11 APRIL 2003. - [Wet op de repartitiebijdrage.] <W2022-07-12/09, art. 24, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-07-2003 en tekstbijwerking tot 22-07-2022)
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Mechanismen verbonden met de voorzieningen voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales (en bijdragen). <W 2008-12-22/32, art. 60, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
Afdeling 1. - (De Commissie voor nucleaire voorzieningen.) <W 2007-04-25/38, art. 144; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
Onderafdeling 1.
Art. 3-4
Onderafdeling 2.
Art. 5-10
Afdeling 2. - Nadere regels voor de aanleg en het beheer van de voorzieningen voor de ontmanteling en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen.
Onderafdeling 1. - Aanleg van de voorzieningen voor de ontmanteling en het beheer van bestraalde splijtstoffen (en bijdragen). <W 2008-12-22/32, art. 61, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
Art. 11-12
Onderafdeling 2. - Beheer van de voorzieningen voor de ontmanteling en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen (en bijdragen). <W 2008-12-22/32, art. 63, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
Art. 13-19
HOOFDSTUK III. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 20-21
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 22, 22bis, 23-25
ANNEXE.
N. [1 Bijlage.]1
2006011226 2007000688 2009011052 2009A11052 2011003096 2017013826 2018014617 2019010727 2019042276 2020043551 2021043086 2022010041
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art.2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1° " datum van industriële ingebruikname " : datum van de formele overeenkomst tussen de elektriciteitsproducent, de constructeurs van de kerncentrales en het studiebureel waardoor de projectfase wordt afgesloten en de productiefase begint, te weten voor de bestaande nucleaire centrales :
- Doel 1 : 15 februari 1975
- Doel 2 : 1 december 1975
- Doel 3 : 1 oktober 1982
- Doel 4 : 1 juli 1985
- Tihange 1 : 1 oktober 1975
- Tihange 2 : 1 februari 1983
- Tihange 3 : 1 september 1985;
2° " voorzieningen voor de ontmanteling " : de voorzieningen voor de kosten van de stopzetting van de reactor van de kerncentrale en ontlading van de kernbrandstof, de eigenlijke ontmanteling van de kerninstallatie, de sanering van de site en het beheer van het radioactief afval dat eruit voortkomt;
3° " voorzieningen voor het beheer van bestraalde splijtstoffen " : de voorzieningen voor de kosten verbonden met het beheer van splijtstoffen bestraald in de kerncentrales;
4° " de kernprovisievennootschap " : de naamloze vennootschap Belgische Maatschappij voor Kernbrandstoffen Synatom, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 juni 1994 en waarvan het statuut wordt geregeld door artikel 179, § 1, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, of iedere rechtsopvolgende vennootschap;
5° " kernexploitanten " : elke exploitant, houder van een koninklijk exploitatievergunning, van kerncentrales of iedere rechtsopvolgende vennootschap;
6° " kerncentrales " : elke kerninstallatie die, op industriële wijze, elektriciteit produceert;
7° " het koninklijk besluit van 10 juni 1994 " : het koninklijk besluit van 10 juni 1994 tot invoering ten voordele van de Staat van een bijzonder aandeel in Synatom.
(8° " Commissie voor nucleaire voorzieningen " : de advies- en controlecommissie over de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen, die in deze wet wordt bedoeld.) <W 2007-04-25/38, art. 143, 002; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
[1 9° " laatste kalenderjaar " : het kalenderjaar voorafgaand aan datgene waarvan het jaartal de basisrepartitiebijdrage en de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, identificeert;]1
[2 10° "De CREG" : de Commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas, bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;]2
[3 11° bijdragende vennootschap: iedere vennootschap andere dan een kernexploitant die een aandeel heeft of heeft gehad in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen.]3
----------
(1)<W 2012-12-27/04, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 07-01-2013>
(2)<W 2016-12-25/04, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 29-12-2016>
(3)<W 2022-07-12/09, art. 26, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
HOOFDSTUK II. - Mechanismen verbonden met de voorzieningen voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales (en bijdragen).
Afdeling 1. - (De Commissie voor nucleaire voorzieningen.)
Onderafdeling 1.
Art.3.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.4.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Onderafdeling 2.
Art.5.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.6.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.7.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.8.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.9.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.10.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Afdeling 2. - Nadere regels voor de aanleg en het beheer van de voorzieningen voor de ontmanteling en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen.
Onderafdeling 1. - Aanleg van de voorzieningen voor de ontmanteling en het beheer van bestraalde splijtstoffen (en bijdragen).
Art.11.§ 1. [3 ...]3
§ 2. [3 ...]3
§ 3. [3 ...]3
§ 4. [3 ...]3
(§ 5. De kernprovisievennootschap is evenzeer bevoegd en verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen ten gunste van de Staat in de inning van een [1 basisrepartitiebijdrage]1 zoals bedoeld in artikel 14, § 8, ten laste van de kernexploitanten zoals bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen zoals bedoeld [4 in artikel 2, 11°]4 [1 , alsook van een aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, ten laste van dezelfde bijdrageplichtigen]1, en dit in het kader van een openbare dienstverplichting en volgens de voorwaarden gesteld in de artikelen 13 en 14.) <W 2008-12-22/32, art. 62, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
----------
(1)<W 2012-12-27/04, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 07-01-2013>
(2)<W 2013-12-18/04, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 03-01-2014>
(3)<W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
(4)<W 2022-07-12/09, art. 26, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.12.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Onderafdeling 2. - Beheer van de voorzieningen voor de ontmanteling en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen (en bijdragen).
Art.13.De kernprovisievennootschap staat in voor het beheer van de fondsen die de tegenwaarde vormen van de voorzieningen voor de ontmanteling en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen.
(De kernprovisievennootschap wordt bovendien belast, in het kader van een openbare dienstverplichting, met het voorschieten aan de Staat van de [2 basisrepartitiebijdrage]2 zoals bedoeld in artikel 14, § 8, op de wijze zoals bedoeld in die bepaling.
Vanaf het moment dat zij deze repartitiebijdrage zal hebben gestort zal de kernprovisievennootschap een kennisgeving per aangetekende zending versturen, zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen de 8 kalenderdagen die volgen op de storting van het voorschot, aan de kernexploitanten zoals bedoeld in artikel 2, 5°, en aan de vennootschappen zoals bedoeld [4 in artikel 2, 11°]4, van het bedrag van hun aandeel in de repartitiebijdrage en zal dat bedrag van hen vorderen volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 14, §§ 8, 9 en 10, en overeenkomstig hun openbare dienstverplichtingen. In geval van niet-betaling van hun aandelen in de repartitiebijdrage verwittigt de kernprovisievennootschap de Commissie voor nucleaire voorzieningen [1 alsook de bevoegde diensten van de FOD Financiën]1.) <W 2008-12-22/32, art. 64, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
[1 De kernprovisievennootschap verstuurt de kennisgeving bedoeld in het derde lid alsook alle elementen die te maken hebben met de noodzakelijke berekening van de vaststelling van het individuele aandeel van de nucleaire exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschapen bedoeld [4 in artikel 2, 11°]4, in de repartitiebijdrage aan de bevoegde diensten van de FOD Financiën.]1
[2 De kernprovisievennootschap is eveneens belast, in het kader van een openbaredienstverplichting, met het voorschieten aan de Staat van de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, volgens de modaliteiten bedoeld in deze bepaling en de verminderingen voorzien in artikel 14, § 11. Het derde en vierde lid zijn van toepassing op deze verplichting van de kernprovisievennootschap.]2
[3 De Staat neemt de eventuele financieringskosten op zich van het voorschot bedoeld in het tweede en vijfde lid. De tenlasteneming door de Staat van deze financieringskosten is beperkt tot het normale tarief voor dergelijke operaties. De kernprovisievennootschap zendt aan de diensten van de FOD Financiën bedoeld in het derde lid het naar behoren gemotiveerde bedrag van de financieringskost binnen de acht dagen na de betaling van respectievelijk de basisrepartitiebijdrage en de aanvullende repartitiebijdrage door de kernexploitanten zoals bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen zoals bedoeld [4 in artikel 2, 11°]4, aan de kernprovisievennootschap, overeenkomstig artikel 14, §§ 8, 9 en 10. In geval van laattijdige betaling van de basisrepartitiebijdrage en de aanvullende repartitiebijdrage door de kernexploitanten zoals bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen zoals bedoeld [4 in artikel 2, 11°]4, aan de kernprovisievennootschap, blijft de Staat de financieringskost van het voorschot bedoeld in het tweede en vijfde lid verder op zich nemen totdat de kernprovisievennootschap het bedrag invordert.]3
----------
(1)<W 2009-12-23/04, art. 176, 005; Inwerkingtreding : 09-01-2010>
(2)<W 2012-12-27/04, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 07-01-2013>
(3)<W 2013-12-26/14, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(4)<W 2022-07-12/09, art. 26, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.14.§ 1. [19 ...]19
§ 2. [19 ...]19
§ 3. [19 ...]19
§ 4. [19 ...]19
§ 5. [19 ...]19
§ 6. [19 ...]19
(§ 7. [20 ...]20
(§ 8. In het voordeel van de Staat is een repartitiebijdrage gevestigd ten laste van de kernexploitanten zoals bedoeld in artikel 2, 5° en van de vennootschappen zoals bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20.
Deze bijdrage heeft tot doel om 's lands energiepolitiek en de maatregelen genomen door de regering te financieren en om de uitgaven te dekken die nodig zijn om tussen te komen ten gunste van de investeringen op de elektriciteitsproductiemarkt, tot dekking van uitgaven en investeringen inzake kernenergie, ter versterking van de bevoorradingszekerheid, ter bestrijding van de stijgende energieprijzen en ten slotte ter verbetering van de mededinging op de energiemarkt in het voordeel van de consumenten en de industrie. De nadere regels voor de tussenkomsten in elk van deze domeinen kunnen bepaald worden door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Het globale bedrag van deze repartitiebijdrage, voor het jaar 2008, is vastgesteld op 250 miljoen euro.
[1 Het globaal bedrag van de repartitiebijdrage voor het jaar 2009 is vastgesteld op 250 miljoen euro. Dit bedrag zal worden aangewend voor het budget van de Rijksmiddelenbegroting.]1
[2 Het globaal bedrag van de repartitiebijdrage voor het jaar 2010 is vastgesteld op 250 miljoen euro. Dit bedrag zal worden aangewend voor het budget van de Rijksmiddelenbegroting.]2
[3 Het globaal bedrag van de repartitiebijdrage voor het jaar 2011 is vastgesteld op 250 miljoen euro. Dit bedrag zal worden aangewend voor het budget van de Rijksmiddelenbegroting.]3
[4 Het globaal bedrag van de basisrepartitiebijdrage voor het jaar 2012 wordt vastgesteld op 250 miljoen euro. Dit bedrag zal worden aangewend voor het budget van de Rijksmiddelenbegroting.]4
[5 Het globaal bedrag van de aanvullende repartitiebijdrage voor het jaar 2012 is vastgesteld op 350 miljoen euro. Op dat bedrag wordt een degressieve vermindering toegepast zoals gepreciseerd in § 11, die ook de andere nadere regels inzake de inning bepaalt. Het aldus geïnde nettobedrag zal worden aangewend voor het budget van de Rijksmiddelenbegroting.]5
[7 Het globaal bedrag van de basisrepartitiebijdrage voor het jaar 2013 wordt vastgesteld op 250 miljoen euro. Dit bedrag zal worden aangewend voor de Rijksmiddelenbegroting.]7
[8 Het globaal bedrag van de aanvullende repartitiebijdrage voor het jaar 2013 is vastgesteld op 350 miljoen euro. Op dat bedrag wordt een degressieve vermindering toegepast zoals gepreciseerd in paragraaf 11, dat ook de andere nadere regels inzake de inning bepaalt. Het aldus geïnde nettobedrag zal worden aangewend voor de Rijksmiddelenbegroting.]8
[11 Het globaal bedrag van de basisrepartitiebijdrage voor het jaar 2014 wordt vastgesteld op 250 miljoen euro. Dit bedrag zal worden aangewend voor de Middelenbegroting.]11
[12 Het globaal bedrag van de aanvullende repartitiebijdrage voor het jaar 2014 is vastgesteld op 350 miljoen euro. Op dat bedrag wordt een degressieve vermindering toegepast zoals gepreciseerd in paragraaf 11 van onderhavig artikel, dat ook de andere nadere regels inzake de inning bepaalt. Het aldus geïnde nettobedrag zal worden aangewend voor de Middelenbegroting.]12
[16 Het globaal bedrag van de repartitiebijdrage voor het jaar 2015 is vastgesteld op 200 miljoen euro, waarbij dit bedrag rekening houdt met een vermindering van 32,74 % die overeenstemt met de periode van onbeschikbaarheid van het nucleaire park omwille van veiligheidsredenen, zoals vastgesteld door het Federaal Agentschap voor de Nucleaire Controle. Dit bedrag wordt aangewend voor de Rijksmiddelenbegroting.]16
[17 Voor de jaren 2016 tot 2026 wordt een repartitiebijdrage opgelegd aan de exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, zonder hoofdelijkheid onderling en pro rata van hun aandelen in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen door de centrales onderworpen aan de repartitiebijdrage (Doel 3, Doel 4, Tihange 2 en Tihange 3), en dat voor het laatste afgelopen kalenderjaar.
Voor het jaar 2016 wordt het globale bedrag van de repartitiebijdrage vastgelegd op een forfaitair netto bedrag van 130 miljoen euro; waarbij dit bedrag met name rekening heeft gehouden met een vermindering van 47,48 % die overeenstemt met de periode van onbeschikbaarheid van het betrokken nucleaire park omwille van redenen van nucleaire veiligheid of beveiliging, zoals vastgesteld door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. Dit bedrag wordt toegewezen aan het budget van de Rijksmiddelenbegroting.
Voor elk van de jaren 2017 tot 2026, is het bedrag van de repartitiebijdrage gelijk aan een jaarlijks minimumbedrag vastgelegd in toepassing van het zeventiende lid voor wat betreft de jaren 2017 tot 2019, en in toepassing van het achttiende lid voor wat betreft de jaren 2020 tot 2026. Evenwel, en zonder dat dit bedrag negatief kan zijn, is het bedrag van de repartitiebijdrage gelijk aan het bedrag dat overeenkomt met 38 % van de winstmarge van de kerncentrales, berekend overeenkomstig de formule zoals opgenomen in Afdeling 2 van de bijlage bij deze wet, indien dit laatste bedrag hoger is dan het jaarlijkse minimumbedrag. De winstmarge van de kerncentrales, berekend overeenkomstig de formule zoals opgenomen in Afdeling 2 van de bijlage bij deze wet, herneemt, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, geen enkele kost die verband houdt met de nucleaire voorzieningen en met hun herziening, waaronder de voorzieningen voor de ontmanteling en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen, met uitzondering van de oorspronkelijke voorziening voor de splijtstof die als variabele kost wordt opgenomen voor de verbruikte splijtstof gedurende deze periode.
Voor elk van de jaren 2017 tot 2019, wordt het jaarlijks minimumbedrag bedoeld in het zestiende lid vastgelegd op 177 miljoen euro.
Voor elk van de jaren 2020 tot 2026, wordt het jaarlijks minimumbedrag bedoeld in het zestiende lid vastgelegd met toepassing van de formule bepaald in Afdeling 1 van de bijlage bij deze wet voor elke driejarige periode. Die vastlegging herneemt, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, geen enkele kost die verband houdt met de nucleaire voorzieningen en met hun herziening, waaronder de voorzieningen voor de ontmanteling en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen, met uitzondering van de oorspronkelijke voorziening voor de splijtstof die als variabele kost wordt opgenomen voor de verbruikte splijtstof gedurende deze periode.
In de loop van de jaren 2017 tot 2026, in geval van definitieve of tijdelijke stillegging van één of meerdere van de kerncentrales Doel 3, Doel 4, Tihange 2 en Tihange 3 opgelegd door de overheid (krachtens de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, omwille van dwingende redenen van nucleaire veiligheid of beveiliging, of in uitvoering van een bindend besluit van iedere Belgische, Europese of internationale instelling die dergelijke stillegging oplegt), wordt het jaarlijks minimumbedrag van de repartitiebijdrage bedoeld in het zestiende lid evenredig verminderd overeenkomstig de formule opgenomen in Afdeling 6 van de bijlage bij deze wet. In geval van stillegging in de loop van het jaar zal de vermindering pro rata temporis gebeuren.
Voor de jaren 2017 tot 2026, in afwijking van het zestiende lid, is het bedrag van de repartitiebijdrage van het derde jaar van elke driejarige periode, respectievelijk 2019, 2022 en 2025, gelijk aan het verschil tussen enerzijds, het maximum tussen de som, voor de drie jaren van de periode, van de bedragen die overeenkomen met 38 % van de winstmarge berekend overeenkomstig de formule bedoeld in Afdeling 2 van de bijlage bij deze wet, met dien verstande dat deze bedragen niet negatief kunnen zijn, en de som, voor dezelfde drie jaren, van de jaarlijkse minimumbedragen bepaald in toepassing van respectievelijk het zeventiende en het achttiende lid, en anderzijds, de som van de repartitiebijdragen betaald tijdens de twee voorgaande jaren. Het bedrag van de repartitiebijdrage tijdens elke driejarige periode mag niet lager zijn dan de som van de minimale repartitiebijdragen van elk jaar van deze driejarige periode.
De bedragen van de repartitiebijdrage die verschuldigd zijn krachtens het zestiende lid en het twintigste lid worden verminderd door toepassing van het degressiviteitsmechanisme bedoeld in paragraaf 11bis.
Onverminderd de haar door de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt toevertrouwde opdrachten, is de CREG belast met een bijzondere jaarlijkse opdracht tot berekening van de opbrengsten, kosten en de winstmarge bedoeld in Afdeling 2 van de bijlage bij deze wet en met een bijzondere driejaarlijkse opdracht, in 2020, 2023 en 2026, op basis van de parameters vastgelegd in Afdeling 5 van de bijlage bij deze wet, tot vaststelling van de vaste en variabele kosten bedoeld in Afdeling 5 van de bijlage bij deze wet en tot berekening van het jaarlijks minimumbedrag van de repartitiebijdrage voor de jaren 2020 tot 2022, de jaren 2023 tot 2025 en het jaar 2026.
In het bijzonder controleert de CREG, op driejaarlijkse basis, in 2020, 2023 en 2026, de vaste en variabele kosten, bedoeld in Afdeling 5 van de bijlage bij deze wet, van de exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen bedoeld in artikel 24, § 1, in het kader van een analyse van de kosten door hen gedragen gedurende de drie jaren voorafgaand aan de herziening. Deze kosten hernemen noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, geen enkele kost die verband houdt met de nucleaire voorzieningen en met hun herziening, waaronder de voorzieningen voor de ontmanteling en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen, met uitzondering van de oorspronkelijke voorziening voor de splijtstof die als variabele kost wordt opgenomen voor de verbruikte splijtstof gedurende deze periode. Na deze controle voert de CREG, in 2020, 2023 en 2026 de driejaarlijkse herziening door van de vaste en variabele kosten, bedoeld in Afdeling 5 van de bijlage bij deze wet, voor respectievelijk de jaren 2020 tot 2022, de jaren 2023 tot 2025 en het jaar 2026.
Binnen het kader van haar opdracht zoals beschreven in het vorige lid, bepaalt de CREG ten laatste op 30 september 2019 de modaliteiten van de vaststelling van de vaste en variabele kosten in een methodologie die zij vastlegt voor de jaren 2020 tot 2026 op voorstel van de exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en van de vennootschappen bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20. Hiertoe communiceren de exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, aan de CREG ten laatste op 31 december 2018 een voorstel van methodologie. Bij gebrek aan voorstel van de exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en van de vennootschappen bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, ten laatste op 31 december 2018, bepaalt de CREG op eigen initiatief de methodologie die de modaliteiten vastlegt voor de bepaling van de vaste en variabele kosten. De methodologie wordt bepaald met inachtneming van de volgende richtlijnen :
1° de CREG neemt de elementen bepaald in bijlage van deze wet in acht;
2° de CREG definieert de te gebruiken rapporteringsmodellen, welke de elementen bevatten die verplicht moeten worden opgenomen in het voorstel betreffende de kosten van de exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20. Deze modellen moeten exhaustief zijn teneinde de exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen bedoeld in artikel 24, § 1, toe te laten hun voorstel met betrekking tot de kosten (referentie BGAAP) op te stellen enkel op deze basis;
3° de kosten moeten voldoende aangetoond worden;
4° de kosten zijn niet discriminerend en evenredig;
5° de eventuele criteria voor de verwerping van bepaalde kosten zijn niet discriminerend en transparant. In ieder geval beschikt de CREG over een beoordelingsbevoegdheid en kan zij manifest onredelijke kosten verwerpen;
6° de CREG vraagt aan de exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, alle bijkomende informatie welke zij nodig heeft voor deze controle, op eenvoudig verzoek en kosteloos, en verzamelt hun opmerkingen.
Elke drie jaar, in 2020, 2023 en 2026 communiceert de CREG :
- te laatste op 30 juni haar beslissing over de vastlegging van de vaste en variabele kosten, bedoeld in Afdeling 5 van de bijlage bij deze wet, van de exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, toe te passen voor de jaren 2020/2021/2022, de jaren 2023/2024/2025 et het jaar 2026 aan de minister bevoegd voor Energie en aan de Algemene Directie Energie, zoals bedoeld in artikel 2, 28°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt; en
- te laatste op 31 juli haar advies over de bepaling van het jaarlijks minimumbedrag van de repartitiebijdrage, van toepassing voor een periode van drie jaar, zijnde de jaren 2020/2021/2022, de jaren 2023/2024/2025 en het jaar 2026, aan de Algemene Directie Energie, zoals bedoeld in artikel 2, 28°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, en aan de minister bevoegd voor Energie.
Elk jaar maakt de CREG uiterlijk op 30 juni haar advies betreffende de winstmarge van de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen, met inbegrip van de berekening van de inkomsten van het jaar N-1 en de kosten van het jaar N-1 door toepassing van de formule opgenomen in Afdeling 2 van de bijlage bij deze wet over aan de minister bevoegd voor Energie, aan de Algemene Directie Energie bedoeld in artikel 2, 28°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en aan de kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en aan de vennootschappen bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, ieder wat hen betreft.
De exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, communiceren aan de CREG ten laatste op 30 maart van elk jaar de jaarlijkse gemaakte kosten van het voorgaande jaar. In afwijking van hetgeen voorafgaat zullen de kosten gemaakt tijdens het jaar 2016 gecommuniceerd worden ten laatste op 30 september 2017. De exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen bedoeld in artikel 24, § 1, zullen op eenvoudige vraag van de CREG elke bijkomende informatie leveren die ze nodig zou kunnen hebben voor het opstellen van haar verschillende adviezen en beslissingen krachtens deze wet.
Teneinde de vaststelling van de repartitiebijdrage verschuldigd voor een bepaald jaar mogelijk te maken, stelt de Algemene Directie Energie aan de minister bevoegd voor Energie, uiterlijk op 31 augustus van dat jaar, het gedocumenteerd resultaat voor van de toepassing van de vier hierna vermelde bewerkingen :
- het resultaat, in geval van definitieve of tijdelijke stillegging van één of meerdere van de kerncentrales Doel 3, Doel 4, Tihange 2 en Tihange 3 opgelegd door de overheid bedoeld in het negentiende lid, van de evenredige vermindering van het jaarlijks minimumbedrag van de repartitiebijdrage bedoeld in het zestiende lid overeenkomstig de formule opgenomen in Afdeling 6 van de bijlage bij deze wet;
- de bepaling van het hoogste bedrag tussen het jaarlijkse minimumbedrag vastgelegd in toepassing van het zeventiende lid voor wat betreft de jaren 2017 tot 2019 en van het achttiende lid voor wat betreft de jaren 2020 tot 2026 en het bedrag dat overeenstemt met 38 % van de winstmarge van de kerncentrales berekend overeenkomstig de formule opgenomen in Afdeling 2 van de bijlage bij deze wet;
- het resultaat van de toepassing van het driejaarlijkse kredietmechanisme van de repartitiebijdrage bedoeld in het twintigste lid; en
- het resultaat van de toepassing van het degressiviteitsmechanisme voorzien in paragraaf 11bis op het einde van deze bewerkingen.
Voor de jaren 2020, 2023 en 2026 kan dit voorstel enkel worden gedaan na ontvangst van de beslissing van de CREG betreffende de vaste en variabele kosten en het advies van de CREG betreffende het jaarlijks minimumbedrag van de repartitiebijdrage.
Op voorstel van de minister bevoegd voor Energie, neergelegd uiterlijk op 15 oktober van ieder jaar, stelt de Koning het bedrag vast van de repartiebijdrage bedoeld in het zestiende lid en in voorkomend geval, bij iedere driejarige periode vanaf 2020, het jaarlijks minimumbedrag van de repartitiebijdrage bedoeld inhet zestiende lid. Elk besluit genomen in die zin wordt geacht nooit uitwerking te hebben gehad indien het niet wordt bevestigd door een wet binnen de 12 maanden na de inwerkingtreding van het besluit.]17
Het bedrag van de individuele bijdrage van de kernexploitanten zoals bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen zoals bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, wordt gevestigd pro rata van hun aandelen in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen, zoals berekend voor de toepassing van artikel 9, eerste lid, tweede zin, en dat voor het laatste kalenderjaar.
Het bedrag van de individuele bijdrage moet betaald worden door de kernexploitanten zoals bedoeld in artikel 2, 5°, en door iedere andere vennootschap zoals bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, aan de kernprovisievennootschap uiterlijk 30 dagen na de datum van verzending van de kennisgeving zoals bedoeld in artikel 13.
In afwijking van de bepalingen van de artikelen 11, §§ 3 en 4, en 14, §§ 1, 5 en 7, en in uitvoering van artikel 13 draagt de kernprovisievennootschap, binnen de 14 dagen na de inwerkingtreding van deze paragraaf en ten laatste op 31 december 2008, aan de begroting van de Staat een bedrag van 250 miljoen euro zoals bedoeld in artikel 14, § 8, derde lid, over vanuit de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales krachtens artikel 11, § 1, op het rekeningnummer 679-2005871-08, ter attentie van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, Diverse Ontvangsten.
[1 De kernprovisievennootschap schrijft de in artikel 14, § 8, vierde lid, bedoelde repartitiebijdrage over, voor het jaar 2009, overeenkomstig dezelfde modaliteiten zoals deze voorzien in het vorig lid. In afwijking van de bepalingen van vorig lid, wordt de repartitiebijdrage bedoeld bij artikel 14, § 8, vierde lid, overgeschreven op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën.]1
[2 Voor het jaar 2010 draagt de kernprovisievennootschap de repartitiebijdrage bedoeld in het vijfde lid over volgens dezelfde modaliteiten als deze voorzien bij het zevende lid. In afwijking van de bepalingen van het zevende lid wordt de repartitiebijdrage bedoeld in het vijfde lid overgedragen op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën.]2
[3 Voor het jaar 2011 draagt de kernprovisievennootschap de repartitiebijdrage bedoeld in het zesde lid, over volgens dezelfde modaliteiten als deze voorzien in het achtste lid. In afwijking van de bepalingen van het achtste lid wordt de repartitiebijdrage bedoeld in het zesde lid, overgedragen op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën.]3
[4 Voor het jaar 2012 draagt de kernprovisievennootschap de basisrepartitiebijdrage bedoeld in het zevende lid, alsook de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in het achtste lid, over, volgens dezelfde modaliteiten als deze voorzien bij het elfde lid en uiterlijk op 31 december 2012. In afwijking van de bepalingen van het elfde lid worden de basisrepartitiebijdrage bedoeld in het zevende lid en de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in het achtste lid, overgeschreven op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën.
In afwijking van het tiende lid, voor het jaar 2012, moet het bedrag van de individuele basisrepartitiebijdrage en van de individuele aanvullende repartitiebijdrage worden betaald door de kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en elke andere vennootschap bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, aan de kernprovisievennootschap uiterlijk op 31 januari 2013.]4
[7 Voor het jaar 2013 draagt de kernprovisievennootschap de basisrepartitiebijdrage bedoeld in het achtste lid, alsook de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in het tiende lid, over, volgens dezelfde modaliteiten als deze voorzien in het elfde lid en uiterlijk op 31 december 2013. In afwijking van de bepalingen van het elfde lid worden de basisrepartitiebijdrage bedoeld in het achtste lid, en de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in het tiende lid, overgeschreven op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën.
In afwijking van het twaalfde lid moet, voor het jaar 2013, het bedrag van de basisrepartitiebidjrage en de individuele aanvullende repartitiebijdrage worden betaald door de kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en elke andere vennootschap bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, aan de kernprovisievennootschap op uiterlijk 31 januari 2014.]7
[11 Voor het jaar 2014 draagt de kernprovisievennootschap de basisrepartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, elfde lid, alsook de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, twaalfde lid, over, volgens dezelfde modaliteiten als deze voorzien in het vijftiende lid en uiterlijk op 31 december 2014. In afwijking van de bepalingen van het vijftiende lid worden de basisrepartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, elfde lid, en de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, twaalfde lid, overgeschreven op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën.
In afwijking van het vijftiende lid moet, voor het jaar 2014, het bedrag van de basisrepartitiebijdrage en de individuele aanvullende repartitiebijdrage worden betaald door de kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en elke andere vennootschap bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, aan de kernprovisievennootschap op uiterlijk 31 januari 2015.]11
[16 Voor het jaar 2015 draagt de kernprovisievennootschap de repartitiebijdrage bedoeld in deze paragraaf uiterlijk op 31 december 2015 over op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën.
Voor het jaar 2015 moet het bedrag van de individuele repartitiebijdrage worden betaald door de kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en elke andere vennootschap bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, aan de kernprovisievennootschap op uiterlijk 31 januari 2016.]16
[17 Voor de jaren 2016 tot 2026 draagt de kernprovisievennootschap de repartiebijdrage bedoeld in deze paragraaf uiterlijk op 31 december van elk jaar over op de bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën.
De Koning kan dit bankrekeningnummer wijzigen.
Voor elk betrokken jaar moet het bedrag van de individuele repartitiebijdrage worden betaald door de kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en elke andere vennootschap bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, aan de kernprovisievennootschap uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar.]17
De bedragen van de bijdragen zoals bedoeld in deze paragraaf die betaald worden door de kernexploitanten zoals bedoeld in artikel 2, 5°, en door de vennootschappen zoals bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, zullen in rekening worden gebracht ter compensatie van het bedrag dat werd overgeschreven door de kernprovisievennootschap.
[4 Voor de toepassing van artikel 49 van het WIB/92, wordt de aftrek van de repartitiebijdrage voor het jaar 2011 toegepast op de belastbare inkomens van het belastbare tijdperk 2011.]4
[13 Voor de toepassing van artikel 49 van het WIB/92, wordt de aftrek van de repartitiebijdrage voor het jaar 2014 toegepast op de belastbare inkomens van het belastbare tijdperk 2014.]13
[16 Voor de toepassing van artikel 49 van het WIB/92, wordt de aftrek van de repartitiebijdrage voor het jaar 2015 toegepast op de belastbare inkomens van het belastbare tijdperk 2015.]16
[17 Voor de toepassing van artikel 49 van het WIB/92, wordt de aftrek van de repartitiebijdrage voor de jaren 2016 tot 2026 toegepast op de belastbare inkomsten van het belastbare tijdperk dat overeenstemt met het jaartal van de repartitiebijdrage.]17
§ 9. De kernexploitanten zoals bedoeld in artikel 2, 5°, en elke andere vennootschap bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, mogen hun individuele bijdrageplicht op generlei wijze doorrekenen of verhalen, rechtstreeks of onrechtstreeks, op andere ondernemingen of op de eindafnemer.
§ 10. Indien geen betalingen bedoeld in § 8 van dit artikel zijn gebeurd binnen de termijnen bedoeld in dezelfde § 8, is van rechtswege een nalatigheidsinterest verschuldigd, gelijk aan de wettelijke intrestvoet voor de ganse duur van het verwijl en worden de verschuldigde bedragen ingevorderd bij dwangbevel, overeenkomstig de bepalingen van artikel 94 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit.) <W 2008-12-22/32, art. 65, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
[6 § 11. Teneinde rekening te houden met de bijdragemogelijkheid en de risico's in verband met de grootte van het productiepark van elk van de bijdrageplichtigen van de door § 8 ingestelde aanvullende repartitiebijdrage, wordt een degressieve vermindering van het bedrag van deze aanvullende bijdrage toegekend aan de bijdrageplichtige.
De degressieve vermindering van de aanvullende repartitiebijdrage toegekend aan de bijdrageplichtige bedoeld in het eerste lid - in de vorm van een bijdragekrediet - wordt toegekend in schijven die als volgt cumuleerbaar zijn :
- op de schijf tussen 0 en 5 % van het aandeel in de industriële elektriciteitsproductie door splijting van kernbrandstoffen, bedraagt de vermindering 40 %;
- op de schijf tussen 5 en 10 % van het aandeel in de industriële elektriciteitsproductie door splijting van kernbrandstoffen, bedraagt de vermindering 35 %;
- op de schijf tussen 10 en 20 % van het aandeel in de industriële elektriciteitsproductie door splijting van kernbrandstoffen, bedraagt de vermindering 30 %;
- op de schijf tussen 20 en 30 % van het aandeel in de industriële elektriciteitsproductie door splijting van kernbrandstoffen, bedraagt de vermindering 20 %;
Deze verminderingen zijn persoonlijk en kunnen niet worden overgedragen aan andere bijdrageplichtigen.
Voor het overige zijn de berekenings en betalingsmodaliteiten van het bedrag van de repartitiebijdrage van de kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschappen bedoeld [20 in artikel 2, 11°]20, voorzien in § 8, [14 dertiende, drieëntwintigste en vierentwintigste lid]14 , tevens van toepassing op de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in §§ 8 en 11. Paragraaf 8, [14 dertiende, vijfentwintigste en zesentwintigste lid]14 en §§ 9 en 10 zijn van toepassing op de aanvullende repartitiebijdrage ingesteld door § 8, en aangepast volgens de modaliteiten bedoeld in § 11.]6
[18 § 11bis. Teneinde rekening te houden met de bijdragemogelijkheid en de risico's in verband met de grootte van het productiepark van elk van de bijdrageplichtigen van de repartitiebijdrage, wordt een degressieve vermindering van het bedrag van deze bijdrage toegekend aan de bijdrageplichtigen.
De degressieve vermindering van de repartitiebijdrage voor de jaren 2017 tot 2026 toegekend aan de bijdrageplichtigen bedoeld in het eerste lid - in de vorm van een bijdragekrediet - wordt toegekend in schijven die als volgt cumuleerbaar zijn :
- op de schijf tussen 0 en 5 % van het aandeel in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen, bedraagt de vermindering 65 %;
- op de schijf tussen 5 en 10 % van het aandeel in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen, bedraagt de vermindering 45 %;
- op de schijf tussen 10 en 20 % van het aandeel in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen, bedraagt de vermindering 25 %;
- op de schijf tussen 20 en 30 % van het aandeel in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen, bedraagt de vermindering 15 %;
Deze verminderingen zijn persoonlijk en kunnen niet worden overgedragen aan andere bijdrageplichtigen.]18
[10 § 12. Voor het jaar 2013, wordt een vermindering toegepast ten belope van 12,48 percent op het brutobedrag van de basisrepartitiebijdrage bedoeld in paragraaf 8, achtste lid, en op het brutobedrag van de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in paragraaf 8, tiende lid. Dit percentage stemt overeen met de periode van onbeschikbaarheid van het nucleaire park omwille van de door het Federaal Agentschap voor de Nucleaire Controle vastgestelde veiligheidsredenen, vanaf 26 juli 2012 wat betreft de kerncentrale Doel 3 en vanaf 13 september 2012 wat betreft de kerncentrale Tihange 2.]10
[15 § 13. Voor het jaar 2014, wordt een vermindering toegepast ten belope van 14,43 percent op het brutobedrag van de basisrepartitiebijdrage bedoeld in paragraaf 8, elfde lid, en op het brutobedrag van de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in paragraaf 8, twaalfde lid. Dit percentage stemt overeen met de periode van onbeschikbaarheid van het nucleaire park omwille van de door het Federaal Agentschap voor de Nucleaire Controle vastgestelde veiligheidsredenen, vanaf 1 januari 2013 tot 3 juni 2013 wat betreft de kerncentrale Doel 3 en vanaf 1 januari 2013 tot 7 juni 2013 wat betreft de kerncentrale Tihange 2.]15
----------
(1)<W 2009-12-23/04, art. 177, 005; Inwerkingtreding : 09-01-2010>
(2)<W 2010-12-29/01, art. 174, 006; Inwerkingtreding : 10-01-2011>
(3)<W 2012-01-08/01, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 21-01-2012>
(4)<W 2012-12-27/04, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 07-01-2013>
(5)<W 2012-12-27/04, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 07-01-2013>
(6)<W 2012-12-27/04, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 07-01-2013>
(7)<W 2013-12-26/15, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(8)<W 2013-12-26/15, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(9)<W 2013-12-26/15, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(10)<W 2013-12-26/15, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(11)<W 2014-12-19/07, art. 117, 014; Inwerkingtreding : 29-12-2014>
(12)<W 2014-12-19/07, art. 118, 014; Inwerkingtreding : 29-12-2014>
(13)<W 2014-12-19/07, art. 119, 014; Inwerkingtreding : 29-12-2014>
(14)<W 2014-12-19/07, art. 120, 014; Inwerkingtreding : 29-12-2014>
(15)<W 2014-12-19/07, art. 121, 014; Inwerkingtreding : 29-12-2014>
(16)<W 2015-12-26/03, art. 111, 015; Inwerkingtreding : 30-12-2015>
(17)<W 2016-12-25/04, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 29-12-2016>
(18)<W 2016-12-25/04, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 29-12-2016>
(19)<W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
(20)<W 2022-07-12/09, art. 26, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.15.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.16.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.17.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.18.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.19.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
HOOFDSTUK III. - Wijzigingsbepalingen.
Art.20.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.21.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.22.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art. 22bis.<ingevoegd bij W 2008-12-22/32, art. 66; Inwerkingtreding : 29-12-2008> § 1. In geval van niet naleving van de bepalingen van artikel 14, § 8, [5 ...]5 alsook van artikel 14, § 11]2, kan de Commissie voor nucleaire voorzieningen, aan elke kernexploitant, bedoeld in artikel 2, 5°, of aan elke andere vennootschap bedoeld [7 in artikel 2, 11°]7, een administratieve geldboete opleggen, nadat deze werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen.
De Commissie voor nucleaire voorzieningen berekent het bedrag van de geldboete en motiveert haar beslissing.
De geldboete bedraagt maximaal 2 % van het gedeelte van het omzetcijfer dat betrekking heeft op de elektriciteitsproductie die de kernexploitant, bedoeld in artikel 2, 5°, en schuldenaar van de geldboete, of de vennootschap bedoeld [7 in artikel 2, 11°]7 en schuldenaar van de geldboete, heeft gerealiseerd op de Belgische elektriciteitsmarkt tijdens het laatst afgesloten boekjaar.
De geldboete wordt ten gunste van de Schatkist geïnd door de Federale Overheidsdienst Financiën, Administratie van de invordering.
[1 Het besluit van de Regent van 18 maart 1831 is van toepassing op de boetes opgelegd door de Commissie voor de nucleaire provisies krachtens voorgaande leden.]1
§ 2. [6 De CREG]6 is belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van artikel 14, § 9.
----------
(1)<W 2009-12-23/04, art. 179, 005; Inwerkingtreding : 09-01-2010>
(2)<W 2012-12-27/04, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 07-01-2013>
(3)<W 2014-12-19/07, art. 122, 014; Inwerkingtreding : 29-12-2014>
(4)<W 2015-12-26/03, art. 112, 015; Inwerkingtreding : 30-12-2015>
(5)<W 2016-12-25/04, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 29-12-2016>
(6)<W 2016-12-25/04, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 29-12-2016>
(7)<W 2022-07-12/09, art. 26, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.23.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.24.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
Art.25.
<Opgeheven bij W 2022-07-12/09, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
ANNEXE.
N. [1 Bijlage.]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-12-2016, p. 90993)
----------
(1)