Details





Titel:

10 DECEMBER 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-02-2005 en tekstbijwerking tot 27-02-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1-4
BIJLAGEN.
Art. N1-N3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1989029363  1989029364 





Artikels:

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° decreet : het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
  2° bevoegde administratie : [1 [4 de subentiteit van het Departement Omgeving, bevoegd voor milieueffectrapportage]4]1
  3° de productiecapaciteit : de jaarlijkse of dagelijkse effectieve productiecapaciteit van de installaties, rekening houdend met onder andere de eigenschappen van de inrichtingen zoals de opslagcapaciteiten, de werkuren, het aantal werknemers, de werkregeling (personeelsbezetting) en rekening houdend met de bij de vergunning aan te vragen capaciteit;
  4° bijzonder beschermde gebieden : als bijzonder beschermde gebieden met betrekking tot dit besluit worden de volgende gebieden beschouwd :
  a. de speciale beschermingszones overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
  b. een gebied aangeduid overeenkomstig de Conventie van Ramsar inzake watergebieden van internationale betekenis;
  c. een beschermd duingebied of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied zoals aangegeven ter uitvoering van het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen;
  d. natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
  e. bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, overstromingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
  f. een beschermd [3 cultuurhistorisch]3 landschap, stads- of dorpsgezicht, monument of archeologische [3 site]3;
  g. de waterwingebieden en bijhorende beschermingszones type I en II vastgesteld ter uitvoering van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;
  h. het Vlaams Ecologisch Netwerk overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
  i. een volgens een plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan vastgesteld erfgoedlandschap.
  [2 5° project-m.e.r.-screeningsnota : een document waarin van een voorgenomen project wordt aangegeven of er aanzienlijke effecten voor mens en milieu te verwachten zijn.]2
  ----------
  (1)<BVR 2008-03-07/41, art. 402, 002; Inwerkingtreding : 21-05-2008>
  (2)<BVR 2013-03-01/23, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 29-04-2013>
  (3)<BVR 2014-05-16/42, art. 13.1.39, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (4)<BVR 2017-02-24/16, art. 91, 009; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

Art.2.§ 1. De categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig [1 artikel 4.3.2, § 1, § 2, § 2bis, § 3 en § 3bis, van het decreet al dan niet]1 een project-MER moet worden opgesteld, zijn vermeld in [1 bijlage I, bijlage II en bijlage III]1 van dit besluit.
  § 2. Voor de categorieën van projecten vervat in bijlage II bij dit besluit kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij de bevoegde administratie.
  § 3. De bevoegde administratie beslist geval per geval over deze verzoeken tot ontheffing. Ze beslist op basis van de selectiecriteria die zijn vastgesteld in bijlage II van het decreet.
  § 4. De administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen bedoeld in artikel 4.3.2, § 4, 2de lid, en artikel 4.3.4, § 4, 3° van het decreet zijn deze die ingevolge de toepasselijke vergunningenwetgeving om advies moeten worden gevraagd over de desbetreffende vergunningsaanvraag.
  § 5. De milieueffectbeoordeling voor de categorieën van projecten vermeld in de rubrieken 2, b) en 3 van bijlage I, en de rubrieken 2, d), tweede streepje en 3, g) van bijlage II, mag geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende stralingen.
  [1 § 6. Voor de categorieën van projecten, vermeld in bijlage III bij dit besluit, kan de initiatiefnemer een project-m.e.r.-screeningsnota indienen bij de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag.
   De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, kan een modelformulier vaststellen voor de opmaak van de project-m.e.r.-screeningsnota, vermeld in het eerste lid. In dat modelformulier worden alle gegevens opgevraagd over de kenmerken van het voorgenomen project, de locatie van het project, de gebieden waarop het project van invloed kan zijn en de kenmerken van de mogelijke milieueffecten, die nodig zijn om te besluiten of er aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn van een voorgenomen project.
   § 7. De overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag beslist geval per geval over die project-m.e.r.-screeningsnota's. Ze beslist op basis van de selectiecriteria, vermeld in bijlage II van het decreet.
   § 8. Wanneer een project onder de toepassing valt van verschillende bijlagen bij dit besluit, dan geldt voor dit project de procedure van de bijlage met het laagste nummer.]1
  ----------
  (1)<BVR 2013-03-01/23, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 29-04-2013>

Art.3.§ 1. De volgende bepalingen worden opgeheven :
  1° Artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 19bis, 19ter en 20 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectrapportage van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 27 april 1994, 25 januari 1995, 24 mei 1995, 4 februari 1997 en 10 maart 1998;
  2° Artikelen 1, 2, 3, 4, 13, 14, 15, 16, 17, 17bis, 17ter en 18 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende bepaling voor het Vlaamse Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieueffectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag om bouwvergunning, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 25 januari 1995, 4 februari 1997 en 10 maart 1998.
  § 2. Overeenkomstig artikel 9 van het decreet van 18 december 2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage, is de verplichting tot het uitvoeren van een project-m.e.r. overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2, tweede lid van het decreet, niet van toepassing op de inrichtingen met een lopende [1 omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit]1 die vervalt uiterlijk dertig maanden na de inwerkingtreding van dit besluit en voor zover :
  1. de inrichting niet viel onder de toepassing van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectrapportage van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen;
  2. de vergunningsaanvraag geen verandering van het project bevat waarvoor een project-MER kan worden opgelegd overeenkomstig de bepalingen van bijlage II bij dit besluit;
  3. de vergunningsaanvraag wordt aangevuld met een bondige beschrijving en beoordeling van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project overeenkomstig de in artikel 4.3.7, § 1, 2°, b), opgesomde aspecten.
  ----------
  (1)<BVR 2015-11-27/29, art. 598, 007; Inwerkingtreding : 23-02-2017>

Art.4. De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, en de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. - De categorieën van projecten die overeenkomstig artikel 4.3.2, § 1 van het decreet aan de project-m.e.r. worden onderworpen en waarvoor een project-MER moet worden opgesteld.

  
1Raffinaderijen van ruwe aardolie (met uitzondering van de bedrijven die
 uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen), alsmede
 installaties voor de vergassing en vloeibaarmaking van ten minste 500
 ton steenkool of bitumineuze schisten per dag.
2a) Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een
 warmtevermogen van ten minste 300 megawatt.
 b) Kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de
 ontmanteling of buitengebruikstelling van dergelijke centrales of
 reactoren (1) (met uitzondering van onderzoeksinstallaties voor de
 productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een
 constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW).
 ( (1) Kerncentrales en andere kernreactoren houden op zulke
 installaties te zijn wanneer alle splijtstoffen en ander
 radioactief besmette elementen permanent van de plaats van de
 installatie zijn verwijderd. )
3a) Installaties voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen.
 b) Installaties die ontworpen zijn :
 - voor de productie of de verrijking van splijtstoffen,
 - voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief
 afval,
 - voor de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen,
 - uitsluitend voor de definitieve verwijdering van radioactief afval,
 - uitsluitend voor de (voor meer dan tien jaar geplande) opslag van
 bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een andere plaats
 dan het productieterrein.
4a) Geintegreerde hoogovenbedrijven voor de productie van ruwijzer en
 staal.
 b) Installaties voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts,
 concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische
 of elektrolytische procedes.
5Installaties voor de winning van asbest, alsmede voor de behandeling en
 de verwerking van asbest en asbesthoudende producten : voor producten
 van asbestcement, met een jaarproductie van meer dan 20.000 ton
 eindproducten, voor remvoeringen, met een jaarproductie van meer dan
 50 ton eindproducten, alsmede - voor andere toepassingsmogelijkheden
 van asbest - met een gebruik van meer dan 200 ton per jaar.
6Geintegreerde chemische installaties, dat wil zeggen installaties voor
 de fabricage op industriele schaal van stoffen door chemische
 omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en
 functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van :
 - organische basischemicalien;
 - anorganische basischemicalien;
 - fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of
 samengestelde meststoffen);
 - basisproducten voor gewasbescherming en van biociden;
 - farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procede;
 - explosieven.
7Aanleg van spoorlijnen voor spoorverkeer over een lengte van 10 km of
 meer.
8Aanleg van vliegvelden (2) met een start - en landingsbaan van ten
 minste 2.100 meter.
 ( (2) Onder '' vliegvelden '' is te verstaan de vliegvelden die
 beantwoorden aan de definitie van het verdrag van Chicago van
 1944 tot oprichting van de Internationale burgerluchtvaart-
 organisatie (bijlage 14). )
9Aanleg van autosnelwegen en autowegen (3), met inbegrip van de
 hoofdwegen.
 ( (3) Onder ''autowegen'' is te verstaan de wegen die beantwoorden aan
 de definities van ''de Europese Overeenkomst inzake
 internationale hoofdverkeerswegen'' van 15 november 1975. )
10Aanleg van nieuwe wegen met vier of meer rijstroken, of verlegging
 en/of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot
 wegen met vier of meer rijstroken, indien de nieuwe weg, of het
 verlegde en/of verbrede weggedeelte een ononderbroken lengte van 10 km
 of meer heeft.
11Aanleg van waterwegen en havens voor de binnenscheepvaart voor schepen
 van meer dan 1.350 ton.
12Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen
 pieren voor lossen en laden (met uitzondering van pieren voor
 veerboten) die schepen van meer dan 1.350 ton kunnen ontvangen.
13Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd
 in punt D10 van [<font color="red">2</font> artikel 4.2.1 VLAREMA ]<font color="red">2</font> , de chemische behandeling, zoals
 gedefinieerd in punt D9 van [<font color="red">2</font> artikel 4.2.1 VLAREMA]<font color="red">2</font> of het storten van
 gevaarlijke afvalstoffen.
14Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd
 in punt D10 van [<font color="red">2</font> artikel 4.2.1 VLAREMA]<font color="red">2</font> , of chemische behandeling, zoals
 gedefinieerd in punt D9 van [<font color="red">2</font> artikel 4.2.1 VLAREMA]<font color="red">2</font> , van ongevaarlijke
 afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag.
15Werkzaamheden voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van
 grondwater wanneer het jaarlijkse volume onttrokken of aangevuld water
 10 miljoen m3 of meer bedraagt.
16a) Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden
 wanneer deze overbrenging ten doel heeft eventuele waterschaarste te
 voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water meer bedraagt dan
 100 miljoen m3 per jaar.
 b) In alle andere gevallen, projecten voor de overbrenging van water
 tussen stroomgebieden wanneer het meerjarig gemiddelde jaardebiet
 van het bekken waaraan het water wordt onttrokken meer bedraagt dan
 2.000 miljoen m3 en de hoeveelheid overgebracht water 5 % van dit
 debiet overschrijdt.
 In beide gevallen is overbrenging van via leidingen aangevoerd
 drinkwater uitgesloten.
17Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van meer dan
 150.000 inwonerequivalenten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6,
 van Richtlijn 91/271/EEG (4).
 ( (4) PB nr. L 135 van 30.5.1991, blz. 40. Richtlijn laatstelijk
 gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994. )
18Commerciele winning van aardolie en aardgas wanneer de gewonnen
 hoeveelheid meer dan 500 ton aardolie per dag of meer dan 500.000 m3
 aardgas per dag bedraagt.
19Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of permanent opslaan
 van water, met inbegrip van waterspaarbekkens voor
 drinkwatervoorziening, wanneer een nieuwe of extra hoeveelheid water
 van meer dan 10 miljoen m3 wordt gestuwd of opgeslagen, en voor de
 aanleg van een waterbekken wanneer de oppervlakte 50 ha of meer
 bedraagt.
20[<font color="red">1</font> Pijpleidingen met een diameter van meer dan 800 mm en een lengte van meer dan 40 km :
 a) voor het vervoer van gas, olie of chemicaliën;
 b) voor het vervoer van koolstofdioxidestromen voor geologische opslag, inclusief de desbetreffende pompstations.]<font color="red">1</font>
21Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer
 dan :
 a) 85.000 plaatsen voor mesthoenders (ander gevogelte dan leg kippen);
 of
 b) 60 000 plaatsen voor hennen (legkippen); of
 c) 3.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg); of
 d) 900 plaatsen voor zeugen.
22Industriele installaties voor :
 a) de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen; of
 b) de fabricage van papier en karton met een productiecapaciteit van
 meer dan 200 ton per dag
23Steengroeven en dagbouwmijnen, met inbegrip van ontginningen van
 oppervlaktedelfstoffen of grind, met een terreinoppervlakte van meer
 dan 10 hectare, of turfwinning met een terreinoppervlakte van meer dan
 150 hectare.
24Aanleg van bovengrondse hoogspanningsleidingen van 150 kV of meer en
 langer dan 15 km.
25Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische
 producten met een capaciteit van 200.000 ton of meer.
26[<font color="red">1</font> Opslaglocaties overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond.]<font color="red">1</font>
[<font color="red">1</font> 27Installaties voor het afvangen van koolstofdioxidestromen met het oog op de geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, afkomstig van onder deze bijlage vallende installaties, of als de totale jaarlijkse afvang van koolstofdioxide 1,5 megaton of meer bedraagt.
28[<font color="red">2</font> a) Wijziging of uitbreiding van de in bijlage I, II of III opgenomen projecten, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage I genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan.
  b) Wijziging of uitbreiding van de in bijlage I, II of III opgenomen projecten, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage I genoemde drempelwaarden (niet in rubriek 28, a) opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage I voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (= project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage I.]<font color="red">2</font>
[<font color="red">1</font> 29. Permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen.]<font color="red">1</font>
(2)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2013030123" target="_blank">2013-03-01/23</a>, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 29-04-2013>


Art. N2. Bijlage II. - [1 De categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2 en § 3, van het decreet een project-MER of een gemotiveerd verzoek tot ontheffing moet worden opgesteld.]1

1landbouw, bosbouw en aquacultuur
 a) [<font color="red">3</font> ...]<font color="red">3</font>
 b) Projecten voor het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of
 semi-natuurlijke gebieden voor intensieve landbouw voor zover de
 oppervlakte 15 ha of meer bedraagt en gelegen is in een bijzonder
 beschermd gebied.
 c)
 ° Waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden namelijk :
 - een irrigatieproject van 100 ha en meer; of - een
 droogleggingsproject van 50 ha of meer; of - een droogleggingsproject
 van 15 ha of meer, dat een aanzienlijke verlaging van de freatische
 grondwatertafel in een bijzonder beschermd gebied tot gevolg kan
 hebben.
 [<font color="red">3</font> ...]<font color="red">3</font>
 d)
 ° Eerste bebossing voor zover de oppervlakte 10 ha of meer bedraagt.
 ° Ontbossing met het oog op de omschakeling naar een ander bodemgebruik
 voorzover de oppervlakte 3 ha of meer bedraagt en voorzover artikel
 87 van het Bosdecreet niet van toepassing is.
 e) Intensieve veeteeltbedrijven :
 ° Stal met 60.000 tot 85.000 plaatsen voor ander gevogelte dan
 legkippen of met 40.000 tot 60.000 plaatsen voor legkippen, en geheel
 of gedeeltelijk gelegen in een ander gebied dan ''agrarisch gebied in
 de ruime zin''.
 ° Stal met 2.000 tot 3.000 plaatsen voor varkens andere dan zeugen en
 geheel of gedeeltelijk gelegen in een ander gebied dan ''agrarisch
 gebied in de ruime zin''.
 ° Stal met 2.500 plaatsen of meer voor mestkalveren.
 ° Stal met 1.000 tot 2.500 plaatsen voor mestkalveren en geheel of
 gedeeltelijk gelegen in een ander gebied dan ''agrarisch gebied in de
 ruime zin''.
 ° Gemengde inrichting voor gevogelte als de verhouding van het aantal
 plaatsen voor legkippen t.o.v. de drempel 60.000 + het aantal
 plaatsen voor ander gevogelte dan legkippen, struisvogels of
 struisvogelachtigen t.o.v. de drempel /85.000 groter dan 1 is.
 ° Gemengde inrichting voor varkens van meer dan 20 kg als de verhouding
 van het aantal plaatsen voor zeugen t.o.v. de drempel van 900 + het
 aantal plaatsen voor varkens andere dan zeugen t.o.v. de drempel van
 3.000 groter dan 1 is.
 ° Stal met 1.000 plaatsen of meer voor struisvogels en
 struisvogelachtigen.
 f) Intensieve aquacultuur van vis met een productiecapaciteit van 1.000
 ton levend gewicht per jaar of meer.
 g) Landwinning uit zee.
2Extractieve bedrijven
 a) Ontginningen in gebieden die volgens de plannen van aanleg of
 ruimtelijke uitvoeringsplannen bestemd zijn om oppervlakte-
 delfstoffen of grind te ontginnen en die een ontginbare oppervlakte
 hebben van 10 ha of meer.
 b) Ondergrondse mijnbouw.
 c) Winning van mineralen door afbaggering van de zee- of rivierbodem
 met een volume van 100.000 m3 per jaar of meer of die een
 aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd
 gebied.
 d) [<font color="red">2</font> Diepboringen, met name]<font color="red">2</font>
 - geothermische boringen vanaf een diepte van 500 m,
 - boringen in verband met de opslag van kernafval vanaf een diepte van
 100 m, - boringen voor watervoorziening vanaf een diepte van 500m,
 met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit
 van de grond.
 e) [<font color="red">1</font> Oppervlakte-installaties van bedrijven voor de winning van ertsen, van bitumineuze schisten en van koolwaterstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond.]<font color="red">1</font>
3Energiebedrijven
 a) Industriele installaties voor de productie van elektriciteit, stoom
 of warm water met uitzondering van kernenergiecentrales, met een
 warmtevermogen van 100 tot 300 megawatt.
 b)
 [<font color="red">2</font> ...]<font color="red">2</font>
 ° Industriele installaties voor het transport van elektrische energie
 via bovengrondse leidingen van 150 kV of meer over een lengte van
 5 km tot 15 km, of die over een ononderbroken lengte van 1 km of meer
 in een bijzonder beschermd gebied zijn gelegen.
 ° Aanleg van ondergrondse hoogspanningsleidingen van 150 kV of meer
 die :
 - over een ononderbroken lengte van 1 km of meer in een bijzonder
 beschermd gebied zijn gelegen, of
 - over een lengte van 10 km of meer en voor zover ze niet gelegen zijn
 binnen de rooilijnen van een openbare weg of binnen een leidingstraat
 aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan.
 c) Bovengrondse opslag van aardgas met een opslagcapaciteit van
 100.000 m3 of meer.
 d) Ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen met een
 opslagcapaciteit van 500.000 m3 of meer.
 e) Bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen met een oppervlakte
 van 25 ha of meer.
 f) Inrichtingen voor het industrieel briketteren van steenkool en
 bruinkool met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of
 meer.
 g) Installaties voor de behandeling en de opslag van radioactief afval
 voor langer dan drie jaar (niet onder bijlage I vallende projecten).
 h) Installaties voor de productie van hydro-elektrische energie met een
 (elektrisch) vermogen van 5 megawatt of meer.
 i) Installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van
 windenergie voorzover de activiteit betrekking heeft :
 - op 20 windturbines of meer, of
 - op 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of
 kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied.
 [<font color="red">1</font> j) Installaties voor het afvangen van koolstofdioxidestromen met het oog op geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, afkomstig van installaties die niet onder bijlage I vallen.]<font color="red">1</font>
4Productie en verwerking van metalen
 a) Installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of
 secundaire smelting), met inbegrip van continugieten, met een
 productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.
 b) Installaties voor verwerking van ferrometalen door :
 - warmwalsen,
 - koudwalsen van vlakke platen, - smeden met hamers,
 - het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal,
 als de productiecapaciteit 100.000 ton per jaar of meer bedraagt.
 c) Smelterijen van ferrometalen met een productiecapaciteit van 20 ton
 per dag of meer.
 d) Installaties voor het smelten (met inbegrip van het legeren), het
 (vorm)gieten, walsen (koud- en warmwalsen), het trekken van non-
 ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, - inclusief
 terugwinningsproducten (affineren, vormgieten enz.) -met een
 productiecapaciteit van 50.000 ton per jaar of meer.
 e) Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen, plastic
 materiaal en kunststoffen met een elektrolytisch of chemisch
 procede, met gebruik van procesbaden met een individuele inhoud van
 100 m3 of meer of een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar
 of meer.
 f) Automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van
 automobielmotoren met een productiecapaciteit van 100.000 stuks per
 jaar of meer.
 g) Scheepswerven met een oppervlakte van 5 ha of meer.
 h) Installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen, als er
 motoren met een stuwkracht van 500 kN of meer of met een vermogen
 van 10 MW of meer getest worden, of als de oppervlakte 5 ha of meer
 bedraagt.
 i) Inrichtingen voor het vervaardigen van spoorwegmaterieel met een
 oppervlakte van 1 ha of meer, of voor het herstellen ervan met een
 oppervlakte van 5 ha of meer.
 j) Inrichtingen voor het vervormen van metalen (uitstampen) door middel
 van springstoffen.
 k) Installaties voor het roosten en sinteren van ertsen.
5minerale industrie
 a) Cokesovenbedrijven (droge distillatie van steenkool).
 b) Installaties voor de vervaardiging van cement als de
 productiecapaciteit 150.000 ton per jaar of meer bedraagt.
 c) Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van
 asbestproducten :
 - producten van asbestcement, met een productie van 10.000 tot 20.000
 ton eindproducten per jaar,
 - remvoeringen, met een productie van 25 tot 50 ton eindproducten per
 jaar, - andere toepassingsmogelijkheden van asbest met een gebruik
 van 100 tot 200 ton per jaar.
 d) Installaties voor het vervaardigen en behandelen van glas (met
 inbegrip van glasvezels en de productie van glaswol) of voor het
 smelten van minerale stoffen (met inbegrip van mineraalvezels) met
 een productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer.
 e) Fabricage van keramische producten door middel van bakken, namelijk
 dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of
 porselein met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of
 meer.
6Chemische industrie
 a) Chemische industrie voor de behandeling van tussenproducten en
 vervaardiging van chemicalien :
 ° Chemische installaties, voor de productie van organische chemicalien
 met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.
 ° Chemische installaties voor de productie van kunstmeststoffen met een
 productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.
 ° Chemische installaties, voor de productie van anorganische
 chemicalien met een productiecapaciteit van 250.000 ton per jaar of
 meer.
 b) Chemische industrie voor de productie van bestrijdingsmiddelen en
 farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en
 ° Inrichtingen voor de productie van bestrijdingsmiddelen met een
 productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar.
 ° Inrichtingen voor de productie van farmaceutische stoffen met een
 productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer.
 ° Inrichtingen voor de productie van elastomeren, verven,vernissen of
 peroxiden met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of
 meer.
 c) Opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten :
 ° Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische
 producten met een opslagcapaciteit van 100.000 ton tot 200.000 ton.
 d) Petrochemische installaties of vervolgfabrieken voor het kraken of
 vergassen van nafta, gasolie, LPG of andere aardoliefracties met een
 verwerkingscapaciteit van 500.000 ton per jaar of meer.
7Voedings - en genotmiddelenindustrie
 a) Inrichtingen voor het vervaardigen van plantaardige of dierlijke
 olien en vetten met een productiecapaciteit van 60.000 ton per jaar
 of meer.
 b) Inrichtingen voor het conserveren van dierlijke en/of plantaardige
 producten met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of
 meer.
 c) Zuivelfabrieken met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar
 of meer.
 d)
 ° Bierbrouwerijen met een productiecapaciteit van 75 miljoen liter
 per jaar of meer.
 ° Mouterijen met een productiecapaciteit van 60.000 ton per jaar of
 meer.
 e)
 ° Suikerwarenfabrieken met een productiecapaciteit van 90.000 ton per
 jaar of meer.
 ° Siroop- of frisdrankenfabrieken met een productiecapaciteit van 75
 miljoen liter per jaar of meer.
 f) Installaties voor het slachten van dieren met een
 verwerkingscapaciteit van 30.000 ton levend gewicht per jaar of meer.
 g) Zetmeelfabrieken met een productiecapaciteit van 100.000 ton per
 jaar of meer.
 h) Vismeel- en visoliefabrieken met een productiecapaciteit van 10.000
 ton per jaar of meer.
 i) Suikerfabrieken met een productiecapaciteit van 500 ton per dag of
 meer.
8Textiel- Leder- Hout en Papierindustrie
 a) Industriele installaties voor de fabricage van papier en karton met
 een productiecapaciteit van 100 tot 200 ton per dag.
 b) Installaties voor de voorbehandeling (zoals wassen, bleken,
 merceriseren) of het verven van vezels of textiel met een
 productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer.
 c) Installaties voor het looien van huiden met een productiecapaciteit
 van 1.000 ton per jaar of meer.
 d) Installaties voor het produceren en bewerken van celstof met een
 productiecapaciteit van 100 ton per dag en meer.
 e) Houtvezelplaat -, spaanderplaat -, duplex-, triplex- en
 multiplexfabrieken met een productiecapaciteit van 200 ton per dag
 en meer.
9Rubberverwerkende industrie
 Inrichtingen voor het vervaardigen en behandelen van producten op basis
 van elastomeren met een verwerkingscapaciteit van 100.000 ton per jaar
 of meer
10Infrastructuurprojecten
 a) Industrieterreinontwikkeling met een oppervlakte van 50 ha of meer.
 b) Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van
 winkelcentra en parkeerterreinen, - met betrekking tot de bouw van
 1000 of meer woongelegenheden, of
 - met een brutovloeroppervlakte van 5.000 m2 handelsruimte of meer, of
 - met een verkeersgenererende werking van pieken van 1000 of meer
 personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur.
 c)
 ° Aanleg van spoorwegen met een lengte van 1 tot 10 km, of een
 ononderbroken lengte van 1 km of meer gelegen in een bijzonder
 beschermd gebied.
 ° Aanleg van faciliteiten voor de overlading tussen [<font color="red">2</font> vervoerswijzen]<font color="red">2</font>
 en van [<font color="red">2</font> overladingsstations]<font color="red">2</font> met een oppervlakte van 5 ha of meer.
 d) Aanleg van vliegvelden, met een start- en landingsbaan van 800 tot
 2.100 meter
 e)
 ° Aanleg van wegen met 4 of meer rijstroken over een lengte van 1 km
 tot 10 km.
 ° Aanleg van wegen met 2 of meer rijstroken over een lengte van 10 km
 of meer.
 ° Aanleg van verharde wegen die over een ononderbroken lengte van 1 km
 of meer in een bijzonder beschermd gebied zijn gelegen.
 f) Aanleg van havens en haveninstallaties, met inbegrip van
 visserijhavens, waaronder de aanleg van dokken en sluizen.
 g) Aanleg van waterwegen.
 h) [<font color="red">3</font> ° Werken op of langs niet-kunstmatige bevaarbare waterlopen, namelijk :
 1) verbreden of verdiepen van de vaargeul;
 2) aanleg van stuwen.
 ° Werken ter beperking van overstromingen, namelijk :
 1) aanleg van overstromingsgebieden met een volumecapaciteit van 250.000 m3 of meer;
 2) aanleg van dijken met een lengte van 500 m of meer.]<font color="red">3</font>
 i) Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of voor de lange
 termijn opslaan van water met een oppervlakte van 15 ha of meer of
 met een nuttige inhoud van 1 miljoen m3 of meer.
 j) Aanleg van infrastructuur voor trams, boven- en ondergrondse
 spoorwegen, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies, welke
 uitsluitend of overwegend voor personenvervoer zijn bestemd met een
 lengte van 1 km of meer.
 k) [<font color="red">2</font> k) Aanleg in open sleuf van buisleidingen en aanleg van randvoorzieningen behorend bij die buisleidingen die niet gelegen zijn binnen de rooilijnen van een openbare weg, en waarbij een van de volgende voorwaarden vervuld is :
  1) ten minste 2000 m2 van de randvoorziening ligt in een bijzonder beschermd gebied;
   2) de buisleiding heeft een ononderbroken lengte van 1 km of meer in een bijzonder beschermd gebied;
  3) de buisleiding heeft een lengte van 10 km of meer.]<font color="red">2</font>
 l) Aanleg van aquaducten over een lengte van 10 km, of meer of die over
 een ononderbroken lengte van 1km of meer gelegen zijn in een
 bijzonder beschermd gebied.
 m) [<font color="red">2</font> ...]<font color="red">2</font>
 n) Kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust
 kunnen wijzigen door de aanleg van onder meer dijken, pieren,
 havenhoofden, havendammen, en andere kustverdedigingswerken, met
 uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken.
 o) Werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater :
 [<font color="red">5</font> Onttrekken van grondwater, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontrinigd grondwater in dezelfe watervoerende laag, als het netton onttrokken débiet 2500 m3 par dag of meer bedraagt.
 Kunstmatige aanvullingen van grondwater als het debiet 2500 m3 per dag of meer bedraagt.]<font color="red">5</font>
 Onttrekken van grondwater als de capaciteit 1.000 m3 per dag of meer
 bedraagt en de activiteit gelegen is in of een aanzienlijke invloed
 kan hebben op een gebied zoals aangeduid in uitvoering van het decreet
 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen van 14 juli
 1993 of als de activiteit een betekenisvolle aantasting van de
 natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan
 veroorzaken.
 p) Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden als
 deze overbrenging tot doel heeft eventuele waterschaarste te
 voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water 75 miljoen m3 of meer
 per jaar bedraagt en het project niet de overbrenging van drinkwater
 via leidingen betreft.
11[<font color="red">1</font>...]<font color="red">1</font>
  
  
  
 ° Verwerking van niet-gevaarlijke afvalstoffen in een
 verbrandingsinstallatie, met uitzondering van biomassa-afval, met een
 capaciteit van 50 ton per dag tot en met 100 ton per dag.
 ° Stortplaatsen van categorie 1 en 2 voor niet-gevaarlijke afval-
 stoffen.
 ° Inrichtingen voor de opslag en fysisch-chemische behandeling van
 gevaarlijke afvalstoffen voorzover de ermee samenhangende opslag
 volgens de criteria van [<font color="red">4</font> rubriek 17.3 van de indelingslijst zoals vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid ]<font color="red">4</font>
 is ingedeeld in klasse 1.
 c)
 ° Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van 50.000 tot
 150.000 inwonersequivalenten.
 ° Rioolwaterzuiveringsinstallaties en kleinschalige
 waterzuiveringsinstallaties (KWZI) met een capaciteit van 500
 inwonersequivalenten of meer, gelegen in een bijzonder beschermd
 gebied.
 d) Slibstortplaatsen met een stortcapaciteit van 250.000 m3 of meer.
 e) Monostortplaatsen voor baggerspecie of ruimingsspecie, afkomstig van
 de oppervlaktewateren van het openbaar hydrografisch net met een
 stortcapaciteit van 250.000 m3 of meer.
 f) Opslag van schroot met inbegrip van autowrakken als de
 opslagcapaciteit 10.000 ton of meer of 10.000 voertuigwrakken of
 meer bedraagt.
 g) Testbanken voor motoren, turbines of reactoren als motoren met een
 stuwkracht van 500 kN of meer of met een vermogen van 10 MW of meer
 getest worden.
 h) Installaties voor de vervaardiging van kunstmatige minerale vezels
 met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.
 i) Installaties voor de terugwinning of vernietiging van explosieve
 stoffen.
 j) Vilderijen met een capaciteit van 30.000 ton verwerkt gewicht per
 jaar of meer.
 k) Inrichtingen bestemd voor de destructie van kadavers [<font color="red">3</font> met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag]<font color="red">3</font>.
 l) Installaties voor mestbewerking of -verwerking met een
 verwerkingscapaciteit van 100.000 ton of meer dierlijke mest per
 jaar.
12Toerisme en recreatie
 a) Vakantiedorpen, hotelcomplexen buiten stedelijke zones, permanente
 kampeer- en caravanterreinen, themaparken, skihellingen, skiliften
 en kabelspoorwegen, met bijhorende voorzieningen, - met een
 terreinoppervlakte van 5 ha of meer, of
 - met een verkeersgenererende werking van pieken van 1000 of meer
 personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur.
 b) Jachthavens :
 ° Aanleg met 250 of meer vaste ligplaatsen. ° Aanleg met 100 of meer
 vaste ligplaatsen in of met een betekenisvolle invloed op een
 bijzonder beschermd gebied.
 c) Aanleg van golfterreinen van 9 holes of meer.
13[<font color="red">2</font> WIJZIGINGEN EN UITBREIDINGEN VAN PROJECTEN
  a) Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage II genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding).
  b) Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage II genoemde drempelwaarden (niet in bijlage I of in rubriek 13. a) van bijlage II opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage II voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (= project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage II.]<font color="red">2</font>
14Proefprojecten
 Projecten van bijlage I die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor
 het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die
 niet langer dan twee jaar worden gebruikt.
(<font color="red">1</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2011071541" target="_blank">2011-07-15/41</a>, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 06-09-2011>
(<font color="red">2</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2013030123" target="_blank">2013-03-01/23</a>, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 29-04-2013>
(<font color="red">3</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2016031819" target="_blank">2016-03-18/19</a>, art. 190, 006; Inwerkingtreding : 05-09-2016>
(<font color="red">4</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2015112729" target="_blank">2015-11-27/29</a>, art. 599, 007; Inwerkingtreding : 23-02-2017>
(<font color="red">5</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2014051635" target="_blank">2014-05-16/35</a>, art. 572, 008; Inwerkingtreding : 04-10-2014>

  ----------
  (1)<BVR 2013-03-01/23, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 29-04-2013>


Art. N3.[1 Bijlage III. - De categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2bis en § 3bis, van het decreet een project-MER of een project-m.e.r.-screeningsnota moet worden opgesteld

   1. Landbouw, bosbouw en aquacultuur
   a) ruilverkavelingsprojecten [2 ...]2
   b) projecten voor het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of seminatuurlijke gebieden voor intensieve landbouw (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
   c) waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden, met inbegrip van irrigatie- en droogleggingsprojecten (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
   d) eerste bebossing en ontbossing met het oog op omschakeling naar een ander bodemgebruik (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
   e) intensieve veeteeltbedrijven (projecten die niet in bijlage I of II zijn opgenomen)
   f) intensieve aquacultuur van vis (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
   2. Extractieve bedrijven
   a) steengroeven, dagbouwmijnen, met inbegrip van ontginningen van oppervlaktedelfstoffen of grind, en turfwinningen (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   b) winning van mineralen door afbaggering van de zee- of rivierbodem
   c) diepboringen, voor zover ze geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende straling, met name :
   - geothermische boringen;
   - boringen in verband met de opslag van kernafval;
   - boringen voor watervoorziening
   met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond
   3. Energiebedrijven
   a) industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water met uitzondering van kernenergiecentrales (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   b) industriële installaties voor het transport van gas, stoom en warm water; transport van elektrische energie via bovengrondse leidingen (projecten die niet onder bijlage I of bijlage II vallen)
   c) bovengrondse opslag van aardgas
   d) ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen
   e) bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen
   f) industrieel briketteren van steenkool en bruinkool
   g) installaties voor de behandeling en de opslag van radioactief afval, voor zover ze geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende straling (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   h) installaties voor de productie van hydro-elektrische energie (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   i) installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie (windturbineparken) (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   4. Productie en verwerking van metalen
   a) installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van continugieten (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   b) installaties voor de verwerking van ferrometalen door :
   i) warmwalsen;
   ii) smeden met hamers;
   iii) het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal
   (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   c) smelterijen van ferrometalen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   d) installaties voor het smelten, met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten enzovoort) (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   e) installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   f) automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van automobielmotoren (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   g) scheepswerven (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   h) installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen
   i) spoorwegmaterieelfabrieken (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   j) uitstampen door middel van springstoffen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   5. Minerale industrie
   a) installaties voor de vervaardiging van cement (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   b) installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   c) installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van glasvezels (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   d) installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   e) fabricage van keramische producten door middel van bakken, namelijk dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   6. Chemische industrie (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   a) behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën
   b) productie van bestrijdingsmiddelen en farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en peroxiden
   c) opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten [4 bij inrichtingen behorend tot de chemische industrie]4
   7. Voedings- en genotmiddelenindustrie (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   a) vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten
   b) conservenfabrieken voor dierlijke en plantaardige producten
   c) zuivelfabrieken
   d) bierbrouwerijen en mouterijen
   e) suikerwaren- en siroop- of frisdrankfabrieken
   f) installaties voor het slachten van dieren
   g) zetmeelfabrieken
   h) vismeel- en visoliefabrieken
   i) suikerfabrieken
   8. Textiel-, leder-, hout- en papierindustrie
   a) industriële installaties voor de fabricage van papier en karton (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   b) installaties voor de voorbehandeling (zoals wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   c) installaties voor het looien van huiden (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   d) installaties voor het produceren en bewerken van celstof (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   9. Rubberverwerkende industrie (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   vervaardiging en behandeling van producten op basis van elastomeren
   10. Infrastructuurprojecten
   a) industrieterreinontwikkeling (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   b) stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   c) aanleg van spoorwegen en faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen en van overladingsstations (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   d) aanleg van vliegvelden (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   e) aanleg van wegen (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   f) stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of voor de lange termijn opslaan van water (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   g) trams, boven- en ondergrondse spoorwegen, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies, welke uitsluitend of overwegend voor personenvervoer zijn bestemd (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   h) aanleg van olie- en gaspijpleidinginstallaties (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   i) aanleg van aquaducten over lange afstand (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   j) werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II
   k) projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II
  [3 l) Werken inzake kanalisering en ter beperking van overstromingen (flood relief werken) (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)]3
   11. Andere projecten
   [5 ...]5
   b) installaties voor de verwijdering van afval (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   c) rioolwaterzuiveringsinstallaties (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
   d) slibstortplaatsen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   e) opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   f) testbanken voor motoren, turbines of reactoren (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   g) installaties voor de vervaardiging van kunstmatige minerale vezels (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   h) vilderijen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   12. Toerisme en recreatie
   a) skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   b) jachthavens (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   c) vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones, met bijbehorende voorzieningen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   d) permanente kampeer- en caravanterreinen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   e) themaparken (projecten die niet onder bijlage II vallen)
   13. Wijziging of uitbreiding van projecten
   wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III waarvoor reeds een vergunning is afgegeven en die zijn of worden uitgevoerd (niet in bijlage I of II opgenomen wijziging of uitbreiding).]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2013-03-01/23, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 29-04-2013>
  (2)<BVR 2016-03-18/19, art. 191, 006; Inwerkingtreding : 05-09-2016>
  (3)<BVR 2016-03-18/19, art. 192, 006; Inwerkingtreding : 05-09-2016>
  (4)<BVR 2014-05-16/35, art. 573, 008; Inwerkingtreding : 04-10-2014>
  (5)<BVR 2024-02-02/06, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2027>