IV. - Milieuplanning in het kader van de duurzame ontwikkeling.
Art. R42-R45
DEEL V. - Milieueffectbeoordeling.
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. R46
HOOFDSTUK II. - Systeem voor de beoordeling van de milieueffecten van plannen en programma's.
Art. R47, R47/1
Afdeling 1. - Openbaar onderzoek.
Art. R48-R49
Afdeling 2. - Grensoverschrijdende effecten.
Art. R50-R51
HOOFDSTUK III. [1 - Beoordeling van de effecten van de projecten op het leefmilieu]1
Art. R52-R54
Afdeling I. - Vorm en inhoud van de evaluatienota.
Art. R55
Afdeling 2. - Projecten onderworpen aan een milieueffectonderzoek.
Art. R56
Afdeling 3. - Vorm en inhoud van het milieueffectonderzoek.
Art. R57
HOOFDSTUK III. - Auteurs van milieueffectonderzoeken.
Afdeling 1. - Erkenning, schorsing en intrekking van de erkenning van auteurs van milieueffectonderzoeken.
Onderafdeling 1. - Algemeen.
Art. R58
Onderafdeling 2. - Erkenningscriteria.
Art. R59
Onderafdeling 3. - Procedure voor de verlening van de erkenning.
Art. R60-R70
Onderafdeling 4. - Schorsing of intrekking van de erkenning.
Art. R71
Afdeling 2. - Keuze van de auteur van het milieueffectonderzoek.
Art. R72, R72bis
Afdeling 3. - Wraking van een persoon gekozen als auteur van een milieueffectonderzoek.
Art. R73-R75
HOOFDSTUK IV. - Openbaar onderzoek voorafgaand aan de milieueffectonderzoek.
Afdeling 4. [1 - Modaliteiten betreffende de zendingen en de berekening van de termijnen]1
Art. R76-R80
HOOFDSTUK VI. [1 - Advies betreffende een aan een milieueffectonderzoek onderworpen dossier en openbaarmaking van de beslissing]1
Art. R81-R82
HOOFDSTUK VII. - Grensoverschrijdende effecten.
Art. R83-R85
HOOFDSTUK VII. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen.
Art. R86
DEEL VIII. [1 - Opsporing, vaststelling, vervolging en beteugeling van milieuovertredingen en schadevergoedingsmaatregelen.]1
TITEL 1. [1 - Algemene bepalingen.]1
HOOFDSTUK I. [1 - Begripsomschrijvingen en berekening van de termijnen.]1
Art. R87-R88
HOOFDSTUK 2. [1 - Coördinatie van het repressieve milieubeleid.]1
Afdeling 1. [1 - Coördinatievergaderingen.]1
Art. R89, R89bis
Afdeling 2. [1 - Het centraal bestand en de toezending van informatie.]1
Art. R90-R93, R93bis, R93ter, R93quater, R93quater(bis), R93quinquies
HOOFDSTUK II.
Art. R94
HOOFDSTUK III.
Afdeling 1.
Art. R95-R100
Afdeling 2.
TITEL 2. [1 - Verschillende interveniënten in het kader van de milieudelicten.]1
HOOFDSTUK 1. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. R101
HOOFDSTUK 2. [1 - De vaststellende beambten, deskundigen en speciale onderzoekseenheid.]1
Afdeling 1. [1 - Gewestelijke vaststellende beambten.]1
Art. R102-R105
Afdeling 1/1. [1 - Provinciale vaststellende beambten]1
Art. R105/1., R105/2
Afdeling 3. Afdeling 2.[1 - Gemeentelijke vaststellende beambten.]1
Art. R106-R108
HOOFDSTUK IV.
Afdeling 3. [1 - Vaststellende beambten van de instellingen van openbaar nut en van de intercommunales.]1
Art. R109-R112, R112bis, R113
HOOFDSTUK V.
Art. R114
Afdeling. 4. [1 - Deskundigen.]1
Art. R115
HOOFDSTUK VI.
Art. R116
HOOFDSTUK VII.
Art. R.117-R.119
Afdeling 5. [1 - Gespecialiseerde onderzoekseenheid.]1
Art. R.120
HOOFDSTUK III. [1 - Sanctionerende ambtenaren.]1
Afdeling 1. [1 - Gewestelijke sanctionerende ambtenaren.]1
Art. R.121
Afdeling 2. [1 - Gemeentelijke sanctionerende ambtenaren.]1
Art. R.122
HOOFDSTUK IV. [1 - Opleidingen van de verschillende interveniënten in het kader van de milieucriminaliteit.]1
Art. R.123
Afdeling 1. [1 - Opleidingen van de gewestelijke actoren.]1
Art. R.124-R.128
Afdeling 2. [1 - Opleidingen van de plaatselijke actoren.]1
Art. R.129-R.130
TITEL 3. [1 - Controles, opsporingen van de overtredingen en dwangmaatregelen.]1
HOOFDSTUK 1. [1 - Toezicht, controle, waarschuwing en vaststelling van de overtredingen.]1
Art. R.131-R.133
HOOFDSTUK 2. [1 - Onderzoeksmiddelen.]1
Afdeling 1. [1 - Monsterneming]1
Art. R.134-R.139
Afdeling 2. [1 - Erkenning van de laboratoria.]1
Art. R.140-R.144
Afdeling 3. [1 - Analyseprotocollen.]1
Art. R.145-R.147
HOOFDSTUK 3. [1 - Veiligheids- en dwangmaatregelen.]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. R.148
Afdeling 2. [1 - Beroep tegen de beslissingen genomen krachtens artikel D.169.]1
Art. R.149
Afdeling 3. [1 - Specifieke maatregelen.]1
Onderafdeling 1. [1 - Administratieve inbeslagneming van dieren.]1
Art. R.150-R.159
Onderafdeling 2. [1 - Administratieve inbeslagneming van voorwerpen.]1
Art. R.160-R.163
TITEL 4. [1 - Mogelijk verval van de openbare strafvordering door middel van een onmiddellijke inning]1
Art. R.164-R.167
TITEL 5. [1 - Strafrechtelijke vervolging van de overtredingen]1
Art. R.168-R.170
TITEL 6. [1 - Administratieve vervolging van de inbreuken]1
HOOFDSTUK I. [1 - Gedeclasseerde inbreuken.]1
Art. R.171
HOOFDSTUK II. [1 - Administratieve sancties en alternatieve maatregelen.]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. R.172-R.180
Afdeling 2. [1 - Bemiddeling.]1
Art. R.181-R.184
Afdeling 3. [1 - Burgerprestatie voor de meerderjarigen.]1
Art. R.185-R.187
Afdeling 4. [1 - Maatregelen van toepassing op minderjarigen van veertien jaar oud en ouder.]1
Art. R.188
TITEL 7. [1 - Fonds voor de Milieubescherming]1
Art. R
TITEL 8. [1 - Teruggave van de vergunning voor het houden van een dier]1
Art. R.190
DEEL VI. - Milieuovereenkomsten.
BIJLAGEN.
Art. N1-N4, N4/1, N5-N20



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991027540 





Artikels:

BOEK I. - Gemeenschappelijke en algemene bepalingen.
DEEL I. - Rechtsbeginselen van het leefmilieurecht en algemene begripsbepalingen.
TITEL I. - Beginselen.
TITEL II. - Begripsbepalingen.
Artikel R1. In de zin van dit boek dienen onder " decreetgevend deel " de bepalingen van het decreetgevend deel van Boek I van het Milieuwetboek te worden verstaan vervat in artikel 1 van het decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek I van het Milieuwetboek.

Art. R2.In de zin van dit wetboek dient te worden verstaan onder :
  1° " minister " : de minister die de bevoegdheden uitoefent bedoeld in artikel 6, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
  2° " [1 D.G.A.R.N.E.]1 " : het Directoraat-generaal [2 Landbouw,]2 Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest.
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>
  (2)<BWG 2018-09-06/25, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

DEEL II.   
Art. R3.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R4.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R5.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R6.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R7.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R8.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R9.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R10.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R11.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R12.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R13.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R14.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R15.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R16.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

DEEL III. - [1 Informatie, bewustmaking en inspraak van het publiek inzake het leefmilieu]1   ----------   (1)
TITEL I. - Toegang tot leefmilieuinformatie.
HOOFDSTUK I. - Type-document.
Art. R17. <BWG 2006-07-13/70, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006> Om ontvangst te berichten van informatieaanvragen, van aanvragen tot schrapping van vergissingen of tot rechtzetting van gegevens, om termijnen voor toegang tot informatie te verlengen of om de mededeling van gegevens geheel of gedeeltelijk te weigeren, maken de openbare overheden gebruik van de documenten opgemaakt naar de modellen bedoeld in de bijlagen I tot IV.

HOOFDSTUK II. - Commissie van beroep
Art. R18. <BWG 2006-07-13/70, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006> De leden van de commissie van beroep hebben recht op 57,60 euro presentiegeld.
  De voorzitter en de leden van de commissie van beroep hebben recht op de terugbetaling van hun verplaatsingskosten overeenkomstig de modaliteiten bepaald in Boek IV, Titel II, hoofdstuk I, van het besluit van de Waalse Regering houdende de Waalse Ambtenarencode.

HOOFDSTUK III. [1 - Bepalingen tot uitvoering van artikel D.20.16.]1   ----------   (1)
Art. R19.[1 Op het leefmilieuportaal van de website van het Waalse Gewest worden bekendgemaakt:
   1° de milieugegevens bedoeld in artikel D. 20.16, eerste lid, h, door de inspecteur-generaal van het Departement Leefmilieu en Water van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of door zijn afgevaardigde;
   2° een samenvatting van de maatregelen genomen door de exploitant bij de definitieve stopzetting van de activiteiten overeenkomstig artikel 19 van het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten;
   3° voor de activiteiten bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 18 juli 2002 houdende sectorale voorwaarden voor installaties en/of activiteiten die oplosmiddelen verbruiken alsook in het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties, een afschrift van de vergunning en alle bijwerkingen ervan, met uitzondering van de gegevens onttrokken aan het openbaar onderzoek overeenkomstig artikel D. 29-15, door de inspecteur-generaal van het Departement Vergunningen en Machtigingen van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of door zijn afgevaardigde;
   4° voor de activiteiten bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties, de lijst van de afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties waarvan de nominale capaciteit lager is dan twee ton per uur, door de inspecteur-generaal van het Departement Grond en Afvalstoffen van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of door zijn afgevaardigde [2 ;]2 ]1
  [2 5° de documenten bedoeld in artikel D.20.16, b. en c. voor wat betreft de stroomgebiedbeheersplannen bedoeld in de artikelen D.24 en volgende van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en voor wat betreft de tussenverslagen van vordering bedoeld in artikel D.30, § 3, van hetzelfde Boek.]2
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 20, 016; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (2)<BWG 2015-10-22/02, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art. R20.[1 De installaties en activiteiten bedoeld in artikel D. 20.16, i. zijn die bedoeld in bijlage XXIII bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, in het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties en in het besluit van de Waalse Regering van 18 juli 2002 houdende sectorale voorwaarden voor installaties en/of activiteiten die oplosmiddelen verbruiken.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 20, 016; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art. R21.[1 De beslissing tot het al dan niet opleggen van een milieueffectonderzoek van de overheid die moet nagaan of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is, wordt bekendgemaakt door de bevoegde overheid waarbij de vergunningsaanvraag is ingediend.
   Laatstgenoemde maakt de in het eerste lid bedoelde beslissing op haar website of via een ander elektronisch toegangspunt dat gemakkelijk toegankelijk is, bekend binnen 15 dagen na ontvangst ervan of na de zending ervan indien ze er de auteur van is.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 11, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R22. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R23. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R24. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R25. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R26. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R27. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R28. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R29. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R30. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R31. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R32. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

Art. R33. (Opgeheven) <BWG 2006-07-13/70, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 16-09-2006>

TITEL II. [1 - Milieuinitiatie]1   ----------   (1)
Hoofdstuk 1. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. R34.[1 § 1. In de zin van deze Titel wordt verstaan onder :
   1° "het bestuur": de diensten aangewezen door de minister van Leefmilieu;
   2° "CRIE": gewestelijk centrum voor milieu-initiatie;
   3° "het begeleidingscomité": het begeleidingscomité bedoeld in artikel R. 40-15;;
   4° "VZW" : een vereniging zonder winstoogmerk die is opgericht overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen en verenigingen
   § 2 De in dit besluit bedoelde termijnen zijn dwingende termijnen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Hoofdstuk 2. [1 - Erkenning]1   ----------   (1)
Art. R. 34/1. [1 § 1. Elke VZW die voldoet aan de voorwaarden van artikel D. 25 kan erkenning aanvragen om het beheer van een "CRIE" over te nemen.    De erkenningsaanvraag wordt aan de autoriteiten gezonden volgens de door de minister vastgestelde procedures en bevat de volgende gegevens:    1° de naam van de VZW, haar adres, samen met een kopie van de publicatie van haar statuten en van de meest recente akte tot benoeming van haar bestuurders, of een eensluidend verklaard afschrift van de aanvraag tot publicatie van de statuten;    2° een nota die het geplande project beschrijft met betrekking tot de opdrachten bedoeld in artikel D. 24 van het decreetgevend deel;    3° een voorlopig budget dat nodig is voor de uitvoering van het project bedoeld in artikel D. 24, 3° binnen het bedrag bepaald in artikel R. 37.    § 2. De minister brengt de aanvragende VZW per brief op de hoogte van de erkenning of weigering van erkenning binnen drie maanden na ontvangst van de volledige aanvraag. Als er binnen deze periode geen reactie is ontvangen, kan de vereniging een herinneringsbrief sturen.]1   ----------   (1)
Art. R35.[1 De Minister kan de goedkeuring te allen tijde intrekken, onder voorbehoud van het advies van het begeleidingscomité, bedoeld in artikel D.28-1, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
   1° de VZW voldoet niet meer aan de voorwaarden bepaald in artikel D. 25, paragraaf 3;
   2° de opdracht werd niet uitgevoerd overeenkomstig haar doel zoals omschreven in de erkenning;
   3° de houder van de erkenning heeft zich verzet tegen de controle van de administratie op de uitvoering van haar opdracht;
   4° het algemeen verslag over de uitvoering van de activiteiten, het boekhoudkundig verslag of elk ander document dat moet worden meegedeeld, zijn niet door de houder van de toelating verstuurd binnen de termijn voorgeschreven door de erkenningsbeslissing;
   5° de subsidies zijn niet toegewezen aan de uitgaven waarvoor ze bedoeld zijn;
   De Minister brengt de VZW per aangetekende brief met ontvangstbevestiging op de hoogte van zijn beslissing om de erkenning in te trekken.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R36.[1 Onverminderd artikel R. 35 kan de Minister de erkenning na een periode van drie jaar verlengen.
   Zes maanden voor het einde van de erkenningsperiode kan de VZW een nieuwe aanvraag indienen volgens de procedure van artikel R. 34/1.
   De Minister neemt een beslissing binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R37.[1 § 1. De Minister verleent een jaarlijkse subsidie aan de erkende VZW om de werking van de "CRIE" te garanderen.
   Werkingskosten worden berekend op basis van de volgende in aanmerking komende kosten:
   1° de personeelskosten binnen de grenzen van de loonschalen die van toepassing zijn op de ambtenaren in het Waalse openbaar ambt, en
   a) die nodig zijn om het milieuactieplan uit te voeren
   b) die nodig zijn voor de werking van de VZW, d.w.z. ondersteunende en coördinerende functies;
   2° de werkingskosten, die overeenkomen met 15van de totale subsidie;
   3° specifieke werkingskosten in verband met de voorgestelde acties (verplaatsingen, specifieke communicatiekosten, publicatiekosten, enz;)
   4° investeringskosten.
   § 2 De subsidie wordt als volgt betaald:
   1° een eerste schijf van 50
   bij de kennisgeving van de beslissing tot toekenning van de subsidie (jaar n);
   2° een tweede schijf van 40
   zes maanden na ontvangst van de subsidie, op basis van het advies van het opvolgingscomité;
   3° een derde schijf van 10
   op basis van een jaarlijks uitvoeringsverslag, een deugdelijk en onvergolden verklaarde schuldvordering en een nauwkeurige samenvattende staat van uitgaven en inkomsten, vergezeld van bewijsstukken in jaar n+1.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R38.[1 § 1. Het begeleidend comité bestaat uit twaalf gewone en plaatsvervangende leden en vijf waarnemers die erkende milieuverenigingen vertegenwoordigen en door de Regering zijn benoemd. Bij de samenstelling van het comité wordt rekening gehouden met de genderdimensie. De leden zijn :
   1° een vertegenwoordiger van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, verantwoordelijk voor respectievelijk milieu, landbouw, natuur en bossen;
   2° een vertegenwoordiger van de Waalse overheidsdienst Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie die respectievelijk bevoegd is voor ruimtelijke ordening en energie;
   3° een vertegenwoordiger van de Waalse Overheidsdienst Mobiliteit en Infrastructuur belast met mobiliteit;
   4° een vertegenwoordiger van de Waalse Overheidsdienst, Directie Duurzame Ontwikkeling;
   5° een vertegenwoordiger van de beleidsgroep "Leefmilieu";
   6° vier vertegenwoordigers uit de academische wereld die gespecialiseerd zijn in milieubescherming, verbetering van de toestand van het milieu, milieueducatie, milieubewustzijn en/of verenigingsmanagement;
   7° een vertegenwoordiger van de VZW's erkend als netwerkfederaties krachtens art. D 28-6;
   8° een vertegenwoordiger van de als "CRIE" erkende VZW's.
   § 2. De Regering benoemt een voorzitter en een ondervoorzitter onder de leden van het begeleidingscomité.
   De leden worden benoemd voor een periode van zes jaar.
   De minimale inhoud van het huishoudelijk reglement, zoals bepaald in artikel 2, 19°, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie, kan door de Regering worden aangevuld.
   § 3. De zetel van het begeleidingscomité is gevestigd bij het directoraat-generaal Landbouw, natuurlijke hulpbronnen en milieu. Het secretariaat wordt verzorgd door het directoraat-generaal Landbouw, natuurlijke hulpbronnen en milieu, en is verantwoordelijk voor de organisatie van de vergaderingen van het begeleidingscomité, de opstelling van een ontwerp voor het jaarlijkse activiteitenverslag en de opstelling van een ontwerp voor het huishoudelijk reglement.
   § 4 Elk jaar vóór 30 september zendt het begeleidingscomité aan de Regering een verslag over zijn activiteiten.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Titel II/1. [1 - Erkenning en subsidiëring van milieuverenigingen]1   ----------   (1)
Hoofdstuk 1. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. R39.[1 In de zin van deze Titel wordt verstaan onder :
   1° "het bestuur": de diensten aangewezen door de minister van Leefmilieu;
   2° "de VZW" : een vereniging zonder winstoogmerk die is opgericht overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Hoofdstuk 2. [1 - Erkenning van verenigingen als milieuverenigingen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Procedure voor de erkenning van verenigingen]1   ----------   (1)
Art. R40.[1 § 1. Erkenning wordt voor een periode van zes jaar verleend door de minister voor een van de volgende categorieën:
   1° federatie of netwerk;
   2° regionale vereniging;
   3° plaatselijke vereniging overeenkomstig artikel D.28-4.
   Deze aanvraag wordt gedaan met behulp van een formulier dat uiterlijk 31 januari of uiterlijk 31 juli door de Minister van Leefmilieu wordt vastgesteld overeenkomstig artikel D. 28-9.
   § 2. De procedures voor het indienen van een erkenningsaanvraag via het in artikel D 28-10 bedoelde eenheidsloket worden bepaald door de Regering, die deze bevoegdheid kan delegeren aan de bevoegde minister. Binnen twintig werkdagen na ontvangst van de aanvraag wordt aan de aanvragende vereniging een brief gestuurd waarin een uitspraak wordt gedaan over de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag.
   Als er binnen deze periode geen reactie is ontvangen, kan de vereniging een herinneringsbrief sturen.
   De aanvraag wordt als onvolledig beschouwd als de informatie gedefinieerd in artikelen R. 40-3 en R. 40-4 ontbreekt.
   Als de aanvraag onvolledig wordt verklaard, stuurt het bestuur de aanvragers een lijst met de ontbrekende informatie en geeft ze aan binnen welke termijn de ontbrekende documenten naar het bestuur moet worden gestuurd, uiterlijk binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de lijst met ontbrekende informatie.
   Als de aanvrager(s) de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn heeft (hebben) verzonden, wordt de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
   Binnen twintig werkdagen na ontvangst van de ontbrekende informatie stuurt het bestuur haar beslissing naar de aanvragende vereniging, waarin wordt besloten of de aanvraag volledig en ontvankelijk is.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R40-1.[1 Erkenning wordt verleend vanaf 1 januari of 1 september, afhankelijk van de datum van aanvraag, voor een periode van zes jaar.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R40-2.[1 Uiterlijk zes maanden voordat de erkenning verloopt, dient de vereniging een aanvraag voor verlenging in bij het bestuur via het eenheidsloket waarnaar wordt verwezen in artikel D. 28-10.
   De verlengingsaanvraag moet een bijgewerkte versie bevatten van de informatie waarnaar in afdeling 2 van dit hoofdstuk wordt verwezen.
   De verlengingsprocedure wordt beschreven in artikel R.40 tot en met R. 40-2.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>


Afdeling 2. [1 - Minimuminhoud van de erkenningsaanvraag]1   ----------   (1)
Art. R40-3.[1 § 1. De erkenningsaanvraag kan door één of meer milieuverenigingen samen worden ingediend en moet voor elke aanvragende vereniging ten minste de volgende informatie bevatten, met gebruikmaking van het formulier bedoeld in artikel D. 40, § 1 :
   1° identificatie van de categorie waarvoor de erkenningsaanvraag wordt ingediend;
   2° het adres van het operatiecentrum en de contactgegevens van de vereniging;
   3° een financieel overzicht met een samenvattende tabel van de inkomsten en uitgaven per post voor de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag;
   4° een nota waarin het hoofddoel en de strategische visie worden voorgesteld en waarin wordt uitgelegd hoe de acties van de vereniging beantwoorden aan opdrachten van algemeen belang, passen in het milieubeleid en inspelen op de grote milieu-uitdagingen waarmee de samenleving op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau wordt geconfronteerd;
   5° een verslag over de activiteiten uitgevoerd tijdens de voorbije twee kalenderjaren, met een beschrijving van de activiteiten, de doelgroepen en de gemeenten en regio's waar de activiteiten werden uitgevoerd;
   6° een verklaring op erewoord waaruit blijkt dat zij voldoet aan artikel D. 28-5, 3°;
   7° het nummer van de verzekeringspolis burgerlijke aansprakelijkheid die alle schade dekt die voortvloeit uit haar activiteit of die van haar personeel of vrijwilligers.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>


Art. R40-4.[1 Om erkend te worden als een "Federatie of Netwerk" moet de aanvraag voor erkenning zoals bedoeld in Artikel D. 28-6 de volgende aanvullende informatie bevatten:
   1° de lijst van haar leden en de voorwaarden om lid te worden;
   2° een lijst van de diensten die de vereniging aanbiedt aan haar leden en aan het publiek en een lijst van de diensten die effectief werden geleverd aan haar leden en aan het publiek in de twee voorgaande kalenderjaren;
   3° de lijst van de organen waarin de vereniging haar leden vertegenwoordigt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Hoofdstuk 3. [1 - Subsidiëring van de verenigingen erkend als milieuverenigingen]1   ----------   (1)
Art. R40-5.[1 § 1. Verenigingen die erkend zijn als milieuverenigingen kunnen een subsidie aanvragen op basis van een driejarig milieuactieplan.
   Een dergelijk verzoek kan ook worden ingediend door een federatie of netwerk, hetzij namens zichzelf, hetzij namens de ledenverenigingen die als milieuverenigingen zijn erkend, op voorwaarde dat zij daarmee instemmen.
   De Waalse regering kan dit bedrag jaarlijks indexeren.
   § 2. In het milieuactieplan van een vereniging die is erkend om een "CRIE" te beheren, worden met name de opdrachten beschreven die specifiek zijn voor "CRIE's", zoals beschreven in art. D. 24.
   § 3. De bedragen die in aanmerking komen voor subsidies worden bepaald op basis van het milieuactieplan van de vereniging, gevalideerd door het ondersteuningscomité, met inbegrip van het personeel (aantal voltijdse equivalenten) dat nodig is om de activiteiten uit te voeren.
   § 4 Een beoordelingsverslag over de subsidieaanvraag wordt opgesteld door het bestuur en toegezonden aan de betrokken Minister volgens de procedures bepaald in artikel R.40, § 2.
   § 5. De Minister stuurt zijn beslissing naar de aanvragende vereniging binnen een termijn van één maand vanaf de dag die volgt op de datum van ontvangst van het evaluatieverslag van het bestuur.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R40-6.[1 De subsidie wordt betaald volgens de voorwaarden en bepalingen in artikel D.28-13. Het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt vastgesteld op 3.000 euro.
   Voor subsidies van minder dan 3.000 euro zijn milieuverenigingen vrijgesteld van het opsturen van de bewijsstukken, vermeld in lid 1, 2° en 3°, en de bewijsstukken en betalingsbewijzen, vermeld in lid 1, 4°, op voorwaarde dat ze een verklaring op erewoord opsturen waarvan de inhoud bepaald wordt door de Regering. Milieuverenigingen die hun uitgaven rechtvaardigen door middel van een verklaring op erewoord, moeten de bewijsstukken gedurende vijf jaar bewaren. De Regering is gemachtigd het streefbedrag aan te passen en de voorwaarden met betrekking tot deze uitgaven te specificeren.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R40-7.[1 De subsidieaanvraag bedoeld in artikel R.40-5 bevat een milieuactieplan dat, naast de elementen opgesomd in artikel D.28-12, § 2, ten minste de volgende elementen bevat:
   a) het activiteitenprogramma voor het eerste jaar, met een vooruitblik over drie jaar;
   b) identificatie van de doelgroepen van de activiteiten;
   c) de strategieën en methodologieën die de vereniging wil gebruiken om de doelstellingen van het actieplan voor milieubewustzijn te bereiken d) prestatie-indicatoren;
   e) een beschrijving en toewijzing van de logistieke, personele en financiële middelen die nodig zijn om de doelstellingen van het activiteitenprogramma te verwezenlijken;
   f) indien van toepassing, een evaluatierapport over het eerder voltooide actieplan voor milieubewustzijn.
   De Minister stelt het aanvraagformulier vast.
   Het bedrag van de aangevraagde subsidie wordt uitgesplitst in de in artikel R. 40-8 vermelde posten, de door de activiteit gegenereerde inkomsten en andere financieringsbronnen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R40-8.[1 § 1 De Minister bepaalt de methode voor de berekening van de subsidie op forfaitaire basis, met dien verstande dat de subsidie de exploitatiekosten dekt die gepaard gaan met de uitvoering van een milieuactieplan.
   § 2. Werkingskosten worden berekend op basis van de volgende in aanmerking komende kosten:
   1° de personeelskosten binnen de grenzen van de loonschalen die van toepassing zijn op de ambtenaren in het Waalse openbaar ambt, en
   a) die nodig zijn om het actieplan inzake milieubewustzijn uit te voeren
   b) die nodig zijn voor de werking van de VZW, d.w.z. ondersteunende en coördinerende functies;
   2° de werkingskosten, die overeenkomen met 15 van de totale subsidie;
   3° specifieke werkingskosten in verband met de voorgestelde acties (verplaatsingen, specifieke communicatiekosten, publicatiekosten, enz;)
   4° investeringskosten.
   § 3 Op basis van redenen die naar behoren worden gemotiveerd aan het begeleidingscomité en gevalideerd door de administratie, mag de begunstigde een reserve voor sociale verplichtingen aanleggen tot maximaal dertig procent van de gesubsidieerde personeelskosten.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Hoofdstuk 4. [1 - Monitoring en beoordeling]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Controle]1   ----------   (1)
Art. R40-9.[1 De Minister controleert of de milieuvereniging voldoet aan de erkenningsvoorwaarden in de artikelen D. 28-5 tot en met D. 28-8.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R40-10.[1 De vereniging bezorgt het bestuur een algemeen verslag over de uitvoering van haar activiteiten, via het eenheidsloket bedoeld in artikel D. 28-10, en dit ten laatste op 1 april van het volgende jaar voor de verenigingen erkend vanaf 1 januari, of op 1 oktober van het volgende jaar voor de verenigingen erkend vanaf 1 juli. Dit algemene verslag over de uitvoering van activiteiten moet vergezeld gaan van een schuldvorderingsverklaring en een overzichtstabel van inkomsten en uitgaven per begrotingspost, die het gebruik van de afgelopen termijn rechtvaardigen.
   Het jaarlijkse activiteitenverslag wordt naar het bestuur gestuurd via het eenheidsloket waarnaar wordt verwezen in artikel D. 28-10.
   In overeenstemming met artikel D.28-14, lid 2, wordt de boekhoudkundige balans van de vereniging bij het algemene verslag over de uitvoering van haar activiteiten gevoegd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R40-11.[1 In het algemeen verslag over de uitvoering van de activiteiten bedoeld in artikel D.28-15 wordt het milieuactieplan geëvalueerd.
   De milieuvereniging, -federatie of -netwerk stuurt dit rapport zes maanden voor het einde van het milieuactieplan naar de overheid.
   De Regering keurt het rapport binnen drie maanden na ontvangst goed of af.
   De milieuvereniging, -federatie of -netwerk kan een herinneringsbrief sturen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Afdeling 2. [1 - Schorsing en intrekking van erkenningen en subsidies]1   ----------   (1)
Art. R40-12.[1 § 1. Indien de minister op basis van een verslag met de notulen van de begeleidingscomités of andere informatie vaststelt dat een vereniging niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van een erkenning of subsidie, stuurt hij de vereniging per aangetekende brief of op een andere wijze die voorziet in een verzend- en ontvangstdatum een waarschuwing met vermelding van de termijn waarbinnen de vereniging moet voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van een erkenning en/of subsidie.
   De minister kan de subsidieverlening gedurende deze periode opschorten.
   De erkende vereniging wordt uitgenodigd om haar verdedigingsmiddelen te presenteren voordat een besluit tot schorsing wordt genomen.
   § 2. Als de vereniging niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan, trekt de minister de erkenning of de subsidie in. Intrekking van de erkenning heeft intrekking van de structurele subsidie tot gevolg, onverminderd het bedrag van de reeds betaalde structurele subsidie. De erkende vereniging wordt uitgenodigd om haar verdedigingsmiddelen te presenteren voordat een besluit tot intrekking wordt genomen.
   Het besluit tot intrekking van de erkenning of van de subsidie wordt aan de vereniging meegedeeld per aangetekende brief met ontvangstbewijs of op enige andere rechtsgeldige wijze, waarbij een bepaalde datum voor de verzending en de ontvangst van het document wordt vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Hoofdstuk 5. [1 - Beroep]1   ----------   (1)
Art. R40-13.[1 § 1. De verzoekende vereniging kan in de volgende gevallen in beroep gaan bij de regering:
   1° tegen de beslissing betreffende de structurele subsidie bedoeld in de artikelen R.40-5, § 5;
   2° tegen een beslissing tot weigering van de toekenning bedoeld in de artikelen R.34/1, § 2, R. 35;
   3° in geval van weigering of intrekking van de erkenning bedoeld in de artikelen R. 34/1, § 2 en R. 35;
   4° in geval van weigering van erkenning als bedoeld in artikel R. 40-1;
   5° in geval van gehele of gedeeltelijke intrekking van een subsidie als bedoeld in artikel R. 40-12;
   6° in geval van intrekking van erkenning als bedoeld in artikel R. 40-12;
   Op straffe van niet-ontvankelijkheid moet het beroep worden ingesteld binnen dertig dagen na de dag volgend op die van :
   1° de ontvangst van de beslissingen bedoeld in de artikelen R.34/1 § 2, R.35, R.36, R.40-1, R.40 § 5, R.40-12;
   2° het verstrijken van de termijn voor het verzenden van de beslissing bedoeld in de artikelen R. 34/1, § 2, R. 36, R. 40, § 2, en R. 40-12, § 2.
   Het beroep wordt naar het hoofdzetel van het begeleidingscomité gestuurd. Hierin staat op welke gronden de vereniging de beslissing aanvecht en of de vereniging gehoord wil worden.
   § 2. Het in Art. D. 28-1 bedoelde begeleidingscomité, stuurt binnen zestig werkdagen na ontvangst van het beroep een advies aan de Regering. De Regering stuurt haar beslissing binnen vijfenveertig werkdagen na ontvangst van het verslag met het advies van het begeleidingscomité of na het verstrijken van de termijn waarover het begeleidingscomité beschikt om haar voorstel voor een beslissing in te dienen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Hoofdstuk 6. [1 - Begeleidingscomité]1   ----------   (1)
Art. R40-14.[1 De openbare oproep tot kandidaten bedoeld in artikel D. 28-17, § 4, wordt door het bestuur bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De openbare aanbesteding specificeert de volgende elementen :
   1° de titel en het doel van het (de) mandaat(en);
   2° de onverenigbaarheden;
   3° het adres waarnaar de kandidatuurakte wordt gestuurd;
   4° de uiterste datum waarop de kandidatuurakte moet worden verzonden om ontvankelijk te zijn.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R40-15.[1 Om als volledig te worden beschouwd, moet het in artikel 28-17, § 4, tweede lid, bedoelde kandidatuur ten minste het volgende bevatten:
   - een curriculum vitae waaruit blijkt dat je een academicus bent;
   - Alle elementen waarbij de specialisatie kan worden aangetoond in milieubescherming, verbetering van de toestand van het milieu, milieueducatie, milieubewustzijn en/of verenigingsmanagement.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-12-07/13, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 16-02-2024>

Art. R40-16. [1 Naast de werkingskosten bedoeld in artikel R.40-15 komt de aflossing van zgn. vermogensgoederen met een geraamde gebruiksduur van meer dan één jaar in aanmerking voor het voordeel van de subsidie als werkingskosten, berekend volgens deze regels :
  1° tien jaar voor het meubilair;
  2° vijf jaar voor het bureaumaterieel;
  3° drie jaar voor software.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/48, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

HOOFDSTUK IV. - [1 Controle en evaluatie]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Controle]1   ----------   (1)
Art. R40-17. [1 Het bestuur kan nagaan of de in de artikelen D.28.5 tot D.28.7 bedoelde erkenningsvoorwaarden door de milieuvereniging worden nageleefd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/48, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. R40-18. [1 § 1. De vereniging maakt het bestuur uiterlijk 15 februari van de jaren N+1 en N+2 via het in artikel D.28-10 bedoelde eenheidsloket een activiteitenverslag samen met een schuldvorderingverklaring en een samenvattende tabel van de ontvangsten en uitgaven per begrotingspost over, waarbij het gebruik van de afgelopen schijf bevestigd kan worden.
  § 2. Het jaarlijkse activiteitenverslag bedoeld in § 1 bestaat uit drie delen :
  1° het eerste deel betreft de identificatie van de vereniging;
  2° het tweede deel betreft de tijdens het overwogen jaar uitgevoerde activiteiten;
  3° het derde deel betreft de thematieken besproken door de vereniging alsook de verrichting van de in het milieuactieplan bepaalde doelstellingen.
  Het activiteitenverslag neemt de vorm aan van het door de Minister bepaalde elektronische formulier en gaat vergezeld van de schuldvorderingsverklaring en een samenvattende tabel van de ontvangsten en uitgaven per begrotingspost. Het formulier wordt aangevuld en overgemaakt aan het bestuur via het in artikel D.28.10 bedoelde eenheidsloket.
  Als de Minister van Leefmilieu of zijn afgevaardigde vindt dat het bestuur sommige gegevens die nodig zijn voor de opmaking van het activiteitenverslag, rechtstreeks via authentieke bronnen in de zin van artikel 2, 1°, van het samenwerkingsakkoord van 23 mei 2013 tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap over het opstarten van een gemeenschappelijk initiatief om gegevens te delen en over het gemeenschappelijk beheer van dit initiatief, kan verkrijgen, stelt hij de aanvrager vrij van het verstrekken van deze gegevens aan het bestuur.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/48, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. R40-19. [1 § 1. De vereniging maakt het bestuur uiterlijk 31 maart van het jaar volgend op het einde van de toelage via het eenheidsloket een algemeen verslag over de uitvoering van het milieuactieplan of van het gecoördineerd milieuactieplan over samen met een schuldvorderingverklaring en een samenvattende tabel van de ontvangsten en uitgaven per begrotingspost voor het geheel van de periode van het milieuactieplan of van het gecoördineerd milieuactieplan.
  § 2. Het algemeen uitvoeringsverslag bedoeld in § 1 bestaat uit zes delen :
  1° het eerste deel betreft de identificatie van de vereniging;
  2° het tweede deel betreft een voorstelling van de door de vereniging uitgevoerde emblematische activiteiten;
  3° het derde deel betreft de auto-evaluatie van de resultaten van de milieuvereniging ten opzichte van de algemene en operationele doelstellingen en van de indicatoren die ze wilde bereiken voor de uitvoering van het milieuactieplan;
  4° het vierde deel betreft de personen die de diensten van de verenigingen genieten of doelpublieken;
  5° het vijfde deel betreft de ontwikkelingsperspectieven van de vereniging;
  6° het zesde deel betreft de opneming in de gewestelijke strategie inzake duurzame ontwikkeling.
  Het neemt de vorm aan van het door het bestuur bepaalde elektronische formulier. Het wordt aangevuld en overgemaakt aan het bestuur via het eenheidsloket.
  Als de Minister van Leefmilieu of zijn afgevaardigde acht dat het bestuur sommige gegevens die nodig zijn voor de opmaking van het activiteitenverslag, rechtstreeks via authentieke bronnen in de zin van artikel 2, 1°, van het samenwerkingsakkoord van 23 mei 2013 tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap over het opstarten van een gemeenschappelijk initiatief om gegevens te delen en over het gemeenschappelijk beheer van dit initiatief, kan verkrijgen, stelt hij de aanvrager vrij van het verstrekken van deze gegevens aan het bestuur.
  § 3. Het bestuur maakt het "Institut wallon de l'évaluation, de la prospective et de la statistique" (Waals Instituut voor evaluatie, toekomstverwachting en statistiek) het geheel van de gegevens die nodig zijn voor hun opdrachten bepaald in artikel D.28.17 over.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/48, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Afdeling 2. - [1 Opschorting en intrekking van de erkenning en van de toelage]1   ----------   (1)
Art. R40-20. [1 § 1. Wanneer het bestuur vaststelt dat een vereniging de voorwaarden voor de toekenning van de erkenning of van de subsidiëring niet of niet meer naleeft, stuurt het een waarschuwing met vermelding van de termijn waarin ze voorwaarden voor de toekenning van de erkenning of van de subsidiëring moet vervullen en van zijn beslissing om, in voorkomend geval, de toekenning van de toelage tijdens de termijn op te schorten.
  De opschorting van de toekenning van de toelagen kan alleen uitgevoerd worden nadat de vereniging haar verweermiddelen heeft kunnen doen gelden.
  § 2. Als de vereniging bij het verstrijken van de voorgeschreven termijn de voorwaarden voor de toekenning van de erkenning of van de subsidiëring niet naleeft, stelt het bestuur bedoelde vereniging in kennis van de mogelijkheid om de erkenning of de subsidiëring in te trekken. Het bestuur bepaalt :
  1° de redenen die de overwogen maatregel rechtvaardigen;
  2° de middelen waarover de vereniging beschikt om schriftelijk haar verweermiddelen uiteen te zetten binnen een termijn van twintig dagen te rekenen van de ontvangst van die informatie en dat ze bij die gelegenheid het recht heeft om het bestuur erom te verzoeken haar verweermiddelen mondeling voor te dragen.
  Het bestuur maakt de Regering een voorstel van beslissing betreffende de intrekking binnen dertig dagen na het verstrijken van de in § 2, eerste lid, 2°, bedoelde termijn of na de datum van verhoor over. Wanneer het bestuur het voorstel aan de Regering stuurt, verwittigt het de vereniging daarvan.
  Binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het voorstel van beslissing van het bestuur, stuurt de Regering haar beslissing aan de vereniging.
  Indien de Regering binnen de in het derde lid bedoelde termijn de beslissing niet stuurt, wordt ze geacht overeen te stemmen met het voorstel van beslissing van het bestuur indien het binnen de in het tweede lid bedoelde termijn aan de Regering is gestuurd. Het bestuur stuurt de vereniging het in het tweede lid bedoelde voorstel van beslissing.
  Indien de Regering binnen de in het derde lid bedoelde termijn de beslissing niet stuurt en indien het voorstel van beslissing van het bestuur niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn is gestuurd, wordt de eerste beslissing geacht bevestigd te zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/48, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

HOOFDSTUK V. - [1 Beroep]1   ----------   (1)
Art. R40-21. [1 § 1. In geval van weigering van de erkenning, van gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidiëring, van gehele of gedeeltelijke intrekking van de toelage, van intrekking van de erkenning, wordt een beroep door de verzoekende vereniging bij de Regering ingediend. Op straffe van onontvankelijkheid wordt het beroep ingediend binnen een termijn van 30 dagen te rekenen van de dag volgend op :
  1° de ontvangst van de beslissing bedoeld in artikel R.40-3, § 5, in artikel R.40-10, § 4 en in artikel R.40-20, § 2, derde lid;
  2° de ontvangst van de beslissing gestuurd binnen een termijn van 30 dagen te rekenen van de aanmaning bedoeld in artikel R.40-10, § 5.
  3° de ontvangst van het voorstel van beslissing van het bestuur bedoeld in artikel R.40-20, § 2, vierde lid;
  4° het verstrijken van de termijn voorgeschreven voor de zending van de beslissing bedoeld in artikel R.40-3, § 4, in artikel R.40-10, § 5, tweede lid en in artikel R.40-20, § 2, vijfde lid.
  Het beroep wordt bij de zetel van het begeleidingscomité zoals bepaald bij de Minister van Leefmilieu gezonden. Bedoe Bedoeld beroep bepaalt de elementen waarop de vereniging rust om de beslissing te betwisten en of de vereniging wenst gehoord te worden.
  § 2. Het begeleidingscomité stuurt, in voorkomend geval na verhoor van de verzoekende vereniging, een adviesverslag aan de Regering binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het beroep. De Regering stuurt haar beslissing binnen een termijn van vijfenveertig dagen na ontvangst van het adviesverslag van het begeleidingscomité of bij het verstrijken van de termijn waarover het begeleidingscomité beschikt om zijn voorstel van beslissing over te maken. De termijn van vijfenveertig dagen wordt geschorst tussen 15 juli tot en met 31 augustus.
  Als de beslissing niet verzonden wordt binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, wordt de beslissing die het voorwerp uitmaakt van het beroep, bevestigd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/48, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

HOOFDSTUK VI. - [1 Begeleidingscomité]1   ----------   (1)
Art. R40-22. [1 De openbare oproep tot de kandidaten bedoeld in artikel D.28-17, § 4, wordt door het bestuur in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  De openbare oproep tot de kandidaten bepaalt de volgende elementen :
  1° het opschrift en het voorwerp van het(de) mandaat(aten);
  2° de onverenigbaarheden;
  3° de inhoud van de kandidatuurakte zodat bedoelde akte volledig kan worden geacht;
  4° het adres waaraan de kandidatuurakte gericht wordt;
  5° de termijn waarin de kandidatuurakte gezonden moet worden om ontvankelijk te zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/48, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

HOOFDSTUK VII. - [1 Overgangs- en slotbepalingen]1   ----------   (1)
Art. R40-23. [1 Behoudens andersluidende bepaling, gebeurt elke verzending :
  1° hetzij bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst;
  2° hetzij via elke gelijksoortige formule die de verzend- en de ontvangstdatum van de akte waarborgen, ongeacht de dienst die de gebruikte post verdeelt;
  3° hetzij door een akte tegen ontvangstbewijs in te dienen;
  4° hetzij bij elektronisch aangetekende zending, waarbij het bewijs van de zending en van het moment van de zending alsook het bewijs van de identiteit van de afzender gekregen kunnen worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/48, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. R40-24.[1 § 1. In afwachting van de installatie van het in artikel D.28.10 bedoelde eenheidsloket worden de aanvragen tot erkenning en tot subsidiëring van de milieuverenigingen alsook de activiteitenverslagen en algemene verslagen m.b.t. de uitvoering van de milieuactieplannen ingediend op volgend adres : DGO3 (Département du développement), chaussée de Louvain 14, te 5000 Namen.
  De verzoekende vereniging dient haar dossiers op twee dragers in, enerzijds, op papieren drager en anderzijds, d.m.v. een elektronisch formulier via een e-mail of alle andere digitale kanalen bepaald door het bestuur.
  § 2. In afwachting van de installatie van het eenheidsloket worden de termijnen van negentig dagen bedoeld in artikel R.40-13, § 3, en in artikel R.40-10, § 3, op honderd vijftig dagen gebracht. [2 De termijn van honderd vijfendertig dagen bedoeld in artikel R.40-3, § 4, wordt op tweehonderd dertig dagen gebracht. "De termijn van honderd vijfendertig dagen bedoeld in artikel R.40-10, § 4, wordt op honderd tachtig dagen gebracht.]2 ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/48, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<BWG 2015-08-27/03, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 04-09-2015>

Art. R40-25. [1 Het eenheidsloket wordt uiterlijk op 1 januari 2017 opgestart.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/48, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

TITEL III. [1 - Inspraak van het publiek inzake het leefmilieu]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK I. [1 - Informatievergadering]1   ----------   (1)
Art. R41-1.[1 De aanvrager maakt de informatie bedoeld in artikel D.29-5, § 3, eerste lid, 2°, bij gewoon schrijven over aan de overheid die moet nagaan of de aanvraag volledig en ontvankelijk is.
   Binnen twintig dagen na ontvangst van deze informatie bepaalt deze overheid:
   1° de gemeenten, met inbegrip van de gemeente of gemeenten waartoe het project zich uitstrekt, die door het project kunnen worden getroffen;
   2° of het project aanzienlijke gevolgen kan hebben op het leefmilieu van een ander Gewest, van een andere Lidstaat van de Europese Unie of van een andere Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectenverslag in grensoverschrijdend verband.
   De overheid licht de aanvrager bij aangetekend schrijven erover in.]1
  ----------
  (1)<BWG 2024-05-23/34, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>

Art. R41-2. [1 Het bericht bedoeld in artikel D.29-5, § 2, vierde lid, wordt in zwarte letters op gele achtergrond gedrukt en heeft een oppervlakte van minimum 35 d m2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R41-3.[1 § 1. Wanneer de aanvrager de in artikel R.72, § 3, bedoelde beslissing ontvangt en als ze gunstig is, organiseert hij in de gemeente waar het project de grootste oppervlakte bestrijkt, de voorafgaande informatievergadering waarop de bevolking van de overeenkomstig artikel D.29-5, § 3, betrokken gemeente(n) wordt uitgenodigd overeenkomstig artikel D.29-5, § 3, evenals het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, indien is vastgesteld dat het project een effect kan hebben op het leefmilieu van een andere Staat of een ander Gewest.
   Indien de in het eerste lid bedoelde gemeente niet beschikt over een zaal die groot genoeg is om het verwachte publiek te ontvangen, organiseert de aanvrager ofwel:
   1° verschillende informatievergaderingen in de gemeente;
   2° een eenmalige informatievergadering in een andere betrokken gemeente of een naburige gemeente met een zaal die groot genoeg is voor het verwachte publiek.
   De aanvrager nodigt voor de vergadering, of voor de verschillende vergaderingen als er meerdere zijn, ook de volgende personen uit die op de vergadering vertegenwoordigd kunnen zijn:
   1° de persoon die de aanvrager heeft gekozen om het milieueffectonderzoek uit te voeren, als een dergelijk onderzoek wordt vereist;
   2° de bevoegde overheid;
   3° de Administratie Leefmilieu en de Administratie Ruimtelijke Ordening;
   4° de beleidsgroep "Leefmilieu" en, volgens de gevallen bedoeld in artikel R.82, § 1, leden 2 tot 4, de gemeentelijke adviescommissie Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit en de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening"; deze instanties kunnen er hoogstens twee leden afvaardigen;
   5° de vertegenwoordigers van de overeenkomstig artikel D.29-5, § 3, betrokken gemeente(n);
   6° de vertegenwoordigers van de betrokken overheid(en) van het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband overeenkomstig artikel D.29-24-2, § 2, wanneer het project een aanzienlijk effect kan hebben op het leefmilieu van een naburige Staat of Gewest.
   In het in 6° bedoelde geval en indien de vertegenwoordiger(s) gunstig heeft (hebben) geantwoord op de in artikel D.29-24-2, § 2, bedoelde kennisgeving, zorgt de aanvrager er eveneens voor:
   1° dat de vertegenwoordiger of het publiek van het Gewest, van de Lidstaat van de Europese Unie en/of van de Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, uitgenodigd om deel te nemen, de uitwisselingen begrijpt;
   2° dat een redelijke termijn in acht wordt genomen tussen het ogenblik waarop de vertegenwoordiger(s) gunstig heeft (hebben) geantwoord op de kennisgeving bedoeld in artikel D.29-24-2, § 2, en het houden van de voorafgaande informatievergadering of de eerste vergadering indien er meerdere zijn.
   Met betrekking tot 1° moet de aanvrager op eigen kosten zorgen voor een tolkendienst die uitwisselingen kan vertalen in de taal van het betrokken publiek en omgekeerd.
   § 2. Naast de organisatie van de voorafgaande informatievergadering en de modaliteiten ervan die vastgesteld zijn in paragraaf 1, filmt de aanvrager de voorafgaande informatievergadering met video-opname, overeenkomstig artikel D.29-5, § 5.
   Het bericht bedoeld in artikel D.29-5, § 3, vermeldt het internetadres waar de video-opname zal worden gehost.
   Naast de modaliteiten van artikel D.29-5, § 3, vierde lid, wordt het bericht gepubliceerd op de website van de gemeente of gemeenten waarvoor het geplande project gevolgen kan hebben.
   § 3. Als de technische middelen voor elektronische communicatie niet toelaten dat de videoconferentie op hetzelfde tijdstip plaatsvindt als de fysieke vergadering of als er geen fysieke vergadering is, wordt de voorafgaande informatievergadering opgenomen en zal de aanvrager het publiek een internetlink ter beschikking stellen waarmee de opname op een later tijdstip kan worden bekeken. Het publiek kan opmerkingen maken overeenkomstig artikel R.41-4.
   Behalve wanneer uitzonderlijke omstandigheden vereisen dat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van elektronische communicatie, kan het niet houden van een voorafgaande informatievergadering per videoconferentie geen afbreuk doen aan de milieubeoordelingsprocedure of de vergunningsaanvraagprocedure, ongeacht of dit vrijwillig of onvrijwillig gebeurt, met name wegens technische problemen die het houden van de vergadering geheel of gedeeltelijk belemmeren.]1
  ----------
  (1)<BWG 2024-05-23/34, art. 3, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>

Art. R41-4.[1 Iedereen kan binnen vijftien dagen, te rekenen van de datum van de informatievergadering [2 de datum van de laatste vergadering als er meer dan één is]2 opmerkingen en suggesties formuleren en erom verzoeken dat specifieke punten betreffende het project aan het licht gebracht worden, alsook technische alternatieven voorleggen die redelijkerwijs door de aanvrager overwogen kunnen worden opdat ze in overweging genomen worden bij de tenuitvoerlegging van het effectonderzoek, en ze indienen bij het gemeentecollege waar de informatievergadering heeft plaatsgevonden. Daarbij worden naam en adres opgegeven.
   Een afschrift wordt overgemaakt aan de aanvrager, die het onmiddellijk doorstuurt naar de auteur van de studie als een dergelijke studie vereist is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<BWG 2024-05-23/34, art. 4, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>

Art. R41-5.[1 § 1. De minimale inhoud van de notulen [2 van de informatievergadering(en)]2 wordt in bijlage IV bepaald.
   § 2. De termijnen voorzien inzake de organisatie van de informatievergadering worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus en tussen 24 december en 1 januari.]1
  [2 De minimuminhoud van het in artikel D.29-6 bedoelde attest opgenomen in bijlage IV/1.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<BWG 2024-05-23/34, art. 5, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>

HOOFDSTUK II. [1 - Bericht van openbaar onderzoek]1   ----------   (1)
Art. R41-6. [1 Het bericht van openbaar onderzoek bedoeld in artikel D.29-7 is in zwarte letters op gele achtergrond gedrukt en heeft een oppervlakte van minimum 35 d m2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK III. [1 - Grensoverschrijdende effecten]1   ----------   (1)
Art. R41-7.[1 § 1. Het plan- of programma-ontwerp bedoeld in artikel [2 D.29-24-2, § 1]2, wordt door de auteur ervan overgemaakt aan de bevoegde overheden van het Gewest, de lidstaat van de Europese Unie of de Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo bedoeld in ditzelfde artikel.
   Terwijl hij het dossier overmaakt, stelt de auteur van het plan of het programma de Regering en de gemeente(n) in kennis van de plaats waar een openbaar onderzoek wordt gevoerd.
   § 2. De beslissing tot aanneming of goedkeuring van een plan of programma, alsook de milieuaangifte en de vastgelegde opvolgingsmaatregelen wordt door de auteur van het plan of programma meegedeeld aan de bevoegde overheden van het Gewest, de lidstaat van de Europese Unie of de Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo bedoeld in artikel [2 D.29-24-2, § 1]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<BWG 2024-05-23/34, art. 6, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>

Art. R41-8.[1 Als de Regering de in artikel [3 D.29-24-7]3, bedoelde informatie i.v.m. een plan of programma ontvangt, maakt ze die over aan :
   1° de gemeentecolleges van de gemeenten waar het project effecten zou kunnen veroorzaken, die deze informatie ter inzage leggen van het publiek overeenkomstig de procedure van openbaar onderzoek bedoeld in Titel III van deel III van het decreetgevende deel, met de volgende aanpassingen :
   a) de Regering of haar afgevaardigde bepaalt de gemeenten die het voorwerp kunnen uitmaken van het plan of programma en op het grondgebied waarvan een openbaar onderzoek uitgevoerd moet worden;
   b) de bepalingen van onderafdeling 2 van hoofdstuk III zijn niet van toepassing;
   c) het openbaar onderzoek duurt dertig dagen;
   2° de [2 beleidsgroep "Leefmilieu"]2.
   De instanties bedoeld in het eerste lid, 1°, zamelen de opmerkingen van het publiek in en verstrekken de Regering hun eventuele adviezen en ingezamelde opmerkingen binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de dag waarop het openbaar onderzoek bedoeld in het eerste lid afgesloten is. De [2 beleidsgroep "Leefmilieu"]2 verstrekt de Regering zijn eventueel advies binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de dag waarop hij de in het eerste lid bedoelde informatie heeft ontvangen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<BWG 2017-06-29/20, art. 10, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>
  (3)<BWG 2024-05-23/34, art. 7, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>

Art. R41-9.[1 § 1. De overheid die belast is met de beoordeling van de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag zendt aan de betrokken overheden van het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo, de in artikel D.29-24-2, § 2, bedoelde informatie waarover zij beschikt.
   In overeenstemming met artikel D.29-24-2, § 2, lid 3 en § 4, kan het andere Gewest, de andere lidstaat of de andere staat die partij is bij het Verdrag van Espoo, in het geval van een positieve reactie op de kennisgeving, deelnemen aan de mogelijke voorafgaande scopingprocedure die door de opdrachtgever is aangevraagd op basis van artikel D.69, volgens de modaliteiten die zijn vastgelegd in artikel R.57, § 2 en § 4.
   § 2. De in artikel D.29-24-4, § 2 bedoelde informatie over het project wordt door de instantie die belast is met de beoordeling van de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag doorgestuurd naar de bevoegde overheden van het Gewest, de lidstaat van de Europese Unie of de staat die partij is bij het Verdrag van Espoo, met vermelding van :
   1° de bevoegde overheid en de termijn waarbinnen de beslissing moet worden genomen;
   2° de modaliteiten voor de organisatie van het openbaar onderzoek betreffende de behandeling van de vergunningsaanvraag, meer bepaald de duur van het onderzoek, de vermoedelijke begindatum ervan en de overheid die de opmerkingen van het publiek in ontvangst zal nemen;
   3° de informatie over de aard van de beslissing die genomen kan worden.
   Ze geeft ook aan dat deze overheden wordt verzocht haar binnen zestig dagen na ontvangst van de informatie over het project hun standpunt mee te delen, evenals de opmerkingen die zij van het publiek hebben ontvangen in het kader van het openbaar onderzoek dat op het grondgebied van het Waals Gewest is georganiseerd of dat zij, in voorkomend geval, op hun eigen grondgebied hebben georganiseerd.
   Tegelijk met de toezending van het dossier brengt ze de Regering en de bevoegde overheid op de hoogte van deze toezending.
   § 3. De modaliteiten voor de uitvoering van artikel D.29-24-5 met betrekking tot een specifieke raadplegingsprocedure voor grensoverschrijdende bevoegde overheden, met inbegrip van het vaststellen van de termijn voor raadpleging, worden gespecificeerd na overleg met de overheden, zodat het betrokken publiek en de overheden effectief kunnen deelnemen aan het besluitvormingsproces op milieugebied.
   Deze procedure kan niet worden ingeleid na het verstrijken van de termijn van zestig dagen waarbinnen de betrokken overheid van het Gewest, de lidstaat van de Europese Unie of de staat die partij is bij het Verdrag van Espoo het in lid 2 bedoelde advies moet voorleggen.
   § 4. De bevoegde overheid zendt haar beslissing bij aangetekend schrijven naar de overheden bedoeld in paragraaf 2.
   § 5. Als de Regering omtrent een project de in artikel D.29-24-7, bedoelde gegevens ontvangt, maakt ze die over aan:
   1° de gemeentecolleges van de gemeenten waar het project effecten zou kunnen veroorzaken, die deze informatie ter inzage van het publiek leggen overeenkomstig de procedure van openbaar onderzoek bedoeld in Titel III van deel III van dit Wetboek, met de volgende aanpassingen:
   a) de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of zijn gemachtigde geeft de gemeenten aan die door het project kunnen worden getroffen en op wiens grondgebied een openbaar onderzoek moet worden uitgevoerd;
   b) de bepalingen betreffende de informatievergadering zijn niet van toepassing;
   c) de bepalingen van onderafdeling 2 van hoofdstuk III zijn niet van toepassing;
   d) artikel D.29-10 is niet van toepassing;
   e) het openbaar onderzoek duurt dertig dagen;
   2° de Beleidsgroep "Leefmilieu"
   De in het eerste lid, 1°, bedoelde instanties verzamelen de opmerkingen van het publiek en bezorgen de Regering hun eventuele adviezen en de opmerkingen die zij hebben verzameld binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop zij de in het eerste lid bedoelde informatie hebben ontvangen. De beleidsgroep "Leefmilieu" verstrekt de Regering zijn eventueel advies binnen dertig dagen, te rekenen van de dag waarop hij de in het eerste lid bedoelde informatie heeft ontvangen.
   § 6. Wanneer de Regering de beslissing met betrekking tot een project ontvangt van het Gewest, van de Lidstaat van de Europese Unie of van een Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo, stuurt ze die onmiddellijk door naar de betrokken gemeente(n) van het Waalse Gewest, zodat die binnen de tien dagen na ontvangst een bericht kan aanplakken, overeenkomstig artikel D.29-22, § 2.]1
  ----------
  (1)<BWG 2024-05-23/34, art. 8, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>

HOOFDSTUK IV. [1 - Vervangingsbevoegdheid]1   ----------   (1)
Art. R41-10. [1 Voor de toepassing van artikel D.29-20 kan de Regering of de instantie die moet nagaan of de aanvraag volledig of ontvankelijk is, beroep doen op een gerechtsdeurwaarder van zijn keuze om het bericht van openbaar onderzoek aan te plakken.
  De kosten i.v.m. de formaliteiten van het openbaar onderzoek worden gedragen door het in gebreke gebleven gemeentecollege.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK V. [1 - Bekendmaking betreffende de beslissing]1   ----------   (1)
Art. R41-11. [1 De beslissing tot aanneming of goedkeuring van een plan of programma van categorie B, alsook de milieuaangifte en de vastgelegde opvolgingsmaatregelen en de beslissing van de bevoegde overheid betreffende een project van categorie B of C worden meegedeeld aan elk orgaan waarvan de bevoegde overheid acht dat het onmiddellijk op de hoogte gebracht moet worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK VI. [1 - Milieuadviseur]1   ----------   (1)
Art. R41-12. [1 § 1. De toekenning van een subsidie voor de indienstneming of de handhaving van de indienstneming van een milieuadviseur bedoeld in artikel D.5-1 is aan de volgende voorwaarden onderworpen :
   1° de gemeente, meerdere gemeenten of een vereniging van gemeenten nemen een milieuadviseur in dienst binnen zes maanden na de beslissing tot toekenning van de subsidie of kondigen binnen dezelfde termijn aan dat de milieuadviseur in functie blijft;
   2° over een "lokale agenda 21" beschikken binnen drie jaar na de beslissing tot toekenning van de subsidie;
   3° de milieuadviseur vervult de opdrachten die hem krachtens het decreetgevende deel worden toegewezen, o.a. :
   a) de coördinatie van de verschillende milieuplanningen in de gemeente, met inbegrip van de "lokale agenda 21";
   b) het beheer van de in de gemeente lopende milieudossiers en de bemiddeling in het domeinoverschrijdend beheer van deze dossiers;
   c) de totstandbrenging van een dialoog met de bevolking om elke milieugunstige maatregel te promoten en toe te passen;
   4° de milieuadviseur heeft de volgende opleiding gevolgd :
   a) een opleiding van minstens 300 uur inzake leefmilieu, met een multidisciplinaire inhoud i.v.m. milieu- wetenschappen en technieken;
   b) een inleiding van minstens 30 uur tot de methoden en technieken inzake communicatie en sociaal overleg. Deze inleiding kan worden opgenomen in de opleiding bedoeld in punt 3°, a) ;
   5° de adviseur volgt een jaarlijkse opleiding die door het "Centre permanent de formation en environnement durable" (Centrum voor permanente vorming inzake duurzame ontwikkeling) wordt verzorgd.
   § 2. Om een opleiding van hoge kwaliteit te waarborgen, wordt het volgende jaarlijks door het centrum bedoeld in § 1, 5° aan de goedkeuring van de Minister van Leefmilieu onderworpen :
   1° de inhoud en de duur van de voorgestelde opleiding;
   2° een raming van de onderwerpen voor de komende jaren, rekening houdend met de actualiteit;
   3° de wijze waarop de adviseurs worden beoordeeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R41-13.[1 De aanvraag om subsidie voor de indienstneming of de handhaving van de indienstneming van een milieuadviseur wordt door het (de) gemeentecollege(s) gestuurd naar het [2 D.G.A.R.N.E.]2.
   Het aanvraagdossier bevat :
   1° een afschrift van de beraadslaging van de gemeenteraad van de betrokken gemeente of gemeenten waarbij het volgende beslist wordt :
   a) de indienstneming van een personeelslid in een betrekking van de gemeentelijke personeelsformatie of
   b) de indienstneming van een persoon op grond van een arbeidsovereenkomst van minstens één jaar of
   c) het afsluiten van een opdracht voor aanneming van diensten van minstens één jaar, met hetzij een natuurlijke persoon die aan de vereiste voorwaarden voldoet, hetzij een rechtspersoon die op de diensten van één of meerdere milieuadviseurs beroep doet, voor zover de overeenkomst bepaalt dat de aan de gemeente verleende diensten uitgevoerd worden door personen die aan de gestelde voorwaarden voldoen;
   2° een afschrift van het diploma bedoeld in artikel D.5-1, § 2, vergezeld van elk document waaruit blijkt dat hij de opleiding bedoeld in bovenvermeld artikel gevolgd heeft, of elk document waaruit blijkt dat hij beschikt over de beroepservaring bedoeld in datzelfde artikel, alsook een attest waaruit blijkt dat hij de in artikel R.41-12, § 1, 4°, bedoelde opleiding gevolgd heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<BWG 2018-09-06/25, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R41-14.[1 [2 Binnen de perken van de beschikbare kredieten wordt het bedrag van de jaarlijkse subsidie forfaitair op maximum 20.000 euro vastgelegd in geval van voltijdse betrekking.]2
   Bij deeltijdse arbeid wordt het bedrag van de subsidie in verhouding tot de duur van de arbeid verminderd.
   Ze wordt niet toegekend als het jaarlijkse aantal diensturen lager is dan 468.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<BWG 2015-08-27/02, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. R41-15. [1 Een eerste schijf die 50 % van de jaarlijkse subsidie bedraagt, wordt als voorschot uitbetaald op grond van een aangifte van schuldvordering die vanaf de toekenningsbeslissing door de gemeente of een vereniging van gemeenten wordt ingediend in het geval van de handhaving van de indienstneming van een milieuadviseur of vanaf de indienstneming van een nieuwe milieuadviseur.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R41-16.[1 Het saldo wordt uitbetaald op het einde van het afgelopen kalenderjaar en op grond van de volgende stukken :
   1° een aangifte van schuldvordering met het verantwoordingsstuk voor de uitgaven, met, meer bepaald, de loonlast van de milieuadviseur en de werkingskosten voor zijn opdrachten;
   2° het activiteitenverslag betreffende de opdrachten die de milieuadviseur uitgevoerd heeft;
   3° het attest waaruit blijkt dat hij de jaarlijkse opleiding bedoeld in artikel R.41-12, § 1, 4° gevolgd heeft.
   Het (de) gemeentecollege(s) richt(en) de aanvraag tot uitbetaling van de subsidie samen met de stukken bedoeld in het eerste lid aan de "[2 D.G.A.R.N.E.]2" uiterlijk 31 maart van het jaar volgend op het voor subsidie in aanmerking komende kalenderjaar. De aanvraag tot uitbetaling geldt als aanvraag voor de verlenging van de subsidie, behoudens andersluidend advies van de gemeente.
   Het verslag bedoeld in het eerste lid, 2°, van dit artikel heeft o.a. betrekking op :
   1° de stand van vordering van de "lokale agenda 21" vastgesteld in de vorm van een situatie-overzicht waarop de doelstellingen, de ingezette middelen en de beoordeling van de resultaten worden vermeld.
   2° het aantal bestaande plannen in hun gemeente en hun ontwikkeling;
   3° het aantal behandelde milieudossiers en hun hoofddoelstelling;
   4° het aantal gevoerde sensibiliseringsacties.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-20/A3, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<BWG 2018-09-06/25, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

DEEL IV. - Milieuplanning in het kader van de duurzame ontwikkeling.
Art. R42.[1 De raadpleging, zoals bedoeld in artikel D.42 wordt overeenkomstig de regelgevende bepalingen geregeld.]1
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R43.[1 ...]1 De krachtens artikel 42 van het decreetgevende deel verplicht geraadpleegde personen en instanties en die welke de Minister van Leefmilieu beslist te raadplegen, doen hem hun met redenen omklede adviezen binnen dertig dagen na afsluiting van de terinzagelegging toekomen.
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R44.[1 Tijdens de duur van de aanplakking van het bericht van openbaar onderzoek kan de gemeentelijke overheid beslissen het ontwerp-plan of -programma voor advies voor te leggen aan de door haar ingestelde overlegcommissies, waarvan de bevoegdheden op de ter inzage gelegde tekst betrekking hebben. Over het (de) uitgebrachte advies (adviezen) wordt schriftelijk gerapporteerd.
   Binnen dertig dagen na afsluiting van de terinzagelegging doet het gemeentebestuur de Minister, samen met de eventuele synthesenota's en het met redenen omklede advies van de gemeenteraad, een afschrift toekomen van de door de bevolking en/of de in het eerste lid bedoelde overlegcommissies uitgebrachte adviezen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R45.De Regering dient geen rekening te houden met adviezen die worden ingediend na afloop [1 van de in de artikelen 43 en 44, tweede lid,]1 gestelde termijnen.
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

DEEL V. - Milieueffectbeoordeling.
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. R46.Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder :
  1° " Bestuur Ruimtelijke Ordening " : de Directeur-generaal van [1 DGO4]1 of diens afgevaardigde(n);
  2° " Bestuur Leefmilieu " : de Directeur-generaal van het [2 D.G.A.R.N.E.]2 of diens afgevaardigde(n);
  3° [3 " auteur van een milieueffectonderzoek " : 1° de erkende persoon die de aanvrager heeft gekozen om een milieueffectonderzoek uit te voeren]3;
  4° [3 ...]3;
  5° [1 "C.C.A.T.M." : Commission consultative communale d'aménagement du territoire et de mobilité (Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit);]1
  6° [1 Pôle " Aménagement du territoire " (Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening) : de Pôle "Aménagement du territoire" (Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening) bedoeld in artikel D.I.4 van het Wetboek.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-22/49, art. 23, 028; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (2)<BWG 2018-09-06/25, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>
  (3)<BWG 2018-09-06/25, art. 13, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

HOOFDSTUK II. - Systeem voor de beoordeling van de milieueffecten van plannen en programma's.
Art. R47. De lijst der plannen en programma's bedoeld in artikel 53, § 1, van het decreetgevende deel is bepaald in bijlage V.

Art. R47/1. [1 De minimale inhoud van de milieueffectenrapporten bedoeld in de artikelen D.55 en D.56 van Boek I van het Milieuwetboek wordt, wat de gemeentelijke plannen voor handelsontwikkeling bedoeld in de artikelen 16 en volgende van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen betreft, gezamenlijk bepaald door:
   1° de Minister bevoegd voor handelsvestigingen;
   2° de Minister van Leefmilieu.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-01-18/04, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 30-01-2018>


Afdeling 1. - Openbaar onderzoek.
Art. R48.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R49.[1 ...]1 Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek wordt er een afschrift door het college van burgemeester en schepenen gericht aan de ontwerper van het plan of het programma.
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Afdeling 2. - Grensoverschrijdende effecten.
Art. R50.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R51.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK III. [1 - Beoordeling van de effecten van de projecten op het leefmilieu]1   ----------   (1)
Art. R52.[1 De afgifte of de aanneming van de volgende administratieve akten wordt ondergeschikt gemaakt aan de toepassing van de artikelen D.62 tot D.78:
   1° de mijnconcessie vereist krachtens het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen;
   2° de afwijking en de vergunning vereist krachtens artikel 28, § 4, van de jacht van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
   3° de vergunningen vereist krachtens de [2 artikel D.40 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt]2;
   4° de beslissingen over de oprichting of de wijziging van een gemeenteweg, genomen krachtens het decreet van 6 februari 2014 betreffende de gemeentewegen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>
  (2)<BWG 2024-05-23/42, art. 6, 045; Inwerkingtreding : 29-11-2024>

Art. R53.[1 Aan de uitvoering van een milieueffectenonderzoek wordt onderworpen, elk project bedoeld in artikel D.64 dat het voorwerp uitmaakt van een verzoek om minstens één van de administratieve akten bedoeld in artikel D.49, zodra het verzoek betrekking heeft op één van de volgende voorwerpen:
   1° de totstandbrenging van een nieuw project;
   2° de verlenging van een vergunning betreffende een bestaande installatie of activiteit;
   3° de verbouwing of de uitbreiding van een bestaande of in uitvoering zijnde installatie, activiteit of project waardoor één van de drempels bedoeld in de overeenkomstig artikel D.64 opgemaakte lijst bereikt of overschreden wordt;
   4° de verbouwing of de uitbreiding van een installatie, activiteit of project bedoeld in de overeenkomstig artikel D.64 opgemaakte lijst met als gevolg een vermeerdering met meer dan 25 % van de waarde die vastligt in de vergunning verleend op basis van het laatste milieueffectonderzoek voor de parameter die in aanmerking komt voor de bepaling van de drempels op grond waarvan beslist wordt welke projecten het voorwerp uitmaken van een milieueffectonderzoek;
   5° de verbouwing of de uitbreiding van een installatie, activiteit of project bedoeld in de overeenkomstig artikel D.64 opgemaakte lijst die/dat onderworpen wordt aan een milieueffectenonderzoek zonder drempelvoorwaarde en die/dat de verhoging van meer dan 25 % van de capaciteit toegelaten door de op basis van het laatste milieueffectenonderzoek afgegeven vergunning, als gevolg heeft.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R54.[1 § 1. Onverminderd het tweede lid wordt de minimale inhoud van de milieueffectbeoordeling aangevuld overeenkomstig bijlage VI.
   Het dossier m.b.t. de vergunningsaanvraag vormt de milieueffectbeoordeling voor de globale vergunning of voor de milieuvergunning vereist krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
   § 2. Voordat de vergunningsaanvraag ingediend wordt, kan de aanvrager de overheid die moet nagaan of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is, raadplegen over de informatie die moet worden verstrekt in de milieueffectbeoordeling.
   De overheid die moet nagaan of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is, brengt advies aan de aanvrager uit binnen een termijn van vijfenveertig dagen na ontvangst van de informatieaanvraag. Indien laatstgenoemde geen advies heeft uitgebracht binnen de voorgeschreven termijn, stelt de aanvrager de milieueffectbeoordeling op basis van de in bijlage VI bedoelde minimale inhoud op.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Afdeling I. - Vorm en inhoud van de evaluatienota.
Art. R55.[1 De vorm en de minimale inhoud van het milieueffectenonderzoek worden overeenkomstig bijlage VII aangevuld.
   Wanneer het project een opvallende geluidshinder kan hebben, omvat het milieueffectenonderzoek een akoestisch onderzoek uitgevoerd door een laboratorium of een instelling erkend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 1 juli 2010 betreffende de voorwaarden en modaliteiten tot erkenning van de laboratoria of instellingen inzake geluidshinder.
   De Minister kan het minimale patroon van een akoestisch onderzoek vaststellen.
   De Minister kan reglementaire methodologische handleidingen vaststellen voor de uitvoering van milieueffectenonderzoeken.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Afdeling 2. - Projecten onderworpen aan een milieueffectonderzoek.
Art. R56.[1 Als de verwezenlijking van een project verschillende vergunningen nodig voor de goede afloop van het project en als één of meerdere van die vergunningen een milieueffectenonderzoek vereist, worden alle vergunningen aan één enkel milieueffectenonderzoek onderworpen en maken ze het voorwerp uit van:
   1° één enkele voorafgaande informatievergadering;
   2° raadplegingen bedoeld in artikel D.71;
   3° een openbaar onderzoek van 30 dagen volgens de modaliteiten van Titel III van Deel III van het decreetgevend gedeelte van dit Wetboek, met uitzondering van elke andere regel van openbaarmaking bedoeld in de wetten, decreten en reglementen bedoeld in artikel D.49.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Afdeling 3. - Vorm en inhoud van het milieueffectonderzoek.
Art. R57.[1 § 1. Voordat de vergunningsaanvraag ingediend wordt en indien de aanvrager de overheid die moet nagaan of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is, raadpleegt over de informatie die moet worden verstrekt in de milieueffectbeoordeling, voegt hij de volgende gegevens bij zijn aanvraag:
   1° een beschrijving van het project en van de ligging ervan;
   2° de lijst van de impacten van het project.
   § 2. De in § 1 bedoelde overheid raadpleegt "de beleidsgroep "Leefmilieu" en, volgens de gevallen bedoeld in artikel R. 82, § 1, lid 2 tot 4, de gemeentelijke adviescommissie Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit en de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening". Naast deze verplichte adviezen [2 raadpleegt ze de diensten of commissies waarvoor ze acht dat ze geraadpleegd moeten worden]2.
   De in het eerste lid geraadpleegde instanties brengen advies uit aan de in § 1 bedoelde overheid binnen een termijn van vijfenveertig dagen na ontvangst van de aanvraag en maken er een afschrift van over aan de aanvrager.
   § 3. De in § 1 bedoelde overheid brengt advies uit aan de aanvrager binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van de informatieaanvraag. [2 Dit advies is opgenomen in het effectenonderzoek.]2 Indien deze overheid geen advies heeft uitgebracht binnen de voorgeschreven termijn, werkt de aanvrager het milieueffectenonderzoek uit op basis van de adviezen overgemaakt door de geraadpleegde instanties en, bij gebreke daarvan, op basis van de in bijlage VII bedoelde minimale inhoud.]1
  [2 § 4. De in paragraaf 1 bedoelde overheid deelt de in paragraaf 3 bedoelde informatie mee aan elke overheid of instantie die op grond van paragraaf 2 wordt geraadpleegd.
   In het kader van de inspraak en raadpleging van het publiek na de indiening van de vergunningsaanvraag stuurt ze deze informatie, samen met het effectenonderzoek, ook naar alle overheden die ze raadpleegt.]2
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>
  (2)<BWG 2024-05-23/34, art. 9, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>

HOOFDSTUK III. - Auteurs van milieueffectonderzoeken.
Afdeling 1. - Erkenning, schorsing en intrekking van de erkenning van auteurs van milieueffectonderzoeken.
Onderafdeling 1. - Algemeen.
Art. R58. De erkenning van auteurs van milieueffectonderzoeken wordt verleend voor één of meer van de volgende categorieën van projecten :
  1° ruimtelijke ordening, stedenbouw (projecten bedoeld in rubriek 70.11 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten), handelsactiviteiten (projecten bedoeld in rubriek 52.1 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten) en vrijetijdsactiviteiten (projecten bedoeld in de rubrieken 92.1 tot 92.7; 52.22; 52.23 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten);
  2° infrastructuurprojecten (projecten bedoeld in rubrieken 45.23; 45.24; 63.21; 70.19 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten), met inbegrip van vervoer (projecten bedoeld in de rubrieken 60.10 tot 60.30; 61.20; 62.00 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten) en communicatie;
  3° mijnen en steengroeven;
  4° industriële processen i.v.m. energie;
  5° industriële processen i.v.m. stoffenverwerking;
  6° afvalbeheer;
  7° waterbeheer (winning, zuivering, voorziening en verwerking);
  8° landbouwvergunningen.

Onderafdeling 2. - Erkenningscriteria.
Art. R59.[1 § 1. Voor elk van de aangevraagde erkenningscategorieën beschikt de aanvrager van een erkenning over de vereiste bevoegdheden om:
   1° het project te onderzoeken, te bedrijven en te beschrijven;
   2° het milieueffectonderzoek te coördineren;
   3° bestekken op te stellen voor eventuele onderaannemers;
   4° alle resultaten op kritische wijze te exploiteren, ook die van de onderaanneming;
   5° alle verkregen resultaten te integreren om aparte en synergetische effecten van het project op de in artikel D.62, § 2, bedoelde factoren vast te stellen.
   § 2. Voor elk van de aangevraagde erkenningscategorieën beschikt de aanvrager uit zijn midden of via onderaannemers over de bevoegdheden en middelen die nodig zijn om de analyse van de gevolgen van het project op het leefmilieu te beheersen.
   § 3. De aanvrager van een erkenning beschikt over de technische middelen die nodig zijn voor het vervullen van zijn opdrachten.
   § 4. In geval van vernieuwing van een erkenning levert de aanvrager het bewijs dat hij tijdens de laatste erkenningstermijn:
   1° milieueffectonderzoeken heeft uitgevoerd;
   2° als onderaannemer aan milieueffectonderzoeken heeft meegewerkt;
   3° gevraagd werd om milieueffectonderzoeken uit te voeren of eraan deel te nemen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 15, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Onderafdeling 3. - Procedure voor de verlening van de erkenning.
Art. R60.[1 § 1. Met uitzondering van de zending van de erkenningsaanvraag langs elektronische weg, wordt ze in drie exemplaren aan de administratie overgemaakt.
   De Minister kan het model van de erkenningsaanvrager bepalen en de lijst van de processen vaststellen die hij erkent als processen waarmee de elektronische verzending kan worden geauthenticeerd.
   § 2. In geval van vernieuwing van een erkenning wordt de erkenningsaanvraag zes maanden voor het verstrijken van de lopende erkenning ingediend.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 16, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R61.[1 De erkenningsaanvraag bevat de volgende gegevens:
   1° de naam en het adres van de aanvrager;
   2° als het gaat om een rechtspersoon, een afschrift van de eventuele statuten en de lijst van de bestuurders of beheerders;
   3° de titels, kwalificaties en referenties van de aanvrager of van de medewerkers die door een arbeidsovereenkomst aan de aanvrager zijn verbonden;
   4° de titels, kwalificaties en referenties en technische middelen van de eventuele onderaannemers;
   5° de technische middelen waarover de aanvrager beschikt;
   6° de categorieën projecten bedoeld in artikel 58 waarvoor de aanvrager milieueffectonderzoeken kan uitvoeren.
   In de aldus gevormde aanvraag wordt bevestigd dat de aanvrager van een erkenning uit zijn midden of via zijn onderaannemers over alle bevoegdheden en middelen bedoeld in artikel R. 59, §§ 1 tot 3, beschikt.
   Als de aanvraag een vernieuwing van erkenning betreft, gaat ze bovendien vergezeld van de lijsten van:
   2° de milieueffectonderzoeken die de aanvrager heeft uitgevoerd;
   2° de milieueffectenonderzoeken waaraan hij als onderaannemer heeft meegewerkt;
   3° de verzoeken om milieueffectonderzoeken uit te voeren of eraan deel te nemen, waarop hij heeft geantwoord en waaraan gevolg is gegeven;
   4° de waarschuwingen en/of wrakingen die eventueel zijn verstuurd sinds het vorige besluit tot erkenning.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 17, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R62. De aanvraag is onvolledig als krachtens artikel 61 vereiste gegevens of stukken ontbreken.
  De aanvraag is niet-ontvankelijk :
  1° als ze in overtreding van artikel 60 wordt ingediend;
  2° als ze tweemaal onvolledig wordt verklaard;
  3° als de aanvrager de gevraagde gegevens niet verstrekt binnen de termijn bedoeld in artikel 63, tweede lid.

Art. R63.[1 Het Bestuur van Leefmilieu bezorgt de aanvrager zijn beslissing waarbij het de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwt, binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag bedoeld in artikel 60]1.
  [1 Als de aanvraag onvolledig is, wijst het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager op de ontbrekende stukken. De aanvrager beschikt dan over dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om het Bestuur van Leefmilieu de ontbrekende gegevens toe te sturen]1.
  Binnen vijftien dagen na ontvangst van de ontbrekende stukken geeft het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager kennis van zijn beslissing waarbij het de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwt. Als de aanvraag een tweede keer onvolledig wordt geacht door het Bestuur van Leefmilieu, wordt ze niet-ontvankelijk verklaard.
  Als de aanvraag niet ontvankelijk is, deelt het Bestuur van Leefmilieu de motieven van niet-ontvankelijkheid mee aan de aanvrager onder de voorwaarden en binnen de termijn bedoeld in het eerste lid of, in voorkomend geval, binnen de termijn bedoeld in het derde lid.
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 18, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R64. Als het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager geen enkele beslissing heeft toegestuurd onder de voorwaarden en binnen de termijn bedoeld in artikel 63, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd.
  In dat geval stuurt de aanvrager een afschrift van het aanvraagdossier naar de Minister.

Art. R65.Zodra een aanvraag ontvankelijk wordt verklaard of als dusdanig wordt geacht te zijn, wordt ze door het Bestuur van Leefmilieu voor advies overgemaakt :
  1° aan de [2 beleidsgroep "Leefmilieu"]2;
  2° [1 ...]1
  3° aan het Bestuur van Ruimtelijke Ordening.
  De adviezen van het Bestuur van Ruimtelijke Ordening, van de "[1 ...]1 en van de [2 beleidsgroep "Leefmilieu"]2 worden overgemaakt aan het Bestuur van Leefmilieu [3 ...]3 binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om advies. Bij gebreke daarvan worden ze geacht gunstig te zijn.
  [3 ...]3.
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-22/49, art. 27, 028; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (2)<BWG 2017-06-29/20, art. 10, 029; Inwerkingtreding : 04-07-2017>
  (3)<BWG 2018-09-06/25, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R66. Het Bestuur van Leefmilieu bezorgt de Minister zijn voorstel van beslissing samen met de adviezen bedoeld in artikel 65 binnen 50 dagen na de beslissing waarbij het dossier als volledig en ontvankelijk wordt beschouwd.
  [1 ...]1.
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 20, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R67. De Minister bezorgt de aanvrager zijn besluit over de aanvraag om erkenning binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van het Bestuur van Leefmilieu.
  Het besluit tot erkenning wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. R68.Het besluit over de aanvraag om erkenning vermeldt de duur van de erkenning en de categorieën van de projecten bedoeld in [1 artikel R58]1 waarvoor de begunstigde milieueffectonderzoeken zou kunnen uitvoeren.
  De erkenning geldt hoogstens 5 jaar.
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 21, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R69.[1 In geval van wijziging van één van de gegevens vermeld in de erkenningsaanvraag overeenkomstig artikel R. 61, verwittigt de auteur van het milieueffectenonderzoek onmiddellijk het Bestuur van Leefmilieu. Indien ze oordeelt dat de vermelde wijzigingen van dien aard zijn dat ze een wijziging, een opschorting of een intrekking van de erkenning rechtvaardigen, geeft ze de erkende auteur kennis daarvan binnen dertig dagen.
   De auteur beschikt met ingang van de datum van ontvangst van deze informatie over een termijn van zestig dagen om het Bestuur van Leefmilieu kennis te geven van de maatregelen die hij overweegt te nemen om gevolg te geven aan haar opmerkingen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 22, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R70.[1 Op eigen initiatief of op voorstel van de beleidsgroep "Leefmilieu", van de overheid die bevoegd is om over de vergunningsaanvraag te beslissen en volgens de gevallen bedoeld in artikel R. 82, § 1, leden 2 tot 4, van de "C.C.A.T.M." of de Beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening", kan de Minister een waarschuwing richten aan de auteur van het onderzoek.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 23, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Onderafdeling 4. - Schorsing of intrekking van de erkenning.
Art. R71. Tijdens de geldigheidsduur van de erkenning kan de Minister, na de auteur van het milieueffectonderzoek te hebben verzocht verantwoording af te leggen, de erkenning geheel of gedeeltelijk wijzigen, schorsen of intrekken :
  1° in het geval bedoeld in artikel 69 als de auteur het Bestuur geen maatregel heeft meegedeeld om gevolg te geven aan zijn opmerkingen of als de overwogen maatregelen onvoldoende worden geacht;
  2° na een waarschuwing bedoeld in artikel 70.
  Het besluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Afdeling 2. - Keuze van de auteur van het milieueffectonderzoek.
Art. R72.[1 § 1. De aanvrager kiest de auteur van het onderzoek onder de personen, erkend in de hoedanigheid van auteurs van effectenonderzoeken voor de categorie(ën) waarbij zijn project overeenkomstig artikel R.58 is ondergebracht.
   § 2. [2 ...]2 [2 De aanvrager geeft kennis van zijn keuze]2 van de auteur van het effectenonderzoek aan de Directie Voorkoming van Verontreinigingen, bij het Departement Leefmilieu en Water van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, hierna het Bestuur Leefmilieu.
   De aanvrager maakt gebruik van het formulier, vastgesteld door de Minister, om de kennisgeving bedoeld in lid 1 te verrichten.
   § 3. Het Bestuur Leefmilieu geeft binnen de vijftien werkdagen, te rekenen van de ontvangst van de kennisgeving bedoeld in paragraaf 2, kennis van zijn beslissing aan de aanvrager, betreffende de keuze van de persoon als erkend auteur van effectenonderzoeken, rekening houdend met de aard van het project.
   Binnen dezelfde termijn geeft het Bestuur Leefmilieu kennis van de keuze van de auteur van het onderzoek en zijn beslissing :
   1° [2 ...]2;
   2° aan de bevoegde overheid;
   3° aan het Bestuur Ruimtelijke Ordening;
   4° aan de overheid belast met het onderzoek naar de volledigheid en de ontvankelijkheid van het aanvraagdossier;
   5° [2 aan de Beleidsgroep Leefmilieu]2;
   6° [2 ...]2;
   7° [2 aan de "C.C.A.T.M." in de gevallen bedoeld in artikel R. 82, § 1]2.
   § 4. [2 ...]2.
   § 5. [2 ...]2.]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-07-06/31, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 19-08-2017>
  (2)<BWG 2018-09-06/25, art. 24, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R72bis.
  <Opgeheven bij BWG 2018-09-06/25, art. 25, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Afdeling 3. - Wraking van een persoon gekozen als auteur van een milieueffectonderzoek.
Art. R73. Elke persoon gekozen als auteur van een milieueffectonderzoek kan gewraakt worden als hij verkeert in één van de toestanden die het zelfstandig uitoefenen van zijn opdracht in het gedrang zou kunnen brengen.

Art. R74.[1 § 1. De overheid, bevoegd om te beslissen over de vergunningsaanvraag, het Bestuur Leefmilieu of het Bestuur Ruimtelijke Ordening kan de Minister voorstellen om een persoon, gekozen in de hoedanigheid van auteur van effectenonderzoeken te wraken.
   [2 ...]2.
   § 2. De initiatiefnemer voor de wrakingsprocedure motiveert en geeft de als auteur van het onderzoek gekozen persoon kennis van zijn voornemen om tot wraking over te gaan, bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst.
   Het voornemen om tot wraking over te gaan wordt eveneens gericht aan de aanvrager en aan de instanties bedoeld in artikel R.72, § 3, lid 3, volgens een wijze van mededeling bedoeld in artikel [2 R. 76, § 1]2.
   § 3. De persoon gekozen als auteur van het onderzoek kan zijn verweermiddelen te gelde maken bij de initiatiefnemer voor de wrakingsprocedure. Op straffe van onontvankelijkheid legt zij haar verweermiddelen schriftelijk neer, volgens een wijze van mededeling bedoeld in artikel [2 R. 76, § 1]2, binnen de tien werkdagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel tot wraking.
   In haar aanvraag maakt de persoon, gekozen als auteur van effectenonderzoeken, duidelijk of ze gehoort wenst te worden. In dat geval wordt de hoorzitting door de initiatiefnemer voor de wrakingsprocedure vastgesteld uiterlijk binnen de vijftien dagen na ontvangst van de verweermiddelen van de persoon gekozen als auteur van effectenonderzoeken. Hij licht de aanvrager van de machtiging, evenals de instanties bedoeld in artikel R.72, § 3, lid 2, voor de hoorzitting opgeroepen, er volgens een wijze van mededeling bedoeld in artikel [2 R. 76, § 1]2, over in.
   § 4. De initiatiefnemer voor de wrakingsprocedure onderzoekt de verweermiddelen van de persoon gekozen als auteur van het onderzoeken en geeft aan laatstgenoemde kennis van zijn voorstel tot beslissing binnen de tien werkdagen te rekenen van de ontvangst van de verweermiddelen overeenkomstig § 3, lid 1, of, in voorkomend geval, te rekenen van de hoorzitting van belanghebbende. Het voorstel tot beslissing wordt binnen dezelfde termijn aan de Minister gericht. De kennisgevingen worden schriftelijk verstuurd, volgens een wijze van mededeling bedoeld in artikel [2 R. 76, § 1]2.
   § 5. Wanneer de persoon gekozen als auteur van effectenonderzoeken afziet van het indienen van verweermiddelen en/of van het aanvragen van een hoorzitting binnen de termijnen vastgesteld in § 1, richt de initiatiefnemer voor de wrakingsprocedure zijn gemotiveerd voorstel tot wraking aan de Minister binnen de twintig werkdagen te rekenen van de kennisgeving van zijn voornemen tot het overgaan tot wraking bedoeld in artikel R.74, § 2.]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-07-06/31, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 19-08-2017>
  (2)<BWG 2018-09-06/25, art. 26, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R75.[1 De Minister beslist binnen de vijftien werkdagen, te rekenen van de kennisgeving van het voorstel tot wraking bedoeld in artikel 74, § 4 of § 5. De beslissing van de Minister wordt zowel aan de auteur van effectenonderzoeken als aan de aanvrager medegedeeld volgens een wijze van mededeling bedoeld in artikel [2 R. 76, § 1]2.
   Een afschrift wordt gericht aan de instanties bedoeld in artikel R.72, § 3, lid 2.]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-07-06/31, art. 4, 030; Inwerkingtreding : 19-08-2017>
  (2)<BWG 2018-09-06/25, art. 27, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

HOOFDSTUK IV. - Openbaar onderzoek voorafgaand aan de milieueffectonderzoek.
Afdeling 4. [1 - Modaliteiten betreffende de zendingen en de berekening van de termijnen]1   ----------   (1)
Art. R76.[1 § 1. De in dit hoofdstuk bedoelde zendingen worden verricht
   1° bij aangetekend schrijven met ontvangstbericht;
   2° via elke soortgelijke formule waarmee vaste datum aan de verzending en aan de ontvangst van de akte gegeven kan worden, ongeacht de distributiedienst ;
   3° via neerlegging tegen ontvangstbewijs;
   4° langs elektronische weg.
   § 2. De berekeningsmodaliteiten voor de termijnen zijn de volgende tenzij een bepaling in een andere specifieke termijn voorziet:
   1° de verzending moet uiterlijk op de vervaldatum plaatsvinden;
   2° de vervaldatum wordt in de termijn meegeteld, behalve als die dag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, dan wordt de vervaldatum evenwel naar de volgende werkdag verschoven;
   3° de dag van ontvangst van een akte die de begindatum van een termijn is, wordt niet meegerekend.
   De in dit hoofdstuk bedoelde termijnen worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus en tussen 24 december en 1 januari.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 28, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R77.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R78.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R79.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R80.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK VI. [1 - Advies betreffende een aan een milieueffectonderzoek onderworpen dossier en openbaarmaking van de beslissing]1   ----------   (1)
Art. R81.[1 In dezelfde tijd als ze de aanvrager meedeelt dat de vergunningsaanvraag volledig en/of ontvankelijk is of als ze het aanvraagdossier aan de bevoegde overheid overmaakt, richt de instantie die deze kennisgeving of deze overmaking heeft verricht, de volgende stukken voor advies aan de beleidsgroep "Leefmilieu" en volgens de gevallen bedoeld in artikel R. 82, § 1, leden 2 tot 4, de " C.C.A.T.M." en de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening":
   1° de vergunningsaanvraag;
   2° het milieueffectenonderzoek;
   3° de gezamenlijke opmerkingen en voorstellen ingediend overeenkomstig artikel R. 41-4.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 30, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>

Art. R82.[1 § 1. Het advies van de beleidsgroep "Leefmilieu" wordt aangevraagd voor elk project onderworpen aan een milieueffectenonderzoek.
   Het advies van de "C.C.A.T.M." of, bij gebreke daarvan, van de Beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" wordt aangevraagd wanneer de aanvraag betrekking heeft op één van de volgende vergunningen onderworpen aan een milieueffectenonderzoek:
   1° vergunningen vereist krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
   2° de stedenbouwkundige vergunningen of de bebouwingsvergunningen of de stedenbouwkundige attesten nr. 2 bedoeld bij het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling;
   3° de geïntegreerde vergunningen vereist voor geïntegreerde projecten in de zin van artikel 1, 5°, a) en c) van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen.
   In afwijking van het tweede lid worden de adviezen van de "C.C.A.T.M." en van de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" aangevraagd als het gaat om windturbineprojecten.
   Het advies van de "C.C.A.T.M. " wordt aangevraagd als het gaat om beslissingen onderworpen aan een milieueffectenonderzoek:
   1° over de oprichting of de wijziging van een gemeenteweg, genomen krachtens het decreet van 6 februari 2014 betreffende de gemeentewegen;
   2° over de mijnconcessie, genomen overeenkomstig het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen;
   3° over de vergunningen voor de ontsluiting van de steenbergen, vereist krachtens het decreet van 9 mei 1985 met betrekking tot de ontsluiting van steenbergen.
  [2 De diensten of commissies die geraadpleegd worden in toepassing van artikel R.57, § 2, worden eveneens uitgenodigd om een advies over het project in te dienen binnen de termijn bepaald in paragraaf 1, vijfde lid.]2
   De adviezen worden binnen vijfendertig dagen te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de adviesaanvraag overgemaakt; zoniet worden de adviezen geacht gunstig te zijn.
   § 2. [2 De overeenkomstig paragraaf 1 geraadpleegde instanties kunnen de aanvrager of de opsteller ervan om aanvullende informatie over het effectenonderzoek verzoeken]2]1.
  ----------
  (1)<BWG 2018-09-06/25, art. 30, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>
  (2)<BWG 2024-05-23/34, art. 10, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>

HOOFDSTUK VII. - Grensoverschrijdende effecten.
Art. R83.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R84.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. R85.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK VII. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen.
Art. R86. Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 oktober 1991 houdende uitvoering van het decreet van 11 september 1985 tot organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest wordt opgeheven.
  In afwijking van het eerste lid kan de aanvrager tot en met 3 juni 2007 de auteur van het onderzoek kiezen uit de personen die erkend zijn als auteurs van milieueffectonderzoeken krachtens artikel 16 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 oktober 1991 houdende uitvoering van het decreet van 11 september 1985 tot organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest voor de categorie(ën) waartoe zijn project behoort overeenkomstig artikel 10 van bedoeld besluit. Indien het project evenwel enkel het waterbeheer betreft in de zin van artikel 58, 7°, kiest de aanvrager de auteur uit de als auteur van milieueffectonderzoeken erkende personen :
  1° ofwel voor de categorieën " ruimtelijke ordening, middelgrote projecten en in het bijzonder de uitrustingen en landelijke en procreatie-inrichtingen " en " industriële verwerkingsprocessen van stoffen ";
  2° ofwel voor de categorieën " ruimtelijke ordening, stedenbouw " en " industriële verwerkingsprocessen van stoffen ".
  Indien lid 2 wordt toegepast, wordt de keuze van de auteur bekendgemaakt overeenkomstig artikel 72, leden 2 en 3.

DEEL VIII. [1 - Opsporing, vaststelling, vervolging en beteugeling van milieuovertredingen en schadevergoedingsmaatregelen.]1   ----------   (1)
TITEL 1. [1 - Algemene bepalingen.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK I. [1 - Begripsomschrijvingen en berekening van de termijnen.]1   ----------   (1)
Art. R87.[1 § 1. Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:
   1° Administratie: de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;
   2° de plaatselijk vaststellende beambte : elk overeenkomstig de artikelen D.149 en D.152 aangewezen vaststellende beambte;
   3° het centraal bestand: het centraal bestand inzake milieudelicten, aangelegd krachtens de artikelen D.144 en D.145 ;
   4° de opvangplaats : de gepaste opvangplaats bedoeld in artikel D.170, § 1;
   5° de Minister: de Minister die voor Leefmilieu bevoegd is ;
   6° de Eenheid Dierenwelzijn : de Eenheid bestaande uit de gewestelijke vaststellende beambten van de dienst Politie en Controle van de Waalse Overheidsdienst, Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu aangewezen door de Directeur-generaal om specifiek overtredingen inzake dierenwelzijn te onderzoeken en te controleren.
   § 1. De door de Regering overeenkomstig de artikelen D.169, § 4, eerste, derde, vierde, vijfde en zevende lid, D.185, § 1, eerste lid, D.185, § 2, D.187, eerste lid, D.189, § 1, eerste lid, D.191, eerste en tweede lid, D.195, § 1, vierde lid, D.202, § 2, tweede lid, D.209, derde lid, 1°, D.212, eerste lid, D.214, eerste lid en D.217, eerste lid, 2°, aangewezen persoon is de directeur-generaal van de Administratie of diens afgevaardigde.
   De dienst die door de Regering wordt aangewezen overeenkomstig de artikelen D.143, § 1, eerste lid, D.145, § 2, tweede lid, 5°, D.169, § 1, eerste lid, 7°, en D.197, § 3, derde lid, is de Administratie.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R88.[1 De wijzen van verzending die een vaste datum in de zin van de artikelen D.207, D.208 en D.209 verlenen, zijn:
   1° het bij ter post aangetekend schrijven;
   2° verzendingen door particuliere bedrijven die het tijdstip van verzending kunnen bevestigen;
   3° de indiening van een akte tegen gedagtekend ontvangstbewijs.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK 2. [1 - Coördinatie van het repressieve milieubeleid.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Coördinatievergaderingen.]1   ----------   (1)
Art. R89.[1 Naast de personen bedoeld in artikel D.143, § 1, 1° tot 3°, worden ook de volgende personen uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen voor de gecoördineerde uitvoering van het repressieve milieubeleid
   1° de Minister van Leefmilieu of diens vertegenwoordiger;
   2° de Minister die bevoegd is voor natuur of diens vertegenwoordiger;
   3° de Minister bevoegd voor landbouw of diens vertegenwoordiger;
   4° de Minister bevoegd voor dierenwelzijn of diens vertegenwoordiger;
   5° de Minister bevoegd voor bossen of diens vertegenwoordiger.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R89bis.
  <Opgeheven bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Afdeling 2. [1 - Het centraal bestand en de toezending van informatie.]1   ----------   (1)
Art. R90.[1 De Administratie zorgt voor het beheer en de werking van het centraal register.
   Voor de uitvoering van de in lid 1 bedoelde opdrachten wijst de directeur-generaal van de Administratie een of meer personen binnen de Administratie aan als operatoren. Een van deze operatoren wordt ook aangewezen als contactpersoon voor het gebruik van het centrale register.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R91.[1 § 1. Onverminderd artikel D.145 stelt de Minister de minimale inhoud van het protocol vast voor wat betreft de technische methoden voor het gebruik en de overdracht van gegevens binnen het centraal bestand, met inbegrip van de methoden voor de verbetering van gegevens, overeenkomstig de IT-ontwikkelingen van het centraal bestand.
   De inhoud van lid 1 maakt het mogelijk de traceerbaarheid van raadplegingen in het kader van een bestand in elektronische vorm te garanderen. Naast de informatie bedoeld in artikel D.145, § 2, alinea 3°, wordt in het bestand ook de voorafgaande reden voor de raadpleging vermeld.
   Het in lid 2 bedoelde bestand is toegankelijk voor de in artikel R.90, lid 2, bedoelde operatoren. De persoon van wie de gegevens zijn geraadpleegd, de gegevensbeschermingsautoriteit en de Procureur des Konings kunnen op eerste verzoek inzage krijgen in de inhoud van dit bestand.
   § 2. Elk protocol vermeldt in zijn inleiding de verplichting tot eerbiediging van met name:
   1° de bepalingen van Verordening (EG) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens;
   2° de bepalingen van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
   3° de bepalingen met betrekking tot boek I van het Milieuwetboek, en meer bepaald tot artikel D.19 en de artikelen D.138 en volgende;
   4° de geheimhouding van de inlichtingen bedoeld in artikel 28quinquies van het Wetboek van Strafvordering en het onderzoek bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R92.[1 De in artikel D.145 bedoelde referentiebronnen verstrekken de Administratie de in artikel D.144, § 1 bedoelde gegevens. Deze overmaking is gemaakt hetzij :
   1° door middel van rechtstreekse inschrijving in het centraal bestand ;
   2° door overmaking van ruwe gegevens die rechtstreeks in het centraal bestand kunnen worden opgenomen;
   3° door de overmaking van gedigitaliseerde gegevens die binnen het centraal register toegankelijk kunnen worden gemaakt.
   Afhankelijk van de vaststelling en ontwikkeling van technische protocollen kan de Minister de in het eerste lid bedoelde wijzen van overmaking afschaffen, wijzigen of aanvullen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R93.[1 § 1. Wanneer de eerste registratie van een overtreder in het centraal bestand plaatsvindt wanneer een waarschuwing of een proces-verbaal wordt opgenomen, wordt de overtreder daarvan in kennis gesteld door middel van een informatie die bij de schriftelijke waarschuwing respectievelijk het proces-verbaal wordt gevoegd wanneer dit wordt toegezonden.
   Wanneer de in het eerste lid bedoelde eerste registratie plaatsvindt bij de invoeging van een ander dan het in artikel D.144, § 1, eerste lid, bedoeld gegeven, wordt hij daarvan binnen tien dagen na de registratie in kennis gesteld door middel van een brief die deze gegevens bevat.
   § 2. De in paragraaf 1 bedoelde informatie wordt door de Administratie verstrekt.
   De Minister kan een model van inlichtingen opstellen dat de inhoud van artikel D.144, § 3, bevat.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R93bis.
  <Opgeheven bij BWG 2018-12-13/15, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 08-02-2019>

Art. R93ter.
  <Opgeheven bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R93quater.
  <Opgeheven bij BWG 2021-11-18/08, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art. R93quater(bis).
  <Opgeheven bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R93quinquies.
  <Opgeheven bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK II.   
Art. R94.[1 Elke persoon die optreedt als administratieve ondersteuning voor een persoon die rechtstreeks recht heeft op toegang tot het centraal bestand overeenkomstig artikel D.144, § 2, kan een verzoek om toegang tot het centraal bestand indienen. Dit verzoek wordt gericht aan de directeur-generaal van de Administratie, hetzij uitsluitend door de rechtstreeks gemachtigde persoon, hetzij gezamenlijk door de persoon die om toegang verzoekt en de rechtstreeks gemachtigde persoon.
   De in lid 1 bedoelde aanvraag moet bevatten :
   1° de volledige identiteit en de contactgegevens van de persoon die toegang vraagt tot het centraal bestand;
   2° de volledige identiteit en de contactgegevens van de persoon die gemachtigd is om toezicht te houden op de persoon die toegang vraagt;
   3° een nauwkeurige omschrijving van de opdrachten die worden uitgevoerd door de personen bedoeld in 1° en 2° ;
   4° de verbintenis van de persoon die om toegang verzoekt om de gegevens uit het centraal bestand uitsluitend in het kader van zijn opdrachten te raadplegen en te gebruiken, en om deze toegang niet langer te gebruiken wanneer zijn functie wordt beëindigd;
   5° de verbintenis van de persoon die rechtstreeks gemachtigd is en van de persoon die toegang vraagt om de Administratie in kennis te stellen van elke wijziging in hun respectieve functies;
   6° een formele verbintenis van de persoon voor wie toegang tot het centraal bestand wordt gevraagd om de vertrouwelijkheid van de informatie te eerbiedigen;
   7° de handtekening van de rechtstreeks gemachtigde en die van de persoon die om toegang verzoekt.
   De directeur-generaal van de Administratie deelt zijn beslissing binnen 30 dagen na ontvangst van de aanvraag mee. Indien binnen deze termijn geen antwoord is ontvangen, kan een nieuwe aanvraag worden ingediend.
   Wanneer de directeur-generaal van de Administratie toegang tot het centraal bestand verleent, stelt hij de in artikel R.90, lid 2, bedoelde operatoren daarvan in kennis, zodat de toegang zo spoedig mogelijk operationeel wordt.
   De directeur-generaal van de Administratie kan de toegang tot het centraal bestand van een naar behoren gemachtigde persoon schorsen wanneer die persoon langer dan een maand afwezig is.
   Overeenkomstig de verbintenis bedoeld in paragraaf 2, 4°, staakt de persoon die toegang heeft op grond van deze bepaling en die ofwel niet langer dezelfde functie uitoefent als die op grond waarvan hij toegang heeft verkregen, ofwel gedurende een periode van meer dan een maand afwezig is, onmiddellijk elk gebruik of elke raadpleging van het centraal bestand. De betrokken persoon en zijn of haar hiërarchische meerdere stellen de directeur-generaal van de Administratie of de operator rechtstreeks per e-mail van deze wijzigingen in kennis.
   Lid 6 is eveneens van toepassing wanneer de nieuwe functies van de betrokkene persoon rechtvaardigen dat onder dezelfde voorwaarden toegang wordt verleend. In dat geval moet overeenkomstig dit artikel een nieuwe aanvraag worden ingediend.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK III.   
Afdeling 1.   
Art. R95.[1 Wanneer de procureur des Konings of de sanctionerende ambtenaar voornemens is, op eigen initiatief of op verzoek van een personeelslid, bepaalde gegevens in het centraal bestand ontoegankelijk te maken, stelt hij de directeur-generaal van de administratie en de operator hiervan in kennis.
   De in lid 1 bedoelde informatie bevat :
   1° de precieze identificatie van de gegevens die ontoegankelijk moeten worden gemaakt voor alle personen die toegang hebben tot het centraal bestand;
   2° de identificatie, in voorkomend geval, van de personeelsleden of andere personen die verder toegang kunnen hebben tot de betrokken gegevens;
   3° de periode gedurende dewelke deze gegevens ontoegankelijk worden gemaakt.
   Binnen vierentwintig uur na ontvangst van de informatie van de procureur des Konings maken de in artikel R.90 bedoelde operatoren de betrokken gegevens ontoegankelijk in overeenstemming met de aanvraag.
   Een maand voor de door de procureur des Konings of de sanctionerende ambtenaar overeenkomstig het tweede lid, 3°, vastgestelde termijn, stelt de directeur-generaal van de administratie of de gemachtigde operator de procureur des Konings of de sanctionerende ambtenaar ervan in kennis dat de betrokken gegevens binnenkort toegankelijk zullen worden gemaakt. De procureur des Konings of de sanctionerende ambtenaar kan verzoeken om verlenging van de maatregel met een door hem te bepalen termijn. Bij gebreke van een dergelijke aanvraag worden de gegevens toegankelijk gemaakt de dag na de geplande termijn.
   Wanneer de in dit artikel bedoelde gegevens weer toegankelijk worden, wordt in het centraal bestand vermeld dat de toegang tot die gegevens gedurende een beperkte periode beperkt is geweest.
   Mits zij daartoe vooraf toestemming hebben gekregen van de procureur des Konings of van de sanctionerende ambtenaar, behouden de betrokkenen van de ontoegankelijk gemaakte gegevens de mogelijkheid van toegang tot hun gegevens overeenkomstig artikel R.98.
   Indien de procureur des Konings of de sanctionerende ambtenaar van oordeel is dat de persoon op wie de ontoegankelijk gemaakte informatie betrekking heeft, geen toegang meer kan krijgen tot die informatie, stelt de directeur-generaal van de administratie hem binnen zeven dagen in kennis van de beperking van zijn toegangsrecht, tenzij de procureur des Konings of de sanctionerende ambtenaar van oordeel is en met redenen omkleedt dat die informatie afbreuk kan doen aan het lopende onderzoek.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R96.[1 De automatische verwijdering van gegevens uit het centraal bestand overeenkomstig artikel D.144, § 1, vijfde lid, geschiedt in één keer voor alle gegevens waarop dezelfde inbreukcyclus betrekking heeft, wanneer de laatste gegevens die in het kader van hetzelfde dossier zijn verkregen tien jaar oud zijn, en vormt een afsluiting van de zaak of een document waaruit de uitvoering van een beslissing van de rechter of van een sanctionerende ambtenaar blijkt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R97.[1 Voor de toepassing van dit deel wordt een bekeuring als foutief beschouwd indien zij is afgegeven aan een overtreder die onjuist is geïdentificeerd, hetzij :
   1° wegens een materiële vergissing bij het lezen of begrijpen van zijn identificatiedocumenten ;
   2° ten gevolge van een materiële vergissing bij het lezen of het begrijpen van een nummerplaat van een voertuig.
   Wanneer een persoon die toegang heeft tot het centraal bestand, de in lid 1 bedoelde vergissing opmerkt, stelt hij de ambtenaar die het proces-verbaal heeft opgemaakt of diens hiërarchieke meerdere hiervan in kennis. De ambtenaar of zijn hiërarchische meerdere stelt een van de in artikel R.90 bedoelde operatoren op de hoogte. In dat geval wordt het onjuiste proces-verbaal uit het centraal bestand geschrapt voor wat betreft de persoon die ten onrechte is geïdentificeerd. Het wordt echter op dezelfde wijze opnieuw ingevoerd met betrekking tot de persoon die nu correct is geïdentificeerd. De ambtenaar stelt een nieuw verslag op met de informatie over deze correcties. Dit is bij het opnieuw geplaatste proces-verbaal gevoegd.
   Wanneer de ten onrechte geïdentificeerde persoon in overeenstemming met artikel R.93 op de hoogte is gebracht van het effect van de registratie van het onjuiste proces-verbaal, wordt hij of zij op de hoogte gebracht van de materiële fout en wordt het onjuiste proces-verbaal uit het centraal bestand verwijderd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R98.[1 § 1. Elke persoon kan, zonder dat hij enig bijzonder belang hoeft aan te tonen, verzoeken om toegang tot de hem betreffende gegevens in het centraal bestand. Daartoe zendt hij een uitdrukkelijke aanvraag, per aangetekende brief, aan de Directeur-generaal van de Administratie of rechtstreeks aan de aangegeven operator.
   De in lid 1 bedoelde aanvraag bevat een kopie van een identiteitsbewijs en de contactgegevens van de persoon die om toegang tot zijn gegevens verzoekt.
   Een voogd of ouder kan verzoeken om toegang tot gegevens over de persoon die onder voogdij staat of over het betrokken kind in het centraal bestand. Daartoe moet de aanvrager aantonen dat hij de ouderlijke macht heeft of dat hij momenteel als voogd is aangesteld, en moet hij de aanvraag uitdrukkelijk per aangetekend schrijven richten aan de directeur-generaal van de Administratie of aan de aangegeven operator.
   De in lid 3 bedoelde aanvraag moet bevatten :
   1° een kopie van het identiteitsbewijs van de aanvrager ;
   2° de contactgegevens van de persoon die toegang vraagt tot deze gegevens, met name het postadres en het e-mailadres;
   3° het document waaruit blijkt dat de aanvrager de voogd of de verwant is van de persoon van wie hij de gegevens in het centraal bestand wenst te raadplegen.
   Wanneer de directeur-generaal van de Administratie het verzoek ontvangt, stelt hij de in artikel R.90, lid 2, bedoelde operatoren daarvan in kennis. Binnen tien dagen na ontvangst van de informatie van de directeur-generaal van de administratie zenden de exploitanten de aanvrager de lijst van de gevraagde gegevens in het centraal bestand toe, alsmede een kopie van elk gegeven.
   § 2. Elke persoon, ongeacht of zij al dan niet overeenkomstig paragraaf 1 toegang heeft gehad tot haar eigen gegevens, kan verzoeken dat haar gegevens worden rechtgezet. Zij kan ook verzoeken dat zijn gegevens worden gewist onder de in artikel D.144, § 1, vijfde lid, genoemde voorwaarden. Daartoe dienen zij een uitdrukkelijke aanvraag, per aangetekende brief, te richten aan de directeur-generaal van de Administratie of rechtstreeks aan de betrokken operator.
   De in lid 1 bedoelde aanvraag moet bevatten :
   1° een kopie van het identiteitsbewijs en de contactgegevens van de persoon die de rechtzetting van zijn gegevens vraagt;
   2° de identificatie van de gegevens die het voorwerp uitmaken van de aanvraag tot rechtzetting ;
   3° elk nuttig element dat de rechtzetting van de gegevens rechtvaardigt.
   De Directeur-generaal van de Administratie controleert de aanvraag tot rechtzetting uitsluitend ten aanzien van de documenten waarop de vermeende onjuistheid is gebaseerd en de in artikel D.144, § 1, vijfde lid, bedoelde termijn. Hij deelt zijn antwoord mee binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om rechtzetting.
   Indien binnen deze termijn geen antwoord is ontvangen, kan een nieuwe aanvraag worden ingediend.
   Wanneer de directeur-generaal van de Administratie rechtzetting van de gegevens in kwestie nodig en passend acht, verzoekt hij een van de operatoren de referentiebronnen waarop de gegevens in kwestie betrekking hebben, daarvan in kennis te stellen volgens de in het protocol vastgelegde procedures. De referentiebronnen rectificeren vervolgens de gegevens binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag tot rechtzetting en stellen de Administratie daarvan in kennis.
   De inhoud van het centraal bestand bevat een verklaring dat de betrokken gegevens zijn rechtgezet.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R99.[1 De informatie tussen vaststellende beambten betreffende een strafbaar feit waarvoor een van hen uit hoofde van zijn functie, zijn prioriteiten of een overeenkomstig artikel D.143, § 2 gesloten protocol niet verantwoordelijk is, wordt verstrekt in een van de in artikel D.141, § 2, derde lid, bedoelde formulieren of via het centraal bestand volgens de in het in artikel D.143, § 2 bedoelde samenwerkingsprotocol vastgelegde procedures.
   De in lid 1 bedoelde informatie bevat :
   1° de precieze identiteit van de geïdentificeerde persoon of een vermelding dat hij niet kan worden geïdentificeerd ;
   2° de geconstateerde overtredingen en hun precieze locatie;
   3° elk nuttig element dat een ander personeelslid in staat stelt een controle uit te voeren of te zoeken om het genoemde strafbare feit vast te stellen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R100.[1 § 1. Het uittreksel uit het centraal bestand bedoeld in artikel D.144, § 2, is dertig dagen geldig.
   § 2. Het in artikel D.144, § 2, bedoelde uittreksel uit het centraal bestand bevat ten minste de volgende gegevens:
   1° de datum van vervaardiging;
   2° de naam, voornaam en rijksregisternummer van de aanvrager;
   3° het al dan niet bestaan van een geldend verbod op het houden van dieren, de betrokken dieren of hun aantal;
   4° het al dan niet bestaan van een lopende intrekking van een vergunning voor het houden van dieren.
   § 3. Om een dier aan te kopen of te adopteren, moeten personen die niet in Wallonië gedomicilieerd zijn en die overeenkomstig artikel D.144, § 2, tweede lid, een uittreksel uit het centraal bestand moeten voorleggen, een aanvraag per aangetekend schrijven richten aan de directeur-generaal van de Administratie.
   De directeur-generaal van de Administratie zendt het uittreksel uit het centraal bestand binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager toe.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Afdeling 2.   
TITEL 2. [1 - Verschillende interveniënten in het kader van de milieudelicten.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK 1. [1 - Algemene bepalingen.]1   ----------   (1)
Art. R101.[1 De overeenkomstig de artikelen D.146, D.149 en D.152 aangewezen vaststellende beambten, de overeenkomstig artikel D.148 aangewezen deskundigen en de overeenkomstig de artikelen D.156 en D.157 aangewezen sanctionerende ambtenaren maken van de hun ter beschikking gestelde middelen en prerogatieven een strikt gebruik in het kader van hun opdracht. Zij verkrijgen geen voordelen voor zichzelf of voor een derde die niet van hen zijn.
   Hun gedrag laat zich nooit leiden door persoonlijke of familiebelangen, filosofische of religieuze overtuigingen of politieke druk.
   De in lid 1 bedoelde personen onthouden zich van iedere willekeurige handeling waardoor personen worden benadeeld, alsmede van iedere voorkeursbehandeling om welke reden dan ook. Zij moeten objectief zijn en vermijden dat de onpartijdigheid die de burgers van hen verwachten, wordt ondermijnd door de wijze waarop zij optreden of door het doel van hun optreden. Zij vermijden elke handeling of houding die deze onpartijdigheid kan ondermijnen.
   De in lid 1 bedoelde personen mogen alleen beroepsactiviteiten uitoefenen indien deze hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet in gevaar brengen. Anders mogen zij op geen enkele wijze deelnemen aan het beheer van een dossier dat verband kan houden met hun beroepsactiviteiten. Zij mogen niet deelnemen aan de besluitvorming in een dossier waarin zij reeds eerder zijn opgetreden in een andere hoedanigheid of waarin zij een direct of indirect belang hebben.
   De krachtens de artikelen D.146, D.149, D.152 en D.157 aangewezen vaststellende beambten en de krachtens artikel D.148 aangewezen deskundigen mogen hun functie niet uitoefenen ten aanzien van personen met wie zij verwant zijn tot in de tweede graad van het bloedverwantschap of het huwelijk.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK 2. [1 - De vaststellende beambten, deskundigen en speciale onderzoekseenheid.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Gewestelijke vaststellende beambten.]1   ----------   (1)
Art. R102.[1 § 1. Het "Département de la Police et des Contrôles" (Departement Handhaving en Controles) van de Administratie ziet toe op en controleert de naleving van de in artikel D.138 bedoelde wetgeving en de uitvoeringsbesluiten daarvan. Hij onderzoekt en stelt strafbare feiten vast die verband houden met deze wetten, met uitzondering van
   1° de jachtwet van 28 februari 1882;
   2° de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
   3° het Boswetboek;
   4° het decreet van 27 maart 2014 betreffende de riviervisserij, het visbeleid en de visserijstructuren;
   5° het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;
   6° het decreet van 20 mei 2020 betreffende de toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik.
   Het in lid 1 bedoelde Departement ziet tevens toe op en controleert de naleving van de Europese milieuverordeningen en -besluiten betreffende de in of krachtens artikel D.184 bedoelde bepalingen, alsmede de bescherming en het welzijn van dieren en de landbouw. Het Departement onderzoekt en stelt de overtredingen van deze bepalingen vast.
   In het kader van zijn opdrachten worden het in lid 1 bedoelde Departement en de overeenkomstig lid 4 aangewezen personeelsleden de "Milieupolitie" genoemd.
   Onverminderd lid 4 worden de personeelsleden die zijn aangesteld voor de functie van "SOS Environnement-Natuur" wacht gelijkgesteld met de personeelsleden van het "Département de la Police et des Contrôles".
   § 2. Het Departement Natuur en Bossen van de Administratie ziet toe op en controleert de naleving van de bepalingen van de hierna volgende wetten en besluiten, alsmede van hun uitvoeringsbesluiten, en onderzoekt en stelt de inbreuken op deze bepalingen vast:
   1° de jachtwet van 28 februari 1882;
   2° de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
   3° het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, uitsluitend met betrekking tot artikel 7;
   4° het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
   5° het Milieuwetboek, met inbegrip van Boek I en van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
   6° het Boswetboek;
   7° het decreet van 10 juli 2013 tot invoering van een kader om te komen tot een pesticidengebruik dat verenigbaar is met duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek, Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw ;
   8° het decreet van 27 maart 2014 betreffende de riviervisserij, het visbeleid en de visserijstructuren;
   9° het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;
   10° het decreet van 20 mei 2020 betreffende de toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik.
   11° het Waalse Dierenwelzijnwetboek, met betrekking tot dieren van wilde diersoorten, ook wanneer deze in gevangenschap geboren of gefokt zijn, met uitzondering van hoofdstuk 8 betreffende proefdieren.
   Het in lid 1 bedoelde Departement is ook verantwoordelijk voor het toezicht en de controle op de naleving van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten bedoeld in artikel 63, derde lid, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud. Het Departement onderzoekt en stelt de overtredingen van deze bepalingen vast.
   § 3 De in bijlage VIII genoemde diensten van de Administratie zien toe op en controleren de naleving van de in bijlage VIII genoemde wetgeving of bepalingen en hun uitvoeringsbesluiten, en onderzoeken en stellen inbreuken op deze bepalingen vast.
   § 4. De directeur-generaal van de Administratie wijst onder de personeelsleden van de in de §§ 1 tot 3 bedoelde diensten de regionale vaststellende beambten bij naam aan. Na hun benoeming en beëdiging hebben deze personeelsleden de hoedanigheid van agent van de gerechtelijke politie.
   De in lid 1 bedoelde aanwijzing vermeldt de rechterlijke hoedanigheid van de agent en de aangelegenheden waarvoor hij krachtens dit artikel bevoegd is.
   De Minister kan een model voor het verstrekken van opdrachten vaststellen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R103.[1 Het lid van het statutair of contractueel personeel van de Waalse overheidsdiensten die boswachter is in toepassing van artikel 56 van het Boswetboek van 15 juli 2008, alsook de houtvesters, directeurs en de inspecteur-generaal, hebben de hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in artikel R.102, § 2. Zij worden dienovereenkomstig aangesteld en leggen de eed af.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R104.[1 De personeelsleden van het "Département de la Police et des Contrôles" die door de directeur-generaal worden aangewezen om hun taak op te nemen in de speciale onderzoekseenheid, hebben de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in artikel R.102, § 1. Zij worden dienovereenkomstig aangesteld en beëdigd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R105.[1 § 1. Om hun hoedanigheid te bewijzen, moeten de overeenkomstig deze afdeling aangestelde vaststellende beambten een legitimatiekaart bij zich hebben waarvan de gegevens ten minste in bijlage IX, deel 1, zijn vermeld.
   § 2. Bij de uitoefening van hun taak kunnen de overeenkomstig deze afdeling aangewezen vaststellende beambten onderscheidingstekens dragen. De Minister kan een lijst van deze onderscheidingstekens opstellen.
   § 1. De houder van een legitimatiekaart mag deze slechts in de uitoefening van zijn functie gebruiken. Hij kan deze spontaan overhandigen aan eenieder tot wie hij zich in de uitoefening van zijn ambt richt. Hij moet het op verzoek overleggen.
   Het feit dat de legitimatiekaart niet door de houder wordt overgelegd, doet niet af aan de geldigheid van de door de houder genomen maatregelen.
   § 4. De legitimatiekaart wordt zo spoedig mogelijk aan de directeur-generaal van de Administratie of zijn afgevaardigde teruggegeven wanneer :
   1° de kaart versleten is ;
   2° één of meerdere gegevens gewijzigd zijn of indien de gelijkenis op de foto niet meer voldoende treffend is ;
   3° de houder definitief zijn functie verlaat.
   De reden voor het terugsturen van de kaart wordt vermeld in een brief die de kaart vergezelt en die vervolgens wordt vernietigd.
   Wanneer de houder geschorst of uit zijn functie ontheven wordt, trekt de directeur-generaal van de Administratie of zijn afgevaardigde de legitimatiekaart tijdelijk in. De kaart wordt aan de houder teruggegeven zodra hij zijn werkzaamheden hervat.
   Verlies, diefstal of vernietiging van de kaart moet onmiddellijk aan de directeur-generaal van de Administratie of zijn afgevaardigde worden gemeld.
   Verlies en diefstal worden door de kaarthouder bij de politie aangegeven.
   Indien de kaart na hernieuwing wordt teruggevonden, wordt zij onmiddellijk aan de directeur-generaal van de Administratie of zijn afgevaardigde teruggezonden, met vermelding van de reden van terugzending. De kaart wordt dan vernietigd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Afdeling 1/1. [1 - Provinciale vaststellende beambten]1   ----------   (1)
Art. R105/1.. [1 § 1. De provincieraad kan provinciale vaststellende beambten aanwijzen die zijn belast met het toezicht en de controle op de naleving van de bepalingen bedoeld in titel V van deel II van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en de bepalingen die op grond daarvan zijn vastgesteld, en met het onderzoek naar en de vaststelling van de overtredingen van de artikelen D.408 en R.83 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.
   Deze vaststellende beambten voldoen aan de volgende voorwaarden:
   1° niet bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing veroordeeld zijn voor een misdrijf of een overtreding van eerste of tweede categorie in de zin van deel VIII van boek I van het Milieuwetboek;
   2° beschikken over minstens:
   a) een getuigschrift van het hoger middelbaar onderwijs;
   b) een getuigschrift van het lager middelbaar onderwijs en een nuttige ervaring voor de uitoefening van de functie (vijf jaar) in dienst van een gemeente of een intercommunale;
   3° de opleiding overeenkomstig § 2 met succes hebben voltooid.
   De bevoegdheden van gerechtelijke politie kunnen slechts door beëdigde provinciale vaststellende beambten uitgeoefend worden. De beambten leggen de eed af voor de rechtbank van eerste aanleg van hun administratieve standplaats.
   De hoofdgriffier maakt een afschrift van de machtiging en van de akte van eedaflegging over aan zijn collega's van de rechtbanken van eerste aanleg die bevoegd zijn voor het Waalse grondgebied.
   § 2. Alvorens zijn functie van vaststellende beambte op te nemen, volgt de provinciale vaststellende beambte de eerste sessie van de basisopleiding bedoeld in artikel R.124, § 1, aangevuld, in het jaar van zijn indiensttreding, met de opleiding bedoeld in artikel R.124, § 2.
   Voor het volgen van de in lid 1 bedoelde opleiding wordt na het volledig doorlopen van de cursus een aanwezigheidscertificaat afgegeven waarop de exacte inhoud van de opleiding en het aantal gevolgde uren vermeld staan.
   Elk jaar kan de provinciale vaststellende beambte die overeenkomstig artikel R.128 op de hoogte werd gebracht, verzoeken om deel te nemen aan de bijscholingscursus die overeenkomstig artikel R.127 wordt georganiseerd. Daartoe moet hij ten minste dertig dagen voor de dag van de opleiding een verzoek indienen bij de administratie.
   § 3. De provinciale vaststellende beambten oefenen hun bevoegdheden uit onder voorwaarden die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid waarborgen. Zij beslissen zelfstandig en ontvangen geen andere instructies dan algemene instructies op dit gebied.
   De Minister stelt de voorwaarden vast, waarbij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de provinciale vaststellende beambten wordt gewaarborgd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 7, 045; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R105/2. [1 § 1. Om hun status te bewijzen, dragen de overeenkomstig deze afdeling aangewezen vaststellende beambten een legitimatiekaart bij zich, waarvan de minimale gegevens in bijlage IX, deel 1/1, zijn vermeld.
   § 2. Bij het uitoefenen van hun taken kunnen de overeenkomstig deze afdeling aangewezen vaststellende beambten onderscheidingstekens dragen. De Minister en de Minister die verantwoordelijk is voor de Plaatselijke Besturen kunnen een lijst van onderscheidende tekens opstellen.
   § 3. De houders van een legitimatiekaart mogen de kaart enkel in de uitoefening van hun ambt gebruiken. Ze moeten de kaart op eenvoudig verzoek en desnoods spontaan aan iedere persoon vertonen tot wie ze zich wenden in de uitoefening van hun ambt. Ze presenteren het op verzoek.
   Als de houder de legitimatiekaart niet kan overleggen, wordt de geldigheid van de door de houder genomen maatregelen niet in twijfel getrokken.
   § 4. De legitimatiekaart wordt zo snel mogelijk teruggestuurd naar de bevoegde instantie van de provincie wanneer :
   1° de kaart versleten is ;
   2° één of meerdere gegevens gewijzigd zijn of indien de gelijkenis op de foto niet meer voldoende treffend is ;
   3° de houder definitief zijn functie neerlegt.
   De reden voor het terugsturen van de kaart wordt vermeld en vervolgens wordt de kaart onbruikbaar gemaakt.
   Als de houder wordt geschorst of uit zijn functie wordt ontheven, trekt de bevoegde instantie van de provincie of haar gedelegeerde de legitimatiekaart tijdelijk in. De kaart wordt aan de houder teruggegeven zodra deze weer in zijn ambt treedt.
   Verlies, diefstal of vernietiging van de kaart moeten onmiddellijk aan de bevoegde instantie van de provincie of haar afgevaardigde medegedeeld worden.
   In geval van verlies of diefstal moet de kaarthouder aangifte doen bij de politie.
   Als de kaart na verlenging wordt teruggevonden, wordt ze onmiddellijk teruggestuurd naar de bevoegde instantie van de provincie of haar afgevaardigde, met vermelding van de reden voor de terugzending. De kaart wordt dan vernietigd.
   Art. R.105/3. § 1. Het besluit van provincieraad over de benoeming van een provinciale vaststellende beambte overeenkomstig artikel D.146, § 6, wordt naar de Administratie gestuurd met behulp van het formulier in bijlage X. Een kopie van de afgelegde eed is bijgevoegd.
   De beëindiging van de functie van de in lid 1 bedoelde provinciale vaststellende beambte wordt onverwijld ter kennis van de Administratie gebracht met gebruikmaking van het formulier in bijlage X.
   § 2. De in het paragraaf 1 bedoelde stukken worden toegezonden in een van de in artikel D.141, § 2, derde lid, bedoelde vormen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 7, 045; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Afdeling 3. Afdeling 2.[1 - Gemeentelijke vaststellende beambten.]1   ----------   (1)
Art. R106.[1 § 1. De beslissing van de gemeenteraad om overeenkomstig artikel D.149 een vaststellende beambte aan te wijzen, wordt aan de Administratie toegezonden met gebruikmaking van het formulier in bijlage X. Een kopie van de eed is bijgevoegd.
   De beëindiging van de functie van de in lid 1 bedoelde vaststellende beambte wordt onverwijld ter kennis van de Administratie gebracht met gebruikmaking van het formulier in bijlage X.
   § 2. De in de eerste paragraaf bedoelde stukken worden toegezonden in een van de in artikel D.141, § 2, derde lid, bedoelde vormen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R107.[1 § 1. De Regering kan, binnen de grenzen van de beschikbare kredieten, een subsidie van ten hoogste 8.000 euro toekennen voor de aanwerving of de verdere aanwerving van een vaststellende beambte bedoeld in artikel D.151.
   Indien de beschikbare begrotingskredieten de subsidiëring van het maximale forfaitaire bedrag van één vaststellende beambte voor alle gemeenten die daarom verzoeken, niet toelaten, wordt het bedrag van de in lid 1 bedoelde subsidie naar evenredigheid verlaagd om alle gemeenten die om deze subsidie hebben verzocht, in staat te stellen ervan te profiteren.
   In afwijking van het eerste lid kan de Minister, binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten, een subsidie verlenen voor de volledige kostprijs van de aanwerving van een vaststellende beambte wanneer, wegens het gebruik van talen, de toepassing van deel VIII van boek I van het Milieuwetboek niet uitsluitend door regionale vaststellende beambten kan worden verzekerd.
   § 2. De toekenning van de subsidie is onderworpen aan de volgende voorwaarden:
   1° de gemeente of de vereniging van gemeenten neemt binnen zes maanden na de beslissing tot toekenning van de subsidie de vaststellende beambte in dienst of verklaart dat de vaststellende beambte in dienst zal blijven;
   2° de gemeente beschikt over een plan ter bestrijding van milieucriminaliteit of een lokaal plan voor openbare netheid waarin de prioriteiten en de methodologie zijn opgenomen, alsook een beschrijving van de prioritaire opdrachten van de vaststellende beambte voor wie zij de subsidie aanvraagt, en voegt dit plan bij haar aanvraag;
   3° de gemeente voert ten minste twee sensibiliseringscampagnes voor het milieu uit tijdens het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
   4° de gemeente is ondertekenaar van het samenwerkingsprotocol bedoeld in artikel D.143, § 2 ;
   5° de gesubsidieerde vaststellende beambte oefent zijn functie daadwerkelijk voltijds uit. Zo nodig kan de subsidie worden toegekend indien twee vaststellende beambten hun taken halftijds verrichten, op voorwaarde dat de verrichte taken daadwerkelijk voltijdse arbeid vormen;
   6° de gesubsidieerde vaststellende beambte moet ten minste acht dagen per volle maand veldonderzoek verrichten, ongeacht de vakantieperiodes.
   § 3. De subsidieaanvraag voor de aanwerving of de verdere aanwerving van een of meer vaststellende beambten wordt door het gemeentebestuur of de vereniging van gemeenten gericht aan de directeur-generaal van de Administratie.
   Het aanvraagdossier bevat:
   1° een afschrift van de beraadslagging van de gemeenteraad van de betrokken gemeente of vereniging van gemeenten om een of meer vaststellende beambten in dienst te nemen;
   2° een kopie van het diploma bedoeld in artikel D.149, § 1, tweede lid, 2° en van het document waaruit blijkt dat de opleiding bedoeld in artikel D.149, § 1, tweede lid, 3° is voltooid voor de vaststellende beambte voor wie de subsidie wordt aangevraagd;
   3° elk document dat bewijst dat aan de in paragraaf 2 bedoelde voorwaarden is voldaan.
   § 4. De subsidie wordt aan het einde van het voorafgaande kalenderjaar uitbetaald naar rato van de gepresteerde maanden, met een maximum van twaalf prestatiemaanden.
   Een maand wordt geacht te zijn gepresteerd zodra het gesubsidieerde personeelslid ten minste één dag in die maand heeft gewerkt.
   Indien tijdens de door de subsidie gedekte periode de prestaties van de vaststellende beambte voor wie de subsidie wordt aangevraagd, om welke reden dan ook, worden onderbroken, wordt het bedrag van de subsidie berekend pro rata van de maanden die overeenkomstig lid 2 werkelijk geacht worden te zijn gepresteerd.
   Om voor de betaling van de subsidie in aanmerking te komen, moet de gemeente of de vereniging van gemeenten de volgende documenten overleggen
   1° een schuldvorderingsverklaring vergezeld van een bewijs van de loonkosten van de vaststellende beambte ;
   2° een bewijs van tewerkstelling met vermelding van het arbeidsregime, de begindatum en eventueel de einddatum van de tewerkstelling van de vaststellende beambte;
   3° een activiteitenverslag met :
   a) details van de door de vaststellende beambte uitgevoerde opdrachten ;
   b) het aantal uitgevoerde controlecampagnes, de beschrijving ervan met een tijdschema van de prestaties en de verantwoording van de naleving van paragraaf 3, 5° ;
   c) het aantal gegeven waarschuwingen ;
   d) het aantal opgestelde processen-verbaal;
   e) de aangelegenheden en de wetgeving waarop de waarschuwingen en processen-verbaal betrekking hebben;
   f) een beschrijving van de door de gemeente of vereniging van gemeenten georganiseerde sensibiliseringsactiviteiten op milieugebied;
   g) alle andere door de gemeente of vereniging van gemeenten relevant geachte informatie.
   Het gemeentecollege of de vereniging van gemeente richt de aanvraag tot uitbetaling van de subsidie per aangetekend schrijven samen met de stukken bedoeld in het vierde lid aan de Directeur generaal van de Administratie uiterlijk 1 maart van het jaar volgend op het voor subsidie in aanmerking komende kalenderjaar. Elk verzoek om betaling dat na 1 maart wordt verzonden, wordt als nietig beschouwd.
   § 5. Het bedrag van de subsidie bedoeld in paragraaf 1 kan worden verhoogd met een forfaitair bedrag van 2.000 euro indien de gemeente het bewijs levert dat zij ook beschikt over een milieuadviseur bedoeld in artikel D.5-1, een referentiepersoon dierenwelzijn bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 3 september 2020 tot vaststelling van een steunregeling voor gemeenten in het kader van het dierenwelzijn en over een gemeentelijke of provinciale sanctionerende ambtenaar.
   § 6. Met het oog op de controle van de subsidie kan de Administratie de gemeente verzoeken om overlegging van elk document dat nuttig is om de realiteit van de door de vaststellende beambte verleende prestaties na te gaan en om kruiscontroles van de informatie mogelijk te maken. De gemeente beschikt over een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de aanvraag van de administratie om de gevraagde documenten te verstrekken. Indien de documenten niet binnen deze termijn worden verstrekt, zal de subsidieaanvraag als nietig worden beschouwd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R108.[1 § 1. Om hun hoedanigheid te bewijzen, moeten de overeenkomstig deze afdeling aangewezen vaststellende beambten een legitimatiekaart bij zich hebben waarop de in bijlage IX, deel 2, vermelde minimuminformatie staat.
   § 2. Bij de uitoefening van hun taken kunnen de overeenkomstig deze afdeling aangewezen vaststellende beambten onderscheidingstekens dragen. De Minister en de Minister bevoegd voor de plaatselijke besturen kunnen een lijst van onderscheidingstekens opstellen.
   § 3. De houder van een kaart mag deze slechts in de uitoefening van zijn functie gebruiken. Hij kan de kaart spontaan aan iedere persoon vertonen tot wie hij zich wendt in de uitoefening van zijn ambt. Hij legt ze voor wanneer hem daarom wordt verzocht.
   Het feit dat de legitimatiekaart niet door de houder wordt overgelegd, doet niet af aan de geldigheid van de door de houder ondernomen acties.
   § 4. De identificatiekaart wordt zo spoedig mogelijk aan de burgemeester van de gemeente in kwestie terugbezorgd indien:
   1° de kaart versleten is;
   2° één of meerdere gegevens gewijzigd zijn of indien de gelijkenis op de foto niet meer voldoende treffend is ;
   3° de houder zijn ambt definitief neerlegt.
   De reden voor de teruggave van de kaart wordt vermeld in een brief die de kaart vergezelt en die vervolgens wordt vernietigd.
   Wanneer de houder geschorst of uit zijn ambt ontzet is, trekt de burgemeester van de betrokken gemeente of zijn afgevaardigde hem tijdelijk de legitimatiekaart in. De kaart wordt aan de houder teruggegeven zodra deze weer in zijn ambt treedt.
   Verlies, diefstal of vernieling van de kaart moet onmiddellijk aan de burgemeester van de betrokken gemeente of zijn afgevaardigde worden gemeld.
   Verlies en diefstal zijn het onderwerp van een klacht die door de kaarthouder bij een politiedienst wordt ingediend.
   Indien de kaart wordt teruggevonden nadat zij is vernieuwd, wordt zij onmiddellijk teruggezonden aan de burgemeester van de betrokken gemeente of aan diens gemachtigde, met vermelding van de reden van terugzending. De kaart wordt dan vernietigd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK IV.   
Afdeling 3. [1 - Vaststellende beambten van de instellingen van openbaar nut en van de intercommunales.]1   ----------   (1)
Art. R109.[1 § 1. Wanneer een instelling van openbaar nut of een intercommunale overweegt een van haar gemachtigden aan te wijzen als vaststellende beambten in de zin van artikel D.152, dient zij bij de Minister een verzoek in bij aangetekend schrijven.
   Dit verzoek bevat:
   1° de naam of firmanaam van de instelling van openbaar nut of van de intercommunale, de rechtsvorm ervan, het adres van de zetel en de naam, voornaam, adres en hoedanigheid van de persoon van wie de benoeming wordt overwogen;
   2° de identificatie van het maatschappelijk doel van de instelling van openbaar nut of intercommunale;
   3° elk element dat toelaat om vast te stellen dat het maatschappelijk doel bedoeld in 2° verenigbaar is met opdrachten van controle, onderzoek naar inbreuken en vaststelling van deze inbreuken op het gebied van het milieu of het dierenwelzijn;
   4° het bewijs dat de bedoelde beambte geen strafrechtelijke veroordeling voor een misdaad, wanmisdrijf of overtreding van de eerste of tweede categorie heeft opgelopen;
   5° het bewijs dat de betrokken beambte houder is van een diploma van hoger middelbaar onderwijs of van lager middelbaar onderwijs en vijf jaar ervaring heeft in de dienst van de administratie, van een gemeente of van een intercommunale;
   6° de omvang van de voor de betrokken beambte aangevraagde materiële en territoriale bevoegdheid, alsmede elk element dat dit verzoek kan rechtvaardigen;
   7° de verbintenis van de betrokken beambte om de opleidingen te volgen waarin dit deel voorziet;
   8° een verzoek en een motivering om de ambtenaar bevoegd te maken voor andere wetgeving dan die bedoeld in artikel R.111.
   § 2. De Minister neemt zijn beslissing binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag. De beslissing wordt ter kennis gebracht van de instelling van openbaar nut of de intercommunale, met een afschrift voor de Administratie.
   In geval van een gunstige beslissing als bedoeld in het eerste lid en voor zover hij niet is vrijgesteld omdat hij reeds eerder een dergelijke opleiding heeft gevolgd, volgt de beambte op wie het overeenkomstig lid 1 ingediende verzoek betrekking heeft, de in artikel R.129 bedoelde opleidingen. Na afloop van de opleidingen, wanneer deze met succes zijn afgerond, zendt de instelling van openbaar nut of de intercommunale de Minister een afschrift van het in dit kader afgegeven certificaat van voltooiing.
   Binnen twintig dagen na ontvangst van het attest bedoeld in het tweede lid bevestigt de Minister de aanwijzing van de beambte als vaststellende beambte overeenkomstig artikel D.152. Naast de uitdrukkelijke aanwijzing worden in de beslissing de voorwaarden voor interventie overeenkomstig de artikelen R.111 en R.112 vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R110.[1 De Koninklijke Schenking volgt de procedure bedoeld in artikel R.109 om de benoeming van de vaststellende beambten voor te stellen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R111.[1 § 1. In de aanwijzingsbeslissing, bedoeld in artikel R.109, bepaalt de Minister de omvang van de bevoegdheden van de aangewezen vaststellende beambte. Daartoe kan hij hem de bevoegdheid verlenen om toezicht te houden op en controle uit te oefenen op de naleving van sommige of alle bepalingen van de volgende wetten en decreten, alsmede van de uitvoeringsbesluiten daarvan, en om schendingen van deze bepalingen te onderzoeken en vast te stellen:
   1° de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging;
   2° de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder;
   3° het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;
   4° het Milieuwetboek, met inbegrip van Boek I en van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
   5° het Waalse Dierenwelzijnwetboek met uitzondering van hoofdstuk VIII ervan;
   6° het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;
   7° het decreet van 17 januari 2019 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging gebonden aan het verkeer van de voertuigen;
   8° het decreet van 31 januari 2019 betreffende de kwaliteit van de binnenlucht.
   Op uitdrukkelijk verzoek van de instelling aan de Minister, en wanneer het maatschappelijk doel van de instelling van openbaar nut of de intercommunale dit rechtvaardigt, kan de Minister van Leefmilieu de beambte bevoegd verklaren voor andere wetgeving, vermeld in artikel D.138 en niet bedoeld in het eerste lid. Hij kan nooit de bevoegdheid verlenen voor de jachtwet van 28 februari 1882 en voor het bosbouwwetboek.
   § 2. Onverminderd § 1 bepaalt de Minister in zijn aanwijzingsbeslissing de territoriale reikwijdte van de bevoegdheid van de overeenkomstig de in deze paragraaf vastgelegde regels aangewezen vaststellende beambte.
   Wanneer de instelling van openbaar belang in het kader van haar in haar maatschappelijk doel omschreven activiteiten binnen één gemeente optreedt, is de territoriale reikwijdte van de aangewezen vaststellende beambte beperkt tot uitsluitend deze gemeente. Wanneer de interventie plaatsvindt op het grondgebied van verschillende gemeenten binnen dezelfde provincie, is de territoriale reikwijdte van de aangewezen vaststellende beambte beperkt tot de gehele provincie. Wanneer de interventie plaatsvindt binnen verschillende gemeenten uit verschillende provincies, is de territoriale reikwijdte van de aangewezen vaststellende beambte het hele grondgebied van het Waalse Gewest.
   De territoriale reikwijdte van een vaststellende beambte van een intercommunale is beperkt tot het grondgebied van de gemeenten van deze intercommunale.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R112.[1 De in artikel D.152 bedoelde instelling van openbaar nut stelt de overeenkomstig artikel D.152 aangewezen vaststellende beambte in de gelegenheid zijn standpunt kenbaar te maken voordat een beslissing tot beëindiging van zijn functie wordt genomen.
   De beëindiging van de functie van de overeenkomstig artikel D.152 aangewezen vaststellende beambte wordt onverwijld ter kennis van de Administratie gebracht met gebruikmaking van het formulier in bijlage X.
   Het in het tweede lid bedoelde stuk wordt toegezonden in een van de in artikel D.141, § 2, derde lid, bedoelde vormen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R112bis.
  <Opgeheven bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R113.[1 § 1. De Regering kan een subsidie verlenen voor de indienstneming of het behoud van de indienstneming van een beambte als bedoeld in artikel D.152. Deze subsidie kan slechts worden toegekend aan één vaststellende beambte, aangeworven op basis van een voltijds equivalent, per intercommunale of per instelling van openbaar nut.
   § 2. Binnen de perken van de beschikbare kredieten wordt het bedrag van de jaarlijkse subsidie forfaitair op maximum 5000 euro per jaar en per beambte vastgelegd.
   Indien de beschikbare begrotingskredieten de subsidiëring van het maximumaantal vaststellende beambten voor alle intercommunales en instellingen van openbaar nut die erom verzoeken, niet toelaten, wordt het bedrag van de subsidie proportioneel verminderd om alle intercommunales en instellingen van openbaar nut die om de subsidie verzoeken, in staat te stellen ervan te profiteren.
   § 3. De toekenning van de subsidie is onderworpen aan de volgende voorwaarden:
   1° de intercommunale of de instelling van openbaar nut werft een beambte aan binnen zes maanden na de beslissing tot toekenning van de subsidie of verklaart dat de beambte binnen diezelfde termijn in dienst zal blijven;
   2° de intercommunale of de instelling van openbaar nut voegt bij de subsidieaanvraag een plan voor de preventie en de opsporing van strafbare feiten die onder de bevoegdheid van de vaststellende beambte vallen, zoals bepaald in artikel D.152. Dit plan bevat de prioriteiten en de methodologie, alsmede een beschrijving van de prioritaire taken van de vaststellende beambte waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
   3° de vaststellende beambte oefent zijn functie daadwerkelijk op voltijdse basis uit;
   4° de vaststellende beambte voert minstens acht dagen terreininspecties uit per volledige gewerkte maand.
   § 4. De aanvraag voor een subsidie voor de indienstneming of het behoud van de indienstneming van een beambte wordt door de intercommunale of de instelling van openbaar nut gericht aan de directeur-generaal van de Administratie.
   Het aanvraagdossier bevat:
   1° een afschrift van de beraadslaging van de intercommunale of de instelling van openbaar nut die beslist over de indienstneming van een voltijdse beambte;
   2° een afschrift van het diploma bedoeld in artikel D.152, § 1, tweede lid, 2° en van het document waaruit blijkt dat de opleiding bedoeld in artikel D.152, § 1, tweede lid, 3°, werd voltooid;
   3° elk document dat bewijst dat aan de in paragraaf 2 bedoelde voorwaarden is voldaan.
   § 5. De subsidie wordt uitbetaald aan het einde van het voorafgaande kalenderjaar, naar rato van de gepresteerde maanden, met een maximum van twaalf dienstmaanden.
   Een maand wordt geacht te zijn gepresteerd zodra de gesubsidieerde vaststellende beambte ten minste één dag in die maand werkt.
   Indien tijdens de door de subsidie gedekte periode de diensten van de vaststellende beambte voor wie de subsidie wordt aangevraagd, om welke reden ook, worden onderbroken, wordt het bedrag van de subsidie berekend pro rata van de maanden die overeenkomstig lid 2 werkelijk als gepresteerd worden beschouwd.
   Om voor de afrekening van de subsidie in aanmerking te komen, moet de intercommunale of de instelling van openbaar nut de volgende documenten voorleggen:
   1° een aangifte van schuldvordering vergezeld van een bewijs van de loonkosten van de vaststellende beambte;
   2° een bewijs van tewerkstelling met vermelding van het arbeidsregime, de begindatum en eventueel de einddatum van de tewerkstelling van de vaststellende beambte;
   3° een activiteitenverslag met:
   a) bijzonderheden over de door de vaststellende beambte uitgevoerde opdrachten;
   b) het aantal uitgevoerde controlecampagnes, de beschrijving ervan met een tijdschema van de geleverde prestaties en de verantwoording van de naleving van paragraaf 3, 5° ;
   c) het aantal gegeven waarschuwingen;
   d) het aantal gesloten transacties;
   e) het aantal uitgevaardigde dwangsommen;
   f) de aangelegenheden en de wetgeving waarop de waarschuwingen en de notulen betrekking hebben;
   g) alle andere door de intercommunale of de instelling van openbaar nut relevant geachte informatie.
   De intercommunale of de instelling van openbaar nut zendt de aanvraag tot vereffening van de subsidie, samen met de documenten bedoeld in lid 4, per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal van de Administratie, uiterlijk op 1 maart volgend op het kalenderjaar waarvoor de subsidie werd toegekend. Elk verzoek om betaling dat na 1 maart wordt verzonden, wordt als nietig beschouwd.
   § 6. Met het oog op de controle van de subsidie kan de Administratie aan de intercommunale of aan de instelling van openbaar nut vragen om elk document voor te leggen dat nuttig is om de realiteit van de prestaties van de gesubsidieerde vaststellende beambte na te gaan en dat het mogelijk maakt de inlichtingen te vergelijken.
   De intercommunale of de instelling van openbaar nut beschikt over een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het verzoek van de Administratie om de gevraagde documenten mee te delen. Indien de documenten niet binnen de gestelde termijn worden ingediend, wordt de subsidieaanvraag als nietig beschouwd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK V.   
Art. R114.[1 § 1. Om hun hoedanigheid te bewijzen, moeten de overeenkomstig deze afdeling aangewezen vaststellende beambten een legitimatiekaart bij zich hebben waarop de in bijlage IX, deel 3, vermelde minimuminformatie staat.
   § 2. Bij de uitoefening van hun taken kunnen de overeenkomstig deze afdeling aangewezen vaststellende beambten onderscheidingstekens dragen. De Minister kan de lijst van de onderscheidingstekens bepalen.
   § 3. De houder van een kaart mag deze slechts in de uitoefening van zijn functie gebruiken. Hij kan de kaart spontaan aan iedere persoon vertonen tot wie hij zich wendt in de uitoefening van zijn ambt. Hij legt ze in ieder geval voor wanneer hem daarom wordt verzocht.
   Het feit dat de legitimatiekaart niet door de houder wordt overgelegd, doet niet af aan de geldigheid van de door de houder ondernomen acties.
   § 4. De identificatiekaart wordt zo spoedig mogelijk aan de instelling van openbaar nut of aan de intercommunale terugbezorgd indien:
   1° de kaart versleten is;
   2° één of meerdere gegevens gewijzigd zijn of indien de gelijkenis op de foto niet meer voldoende treffend is ;
   3° de houder zijn ambt definitief neerlegt.
   De reden voor de teruggave van de kaart wordt vermeld in een brief en de kaart wordt vervolgens vernietigd.
   Wanneer de houder geschorst of uit zijn ambt ontzet is, trekt de instelling van openbaar nut of de intercommunale hem tijdelijk de legitimatiekaart in. De kaart wordt aan de houder teruggegeven zodra deze weer in zijn ambt treedt.
   Het verlies, de diefstal of de vernietiging van de kaart moet onmiddellijk worden gemeld aan de instelling van openbaar nut of aan de intercommunale.
   Verlies en diefstal zijn het onderwerp van een klacht die door de kaarthouder bij een politiedienst wordt ingediend.
   Indien de kaart wordt teruggevonden nadat zij is vernieuwd, wordt zij onmiddellijk teruggezonden aan de instelling van openbaar nut of aan de intercommunale met vermelding van de reden van terugzending. De kaart wordt dan vernietigd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Afdeling. 4. [1 - Deskundigen.]1   ----------   (1)
Art. R115.[1 Een specifiek examen of een specifieke test kan aan een deskundige worden toegewezen wanneer een bijzondere behoefte wordt vastgesteld of wanneer het examen of de test een hoog niveau van technische bekwaamheid op een bepaald gebied vereist.
   Een of meer deskundigen kunnen, binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden, worden aangewezen door :
   1° de Minister van Leefmilieu :
   2° de Minister bevoegd voor het Natuurbehoud;
   3° de Minister bevoegd voor Landbouw;
   4° de Minister bevoegd voor het Dierenwelzijn.
   Onder dezelfde voorwaarden als in lid 1 kan de directeur-generaal van de Administratie de benoeming van een of meerdere deskundigen aan de betrokken Minister voorstellen.
   Wanneer het door het onderzoek of de controle bestreken gebied betrekking heeft op aangelegenheden die onder de bevoegdheid van verschillende Ministers vallen, geschiedt de aanwijzing gezamenlijk.
   Indien de Minister geen beslissing tot benoeming van de deskundige heeft genomen, wordt de Minister door de functionele Minister die de benoeming heeft verricht, in kennis gesteld van de procedure voor de benoeming van de deskundige.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK VI.   
Art. R116.[1 Bij de benoeming van een deskundige bepaalt de Minister, bedoeld in artikel R.115, in zijn benoemingsbeslissing:
   1° de redenen die de vervulling van de voorwaarden, bedoeld in artikel R.115, eerste lid, rechtvaardigen ;
   2° de uitvoerige lijst van overtredingen en bepalingen van de wetgeving bedoeld in artikel D.138 en de uitvoeringsbesluiten waarvoor de deskundige een onderzoek of een controle kan uitvoeren;
   3° de uitvoerige lijst van onderzoeken en controles die kunnen worden uitgevoerd door de deskundige die is aangewezen om de in 1° bedoelde onderzoeken of controles uit te voeren;
   4° de onder 2° en 3° vereiste competenties die bepalend zijn geweest voor de keuze van de aangewezen deskundige;
   5° de eventuele tegenprestatie voor de opdracht die door de deskundige wordt uitgevoerd;
   6° de datum van de aanstelling van de deskundige en de duur van de aanstelling;
   7° de identificatie van de dienst of de gewestelijke verbalisant die toezicht houdt op de aangestelde deskundige.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK VII.   
Art. R.117.[1 De krachtens deze afdeling aangestelde deskundigen volgen de instructies van de dienst of van de in artikel R.116, eerste lid, 7°, bedoelde gewestelijke vaststellende beambte, die het doel van de aan de deskundigen toevertrouwde opdrachten eerbiedigen. De gewestelijke vaststellende beambte doet een beroep op de deskundige met inachtneming van de delegaties waarin is voorzien bij het besluit van de Waalse Regering van 23 mei 2019 betreffende de overdrachten van bevoegdheden in de Waalse Overheidsdienst.
   Onverminderd lid 1 voeren de deskundigen de hun toevertrouwde taken onafhankelijk en onpartijdig uit. Zij onthouden zich van iedere willekeurige handeling ten nadele van personen, alsmede van iedere voorkeursbehandeling om welke reden dan ook. Hun gedrag wordt nooit geleid door persoonlijke of familiebelangen.
   Deskundigen zijn gebonden door een plicht tot discretie en vertrouwelijkheid met betrekking tot de hun toevertrouwde taken.
   In geen geval mogen deskundigen niet optreden als vaststellende beambte of de prerogatieven van een dergelijke beambte uitoefenen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. R.118. [1 Wanneer de deskundige niet langer voldoet aan de regels en voorwaarden van zijn aanwijzing of wanneer hij in gebreke is gebleven bij de uitvoering van zijn taken zoals beschreven in artikel R.117, kan de Administratie zijn aanwijzing onmiddellijk schorsen.
   Indien de deskundige niet langer het statuut of het criterium van afhankelijkheid van een Belgische openbare overheid heeft dat zijn aanwijzing rechtvaardigt, wordt de aanwijzing van de deskundige geacht van rechtswege te zijn geschorst. De deskundige licht de Administratie daar onverwijld over in.
   Tegelijk met de ontvangst van een schorsing of informatie overeenkomstig lid 2, brengt de Administratie de Minister en, in voorkomend geval, de Minister die de deskundige heeft aangewezen, op de hoogte en deelt zij de redenen voor de schorsing mee.
   Binnen vijftien dagen na de in lid 3 bedoelde kennisgeving stelt de Minister die de deskundige heeft aangewezen, hem in kennis van zijn voornemen om zijn benoeming te beëindigen. De kennisgeving wordt gestuurd in een van de vormen bedoeld in artikel D.141, § 2, derde lid.
   De deskundige kan zijn verdediging voorleggen aan de Administratie. Op straffe van niet-ontvankelijkheid moet hij zijn verweer schriftelijk indienen binnen dertig dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving. De deskundige geeft aan of hij wenst te worden gehoord. In dat geval wordt de hoorzitting door de Administratie gepland binnen vijftien werkdagen na ontvangst van het verweerschrift van de deskundige.
   De Minister die de aanwijzing heeft verricht, beslist, op voorstel van de Administratie, binnen zestig dagen na de in lid 3 bedoelde kennisgeving, hetzij dat de aanwijzing wordt ingetrokken, hetzij dat de schorsing krachtens lid 1 wordt opgeheven. De beslissing wordt ter kennis gebracht van de deskundige en van de Minister.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.119. [1 § 1. Om hun hoedanigheid te bewijzen, moeten de overeenkomstig deze afdeling aangewezen vaststellende deskundigen een legitimatiekaart bij zich hebben waarop de in bijlage IX, deel 4, vermelde minimuminformatie staat.
   § 2. De houder van een kaart mag deze slechts in de uitoefening van zijn functie gebruiken. Hij kan de kaart spontaan aan iedere persoon vertonen tot wie hij zich wendt in de uitoefening van zijn ambt. Hij legt ze voor wanneer hem daarom wordt verzocht.
   Het feit dat de legitimatiekaart niet door de houder wordt overgelegd, doet niet af aan de geldigheid van de door de houder ondernomen acties.
   § 3. De identificatiekaart wordt zo spoedig mogelijk teruggegeven aan de directeur-generaal van de Administratie of zijn gemachtigde wanneer :
   1° de kaart versleten is;
   2° één of meerdere gegevens gewijzigd zijn of indien de gelijkenis op de foto niet meer voldoende treffend is ;
   3° de houder zijn ambt definitief neerlegt.
   De reden voor de teruggave van de kaart wordt vermeld in een brief die de kaart vergezelt en die vervolgens wordt vernietigd.
   Wanneer de houder geschorst of uit zijn ambt ontzet is, trekt de Directeur-generaal van de Administratie of zijn afgevaardigde hem tijdelijk de legitimatiekaart in. De kaart wordt aan de houder teruggegeven zodra deze weer in zijn ambt treedt.
   Verlies, diefstal of vernieling van de kaart moet onmiddellijk aan de Directeur-generaal van de Administratie of zijn afgevaardigde worden gemeld.
   Verlies en diefstal zijn bovendien het onderwerp van een klacht die door de kaarthouder bij een politiedienst wordt ingediend.
   Indien de kaart wordt teruggevonden nadat zij is vernieuwd, wordt zij onmiddellijk teruggezonden aan de Directeur-generaal van de Administratie of aan diens gemachtigde, met vermelding van de reden van terugzending. De kaart wordt dan vernietigd.
   De legitimatiekaart is tien jaar geldig vanaf de datum van afgifte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 5. [1 - Gespecialiseerde onderzoekseenheid.]1   ----------   (1)
Art. R.120. [1 De politiedeskundige bedoeld in artikel D.155, § 2, wordt door de Minister op basis van een verslag van de Administratie aangewezen. Dit met redenen omkleed verslag bevat een beoordeling van elk van de kandidaten en een voorstel voor een beslissing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK III. [1 - Sanctionerende ambtenaren.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Gewestelijke sanctionerende ambtenaren.]1   ----------   (1)
Art. R.121. [1 De in artikel D.156 bedoelde gewestelijke sanctionerende ambtenaren worden door de Minister benoemd op basis van een gemotiveerd voorstel van de Directeur-generaal van de Administratie, voor alle overeenkomstig dit deel vastgestelde overtredingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 2. [1 - Gemeentelijke sanctionerende ambtenaren.]1   ----------   (1)
Art. R.122. [1 § 1. De beslissing van de gemeenteraad inzake de aanwijzing van een gemeentelijke sanctionerende ambtenaard overeenkomstig artikel D.157 wordt aan de Administratie toegezonden met gebruikmaking van het formulier in bijlage X.
   De beëindiging van de functie van de in lid 1 bedoelde gemeentelijke sanctionerende ambtenaar wordt onverwijld ter kennis van de Administratie gebracht met gebruikmaking van het formulier in bijlage X.
   § 2. De in paragraaf 1 bedoelde stukken worden toegezonden in een van de in artikel D.141, § 2, derde lid, bedoelde vormen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK IV. [1 - Opleidingen van de verschillende interveniënten in het kader van de milieucriminaliteit.]1   ----------   (1)
Art. R.123. [1 De Administratie organiseert en verstrekt de in dit hoofdstuk bedoelde opleidingen door gebruik te maken van externe diensten of in partnerschap.
   Overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk geniet elke beambte of ambtenaar die opdrachten uitvoert in het kader van dit deel :
   1° gedurende de eerste jaren van hun tewerkstelling, een gemeenschappelijke basisopleiding die, in voorkomend geval, voor bepaalde beambten of ambtenaren, wordt aangevuld met een specifieke basisopleiding;
   2° in de loop van de jaren waarin zij hun functie uitoefenen, opleidingen ter verdieping en actualisering van hun kennis in de vorm van bijscholingscursussen.
   De in de artikelen D.146, D.149, D.152, D.156 en D.157 bedoelde personen volgen een opleiding in verband met het centraal register in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming. Deze opleiding is bedoeld om hen bewust te maken van het beheer van persoonsgegevens en de geheimhoudingsplicht. Deze opleiding wordt gegeven voordat de betrokkene recht van toegang heeft tot het centrale register.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 1. [1 - Opleidingen van de gewestelijke actoren.]1   ----------   (1)
Art. R.124. [1 § 1. In het jaar waarin zij in functie treden, volgen de gewestelijke vaststellende beambte en de gewestelijke sanctionerende ambtenaar de eerste sessie van een basisopleiding van ten minste zesendertig uur.
   Deze sessie heeft betrekking op:
   1° de algemene beginselen van het strafrecht;
   2° de gerechtelijke organisatie;
   3° de inleiding tot de strafvordering;
   4° de inleiding tot het milieustrafrecht;
   5° de vaststelling van overtredingen en het opmaken van processen-verbaal;
   6° het bewustzijn van de economische actoren.
   Deze sessie wordt ten minste tweemaal per jaar georganiseerd.
   § 2. In het jaar volgend op de voltooiing van de eerste sessie, bedoeld in paragraaf 1, volgen de gewestelijke vaststellende beambte en de gewestelijke sanctionerende ambtenaar de tweede sessie van een basisopleiding van ten minste dertig uur.
   Deze sessie heeft betrekking op:
   1° het beheer van conflicten.
   2° de basisbeginselen van de milieuwetgeving, met inbegrip van boek I van het Milieuwetboek, de wetgeving inzake dierenwelzijn en de wetgeving inzake landbouw;
   3° de methoden en technieken van het horen.
   Dit gebeurt in de vorm van praktijksituaties.
   § 3. Voor elke volledig gevolgde opleiding als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 wordt door de instantie die de opleiding heeft verzorgd een bewijs van deelname afgegeven, waarop de precieze inhoud van de opleiding en het aantal gevolgde uren worden vermeld.
   § 4. De Minister kan de inhoud van de in de eerste en tweede paragrafen bedoelde cursussen wijzigen of aanvullen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.125. [1 § 1. Naast de in artikel R.124 bedoelde basisopleiding volgen de gewestelijke vaststellende beambten die deel uitmaken van de in artikel D.155 bedoelde gespecialiseerde onderzoekseenheid, een specifieke sessie in het kader van hun basisopleiding. Deze specifieke sessie moet worden gevolgd binnen een jaar na de voltooiing van de sessie bedoeld in artikel R.124, § 2, en moet een minimum van achttien uur beslaan.
   Deze sessie heeft betrekking op:
   1° diepgaande studie van het strafrecht en het strafprocesrecht;
   2° de politiepraktijken;
   3° diepgaande studie van het sectorale milieurecht;
   4° het gebruik van informaticahulpmiddelen;
   5° voorstelling van de diensten bevoegd of betrokken bij de repressie van milieumisdrijven.
   De in het eerste lid bedoelde sessie wordt ten minste één keer per jaar georganiseerd.
   De Minister kan:
   1° de inhoud van de in lid 1 bedoelde sessie wijzigen of aanvullen;
   2° de organisatie van een specifieke opleiding bepalen en het aantal uren, de inhoud van de opleiding en de beambten of diensten waarvoor de opleiding bestemd is, vastleggen, teneinde in een specifieke en welbepaalde behoefte te voorzien.
   § 2. Naast de basisopleiding bedoeld in artikel R.124 volgen de gewestelijke vaststellende beambten die bevoegd zijn voor de bewaking, de controle, het onderzoek en de vaststelling van overtredingen op het gebied van dierenwelzijn, een specifieke sessie in het kader van hun basisopleiding. Deze specifieke sessie moet worden gevolgd binnen een jaar na de voltooiing van de sessie bedoeld in artikel R.124, § 2, en moet een minimum van achttien uur beslaan.
   Deze sessie heeft betrekking op:
   1° diepgaande studie van de wetgeving inzake dierenwelzijn ;
   2° kennis van de ethologische basisbehoeften van dieren, die van honden, katten, paarden en nieuwe gezelschapsdieren, alsook het herkennen van signalen van dierenmishandeling;
   3° de praktijk van administratieve inbeslagneming van dieren;
   4° de gerechtelijke en administratieve sancties die specifiek zijn voor het welzijn van dieren;
   5° de verschillende actoren die kunnen optreden wanneer er dieren in het spel zijn;
   6° de operationele en veilige omgang met dieren.
   De in het eerste lid bedoelde sessie wordt ten minste één keer per jaar georganiseerd.
   De Minister bevoegd voor het dierenwelzijn kan de inhoud van de in lid 1 bedoelde sessie wijzigen of aanvullen.
   § 3. Voor elke volledig gevolgde opleiding als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 wordt, wanneer de sessie volledig is gevolgd, door de instantie die de opleiding heeft verzorgd een bewijs van deelname afgegeven, waarop de precieze inhoud van de opleiding en het aantal gevolgde uren worden vermeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.126. [1 Naast de in artikel R.124 bedoelde basisopleiding volgen de gewestelijke sanctionerende ambtenaren in het kader van hun basisopleiding een specifieke sessie. Deze specifieke sessie moet worden gevolgd binnen een jaar na de voltooiing van de sessie bedoeld in artikel R.124, § 2, en moet een minimum van dertig uur beslaan.
   De in het eerste lid bedoelde sessie heeft betrekking op:
   1° de diepgaande studie van de rechtshandhaving;
   2° de verhoormethoden;
   3° een grondige studie van het strafrecht en het strafprocesrecht;
   4° de administratieve repressie;
   5° het gebruik van informaticahulpmiddelen;
   6° het beheer van de procedure voor de administratieve sanctie.
   Voor elke volledig gevolgde opleiding als bedoeld in het eerste lid wordt, wanneer de sessie volledig is gevolgd, door de instantie die de opleiding heeft verzorgd een bewijs van deelname afgegeven, waarop de precieze inhoud van de opleiding en het aantal gevolgde uren worden vermeld.
   De Minister kan de inhoud van de in lid 1 bedoelde sessie wijzigen of aanvullen.
   Om in een specifieke behoefte te voorzien, kan de Minister een specifieke opleiding voor de gewestelijke sanctionerende ambtenaren te organiseren, waarvoor hij het aantal uren en de inhoud van de opleiding vaststelt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.127. [1 Jaarlijks wordt ten minste één opleiding ter verdieping en actualisering van de kennis van de in artikel D.138 genoemde wetgeving en de uitvoeringsbesluiten daarvan georganiseerd, in de vorm van een bijscholing, voor alle beambten en ambtenaren die reeds de in de artikelen R.124 tot en met R.126 bedoelde basisopleidingen hebben gevolgd of van het volgen van deze opleidingen zijn vrijgesteld. Deze opleiding kan face-tot-face, op afstand worden georganiseerd of door gebruik te maken van een geregistreerde inhoud waartoe de beambte of de ambtenaar op elk moment toegang heeft.
   De Minister of zijn afgevaardigde kan jaarlijks de inhoud vaststellen van de in lid 1 bedoelde bijscholing, die ten minste zes uur moet omvatten. Deze sessie is mede gericht op de nieuwe ontwikkelingen op de gebieden waarop de taken van de beambten en ambtenaren betrekking hebben, en biedt de gelegenheid om ervaringen uit te wisselen.
   Voor elke volledig gevolgde bijscholing als bedoeld in het eerste lid wordt, wanneer de sessie volledig is gevolgd, door de instantie die de opleiding heeft verzorgd een bewijs van deelname afgegeven, waarop de precieze inhoud van de opleiding wordt vermeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.128. [1 De datum waarop een overeenkomstig deze afdeling georganiseerde opleiding zal plaatsvinden, wordt ten minste dertig dagen voordat zij daadwerkelijk plaatsvindt, bekendgemaakt op de portaalsite Leefmilieu van het Waals Gewest. In de aankondiging worden ook de gegevens vermeld van de contactpersoon die gemachtigd is verzoeken om deelneming aan de genoemde opleiding in ontvangst te nemen.
   De bevoegde procureurs des Konings en de vertegenwoordigers van de hoven en rechtbanken die wensen deel te nemen aan een van de overeenkomstig het eerste lid aangekondigde opleidingen, richten een verzoek tot de in de aankondiging genoemde contactpersoon. Hun deelname wordt gewaarborgd voor zover er plaatsen beschikbaar zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 2. [1 - Opleidingen van de plaatselijke actoren.]1   ----------   (1)
Art. R.129. [1 § 1. Vóór zijn ambtsaanvaarding als vaststellende beambte moet de vaststellende beambte de eerste sessie van de basisopleiding, bedoeld in artikel R.124, § 1, volgen en binnen het jaar na zijn ambtsaanvaarding de opleiding, bedoeld in artikel R.124, § 2, voltooien.
   Voor elke volledig gevolgde opleidingssessie als bedoeld in het eerste lid wordt, wanneer de sessie volledig is gevolgd, door de instantie die de opleiding heeft verzorgd een bewijs van deelname afgegeven, waarop de precieze inhoud van de opleiding en het aantal gevolgde uren worden vermeld.
   § 2. Elk jaar kan de overeenkomstig artikel R.128 ingelichte plaatselijke vaststellende beambte verzoeken om de overeenkomstig artikel R.127 georganiseerde bijscholing te mogen volgen. Daartoe dient hij ten minste dertig dagen vóór de dag van de opleiding een verzoek in bij de Administratie.
   § 3. Op de coördinatievergaderingen bedoeld in artikel D.143, § 1, kan elke gemeente alle nuttige opmerkingen formuleren betreffende de organisatie van de opleidingen bedoeld in deze afdeling en de inhoud ervan.
   § 4. De Minister of zijn afgevaardigde valideert de inhoud van de opleidingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.130. [1 § 1. In het jaar waarin hij als sanctionerende ambtenaar in functie treedt, volgt de gemeentelijke sanctionerend ambtenaar de basisopleiding voorzien in artikel R.124, alsook de specifieke basisopleiding voorzien in artikel R.126.
   Voor elke volledig gevolgde opleidingssessies als bedoeld in het eerste lid wordt, wanneer de sessie volledig is gevolgd, door de instantie die de opleiding heeft verzorgd een bewijs van deelname afgegeven, waarop de precieze inhoud van de opleiding wordt vermeld.
   § 2. Elk jaar kan de overeenkomstig artikel R.128 ingelichte gemeentelijke sanctionerende ambtenaar verzoeken om de overeenkomstig artikel R.127 georganiseerde bijscholing te mogen volgen. Daartoe dient hij ten minste dertig dagen vóór de dag van de opleiding een verzoek in bij de Administratie.
   § 3. Op de coördinatievergaderingen bedoeld in artikel D.143, § 1, kan elke gemeente alle nuttige opmerkingen formuleren betreffende de organisatie van de opleidingen bedoeld in deze afdeling en de inhoud ervan.
   § 4. De Minister of zijn afgevaardigde valideert de inhoud van de opleidingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


TITEL 3. [1 - Controles, opsporingen van de overtredingen en dwangmaatregelen.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK 1. [1 - Toezicht, controle, waarschuwing en vaststelling van de overtredingen.]1   ----------   (1)
Art. R.131. [1 Wanneer de beambte daartoe de toestemming heeft gekregen van de personen die daadwerkelijk over een woonplaats beschikken in de zin van artikel 15 van de Grondwet, legt hij de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van deze personen vast in een document waarvan het model in bijlage XI is opgenomen. De geïdentificeerde personen ondertekenen het.
   Wanneer een proces-verbaal wordt opgemaakt, wordt het in lid 1 bedoelde ondertekende document daaraan toegevoegd.
   De Minister kan de in lid 1 bedoelde bijlage aanvullen, wijzigen of vervangen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.132. [1 Wanneer de beambte een overtreding vaststelt overeenkomstig artikel D.165, bevat het proces-verbaal ten minste de rubrieken vastgesteld in bijlage XII - deel 1, waarvan de vorm facultatief is.
   De inhoud van het proces-verbaal vermeldt ten minste:
   1° de identiteit van de vaststellende beambte alsook zijn precieze hoedanigheid en de naam van de dienst waartoe hij behoort;
   2° de bepaling krachtens welke de in 1° bedoelde beambte bevoegd is;
   3° de plaats en datum van de vaststelling van de overtreding;
   4° indien bekend, de datum waarop de overtreding gepleegd is;
   5° de identiteit van de vermoedelijke dader en de betrokken personen;
   6° de wettelijke bepaling die overtreden is;
   7° een gedetailleerde en nauwkeurige uiteenzetting van de feiten in verband met de gepleegde overtredingen;
   8° de datum en plaats waarop het proces-verbaal opgesteld is.
   Bij de afsluiting ervan wordt het proces-verbaal ondertekend door de beambte die persoonlijk heeft gehandeld, met vermelding van de datum van afsluiting.
   Indien het proces-verbaal verscheidene bladzijden bevat, worden deze gepagineerd.
   De Minister kan de in lid 1 bedoelde bijlage aanvullen, wijzigen of vervangen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.133. [1 § 1. Het proces-verbaal kan rechtsgeldig in elektronisch formaat worden opgesteld en in die vorm worden bewaard wanneer het overeenkomstig artikel R.132 is opgesteld en door de opsteller(s) ervan elektronisch is ondertekend door middel van een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.12. van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.
   De Minister kan bepalen dat het proces-verbaal door de opsteller ervan elektronisch wordt ondertekend door middel van een ander systeem, indien dat systeem het mogelijk maakt de identiteit van de ondertekenaar en de integriteit van het ondertekende proces-verbaal met voldoende waarborgen vast te stellen.
   § 2. Het proces-verbaal dat overeenkomstig paragraaf 1 elektronisch door de opsteller ervan is ondertekend, wordt gelijkgesteld met een proces-verbaal dat met een handgeschreven handtekening ondertekend is.
   § 3. De waarschuwing kan rechtsgeldig in elektronisch formaat worden opgesteld en in die vorm worden bewaard wanneer deze door de opsteller(s) ervan elektronisch is ondertekend door middel van een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.12. van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG of door middel van elk ander systeem dat overeenkomstig paragraaf 1, lid 2, is vastgesteld.
   De waarschuwing die overeenkomstig het eerste lid elektronisch door de opsteller(s) ervan is ondertekend, wordt gelijkgesteld met een waarschuwing die met een handgeschreven handtekening ondertekend is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK 2. [1 - Onderzoeksmiddelen.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Monsterneming]1   ----------   (1)
Art. R.134. [1 Bij elke bemonstering wordt een proces-verbaal opgesteld, dat ten minste de in het model in bijlage XII - deel 2 - vermelde gegevens bevat, waarvan de vorm facultatief is.
   De Minister kan de in lid 1 bedoelde bijlage aanvullen, wijzigen of vervangen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.135. [1 De personen tegen wie de resultaten van de metingen weerhouden worden, helpen bij de monsterneming. In voorkomend geval stellen ze de nodige technische middelen ter beschikking voor het verrichten van metingen of monsternemingen.
   De in lid 1 bedoelde vordering kan betrekking hebben op de technische middelen die nodig zijn voor de monsterneming, alsook voor het vervoer en de bewaring van de monsters.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.136. [1 Het soort en de hoeveelheid van de monsters worden bepaald door de behoeften van de handelingen die in het laboratorium uitgevoerd moeten worden.
   De monsters worden in minstens twee exemplaren genomen.
   De monsters worden, al naar gelang van het geval, in vaten, zakken of omhulsels verzameld. Zij worden door de vaststellende beambte belast met de monsterneming of door de technische deskundige die hem begeleidt, geëtiketteerd, omwikkeld en verzegeld op zulke wijze dat vervanging, onttrekking of toevoeging op enigerlei wijze wordt voorkomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.137. [1 Op het etiket van elk monster komen de volgende gegevens voor:
   1° een volgordenummer;
   2° de plaats, de datum en het uur van de monsterneming;
   3° de naam en de handtekening van de vaststellende beambte die de monsterneming heeft uitgevoerd;
   4° de aard van de bemonsterde stoffen;
   5° in voorkomend geval, de naam en de handtekening van de technische deskundige die de vaststellende beambte begeleid heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.138. [1 De persoon die de bemonstering heeft uitgevoerd, verzoekt de uitbater of de vermoedelijke overtreder, indien aanwezig, de exemplaren van het monster op een zodanige wijze te markeren dat deze niet kunnen worden gewijzigd of vervangen.
   In voorkomend geval wordt dit in het proces-verbaal opgenomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.139. [1 De persoon die de bemonstering heeft verricht, bewaart een exemplaar van het monster voor analyse door een erkend laboratorium.
   Hij overhandigt het andere exemplaar van het monster aan de personen tegen wie de resultaten van de metingen weerhouden kunnen worden, met het oog op een eventuele tegenexpertise als bedoeld in artikel R.147. Indien de uitbater of de vermoedelijke overtreder afwezig of onbekend is, wordt dit andere exemplaar hem binnen een wetenschappelijk verantwoorde termijn ter beschikking gesteld, zodat de kwaliteit van het onderzoek kan worden gegarandeerd door de persoon die de bemonstering heeft uitgevoerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 2. [1 - Erkenning van de laboratoria.]1   ----------   (1)
Art. R.140. [1 Onverminderd andere erkenningen verleent de Minister de erkenning aan de laboratoria die overeenkomstig dit deel de genomen monsters analyseren.
   Elke beslissing met betrekking tot een erkenning wordt op het leefmilieuportaal van de website van het Waalse Gewest bekendgemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.141. [1 Wat water betreft zijn er drie erkenningscategorieën:
   1° categorie A: fysisch-chemische analyses;
   2° categorie B: hydrobiologische en microbiologische analyses, hetzij bacteriologische en virologische analyses;
   3° categorie C: specifieke organische en toxicologische analyses.
   Bijlage XIII bevat een lijst van de analyses die in die categorieën ingedeeld zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.142. [1 De erkenningsaanvraag dient per aangetekend schrijven aan de Administratie worden gericht.
   De in lid 1 bedoelde aanvraag vermeldt het volgende:
   1° de naam, de statuten of het beroep, alsook de maatschappelijke zetel of de woonplaats van de natuurlijke of rechtsperso(o)n(en) die het laboratorium uitba(a)t(en);
   2° de naam, het beroep en de functie van de persoon die de effectieve directie van het laboratorium waarneemt, alsook van zijn bestuurders indien het om een rechtspersoon gaat.
   De erkenningsaanvraag gaat gepaard met de stukken waaruit blijkt dat:
   1° de aanvrager beschikt over de lokalen, het materieel alsook de apparatuur en de documentatie die nodig zijn voor de uitvoering van de analyses bedoeld in dit deel;
   2° de aanvrager beschikt over het technisch personeel dat geschikt is voor de aard en het belang van genoemde analyses.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.143. [1 Wat betreft de analyses uitgevoerd overeenkomstig artikelen D. 162 en D. 163, zorgt elk erkend laboratorium voor het volgende:
   1° een register van de analyses bijhouden, waarin melding wordt gemaakt van de verrichte handelingen en behaalde resultaten;
   2° gescheiden boeken betreffende de verrichte analyses bijhouden;
   3° de vaststellende beambten toegang verlenen tot de lokalen van het laboratorium en hen inzage geven in alle documenten in verband met de analyses, met inbegrip van de boekhouding;
   4° de door de Minister of de Administratie vastgelegde richtlijnen volgen, wat betreft de analysevoorwaarden en -methodes en het opstellen van analyseprotocollen die daarop betrekking hebben.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.144. [1 De erkenning kan door de Minister geheel of gedeeltelijk ingetrokken of opgeschort worden indien de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld zijn of indien de Administratie oordeelt dat de kwaliteit van de prestaties van de houder van de erkenning ruim onvoldoende is.
   Vóór elke in lid 1 bedoelde beslissing wordt de houder van de erkenning erom verzocht zijn verweermiddelen te laten gelden.
   De opschorting of intrekking van de erkenning wordt op het leefmilieuportaal van de website van het Waalse Gewest bekendgemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 3. [1 - Analyseprotocollen.]1   ----------   (1)
Art. R.145. [1 Het laboratorium waaraan een monster is afgegeven, voert de analyse uit binnen de termijn voorgeschreven door de Minister of de vaststellende beambte.
   Het analyseprotocol vermeldt:
   1° de datum en het uur van ontvangst van het monster;
   2° het ordernummer van het monster;
   3° de vaststellingen na analyse betreffende de aard, het gewicht en de staat van de bemonsterde stof of vloeistof;
   4° de aanduiding van de analysemethoden;
   5° de aanduiding van de behaalde resultaten en de conclusies ervan;
   6° de einddatum van de analyses en identificatiewerken.
   Het analyseprotocol wordt overgemaakt aan de vaststellende beambte die de monsterneming heeft uitgevoerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.146. [1 Wanneer een proces-verbaal van een overtreding naar aanleiding van een overeenkomstig dit hoofdstuk verrichte analyse wordt opgemaakt, wordt dit proces-verbaal overeenkomstig artikel D.166 overgemaakt door de vaststellende beambte die het heeft opgesteld. De beambte voegt daaraan het analyseprotocol toe.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.147. [1 De persoon tegen wie de resultaten van de metingen weerhouden worden kan op eigen kosten een tegenanalyse op het andere exemplaar van het bewaarde monster door een ander erkend laboratorium laten uitvoeren. Deze tegenanalyse wordt uitgevoerd op een naar behoren bewaard monster en binnen een wetenschappelijk verantwoord termijn, om de kwaliteit van de analyse te waarborgen. Zij stelt de vaststellende beambte in kennis van de aanvraag van tegenanalyse.
   In voorkomend geval kan deze tegenanalyse gelijktijdig worden uitgevoerd met de door de vaststellende beambte gevraagde analyse.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK 3. [1 - Veiligheids- en dwangmaatregelen.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen.]1   ----------   (1)
Art. R.148. [1 Wanneer een veiligheids- en dwangmaatregel aan een overtreder is opgelegd overeenkomstig artikel D.169 en de overtreder na het verstrijken van de gestelde termijn in gebreke blijft met betreking tot deze maatregel, kan de Minister, onverminderd artikel D.169, § 4, het initiatief nemen om ambtshalve over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de opgelegde veiligheids- en dwangmaatregel. Hij stelt de burgemeester en de directeur-generaal van de Administratie op voorhand in kennis daarvan.
   De burgemeester kan de Minister verzoeken om gehoord te worden over de uitvoering van de veiligheids- en dwangmaatregel. De burgemeester richt zijn verzoek om een hoorzitting aan de Minister binnen drie dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 2. [1 - Beroep tegen de beslissingen genomen krachtens artikel D.169.]1   ----------   (1)
Art. R.149. [1 § 1. Het in artikel D.172 bedoelde beroep wordt ingediend bij de directeur-generaal van de Administratie.
   § 2. Het beroep wordt door de verzoeker of zijn raadsman gedateerd en ondertekend en bevat de volgende gegevens:
   1° de naam, voornaam en het adres van de verzoeker of, indien de verzoeker een rechtspersoon is, zijn benaming of handelsnaam, zijn rechtsvorm, het adres van de bedrijfszetel alsook de naam, voornaam, het adres en de hoedanigheid van de persoon die gemachtigd is om het beroep in te dienen;
   2° de referenties, het voorwerp en de datum van de omstreden beslissing, alsook een afschrift daarvan;
   3° de verweermiddelen die ingezet worden tegen de omstreden beslissing;
   4° zijn voornemen om al dan niet een mondelinge verdediging bij een hoorzitting te verzoeken.
   § 3. De verzoeker kan binnen twintig dagen na de indiening van zijn beroep zijn verweermiddelen schriftelijk aanvullen. De hoorzitting van de verzoeker kan niet vóór het verstrijken van deze termijn plaatsvinden en moet uiterlijk dertig dagen vanaf de eerste dag na ontvangst van het beroep worden gehouden.
   In het kader van haar onderzoek en alvorens de verzoeker te horen, kan de Administratie het advies inwinnen van de instanties, administraties en overheden die zij nodig acht. Indien de beslissing bedoeld in artikel D.169 door een burgemeester wordt genomen, wordt ambtshalve diens advies ingewonnen.
   De geraadpleegde instanties, administraties en overheden beschikken over een termijn van zeven dagen, te rekenen vanaf de dag volgend op de verzendingsdatum van het verzoek om advies. Na ontvangst van het advies bezorgt de Administratie de verzoeker een afschrift ervan en geeft hem tien dagen de tijd om het advies te bestuderen en in voorkomend geval zijn verweermiddelen bekend te maken. De hoorzitting wordt ten vroegste twee dagen na ontvangst van de aanvullende stukken gehouden.
   § 4. De Administratie richt het ingediende beroep aan de Minister, samen met een ontwerp-beslissing, binnen vijfenveertig dagen vanaf de eerste dag volgend op de ontvangst van het beroep.
   § 5. Tegelijk met de kennisgeving van de beslissing richt de Minister een afschrift van zijn beslissing:
   1° aan de Administratie;
   2° aan de overheden en administraties die tijdens de beroepsprocedure een advies hebben uitgebracht;
   3° aan de procureur des Konings en de bevoegde sanctionerende beambte;
   4° aan de vaststellende beambte die het verslag op grond van artikel D.169 heeft opgesteld;
   5° aan de burgemeester wanneer deze de maatregel op grond van artikel D.169 heeft aangenomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 3. [1 - Specifieke maatregelen.]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Administratieve inbeslagneming van dieren.]1   ----------   (1)
Art. R.150. [1 Voor de toepassing van deze onderafdeling is de bevoegde dienst op gewestelijk niveau inzake administratieve inbeslagneming van dieren in de zin van artikel D. 170, § 2, de "Unité du Bien-être animal du Département de la Police et des Contrôles de l'Administration", hierna de Dienst" genoemd.
   De processen-verbaal en afschriften van beslissingen die aan deze dienst moeten worden overgemaakt, worden hem binnen vijftien dagen toegestuurd in een van de vormen bedoeld in artikel D.141, § 2, derde lid, of via het Centraal bestand volgens de modaliteiten die zijn vastgesteld in een protocol dat overeenkomstig artikel D.145 is gesloten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.151. [1 § 1. De opvangplaats waar het in beslag genomen dier tijdelijk wordt ondergebracht en de nodige verzorging krijgt is:
   1° een dierenasiel;
   2° een vereniging die erkend is voor hulp en bijstand aan mishandelde dieren;
   3° een dierentuin, indien de in beslag genomen diersoort dit vereist.
   Wanneer de beambte of de burgemeester geen opvangplaats als bedoeld in lid 1 kan vinden, kan hij het dier op een ander verblijfplaats onderbrengen, mits deze geschikt is en de verantwoordelijke van het onderkomen over voldoende bekwaamheid en kennis beschikt om het dier op te vangen.
   § 2. De beambte die de inbeslagneming uitvoert of de burgemeester die de inbeslagneming eist, bepaalt de opvangplaats op grond van:
   1° de gezondheidstoestand van het dier en de dringendheid om het te plaatsen;
   2° de afstand tussen de plaats van inbeslagneming en de opvangplaats;
   3° de huisvestingscapaciteit van de opvangplaats in functie van de betrokken soort;
   4° de mogelijkheid om het dier binnen de door de beambte of de burgemeester vastgestelde termijn te vervoeren, voor zover een vervoer vereist is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.152. [1 De verantwoordelijke van de opvangplaats laat een veterinair verslag opmaken over de gezondheidstoestand van het in beslag genomen dier. Dit verslag wordt overgemaakt aan de Dienst, bedoeld in artikel R.150, derde lid, of aan de burgemeester indien deze het initiatief van de inbeslagneming heeft genomen. Dit verslag wordt uiterlijk zeven dagen vanaf de daadwerkelijke opvang van het in beslag genomen dier overgemaakt.
   Binnen dertig dagen vanaf de daadwerkelijke inbeslagneming van het dier, verzendt de verantwoordelijke van de opvangplaats, op verzoek van dezelfde Dienst of van de burgemeester, indien deze het initiatief van de inbeslagneming heeft genomen, een ontwikkelingsrapport dat ten minste een of meer van de volgende elementen bevat:
   1° een veterinair verslag over de fysieke en psychische gezondheidstoestand van het dier en de ontwikkeling daarvan,
   2° een contextueel verslag over het gedrag van het dier, het eventuele gedrag van de verantwoordelijke tegenover zijn dier, en nuttige informatie over de mogelijke bestemming van het dier.
   In geval van dood of noodzakelijke euthanasie van het in beslag genomen dier, stelt de verantwoordelijke van de opvangplaats de Dienst hiervan onverwijld in kennis, of de burgemeester indien deze het initiatief van de inbeslagneming heeft genomen.
   Ook in geval van euthanasie verstrekt de verantwoordelijke van de opvangplaats een afschrift van de veterinaire rechtvaardiging waaruit blijkt dat het onmiddellijk doden noodzakelijk is.
   De Dienst of de burgemeester deelt de in dit artikel bedoelde informatie binnen zeven dagen aan de bevoegde sanctionerende beambte mee.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.153. [1 § 1. Wanneer de restitutie van het dier uitgesloten is wegens de ernst van de feiten, de herhaling ervan, het gebrek aan belangstelling van de verantwoordelijke of diens onvermogen om levensomstandigheden te bieden die recht doen aan de fysiologische en ethologische behoeften van zijn dier, en het dier niet is geëuthanaseerd wegens de noodzaak van zijn toestand, geldt de aangewezen opvangplaats als de plaats van bestemming van het dier. In dat geval voorziet de beslissing omtrent de bestemming in de kosteloze overbrenging in volle eigendom van het in beslag genomen dier naar de opvangplaats.
   In afwijking van het eerste lid kan de beslissing over de bestemming van het in beslag genomen dier voorzien in een andere bestemming dan de opvangplaats, wanneer de verantwoordelijke van de opvangplaats stelt dat hij het dier na afloop van de termijn bedoeld in artikel D.170, § 5, niet langer kan huisvesten. In dat geval brengt de verantwoordelijke van de opvangplaats een advies uit over de beoogde bestemming en kan hij op eigen initiatief een bestemming voor het dier voorstellen. In de beslissing over de bestemming kan de Minister bevoegd voor het dierenwelzijn of zijn afgevaardigde, ofwel de burgemeester, het in beslag genomen dier kosteloos in volle eigendom en onder de door hem opgelegde voorwaarden overdragen aan elke persoon die over voldoende capaciteiten en kennis beschikt om het dier op te vangen.
   § 2. De in paragraaf1 bedoelde beslissing over de bestemming kan specifieke voorwaarden opleggen voor het houden, de diergeneeskundige verzorging of de activiteiten van het betrokken dier.
   § 3. Wanneer de beslissing over de bestemming tot doel heeft het in beslag genomen dier aan de oorspronkelijke eigenaar te restitueren, wordt er daarbij systematisch voorwaarden opgelegd om het welzijn van het dier te waarborgen. Deze voorwaarden kunnen de in paragraaf 2 bedoelde voorwaarden omvatten, alsook voorwaarden betreffende de kennis en vaardigheden van de verantwoordelijke van het dier of voorwaarden waarbij de verantwoordelijke van het dier het binnen een bepaalde termijn aan een derde moet overdragen, krachtens de vastgestelde modaliteiten.
   § 4. De dood of euthanasie van het in beslag genomen dier, vóór of tijdens het verblijf van het dier op de opvangplaats, maakt een einde aan de administratieve inbeslagnemingsprocedure. In dat geval is de bevoegde overheid vrijgesteld van het nemen van een beslissing over de bestemming, onverminderd de kosten van de genomen maatregelen, die overeenkomstig artikel D ten laste komen van de verantwoordelijke van het dier. 170, § 6.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.154. [1 Wanneer de inbeslagneming op initiatief van een vaststellende beambte of elke andere beambte wordt uitgevoerd, bepaalt de Minister bevoegd voor dierenwelzijn of zijn afgevaardigde de bestemming van het dier overeenkomstig artikel R.153.
   Wanneer de inbeslagneming op initiatief van de burgemeester wordt uitgevoerd, beslist deze over de bestemming van het dier overeenkomstig artikel R.153.
   Om een beslissing te kunnen nemen over de bestemming van een dier of voor de tenuitvoerlegging daarvan kan de Minister bevoegd voor dierenwelzijn, zijn afgevaardigde of de burgemeester een beroep doen op een dierenarts of elke andere persoon wiens deskundigheid nuttig wordt geacht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.155. [1 De verantwoordelijke van de opvangplaats moet zich schikken naar de eventuele bevelen van de beambte, naar de overeenkomstig artikel R.154 genomen beslissing over de bestemming en naar de termijnen vastgesteld bij de kennisgeving van deze beslissing.
   Indien de verantwoordelijke van de opvangplaats zich niet schikt naar de in lid 1 bedoelde beslissing of indien hij de in artikel R.152, eerste lid, bedoelde verplichting niet nakomt, en onverminderd andere toepasselijke sancties, wordt het in artikel R.158 bedoelde voorschot op de kostenvergoeding niet toegekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.156. [1 Bij gebreke van een beslissing binnen de gestelde termijn stelt de Minister bevoegd voor het dierenwelzijn, zijn afgevaardigde of de burgemeester, indien deze het initiatief tot de inbeslagneming heeft genomen, de verantwoordelijke van het dier alsook de opvangplaats, in kennis van de opheffing van de inbeslagneming en van de mogelijkheid het dier in bezit te nemen op het adres waar het gehuisvest is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.157. [1 Wanneer tot inbeslagneming is besloten door een in artikel D.170 bedoelde bevoegde beambte, kan de verantwoordelijke van de opvangplaats de Administratie verzoeken om een voorschot op de kostenvergoeding in verband met de huisvesting van de in beslag genomen dieren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.158. [1 § 1. Het maximumbedrag van het voorschot voor de huisvestingskosten van de in beslag genomen dieren is vastgesteld overeenkomstig bijlage XIV.
   De in bijlage XIV vastgestelde maximumbedragen worden ten minste om de vijf jaar geëvalueerd.
   De Minister bevoegd voor het dierenwelzijn kan bijlage XIV aanvullen, wijzigen of vervangen.
   § 2. Indien een diersoort die niet in bijlage XIV is vermeld, wordt opgevangen, stelt de verantwoordelijke van de opvangplaats de Minister bevoegd voor het dierenwelzijn een dagelijks bedrag voor dat overeenstemt met de huisvestingskosten voor deze diersoort. Hij verstrekt elk bewijsstuk ter ondersteuning van het voorstel. Binnen vijftien dagen na ontvangst van dit voorstel stelt de Minister bevoegd voor het dierenwelzijn het maximumbedrag van het voorschot voor deze diersoort vast via een wijziging van bijlage XIV.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.159. [1 § 1. Om voor het in artikel R.158 bedoelde voorschot op de vergoeding in aanmerking te komen, moet de verantwoordelijke van de opvangplaats binnen een termijn van ten hoogste zes maanden vanaf de eerste dag waarop het dier daadwerkelijk opgevangen is, een aangifte van schuldvordering bij aangetekend schrijven bij de Administratie indienen, overeenkomstig het model in bijlage XV.
   § 2. De verantwoordelijke van het dier is verplicht de kosten van de inbeslagneming te vergoeden op grond van een eenvoudige staat opgemaakt door de overheid die deze kosten heeft voorgeschoten of vergoed in toepassing van artikelen R.157 en R.158.
   Het voorschot op de vergoeding doet geen afbreuk aan het recht van de verantwoordelijke van de opvangplaats om van de verantwoordelijke van het dier de terugbetaling te eisen van het gedeelte dat niet gedekt wordt door het in artikel R.156 bedoelde voorschot van de overeenkomstig artikel R.157 bepaalde huisvestingskosten, beperkt tot het in bijlage XIV vastgestelde maximumbedrag betreffende de huisvestingskosten, eventueel vermeerderd met de in artikel R.157, lid 3, bedoelde veterinaire kosten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Onderafdeling 2. [1 - Administratieve inbeslagneming van voorwerpen.]1   ----------   (1)
Art. R.160. [1 § 1. Wanneer een vaststellende beambte een inbreuk vaststelt en hij wordt geconfronteerd met een voorwerp dat de bron van een inbreuk in de zin van dit deel kan zijn, kan hij, met instemming van de sanctionerende beambte, het betrokken voorwerp in beslag nemen teneinde het te onttrekken aan de vrije beschikking van de eigenaar, bezitter of houder.
   § 2. Tijdens de administratieve inbeslagneming uitgevoerd overeenkomstig paragraaf 1 wordt de beslagene in kennis gesteld van de redenen waarom het voorwerp administratief in beslag is genomen.
   De inbeslagneming en de redenen waarom de voorwerpen in beslag zijn genomen, met inbegrip van de vermelding van de geschonden wetgeving, worden in een proces-verbaal opgenomen. In een bijlage bij dit proces-verbaal worden de in beslag genomen voorwerpen beschreven en wordt er een inventaris opgemaakt. In deze bijlage wordt in voorkomend geval vermeld dat de beslagene afstand doet van zijn goed. Deze bijlage wordt ondertekend door de beslagene, indien aanwezig. De beslagene ontvangt een afschrift daarvan, onmiddellijk of uiterlijk binnen tien dagen vanaf de dag waarop de betrokken administratieve inbeslagneming is uitgevoerd.
   De in lid 2 bedoelde bijlage vermeldt het volgende:
   1° de identificatie van de personen die gemachtigd zijn het voorwerp in te leveren, overeenkomstig artikel R.160;
   2° de vermelding dat het in beslag genomen voorwerp in voorkomend geval verbeurd kan worden verklaard overeenkomstig artikelen D.189, § 2, en D.198, § 3;
   3° de inhoud van de artikelen van deze onderafdeling:
   § 3. Voor zover mogelijk wordt het in beslag genomen voorwerp door de vaststellende beambte geëtiketteerd, omwikkeld en bewaard in een verzegelde zak zodat elke vervanging, verwijdering of toevoeging op enigerlei wijze wordt voorkomen.
   Wanneer al deze handelingen inhoudelijk onmogelijk zijn rekening houdend met de aard van het voorwerp, voert de vaststellende beambte de handelingen uit die wel kunnen worden verricht en bewaart hij het voorwerp op een veilige plaats en zorgt hij ervoor dat het voorwerp getraceerd kan worden met betrekking tot de verrichte vaststellingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.161. [1 § 1. Het in beslag genomen voorwerp wordt in de griffie van de administratie ingeschreven tot het einde van de strafrechtelijke of administratieve vervolging. De griffie zorgt voor de bewaring van het in beslag genomen goed en beslist over de plaats van bewaring.
   § 2. Indien de procureur des Konings de sanctionerende beambte daarom verzoekt, wordt het in beslag genomen voorwerp hem toegestuurd binnen dertig dagen vanaf ontvangst van het verzoek. De procureur des Konings bericht ontvangst daarvan binnen 48 uur. Vanaf dat moment wordt de administratieve inbeslagneming van rechtswege opgeheven.
   Indien de procureur des Konings niet om de overdracht van het in beslag genomen voorwerp verzoekt, maar de sanctionerende beambte in kennis heeft gesteld dat een informatie of een onderzoek is ingesteld overeenkomstig artikel D.166, § 3, moet de sanctionerende beambte het in beslag genomen voorwerp inleveren. Indien de overtreder het hem teruggegeven voorwerp niet binnen zes maanden in ontvangst neemt, kan de sanctionerende beambte beslissen over de bestemming van het in beslag genomen goed.
   § 3. Wanneer de bevoegde sanctionerende beambte de administratieve vervolgingen wordt voorgelegd, of in de in paragraaf 2, tweede lid, bedoelde situatie, kan hij besluiten om:
   1° het in beslag genomen goed in te leveren;
   2° het goed in beslag te nemen overeenkomstig artikel D.198, § 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.162. [1 In geval van inbeslagneming van een inheemse plantensoort kan de in artikel D.146 bedoelde vaststellende beambte die het voorwerp in beslag neemt overeenkomstig artikel R.160, besluiten de genoemde soort te herplanten in de geschikte habitat, na voorafgaande toestemming van de sanctionerende beambte, die de in beslag genomen soort zal vrijgeven.
   In geval van inbeslagneming van een invasieve uitheemse soort wordt deze beheerd overeenkomstig het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten.
   Voor de toepassing van dit artikel is artikel R.160, § 2, van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.163. [1 § 1. De kosten van de administratieve inbeslagneming, met inbegrip van de kosten van bewaring van het in beslag genomen voorwerp, komen ten laste van de overtreder:
   1° hetzij wanneer deze uiteindelijk schuldig is bevonden aan de vastgestelde inbreuk, hetzij als gevolg van een strafrechtelijke of administratieve vervolging;
   2° tot de datum waarop hij vrijwillig afstand gedaan heeft van de voorwerpen.
   In andere gevallen worden de kosten gedragen door de Administratie.
   § 2. De kosten voor het nemen en bewaren van het monster of van een foto- of video-opname kunnen ten laste van de overtreder worden gebracht, zelfs wanneer hij afstand doet van het voorwerp.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


TITEL 4. [1 - Mogelijk verval van de openbare strafvordering door middel van een onmiddellijke inning]1   ----------   (1)
Art. R.164. [1 § 1. Het bedrag van de onmiddellijke inning in de zin van artikel D.174, § 5, wordt overeenkomstig bijlage XVI vastgesteld.
   Wanneer de vaststellende beambte een onmiddellijke inning voorstelt, vult hij in voorkomend geval elektronisch het formulier in dat overeenkomstig het model in bijlage XVII opgesteld is. Het formulier wordt gevoegd bij het proces-verbaal van de vaststelling van de inbreuk, waarvan het integraal deel uitmaakt.
   Wanneer de vastgestelde feiten betrekking hebben op verschillende inbreuken bedoeld in artikel D.174, § 2, ten laste van dezelfde overtreder, worden de bedragen van de onmiddellijke inning bedoeld in lid 1 samengeteld en vermeldt de beambte alle inbreuken op hetzelfde formulier bedoeld in lid 2.
   § 2. In geval van een overduidelijke inbreuk kan het betalingsformulier onmiddellijk aan de overtreder worden overhandigd. De beambte bewaart een afschrift ervan. Bij gebreke daarvan wordt het exemplaar van het formulier samen met het proces-verbaal naar zijn huisadres verstuurd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.165. [1 De onmiddellijke inning kan via bankoverschrijving of elektronisch worden betaald.
   Wanneer de onmiddellijke inning in geval van overduidelijke inbreuk wordt voorgesteld, kan de betaling per elektronische betaalterminal aan eenieder worden voorgesteld. Bij betaling met kredietkaart wordt het bedrag van de onmiddellijke inning verhoogd met een forfaitair bedrag van 2,00 euro om de bijkomende bankkosten te dekken.
   Wanneer de in leden 1 en 2 bedoelde betalingswijzen niet kunnen worden gebruikt, kan de onmiddellijke inning door de overtreder onmiddellijk en tegen ontvangstbewijs in contanten worden betaald in handen van de vaststellende beambte. In dit geval wordt deze betalingswijze in het proces-verbaal vermeld. Binnen vijf werkdagen vanaf de dag van betaling van de onmiddellijke inning stort de vaststellende beambte het ontvangen bedrag bij een bankinstelling overeenkomstig de voorziene bestemmingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.166. [1 Naast de registratie van de vereiste gegevens in het Centrale bestand wordt het in deze titel bedoelde formulier genummerd en tien jaar lang bewaard in de kantoren van de Administratie waaronder de beambte ressorteert die de onmiddellijke inning heeft verricht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.167. [1 Wanneer blijkt dat de persoon die overeenkomstig deze titel de voorgestelde onmiddellijke inning heeft betaald, uiteindelijk strafrechtelijk of administratief is vervolgd en uiteindelijk is vrijgesproken van de feiten waarvan hij was beschuldigd, kan hij bij de Administratie een verzoek indienen tot terugbetaling van het bedrag van de onmiddellijke inning.
   Het verzoek gaat vergezeld van het betalingsbewijs van de onmiddellijke inning en van het arrest of vonnis of de administratieve beslissing houdende vrijspraak.
   Het bedrag betaald voor de onmiddellijke inning wordt binnen hoogstens negentig dagen terugbetaald.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


TITEL 5. [1 - Strafrechtelijke vervolging van de overtredingen]1   ----------   (1)
Art. R.168. [1 Binnen de in artikel D.166 bedoelde termijnen stelt de procureur des Konings de bevoegde sanctionerende beambte door middel van het formulier in bijlage XVIII in kennis van zijn voornemen een gerechtelijk onderzoek in te stellen of van het feit dat een onderzoek is ingesteld, dan wel van zijn voornemen om het dossier te seponeren en het aan de sanctionerende beambte terug te sturen.
   De Minister is bevoegd om de in lid 1 bedoelde bijlage aan te vullen, te wijzigen of te vervangen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.169. [1 Wanneer de procureur des Konings van oordeel is dat geen strafrechtelijke vervolging dient te worden ingesteld of wanneer de in artikel D.166, § 3 bedoelde termijn verstrijkt zonder beslissing van de procureur des Konings, en wanneer strafrechtelijk in beslag genomen voorwerpen of stukken in het bezit van de bevoegde griffie blijven, wordt de sanctionerende beambte binnen zestig dagen vanaf de in artikel R.168 bedoelde kennisgeving of, bij gebreke daarvan, na het verstrijken van de in artikel D.166, § 3 bedoelde termijn, in kennis gesteld van het bestaan van deze voorwerpen of stukken. In voorkomend geval kan deze informatie worden opgenomen in het formulier bedoeld in artikel R.168.
   Vanaf de ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie beschikt de sanctionerende beambte over een termijn van zestig dagen om te beslissen over de eventuele overbrenging van de in beslag genomen voorwerpen of stukken binnen zijn dienst.
   Wanneer de sanctionerende beambte uitdrukkelijk te kennen geeft dat hij de in beslag genomen voorwerpen of stukken niet wenst over te dragen of wanneer hij binnen de in lid 2 gestelde termijn geen standpunt inneemt, kan de bevoegde griffie vrij beschikken over de in beslag genomen voorwerpen of stukken overeenkomstig de geldende bestemmingen.
   Wanneer de sanctionerende beambte te kennen geeft dat hij de in beslag genomen voorwerpen of stukken onmiddellijk binnen zijn dienst wenst over te dragen, geschiedt de overdracht overeenkomstig de modaliteiten die zijn vastgesteld in het samenwerkingsprotocol dat de Regering met de bevoegde procureurs des Konings heeft gesloten. Bij gebreke van vaste modaliteiten geschiedt de overdracht krachtens de modaliteiten die in overleg vastgesteld zijn tussen de bevoegde griffie en de dienst van de sanctionerende beambte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.170. [1 Naast de in de artikelen D.185 en D.189 bedoelde personen kunnen ook de inspecteur-generaal van het Departement Politie en Controles voor wat de in artikel R.102, § 1 bedoelde bevoegdheden betreft, en de inspecteur-generaal van het Departement Natuur en Bossen voor wat de in artikel R.102, § 2 bedoelde bevoegdheden betreft, de rechter verzoeken een van de in artikel D.185, § 1 bedoelde teruggavemaatregelen of een in artikel D.189 bedoelde maatregel uit te spreken. In dat geval moeten zij de aard, de reikwijdte en de te bereiken doelstellingen specifiëren.
   Het verzoek wordt tegelijkertijd gericht aan de overtreder, het openbaar Ministerie en alle andere partijen die bij de procedure betrokken zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


TITEL 6. [1 - Administratieve vervolging van de inbreuken]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK I. [1 - Gedeclasseerde inbreuken.]1   ----------   (1)
Art. R.171. [1 De lijst gedeclasseerde inbreuken in de zin van artikel D.192, § 2, is opgenomen als bijlage XIX.
   In het kader van elke Waalse beleidsstrategie inzake het bestraffen in milieuzaken bedoeld in artikel D.142, evalueert de Minister de lijst bedoeld in lid 1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK II. [1 - Administratieve sancties en alternatieve maatregelen.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen.]1   ----------   (1)
Art. R.172. [1 § 1. Wanneer de gezondheidsvoorwaarden vereisen dat een publieke overheid het personenverkeer verbiedt of streng inperkt, kunnen de sanctionerend ambtenaar, de overtreder en de andere bij de procedure betrokken partijen samen en op elk tijdstip van de procedure beslissen een beroep te doen op een schriftelijke procedure overeenkomstig paragraaf 2.
   Wanneer de gezondheidsvoorwaarden vereisen dat een publieke overheid het personenverkeer verbiedt of streng inperkt en één van de bij de procedure betrokken partijen weigert een beroep te doen op een schriftelijke procedure overeenkomstig paragraaf 2, wordt de procedure opgeschort, alsmede de termijn bedoeld in artikel D.195. De procedure en de termijn gaan opnieuw in te rekenen van de dag waarop de hoorzittingen opnieuw in aanwezigheid van de partijen georganiseerd kunnen worden of waarop de partijen aanvaarden om een beroep te doen op een communicatiewijze vanop afstand.
   § 2. In het geval van een schriftelijke procedure overeengekomen door alle partijen overeenkomstig paragraaf 1, dienen de partijen achtereenvolgens, volgens een door de partijen overeengekomen kalender, hun vooraf overgemaakte, gebundelde en geïnventariseerde memories, nota's, stukken en conclusies bij de diensten van de sanctionerend ambtenaar in. De dienst van de sanctionerend ambtenaar bericht bij eenvoudig schrijven of bij e-mail het in goede orde ontvangen daarvan.
   De memories, nota's, stukken en conclusies worden bij aangetekend schrijven of bij e-mail aan de sanctionerend ambtenaar overgemaakt.
   Binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de indiening van de dossiers overeenkomstig lid één, kan de sanctionerend ambtenaar schriftelijk nadere uitleg vragen bij de punten die hij vernoemt. Daartoe wordt door hem een datum vastgesteld, zodat de beoogde partij haar antwoord mede kan delen overeenkomstig deze paragraaf.
   Wanneer de sanctionerend ambtenaar het dossier op grond van de ingediende schriftelijke documenten zonder voorafgaandelijke hoorzitting in beraad neemt, licht hij de overtreder en de andere betrokken partijen daarover in.
   De memories, nota's, stukken en conclusies, ingediend na ontvangst van deze informatie door de overtreder, worden van ambtswege uit de debatten geweerd.
   § 3. Wanneer de gezondheidsvoorwaarden bedoeld in paragraaf 1 in de loop van de schriftelijke procedure niet meer verenigd zijn en als het dossier nog niet in beraad is genomen door de sanctionerend ambtenaar, kunnen de overtreder en de bij de procedure betrokken partijen vragen om in het kader van een hoorzitting, georganiseerd door de sanctionerend ambtenaar, te worden gehoord.
   § 4. Wanneer de sanctionerend ambtenaar voorstelt om gebruik te maken van een mondelinge presentatie van de verweermiddelen via een door de overtreder aanvaarde videoconferentie, is iedere persoon die bij de hoorzitting tussenkomt, overeenkomstig artikel D.195, § 1, lid 2, duidelijk identificeerbaar en zichtbaar, en maakt, voordat de hoorzitting plaatsvindt, een afschrift van zowel voor- als achterkant van een identiteitsbewijs aan de sanctionerend ambtenaar over.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.173. [1 Naast de personen bedoeld in artikel R.102 kunnen de inspecteur-generaal van het Departement Politie en Controles wat betreft de bevoegdheden vermeld in artikel R.102, § 1, en de inspecteur-generaal van het Departement Natuur en Bossen wat betreft de bevoegdheden vermeld in artikel R.102, § 2, de sanctionerend ambtenaar vragen dat hij één van de teruggavemaatregelen uit te spreken bedoeld in artikel D.201. In dat geval geven zij de aard, de draagwijdte en de na te streven doelen nader op.
   Het verzoek wordt tegelijk aan de overtreder en aan de andere eventueel bij de procedure betrokken partijen gericht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.174. [1 Wanneer de bijzondere voorwaarden door de sanctionerend ambtenaar zijn vastgesteld in het kader van het probatie-uitstel overeenkomstig artikel D.200, § 2, wijst de sanctionerend ambtenaar, indien hij dit passend acht, een persoon aan voor de begeleiding en de opvolging van de overtreder tot aan het verstrijken van het uitstel.
   De aangewezen persoon ontmoet de overtreder minstens twee keer tot aan het einde van het uitstel.
   Als de sanctionerend ambtenaar het passend acht, kan hij in een periodiciteit voorzien waarbij een hoger aantal dan twee ontmoetingen vastgesteld wordt.
   De aangewezen persoon brengt na afloop van elke ontmoeting verslag uit bij de sanctionerend ambtenaar.
   De persoon bedoeld in lid 1 gaat na of de voorwaarden vastgesteld door de sanctionerend ambtenaar worden nageleefd. Door genoemd persoon wordt de overtreder begeleid, geadviseerd, ingelicht en begeleid om de voorwaarden van het uitstel na te leven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.175. [1 De nadere regels voor de controle op het probatie-uitstel voor de uitvoering van de administratieve sancties in hun geheel of deel ervan kunnen bestaan uit:
   1° het voorleggen van ieder document;
   2° de deelname aan vergaderingen en ontmoetingen;
   3° het voorleggen van een verslag.
   De controle op het probatie-uitstel voor de uitvoering van de administratieve sancties in hun geheel of deel ervan vindt minstens na verstrijken van de helft van de duur
   Wanneer de sanctionerend ambtenaar het nuttig acht, kan hij in één of meerdere bijkomende controleperiodes voorzien. Wanneer de sanctionerend ambtenaar probatie-uitstelmaatregelen toekent voor de uitvoering van de administratieve sancties in hun geheel of deel ervan, bepaalt hij in zijn beslissing zowel een of meerdere in lid 1 bedoelde nadere controleregels die in de loop van het uitstel dienen te worden verricht als de periodiciteit van deze controles overeenkomstig lid 2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.176. [1 De controle op het probatie-uitstel volgens de nadere regels bepaald in de beslissing van de sanctionerend ambtenaar wordt rechtstreeks door laatstgenoemde uitgeoefend. Daarvoor kan hij een vaststellend ambtenaar of een daartoe krachtens artikel D.148 aangewezen deskundige belasten met het verrichten van een controle-opdracht ter plaatse, daaronder inbegrepen de uitvoering van het herstel in oorspronkelijke staat wanneer dit als voorwaarde is vastgelegd overeenkomstig artikel D.200, § 2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.177. [1 § 1. Met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden hem toegewezen krachtens de artikelen D.198 en R.169 kan de sanctionerend ambtenaar een vaststellend personeelslid bevelen om beslag te leggen op een door hem bepaald goed.
   § 2. Wanneer de sanctionerend ambtenaar bijkomend een beslissing tot verbeurdverklaring neemt overeenkomstig artikel D.198, § 3, en als de administratie of de gemeente niet in het bezit zijn van het bij de verbeurdverklaring beoogde voorwerp of stuk, verzoekt hij de persoon op wie de beslissing betrekking heeft om binnen de dertig dagen na ontvangst van de beslissing genoemd voorwerp of stuk bij de administratieve griffie neer te leggen.
   Wordt het voorwerp of stuk niet neergelegd overeenkomstig lid 1, laat de sanctionerend ambtenaar, wanneer de beslissing tot verbeurdverklaring uitvoerend is, overgaan tot het verbeurdverklaren van het voorwerp of het stuk.
   Wanneer het voorwerp of het stuk, verbeurdverklaard bij een beslissing van de sanctionerend ambtenaar nog steeds bij de griffie van de rechtbank ligt op het ogenblik van de uitspraak van de beslissing tot verbeurdverklaring, doet de sanctionerend ambtenaar de aanvraag tot overbrenging ervan bij de administratieve griffie, overeenkomstig artikel R.169.
   § 2. Het verbeurdverklaard voorwerp of stuk, neergelegd bij de administratieve griffie van de sanctionerend ambtenaar overeenkomstig paragraaf 1, lid 1, wordt bewaard tot aan het vervallen van de beroepstermijn vastgesteld in artikel D.217. Als er bij het vervallen van de termijn geen enkel beroep rechtsgeldig is ingediend, kan het voorwerp of het stuk de bestemming toegewezen krijgen als bepaald door de sanctionerend ambtenaar in diens beslissing, overeenkomstig paragraaf 3.
   Wanneer er een beroep rechtsgeldig is ingediend overeenkomstig artikel D.217 tegen de beslissing van de sanctionerend ambtenaar, met inbegrip van de beslissing tot verbeurdverklaring, wordt het verbeurdverklaard voorwerp of stuk door de dienst van de sanctionerend ambtenaar bewaard totdat het arrest of het vonnis over het beroep in kracht van gewijsde is getreden.
   § 3. Verbeurdverklaarde voorwerpen of stukken kunnen:
   1° het voorwerp uitmaken aan een openbare verkoop volgens de nadere regels vastgesteld door de Minister;
   2° bewaard worden in de administratie of om niet worden afgestaan aan een vereniging tot didactische, sensibiliserings-, opvoedkundige of wetenschappelijk onderzoeksgebonden doeleinden;
   3° vernietigd worden, enkel als dat voorwerp, indien het opnieuw in het verkeer wordt gebracht, een inbreuk vormt op één van de wetgevingen bedoeld in artikel D.138.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.178. [1 Binnen de dertig dagen na aanneming ervan door het gemeentecollege maakt de gemeente een afschrift van de gemeentelijke verordening, genomen overeenkomstig artikel D.197, § 3, aan de gewestelijke sanctionerend ambtenaar over. Dat afschrift wordt in één van de vormen bedoeld in artikel D.141, § 2, derde lid, ten behoeve van de dienst van de gewestelijke sanctionerend ambtenaar overgemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.179. [1 § 1. De beslissing van de sanctionerend ambtenaar kan rechtsgeldig worden opgemaakt in elektronisch formaat en onder deze vorm worden opgeslagen wanneer zij door de uitvaardigend sanctionerend ambbtenaar elektronisch wordt ondertekend middels een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.12 van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.
   De Minister kan bepalen dat de beslissing van de sanctionerend ambtenaar door de nemer ervan elektronisch kan worden ondertekend middels een ander systeem als de identiteit van de ondertekenaar bepaald en de integriteit van de ondertekende beslissing gewaarborgd kan worden.
   § 2. De beslissing van de sanctionerend ambtenaar, elektronisch ondertekend door de sanctionerend ambtenaar overeenkomstig paragraaf 1, wordt gelijkgesteld met een beslissing van de sanctionerend ambtenaar die op een papieren informatiehouder, ondertekend met een handtekening, uitgevaardigd wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.180. [1 De beslissing van de sanctionerend ambtenaar, bedoeld in artikel D.209, wordt geacht rechtsgeldig te zijn overgemaakt aan de directeur-generaal van de administratie of diens gemachtigde of aan de burgemeester overeenkomsig artikel D.209, derde lid, wanneer de beoogde beslissing beschikbaar wordt gesteld in het centraal bestand.
   In afwijking van het eerste lid worden de beslissingen bedoeld in het eerste lid, tot aan een datum bepaald door de Minister, uitsluitend via één van de vormen bedoeld in artikel D.141, § 2, derde lid, aan de directeur-generaal van de administratie of aan diens gemachtigde of aan de burgemeester overgemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 2. [1 - Bemiddeling.]1   ----------   (1)
Art. R.181. [1 § 1. De bemiddeling wordt uitgeoefend in de geest van de volgende beginselen:
   1° vrije instemming: meerderjarigen beslissen vrij gebruik te maken van de bemiddelingsprocedure en de keuze om gevolg te geven aan het voorstel tot bemiddeling behoort elkeen der partijen toe. Zij kunnen in iedere fase van de bemiddelingsprocedure beslissen deze te beëindigen;
   2° vertrouwelijkheid: de bemiddelaar maakt op passende wijze en in overleg met partijen gebruik van de informatie die bij een bemiddeling vrijkomt;
   3° transparantie: de partijen wordt gewezen op de mogelijkheden en beperkingen van de bemiddelingsprocedure in hun juridische context;
   4° neutraliteit en onafhankelijkheid : de bemiddelaar waakt over een evenwicht bij de partijen in bemiddeling en houdt rekening met wat ze hebben uiteengezet.
   § 2. De bemiddelaar oefent alle taken uit die eigen zijn aan de functie van bemiddelaar, op een wijze die strikt onafhankelijk is van de sanctionerende ambtenaar. De bemiddelaar staat niet onder de leiding van de sanctionerend ambtenaar.
   In het kader van zijn functies oefent de bemiddelaar volgende taken uit:
   1° uitwerken en opvolgen van alle stappen in de bemiddelingsprocedures, na opdracht van de sanctionerend ambtenaar;
   2° opstellen van activiteitenverslagen op eigen initiatief of op vraag van de sanctionerend ambtenaar;
   3° opvolgen van acties, initiatieven en reglementeringen die een impact hebben op zijn opdrachten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.182. [1 § 1. Om gemachtigd te worden tot het uitvoeren van een bemiddeling in de zin van dit deel van het Wetboek, neemt de bemiddelaar volgende voorwaarden in acht:
   1° in voorkomend geval schikt hij zich naar het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
   2° hij heeft de bemiddeling opgenomen in zijn maatschappelijk doel;
   3° hij telt in zijn midden geen sanctionerend ambtenaar in de zin van dit deel, bevoegd op het grondgebied van het Waals Gewest;
   4° hij telt in zijn midden één of meerdere werknemers die voldoen aan de criteria bepaald in paragraaf 2 en vertrouwt de uitoefening van de bemiddeling aan deze werknemers toe;
   5° hij heeft een omstandige raming opgemaakt van de kostprijs voor het uitoefenen van de bemiddeling en van de middelen die hij daarvoor ter beschikking heeft, hij verantwoordt en bezit de materiële, menselijke en financiële middelen nodig voor het uitoefenen daarvan;
   6° hij zendt de gewestelijk sanctionerend ambtenaar uiterlijk tegen jaarlijks 31 maart een activiteitenverslag over waarin minstens worden omschreven het aantal behandelde dossiers, de gedetailleerde afhandeling ervan, de moeilijkheden gerezen bij de dossierbehandeling, de suggesties tot verbetering in de dossiers en in de betrekkingen.
   § 2. De bemiddelaar voldoet aan de volgende voorwaarden:
   1° niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, tot een correctionele of criminele straf bestaande uit een boete, een werkstraf of gevangenisstraf, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer andere dan die bestaande uit het verval van het recht tot sturen van een gemotoriseerd voertuig uitgesproken op andere gronden van het fysieke onvermogen;
   2° houder zijn van een diploma van licentiaat, master, arts, doctor, apotheker, geaggregeerde van het onderwijs, ingenieur, industrieel ingenieur, architect, meester (basisopleiding van de tweede cyclus), erkend en uitgereikt door de Belgische universiteiten en de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, voor zover de studies ten minste vier jaar hebben omvat, of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissies, ofwel getuigschrift uitgereikt aan de laureaten van de Koninklijke Militaire School en die gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat/master; of van gelijkwaardige diploma's en certificaten die als zodanig zijn erkend en die in het buitenland werden behaald, met name in een andere Lidstaat van de Europese Unie of de EER;
   3° bovendien, ten laatste twee jaar na hun aanwijzing de eerste zitting van de opleiding bedoeld in artikel R.124 te hebben gevolgd. In voorkomend geval kan de bemiddelaar bij de administratie een vrijstelling aanvragen voor de opleidingsonderdelen waarvoor hij bewijst dat hij reeds een gelijkwaardige cursus heeft gevolgd;
   4° indien hij niet beantwoordt aan het criterium betreffende het diploma geformuleerd onder 2° : beschikken over een relevante professionele ervaring gelijkwaardig aan drie voltijdse jaren als bemiddelaar erkend door de federale bemiddelingscommissie.
   § 3. De machtigingsaanvraag wordt bij schrijven aan de administratie gericht, samen met de bewijzen dat de voorwaarden bedoeld in paragraaf 2 nageleefd zijn.
   Nadat door de administratie nagegaan is of de machtigingsvoorwaarden nageleefd zijn, kan de Minister de machtiging toekennen.
   De beslissing van de Minister wat de machtigingsaanvraag betreft wordt schriftelijk gericht en geldt voor een maximumduur van vijf jaar. De machtiging kan na een nieuwe aanvraag worden verlengd.
   In afwijking van de leden 1 tot 3 en in afwijking van de voorwaarden verwoord in de paragrafen 1 en 2 wordt de bemiddelingsdienst die over een geldige erkenning beschikt, verstrekt overeenkomstig de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties wordt geacht over een machtiging overeenkomstig dit dele van het Wetboek te beschikken. Deze gelijkwaardigheid geldt voor de duur van de erkenning verstrekt overeenkomstig de wet van 24 juni 2013.
   § 4. De Minister kan de machtiging intrekken als blijkt dat één of meerdere voorwaarden niet meer verenigd zijn. Deze beslissing tot intrekking wordt schriftelijk medegedeeld na de gemachtigde persoon te hebben gehoord.
   § 5. Er kan tussen het Waalse Gewest of de gemeente en de gemachtigde persoon een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten. Er wordt in een vergoeding voorzien voor de bemiddelingsdiensten die worden geleverd, evenals in de betaalwijze ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.183. [1 Wanneer de sanctionerend ambtenaar de Directeur-generaal van de administratie of diens gemachtigde of het gemeentecollege van de gemeente op het grondgebied waarvan de inbreuk is gepleegd over het houden van een bemiddelingsprocedure overeenkomstig artikel D.202, § 2, lid, inlicht, verzoekt hij ze in het kader van dezelfde informatie om binnen de dertig dagen te rekenen van de ontvangst van deze informatie over te gaan tot de aanwijzing van een persoon die hun belangen zal verdedigen in het kader van de bemiddelingsprocedure. De directeur-generaal van de administratie of diens gemachtigde of het gemeentecollege van de gemeente op het grondgebied waarvan de inbreuk is gepleegd deelt dan de identiteit en de adresgegevens van de aangewezen persoon mee aan de sanctionerend ambtenaar, evenals aan de aangewezen bemiddelaar.
   Wanneer, vijf dagen voor het verstrijken van de termijn van dertig dagen bepaald in het eerste lid, de sanctionerend ambtenaar en de bemiddelaar niet ingelicht zijn over de aanwijzing van één of andere vertegenwoordiger voor de directeur-generaal of diens gemachtigde of het gemeentecollege van de gemeente op het grondgebied waarvan de inbreuk is gepleegd, wordt de in gebreke blijvende partij onherroepelijk geacht geen vertegenwoordiger te willen aanwijzen in de ingeleide bemiddelingsprocedure.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.184. [1 § 1. De sanctionerend ambtenaar wijst een persoon aan, belast met de controle over de uitvoering en de voltooiing van het bemiddelingsakkoord.
   De persoon bedoeld in het eerste lid kan:
   1° een ambtenaar zijn van de Waalse Overheidsdienst;
   2° een bemiddelaar zijn.
   § 2. De facultatieve nadere regels voor de controle over de bemiddeling bestaan uit ofwel:
   1° het opstellen van een verslag;
   2° het voorleggen van een document waaruit blijkt dat de bemiddeling is uitgevoerd.
   Wanneer overgegaan wordt tot de homologatie van de overeenkomst uit de bemiddelingsprocedure, bepaalt de sanctionerend ambtenaar, in voorkomend geval, in zijn beslissing de nadere regels van de uit te voeren controle in de loop van een duurtijd die hij bepaalt onder die, welk in lid 2 omschreven zijn. Daarvoor houdt hij rekening met de overeenkomsten die de partijen hebben bereikt en met elk gegeven waarvan hij door de bemiddelaar wordt ingelicht.
   § 3. In voorkomend geval kan de sanctionerend ambtenaar, wanneer een maatregel voortvloeiend uit het bemiddelingsakkoord tussen de partijen bij de bemiddelingsprocedure overeengekomen is, een vaststellend ambtenaar of een daartoe aangewezen deskundige belasten met het uitvoeren van een controle-opdracht ter plaatse met het oog op het nagaan of het herstel in de oorspronkelijke staat is uitgevoerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 3. [1 - Burgerprestatie voor de meerderjarigen.]1   ----------   (1)
Art. R.185. [1 § 1. De verenigingen of organismen die de begeleiding van burgerprestaties wensen voor te stellen dienen een dossier bij de administratie in, omvattende:
   1° de benaming of de firmanaam, de rechtsvorm ervan, het adres van de maatschappelijke zetel evenals de naam, de voornaam en de hoedanigheid van de persoon wier aanwijzing overwogen wordt;
   2° de identificatie van het maatschappelijk doel van de publieke instelling of de intercommunale;
   3° de identiteit van één of meerdere contactpersonen die rechtstreeks belast zijn met de begeleiding van de overtreder;
   4° de lijst van de activiteiten of prestaties die voorgesteld kunnen worden in het kader van de burgerprestatie;
   5° het jaarlijks minimale uurvolume dat het organisme zich ertoe moet verbinden, af te werken;
   6° de verzekeringspolis waarover het organisme beschikt om de overtreders te dekken.
   De administratie gaat de informatie na, medegedeeld door de vereniging of het organisme, en onderzoekt het passend karakter van de activiteiten, voorgesteld met het doel van de burgerprestatie, namelijk de leefmilieu-overtreding herstellen of sensibiliseren voor de milieubescherming of het dierenwelzijn.
   In functie van het onderzoek uitgevoerd overeenkomstig lid 2, sluit de directeur-generaal van de administratie een overeenkomst met het organisme belast met de begeleiding. Deze overeenkomst stelt het jaarlijkse minimale uurvolume vast dat in het kader van de burgerprestatie aangeboden wordt voor de begeleiding van de overtreders, en de vergoeding voor deze dienstverlening.
   De gemeenten kunnen eveneens de overtreders bij hun burgerprestaties ontvangen en begeleiden. Zij nemen evenwel niet deel aan de oproep tot de kandidaten vermeld in lid 1, maar lichten de administratie in over hun voorstel tot ontvangst en begeleiding van de overtreders in hun burgerprestatie met nadere bepalingen inzake:
   1° de lijst van de activiteiten of prestaties die voorgesteld kunnen worden in het kader van de burgerprestatie;
   2° het jaarlijks minimale uurvolume dat het organisme zich ertoe moet verbinden, af te werken;
   3° de verzekeringspolis waarover het organisme beschikt om de overtreders te dekken.
   De gemeenten krijgen geen enkele vergoeding van het Waals Gewest voor de begeleiding van de burgerprestatie.
   § 2. Mits instemming van de gewestelijke sanctionerend ambtenaar kan elke gemeentelijke sanctionerend ambtenaar gebruik maken van de lijst overeenkomstig paragraaf 1.
   In dat geval neemt de gemeente rechtstreeks de betaling van de vergoeding, vastgesteld krachtens paragraaf 1, lid 3, over.
   Onverminderd lid 1 kan de gemeente eveneens een gemeentelijke lijst met begeleidingsorganismen opstellen. Daarvoor neemt de gemeente de nadere regels vastgesteld in paragraaf 1 in acht. De gemeente sluit een overeenkomst met elk begeleidingsorganisme vermeld op de lijst bedoeld in lid 1. Deze overeenkomst stelt het jaarlijkse minimale uurvolume vast dat in het kader van de burgerprestatie aangeboden wordt voor de begeleiding van de overtreders, en de vergoeding voor deze dienstverlening.
   § 3. De sanctionerende ambtenaren stellen in hun beslissingen de nadere regels vast voor elke burgerprestatie, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de aangewezen begeleidingsorganismen, met het type voorgestelde prestaties en het beschikbaar jaarlijks uurvolume.
   § 4. Wanneer het begeleidingsorganisme in gebreke blijft ten opzichte van zijn verbintenissen of zijn plichten in het kader van de burgerprestatie, kan voorzien worden in een tijdelijke of definitieve schrapping van de lijst, aangenomen overeenkomstig dit artikel. Deze intrekking wordt door de Minister uitgesproken, en in voorkomend geval samen met de Minister bevoegd voor dierenwelzijn, op voorstel van de administratie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.186. [1 Om de controle over de goede uitvoering van de burgerprestatie mogelijk te maken, deelt het begeleidingsorganisme aan het einde van de begeleiding een verslag mee aan de sanctionerend ambtenaar. De sanctionerend ambbtenaar kan in zijn beslissing bijkomende nadere regels bepalen met het oog op de controle van de burgerprestatie.
   Over de gehele duurtijd van de prestaties gaat het begeleidingsorganisme na of elke nadere bepaling en elke voorwaarde, bepaald door de sanctionerend ambtenaar in zijn genomen beslissing, door de overtreder worden nageleefd. In voorkomend geval licht hij de sanctionerend ambtenaar rechtstreeks in.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. R.187. [1 Het verslag van het begeleidingsorganisme waarin vastgesteld wordt dat de burgerprestatie niet is uitgevoerd overeenkomstig de beslissing van de sanctionerend ambtenaar of dat ze niet volledig is uitgevoerd binnen de termijn wordt vastgesteld overeenkomstig het formulier vermeld in bijlage XX.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 4. [1 - Maatregelen van toepassing op minderjarigen van veertien jaar oud en ouder.]1   ----------   (1)
Art. R.188. [1 Onverminderd de eerste mededeling gedaan krachtens artikel D.208, § 2, wordt iedere mededeling die tijdens de administratieve procedure door de sanctionerend ambtenaar gericht wordt aan een minderjarige die de volle leeftijd van veertien jaar heeft bereikt op het ogenblik van de feiten, tegelijk aan zijn ouders, voogd of personen belast met het toezicht gericht, evenals in voorkomend geval aan zijn advocaat.
   Uitgezonderd de procedure van ouderlijke betrokkenheid, kan geen enkele bespreking of hoorzitting gevoerd worden met de minderjarige die de volle leeftijd van veertien jaar heeft bereikt op het ogenblik van de feiten, zonder dat zijn in voorkomend geval overeenkomstig artikel D.208 aangewezen advocaat vereist wordt. Afwijkend kunnen de minderjarige en de advocaat in onderlinge overeenstemming overeenkomen dat laatstgenoemde niet aan de bespreking of hoorzitting deelneemt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


TITEL 7. [1 - Fonds voor de Milieubescherming]1   ----------   (1)
Art. R. [1 De administratie zorgt voor de werking en het beheer van het Fonds voor de Milieubescherming.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


TITEL 8. [1 - Teruggave van de vergunning voor het houden van een dier]1   ----------   (1)
Art. R.190. [1 § 1. Een persoon die vervallen zou zijn verklaard van zijn vergunning tot het houden van een duur, van een duur langer dan tien jaar, kan een aanvraag bij de administratie indienen opdat de administratie de gepastheid van de teruggave kan onderzoeken. Om aanspraak te maken op de teruggave van de vergunning tot het houden van dieren, moeten alle volgende voorwaarden samengevoegd worden vervuld:
   1° alle gerechtskosten en eventuele geldboetes zijn volledig betaald;
   2° alle eventuele burgerlijke partijen zijn volledig vergoed, in overeenstemming met de besluiten, vonnissen en beslissingen;
   3° de overtreder is niet definitief veroordeeld door een rechter of een sanctionerend ambtenaar wegens het plegen van een inbreuk inzake dierenwelzijn sinds de beslissing tot intrekking van zijn vergunning tot het houden van dieren;
   4° een minimumtermijn van tien jaar is verstreken sinds de intrekking van zijn vergunning tot het houden van dieren;
   5° de overtreder heeft een vorming gevolgd, dan wel deelgenomen aan sensibiliseringsacties in verband met de gepleegde inbreuk.
   De aanvraag tot teruggave van de vergunning voor het houden van een dier wordt bij de administratie ingediend, samen met:
   1° de gegevens die bewijzen dat de voorwaarden als bedoeld in lid 1 zijn nageleefd;
   2° een schrijven waarin de reden wordt uitgelegd waarom de persoon zijn vergunning voor het houden van een dier terug wenst te krijgen;
   3° ieder ander nuttig document om zijn aanvraag te wettigen;
   4° een afschrift van het vonnis of de administratieve beslissing waarbij de intrekking van de vergunning tot het houden van een dier is uitgesproken.
   Wanneer de persoon vervallen is verklaard van zijn vergunning tot het houden van een dier in het kader van een beroepsactiviteit, kan geen enkele aanvraag tot teruggave van de vergunning voor het houden van een dier worden ingediend.
   § 2. De administratie meldt ontvangst van de aanvraag binnen een termijn van twintig dagen te rekenen van de dag van ontvangst van de aanvraag. Als de aanvraag onvolledig is, richt de administratie de lijst met de ontbrekende stukken aan de aanvrager en geeft aan dat de procedure opnieuw ingaat te rekenen van de ontvangst van de ontbrekende stukken. Als de aanvraag onontvankelijk is, wordt de aanvrager daar door de aanvrager in dezelfde termijn over ingelicht.
   De administratie richt aan de Minister bevoegd voor dierenwelzijn een advies over de aanvraag, evenals een ontwerp-beslissing binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de dag waarop van de aanvraag ontvangst is gemeld.
   De Minister bevoegd voor dierenwelzijn beslist binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen van de zending van het advies en van de ontwerp-beslissing bedoeld in lid 2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


DEEL VI. - Milieuovereenkomsten.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. BERICHT VAN ONTVANGST.
  (Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 04-05-2005, p. 21195). (vervangen bij BWG 2006-07-13/70, art. 2; Inwerkingtreding : 16-09-2006)

Art. N2. Bijlage II. - VERLENGING VAN DE TERMIJN.
  (Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 04-05-2005, p. 21295). (vervangen bij BWG 2006-07-13/70, art. 2; Inwerkingtreding : 16-09-2006)

Art. N3. Bijlage III. WEIGERING.
  (Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 04-05-2005, p. 21296). (vervangen bij BWG 2006-07-13/70, art. 2; Inwerkingtreding : 16-09-2006)

Art. N4. Bijlage IV. - [1 Minimale inhoud van de notulen van de informatievergadering
   De notulen van de informatievergadering bedoeld in artikel D.29-5 bevatten minstens de volgende gegevens :
   1. de datum, het uur en de plaats van de vergadering;
   2. de identiteit en personalia van de voorzitter van de vergadering;
   3. de naam van de personen zoals vermeld op de lijst der aanwezigen op de laatste vergadering;
   4. een samenvatting van de verschillende besproken punten, meer bepaald :
   - de voorstelling van het project door de aanvrager;
   - de opmerkingen en voorstellen i.v.m. het project (met melding van de identiteit van de personen die het woord genomen hebben);
   - als een milieueffectstudie wordt voorgeschreven :
   ° de bijzondere punten die aan het licht zijn gebracht om in het kader van de milieueffectstudie besproken te worden;
   ° de overgelegde technische alternatieven die redelijkerwijs door de aanvrager overwogen kunnen worden.]1
  [2 5. een verslag over de kwaliteit van de video-opname.]2
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<BWG 2024-05-23/34, art. 11, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>

Art.N4/1. [1 - Minimuminhoud van het in artikel D.29-6 bedoelde attest
   Het in artikel D.29, § -6, bedoelde attest bevat minstens de volgende informatie:
   1. de opname bevat een audio- en video-opname van de tussenkomsten:
   a) van de aanvrager;
   b) van de vertegenwoordigers van de gemeente op het grondgebied waarvan het project wordt gepland en adviseurs inzake leefmilieu
   2° de opname bevat een audio-opname van alle overige tussenkomsten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/34, art. 12, 046; Inwerkingtreding : 02-11-2024>


Art. N5. Bijlage V. Lijst I van de plannen en programma's bedoeld in artikel 53, § 1, van het decreetgevend deel
  Krachtens artikel 53, § 1, lid 1, van het decreetgevend deel worden volgende plannen en programma's onderworpen aan de milieueffectbeoordeling :
  1. [2 het [4 landinrichtingsplan]4 bedoeld in artikel D.286 van het Waalse Landbouwwetboek;]2
  2. [2 [4 Het situatieplan van het openbaar domein bedoeld in de artikelen D.295/1, D.324 en D.349/1]4]2;
  3. [2 Het voorlopige inrichtingsplan bedoeld in artikel D.320 van het Waalse Landbouwwetboek;]2
  4. [4 Het voorlopige inrichtingsplan bedoeld in artikel D.346 van het Waalse landbouwwetboek]4
  5. [4 Het landinrichtingsplan bedoeld in artikel D.273 van het Waalse landbouwwetboek]4
  6. [2 ...]2
  7. [2 ...]2
  8. Het afvalstoffenplan bedoeld in artikel 24, § 1, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;
  9. Het maatregelenprogramma bedoeld in artikel 23 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek;
  10. Het beheersplan van het hydrografisch bekken bedoeld in artikel 24 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek;
  11. Het saneringsplan per hydrografisch onderbekken bedoeld in artikel 218 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek;
  12. Het programma van de rioleringswerken bedoeld in artikel 219 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek;
  13. De programmering van de te verrichten ruimings- en baggerwerken bedoeld in artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden;
  14. [5 ...]5;
  15. Het milieuplan voor de duurzame ontwikkeling bedoeld in artikel 37 van het decreetgevend deel;
  16. Het actieprogramma voor de luchtkwaliteit bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel;
  17. Het actieprogramma voor de bodemkwaliteit bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel;
  18. Het actieprogramma voor de natuurbescherming bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel;
  19. Het gemeentelijk plan voor het leefmilieu en de ontwikkeling van de natuur bedoeld in artikel 48 van het decreetgevend deel;
  20. Het per zone of agglomeratie geïntegreerde actieplan [1 bedoeld in artikel 24, § 2, van het besluit van de Waalse Regering van 15 juli 2010 betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit]1;
  21. Het besluit tot classificatie van de steenbergen bedoeld in artikel 3 van het decreet van 9 mei 1985 betreffende de valorisatie van de steenbergen;
  [1 22. Het kortetermijnactieplan bedoeld in artikel 24, § 5, van het besluit van de Waalse Regering van 15 juli 2010 betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit;]1
  [3 23. het gewestelijk plan voor handelsontwikkeling, bedoeld in artikel 10, 1°, van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen;
   24. het gemeentelijk plan voor handelsontwikkeling, bedoeld in artikel 10, 2°, van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen.]3
  ----------
  (1)<BWG 2010-07-15/26, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 11-09-2010>
  (2)<WLW 2014-03-27/65, art. D.415, 017; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (3)<BWG 2015-04-02/08, art. 51, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2015>
  (4)<DWG 2018-07-17/04, art. 366, 033; Inwerkingtreding : 18-10-2018>
  (5)<BWG 2024-05-23/42, art. 8, 045; Inwerkingtreding : 29-11-2024>

Art. N6. Bijlage VI. - Vorm en minimale inhoud van de nota inzake milieueffectbeoordeling bedoeld in artikel 67, § 2, van het decreetgevend deel.
  1° Aanvrager
  - Naam ...
  - Voornaam ...
  - Hoedanigheid ...
  - Woonplaats ...
  - Telefoon ...
  - [2 E-mailadres]2 ...
  - Datum van de aanvraag ...
  2° Project
  - Voor elke fase, het project omschrijven naar gelang van de geplande inrichtingen en constructies, met opgave van de voornaamste kenmerken (oppervlakte, afmetingen, enz.).
  - Lijst van de verschillende werken die ermee gepaard gaan (ontbossing, excavatie, ophoging, enz.).
  - Vermelding van de operatie- of exploitatiemodaliteiten (fabricageproces, werkplaatsen, opslag, c).
  - Alle stukken bijvoegen voor een beter overzicht van de kenmerken van het project (schets, doorsnede, enz.);
  3° bestaande rechtstoestand inzake ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium
  - De bestemming en/of perimeter van het terrein in overdruk aangeven op het gewestplan.
  - De bestemming van het terrein vermelden op het [1 plaatselijk beleidsontwikkelingsplan (SOL)]1.
  - Ligging van het terrein :
  * in een niet vervallen [1 bebouwingsvergunning]1. JA - NEE;
  * in een beschermingsperimeter en/of is het opgenomen op een beschermingslijst. JA - NEE;
  * dichtbij [1 ...]1 een beschermd onroerend goed, een archeologische vindplaats. JA - NEE;
  * binnen een beschermingsperimeter bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, gewijzigd o.a. bij het decreet van 6 december 2001 betreffende de natuur- of bosreservaten en Natura 2000-gebieden;
  * in de nabijheid van een beschermingsperimeter bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, gewijzigd o.a. bij het decreet van 6 december 2001 betreffende de natuur- of bosreservaten en Natura 2000-gebieden;
  4° beschrijving van de site vóór de uitvoering van het project.
  - Bodemreliëf en helling van het natuurlijk terrein (minder dan 6%, tussen 6 en 15%, meer dan 15%).
  - Aard van de bodem.
  - Andere grondbezetting dan bestaande constructies (braakland, onbebouwd terrein, tuin, teelt, grasland, bos, heide, ven, vochtig gebied...).
  - Aanwezigheid van grondwater en winningspunten.
  - Richting en lozingspunten in het hydrografisch netwerk voor het afvloeiingswater.
  - Waterlopen, vijvers, bronnen, eventuele winningspunten.
  - Beknopte evaluatie van de biologische kwaliteit van de site.
  - Beknopte evaluatie van de biologische kwaliteit van de Natura 2000-site, van de natuur- of bosreservaten.
  - Aansluiting op een uitgerust wegennet (weg, riolering, water, elektriciteit, aardgas, ...).
  - Aanwezigheid van een beschermd gebied of van een gebied dat op een beschermingslijst staat. JA - NEE.
  - Aanwezigheid van een archeologische vindplaats. JA - NEE.
  - Aanwezigheid van een Natura 2000-site, van natuur- of bosreservaten. JA - NEE.
  5° Milieueffecten van het project.
  a) Zal het project aanleiding geven tot emissies van gassen, stoom, stof of aërosols.
  - in de lucht : JA -NEE
  Vermeld
  * het soort
  * het debiet.
  b) Zal het project aanleiding geven tot vloeibare lozingen.
  - in het oppervlaktewater : JA - NEE.
  - in het rioolstelsel : JA - NEE.
  - boven- of ondergronds : JA - NEE.
  Vermeld
  * het soort (koelwater, industrieel water, regenwater, slib, ...);
  * het debiet of de hoeveelheid.
  Het dossier gaat vergezeld van een plan met de plaats(en) waar in het riolenstelsel of in de waterlopen wordt geloosd.
  c) Voorziet het project in winningen.
  - voor oppervlaktewater :
  * plaats;
  * hoeveelheid;
  - voor grondwater :
  * benaming van het winningspunt;
  * hoeveelheid.
  d) Beschrijving van de aard en hoeveelheid van de bijproducten en afvalstoffen voortgebracht door het project, alsmede van de wijze waarop ze verwijderd en/of vervoerd worden.
  e) Kan het project geluidshinder veroorzaken voor de omwoners. JA - NEE :
  * van welke aard;
  * voortdurend of af en toe.
  f) Voorziene vervoermiddelen en toegangswegen :
  * voor het vervoer van producten;
  * voor het vervoer van personen;
  * lokalisatie van de parkeerplaatsen;
  * lokalisatie van de eventuele pijpleidingen.
  g) Zal het project het gebied schade toebrengen op esthetisch vlak. JA - NEE
  h) Zal het project aanleiding geven tot erosieverschijnselen. JA - NEE
  i) Integratie in het bebouwde en onbebouwde kader : gevaar voor een breukeffect in het natuurlijk landschap of ten aanzien van de kenmerken van het traditionele woonmilieu van de streek of van de wijk (bovenmatige of onvoldoende dichtheid, verschillen ten aanzien van de vestiging, de oriëntatie, het profiel, de samenstelling van de voorgevels, de bouwstoffen en de overige architecturale kenmerken van de naburige constructies vermeld op het vestigingsplan).
  j) Verenigbaarheid van het project met de omgeving (aanwezigheid van een school, ziekenhuis, Natura 2000-gebied, natuurreservaat, bosreservaat, enz).
  k) Gevaar voor andere mogelijke hinder.
  l) Aanzienlijke wijziging van het bodemreliëf. Maximale denivellering ten aanzien van het natuurlijk terrein.
  m) Bebossing en/of ontbossing.
  n) Aantal parkeerplaatsen.
  o) Weerslag op de natuur.
  p) Wegenbouw of -inrichting.
  q) Individuele zuivering.
  6° Verantwoording van de keuzen en van de efficiëntie van de eventuele palliatieve of beschermingsmaatregelen of van het gebrek aan dergelijke maatregelen.
  7° Maatregelen om de negatieve milieueffecten te voorkomen of te beperken
  - lozingen in de lucht;
  - lozingen in het water;
  - productieafval;
  - geuren;
  - lawaai;
  - verkeer;
  - weerslag op het natuurlijk patrimonium;
  - weerslag op het landschap.
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-22/49, art. 30, 028; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  Bijlage vervangen door:
  <ARW 2018-09-06/25, art. 31, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>
  (2)<BWG 2019-05-16/78, art. 108, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N7. Bijlage VII. - Vorm en minimale inhoud van de effectstudie bedoeld in artikel 67, § 2, van het decreetgevend deel.
  1) Auteur van de studie
  1° Erkend studiebureau.
  2° Externe medewerkers verenigd om de studie uit te voeren.
  2) Bestudeerd project
  1° Aanvrager
  2° Exploitatiezetel (Exacte gegevens van de vestigingsplaats van het project, Lambert-coördinaten).
  3° Beschrijving van de plaats en omgeving (beschrijving van de elementen waarop het voorgestelde project betrekking kan hebben, met inbegrip van o.a. de bevolking, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het architecturaal en archeologisch patrimonium, het landschap, alsook de interactie tussen die factoren).
  4° Soort inrichting.
  5° Het project :
  - Activiteitensector;
  - Beknopte beschrijving;
  - Uitvoerige beschrijving (lijst van de installaties, activiteiten en opslagplaatsen, aard van de gebruikte of voortgebrachte energieën, duur van de aangevraagde vergunning, approximatief kalender van de tenuitvoerlegging van de vergunning, lijst van de binnenkomende, intermediaire en uitgaande stoffen).
  6° Beschrijving van de belangrijke effecten die het project rechtstreeks en onrechtstreeks op het leefmilieu kan hebben (o.a. op de bevolking, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het architecturaal en archeologisch patrimonium, het landschap, alsook op de interactie tussen die factoren), met de juiste indicatie van de gekozen prognosetechnieken en basishypothesen, alsook van de gebruikte relevante milieugegevens.
  7° De Minister van Leefmilieu kan bepalen welke databanken nuttig zijn voor de berekening van de verspreiding van afvalgassen en voor de modelvorming van de effecten van de bronnen bedoeld in dit besluit. Het dossier betreffende de effectstudie bevat minstens een schatting van de verontreinigingsniveaus op grond van bovenbedoelde gegevens.
  8° Beschrijving van de milieueffecten in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, in een ander gewest, in een naburige provincie of gemeente.
  3) Oplossingen en maatregelen om milieueffecten te voorkomen
  1° Synthese van de opmerkingen geformuleerd in het kader van de in artikel 31 van dit besluit bedoelde bevolkingsraadpleging die aan de effectstudie voorafgaat.
  2° Overzicht van de voornaamste technisch uitvoerbare alternatieven die door de opdrachtgever werden onderzocht en opgave van de voornaamste redenen voor zijn keuze, rekening houdende met de milieueffecten.
  3° Beschrijving van de geplande maatregelen om de voornaamste schadelijke milieueffecten te voorkomen, te beperken, en, voor zover mogelijk, te compenseren.
  4) Commentaar van de auteur van de studie
  1° Overzicht van de eventuele moeilijkheden (technische leemten of gebrekkige kennis) die de auteur van de studie heeft ondervonden bij het inzamelen van de vereiste gegevens.
  2° Voorstellen en aanbevelingen van de auteur van de studie.
  5) Niet-technische samenvatting van de gegevens vermeld in de bovenstaande rubrieken
  Deze rubriek 5 wordt gedrukt op A4-bladzijden en moet leesbaar zijn na eventueel zwart-wit fotokopiëren, met uitzondering van de grafieken. "
  Bijlage vervangen door:
  <ARW 2018-09-06/25, art. 32, 034; Inwerkingtreding : 02-11-2018>


Art. N8.[1 Bijlage VIII.]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53308)
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. N9.[1 Bijlage IX.]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53311)
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 3, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<BWG 2024-05-23/42, art. 9, 045; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. N10. [1 Bijlage X.]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53313)
  ----------
  (1)<BWG 2022-06-02/08, art. 4, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. N11. [1 Bijlage XI.]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53317)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 5, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>



Art. N12. [1 Bijlage XII.]1

   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53319)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 6, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>



Art. N13. [1 Bijlage XIII.]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53324)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>



Art. N14.[1 Bijlage XIV.]1

   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53327)

  Gewijzigd door:

  <MB 2025-02-03/11, art. 1, 047; Inwerkingtreding : 03-02-2025>
  <MB 2025-02-03/12, art. 1, 048; Inwerkingtreding : 03-02-2025>
  <MB 2025-02-03/13, art. 1, 049; Inwerkingtreding : 03-02-2025>
  <MB 2025-03-26/02, art. 1, 050; Inwerkingtreding : 26-03-2025>
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 8, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>



Art. N15. [1 Bijlage XV.]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53329)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 9, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>



Art. N16. [1 Bijlage XVI.]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53332)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 10, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>



Art. N17. [1 Bijlage XVI.]1

   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53335)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 11, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>



Art. N18. [1 Bijlage XVIII.]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53340)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 12, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>



Art. N19. [1 Bijlage XIX.]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53342)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 13, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>



Art. N20.[1 Bijlage XX.]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-06-2022, p. 53344)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2022-06-02/08, art. 14, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2022>