14 JUNI 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 168 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen.
Art. 1-6
Artikel 1. In artikel 2, § 1, eerste lid, a), vierde lid van het koninklijk besluit nr. 206 van 29 augustus 1983 tot regeling van de berekening van het pensioen van de openbare sector voor diensten met onvolledige opdracht, ingevoegd bij de wet van 21 mei 1991, worden de woorden " artikel 3, § 1 " vervangen door de woorden " artikel 3, §§ 1 tot en met 4 ".
Art.2. Artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten, gewijzigd bij de wetten van 21 mei 1991 en 10 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 3. § 1. Volgende perioden vallen onder de toepassing van dit artikel :
1° de perioden van loopbaanonderbreking of van vermindering van de arbeidsprestaties die met toepassing van artikel 2 in aanmerking komen;
2° de perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking die met toepassing van artikel 2bis in aanmerking komen;
3° de niet bezoldigde perioden van afwezigheid na 31 december 1982 die krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen met dienstactiviteit gelijkgesteld zijn;
4° de perioden van afwezigheid die het gevolg zijn van de halftijdse vervroegde uittredingsregeling en van de regeling der vierdagenweek die zijn ingevoerd bij de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector;
5° de perioden van afwezigheid die het gevolg zijn van de halftijdse vervroegde uitstap en van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek die zijn ingevoerd bij de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking;
6° de andere perioden van verlof voorafgaand aan de opruststelling dan die bedoeld in 4° en 5°. Onder " verlof voorafgaand aan de opruststelling " wordt verstaan elke afwezigheid gedurende welke een personeelslid in een administratieve toestand is geplaatst die het in staat stelt om, met behoud van een bezoldiging of wachtgeld, zijn beroepsactiviteiten definitief te verminderen of te beëindigen tijdens de periode die aan zijn opruststelling onmiddellijk voorafgaat.
§ 2. Voor de personeelsleden die geboren zijn vóór 1 januari 1947 worden de in § 1, 1° tot en met 5° bedoelde perioden voor de berekening van het rustpensioen slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumduur die gelijk is aan 20 pct. van de duur van de diensten en perioden die, afgezien van de in § 1, 1° tot en met 5° vermelde perioden en van de om welke reden ook vergoede periode, in aanmerking worden genomen voor de berekening van dit pensioen.
§ 3. Voor de personeelsleden die geboren zijn na 31 december 1946 worden de in § 1 bedoelde perioden voor de berekening van het rustpensioen slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumduur die gelijk is aan het in het tweede lid bepaalde percentage van de duur van de diensten en perioden die, afgezien van de in § 1 vermelde perioden en van de om welke reden ook vergoede periode, in aanmerking worden genomen voor de berekening van dit pensioen.
Het in het eerste lid bedoelde percentage is gelijk aan :
a) 25 pct. voor de personeelsleden geboren tussen 1 januari 1947 en 31 december 1950;
b) 20 pct. vermeerderd met een percentage dat gelijk is aan het product van 5 pct. vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gevormd wordt door het aantal maanden tussen de eerste dag van de maand gedurende welke het personeelslid de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en 1 januari 2011, en waarvan de noemer 60 is, voor de personeelsleden geboren tussen 1 januari 1951 en 31 december 1955;
c) 20 pct. voor de personeelsleden geboren na 31 december 1955.
Het in het tweede lid, b) of c) bedoelde percentage wordt vervangen door 25 pct. indien het personeelslid gedurende ten minste 12 maanden de in artikel 2, § 1, tweede lid of 2bis, § 1, tweede lid bedoelde vrijstelling van stortingen heeft genoten.
Voor de toepassing van het derde lid wordt de periode van moederschapsverlof die een in § 1, 1° of 2° bedoelde periode vervangt waarvoor het personeelslid aanspraak zou kunnen maken om de in artikel 2, § 1, tweede lid of in artikel 2bis, § 1, tweede lid bedoelde vrijstelling van stortingen te genieten, beschouwd als een periode waarvoor het personeelslid deze vrijstelling geniet.
§ 4. Wanneer het personeelslid vóór de leeftijd van 60 jaar wegens lichamelijke ongeschiktheid gepensioneerd wordt, worden de perioden van loopbaanonderbreking of van vermindering van de arbeidsprestaties waarvoor de in artikel 2, § 1 bepaalde stortingen zijn gedaan alsook de perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking waarvoor de in artikel 2bis, § 1 bepaalde stortingen zijn gedaan, niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de §§ 2 en 3. Hetzelfde geldt voor het overlevingspensioen van de rechthebbende van een in dienstactiviteit overleden personeelslid.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid alsook in § 5, mag het totaal van de voor de berekening van het pensioen in aanmerking genomen perioden van afwezigheid 5 jaar niet overschrijden.
De bepalingen van het eerste en het tweede lid alsook van § 5 zijn slechts toepasselijk wanneer zij voordeliger zijn dan die welke in §§ 2 en 3 bepaald zijn.
§ 5. De perioden van loopbaanonderbreking of van vermindering van de arbeidsprestaties waarvoor, vóór 1 juli 1991, de in artikel 2, § 1 bepaalde stortingen zijn gedaan, worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de §§ 2 en 3.
§ 6. De duur van de in §§ 2 tot en met 5 bedoelde diensten en perioden wordt, in voorkomend geval, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 206 van 29 augustus 1983 tot regeling van de berekening van het pensioen van de openbare sector voor diensten met onvolledige opdracht.
Voor de toepassing van de §§ 2 tot en met 5 tellen de in § 1 bedoelde perioden slechts mee ten belope van het gedeelte dat zij vertegenwoordigen in verhouding tot een volledige afwezigheid in een ambt met volledige opdracht.
§ 7. Vallen niet onder de toepassing van dit artikel :
1° de verloven of dienstvrijstellingen toegestaan om een stage of een proefperiode te vervullen in een andere betrekking van een overheidsdienst, van het gesubsidieerd onderwijs, van het universitair onderwijs, van een gesubsidieerd psycho-medisch-sociaal centrum, van een gesubsidieerde dienst voor beroepskeuze of van een gesubsidieerd medisch-pedagogisch instituut;
2° de verloven of dienstvrijstellingen toegestaan om interimair een ambt uit te oefenen in een officiële school of in een gesubsidieerde vrije school;
3° de dienstvrijstellingen toegestaan om, in het kader van de technische samenwerking, openbare ambten uit te oefenen in de ontwikkelingslanden;
4° de dienstvrijstellingen toegestaan om een opdracht te vervullen die kan bestempeld worden als een internationale opdracht in de zin van artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 33 van 20 juli 1967 tot vaststelling van het statuut van sommige ambtenaren van de openbare diensten die met een internationale opdracht worden belast;
5° de dienstvrijstellingen toegestaan om ambten uit te oefenen in België ter vervulling van een door de Belgische regering of een Belgisch openbaar bestuur toevertrouwde of erkende opdracht;
6° het bijzonder verlof voor verminderde prestaties toegestaan met toepassing van artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddentoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij de wet van 31 juli 1984;
7° de verloven voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden die met toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen die erin voorzien, met dienstactiviteit gelijkgesteld zijn;
8° het ouderschapsverlof;
9° de perioden van loopbaanonderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties :
- teneinde palliatieve zorg te verstrekken;
- voor ouderschapsverlof;
- voor het bijstaan of verzorgen van een lid van zijn gezin of van een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte. ".
Art.3. De bepalingen van voormeld koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986, zoals ze luidden vóór hun wijziging door dit besluit, blijven van toepassing op de personeelsleden die op 1 juli 2000 reeds een verlof voorafgaand aan de opruststelling genoten.
De bepalingen van voormeld koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986, zoals ze luidden vóór hun wijziging door dit besluit, blijven van toepassing op de militairen die op 1 juli 2001 een tijdelijke ambtsontheffing genieten wegens loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 20 van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking en die nadien automatisch in disponibiliteit gesteld worden krachtens artikel 23, § 2 van dezelfde wet.
Art.4. Opgeheven worden :
1° artikel 3bis van voormeld koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 24 juli 1997 en gewijzigd bij de wet van 25 mei 2000;
2° afdeling II van hoofdstuk I van Titel II van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen.
Art.5. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002.
Art. 6. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 14 juni 2001.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE.