Details





Titel:

5 SEPTEMBER 2001. - [Wet tot oprichting van een Studiecommissie voor de vergrijzing en opstelling van een Vergrijzingsnota] <Opschrift vervangen door W2016-12-18/01, art. 63, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 14-09-2001 en tekstbijwerking tot 20-12-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - [1 De Vergrijzingsnota]1
Afdeling 1. - [1 Inhoud van de Vergrijzingsnota]1
Art. 3-5
Afdeling 2. - Studiecommissie voor de vergrijzing.
Art. 6-11
HOOFDSTUK III.
Afdeling 1.
Art. 12-13
Afdeling 2.
Art. 14-15
Afdeling 3.
Art. 16-22
Afdeling 4.
Art. 23-27, 27bis, 28
Afdeling 5.
Art. 29-30
Afdeling 6.
Art. 31-32
Afdeling 7.
Art. 33-35
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen, diverse bepalingen en inwerkingtreding.
Art. 36-42



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1954031601  1991003014  1991071751  1994021468 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art.2.Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder de diverse wettelijke pensioenstelsels :
  1° de pensioenstelsels van de sociale zekerheid voor werknemers;
  2° de pensioenstelsels van de sociale zekerheid van de zelfstandigen;
  3° de pensioenstelsels ten laste van de algemene uitgavenbegroting.
  4° het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen.
  (Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder :
  1° overheid : de sector overheid (S.13) zoals gedefinieerd overeenkomstig het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap, hierna het ESR95 genoemd;
  2° [1 ...]1;
  3° [1 ...]1;
  4° [1 ...]1.
  ----------
  (1)<W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK II. - [1 De Vergrijzingsnota]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Inhoud van de Vergrijzingsnota]1   ----------   (1)
Art.3.Op voorstel van de ministers bevoegd voor Begroting, voor Sociale Zaken, voor Pensioenen en voor Middenstand stelt de regering jaarlijks een [1 Vergrijzingsnota]1 op, waarin ze haar beleid met betrekking tot de vergrijzing uiteenzet. De [1 Vergrijzingsnota]1 biedt in het bijzonder de volgende informatie :
  1° een raming van de extra-uitgaven van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de stelsels van de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen, in het bijzonder die verbonden aan de demografische evolutie;
  2° het begrotingsbeleid op middellange en lange termijn, rekening houdend met de ramingen vermeld in 1°;
  3° het algemene regeringsbeleid gericht op het opvangen van de gevolgen van de vergrijzing, in het bijzonder met betrekking tot het bevorderen van de werkgelegenheid en de verhoging van de arbeidsparticipatie;
  4° de evolutie van de reserves van de aanvullende pensioenen (tweede pijler) en van de armoedegraad bij bejaarden;
  5° [2 ...]2.
  ----------
  (1)<W 2016-12-18/01, art. 66, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.4.Voor de opstelling van de [1 Vergrijzingsnota]1 steunt de regering op het verslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk en op het jaarlijks advies van de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën.
  ----------
  (1)<W 2016-12-18/01, art. 66, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.5.De [1 Vergrijzingsnota]1 wordt jaarlijks meegedeeld aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad.
  ----------
  (1)<W 2016-12-18/01, art. 66, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 2. - Studiecommissie voor de vergrijzing.
Art.6. Binnen de Hoge Raad van Financiën wordt een 'Studiecommissie voor de vergrijzing' opgericht.
  De Studiecommissie voor de vergrijzing wordt belast met het opstellen van een jaarlijks verslag, waarin de budgettaire en sociale gevolgen van de vergrijzing worden onderzocht. Dit verslag bevat in het bijzonder een raming van de financiële gevolgen op het vlak van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de stelsels van de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen die verbonden zijn aan de demografische evolutie.
  De Studiecommissie voor de vergrijzing kan, op eigen initiatief of op verzoek van de regering, tevens onderzoek verrichten naar specifieke aangelegenheden in verband met de vergrijzing.

Art.7. Met betrekking tot de raming van de kosten op het vlak van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de stelsels van de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen, die verbonden zijn aan de demografische evolutie gaat de Studiecommissie voor de vergrijzing in het bijzonder uit van de volgende principes :
  1° inzake economische groei wordt gerekend met een voorzichtige raming van de trendgroei, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van de demografische evolutie voor deze trendgroei;
  2° inzake de pensioenuitgaven wordt uitgegaan van de op dat ogenblik geldende wettelijke bepalingen, inclusief diverse varianten inzake welvaartsaanpassing;
  3° inzake de uitgaven in het stelsel van de gezondheidszorgen wordt een afzonderlijke raming gemaakt van de invloed van veranderingen in de leeftijdstructuur van de bevolking en andere factoren zoals de prijsevolutie en de evolutie van de medische technologie.

Art.8.Het verslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing wordt elk jaar vóór [1 15 juni]1 medegedeeld aan :
  1° de federale regering;
  2° de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën;
  3° de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad.
  ----------
  (1)<W 2009-12-23/04, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art.9. De aanbevelingen met betrekking tot het begrotingsbeleid van de overheid, vervat in het jaarlijks advies van de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën houden in het bijzonder rekening met het verslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing.

Art.10.De volgende leden maken van rechtswege deel uit van de Studiecommissie voor de vergrijzing :
  1° de vice-voorzitter van de Hoge Raad van Financiën, die het voorzitterschap waarneemt;
  2° het door het Federaal Planbureau voorgestelde lid van het bureau van de Hoge Raad van Financiën, die het ondervoorzitterschap waarneemt.
  De overige leden van de Studiecommissie voor de vergrijzing worden door de Koning benoemd, met inachtneming van de volgende regels :
  1° één lid op voordracht van het Federaal Planbureau;
  2° één lid op voordracht van de Nationale Bank van België;
  3° één lid op voordracht van de minister van Financiën, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst van het departement;
  4° één lid op voordracht van de minister van Begroting, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst van het departement;
  5° één lid op voordracht van de minister van Sociale Zaken, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst van het departement;
  [1 6° één lid op voordracht van de minister van Pensioenen, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst of een andere dienst van de Federale Pensioendienst;
   7° één lid op voordracht van de minister van Zelfstandigen, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst of een andere dienst van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.]1
  Het mandaat van de leden van de Studiecommissie voor de vergrijzing duurt vijf jaar en kan hernieuwd worden.
  In geval van overlijden, ontslag of afzetting van een lid, beëindigt het nieuw benoemde lid het mandaat van degene die hij opvolgt.
  ----------
  (1)<W 2023-12-08/07, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 30-12-2023>

Art.11. De Studiecommissie voor de vergrijzing kan in het kader van haar werkzaamheden de personen horen van wie het advies haar nuttig voorkomt.

HOOFDSTUK III.   
Afdeling 1.   
Art.12.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.13.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 2.   
Art.14.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.15.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 3.   
Art.16.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.17.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.18.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.19.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.20.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.21.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.22.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 4.   
Art.23.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.24.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.25.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.26.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.27.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 27bis.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.28.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 5.   
Art.29.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.30.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 6.   
Art.31.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.32.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 7.   
Art.33.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.34.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.35.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen, diverse bepalingen en inwerkingtreding.
Art.36. In artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut wordt onder categorie B het woord "Zilverfonds" in alfabetische volgorde ingevoegd.

Art.37. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, voor het laatst gewijzigd bij de wet van 2 januari 2001, wordt een subrubriek 51-2 "Diverse niet-fiscale ontvangsten bestemd voor het Zilverfonds" ingevoegd.

Art.38. Aan artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt een 5° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 5° een Zilvernota, waarin de regering haar beleid met betrekking tot de vergrijzing uiteenzet ".

Art.39. Artikel 127 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 5 mei 1997, wordt aangevuld met de volgende paragraaf :
  " § 5. Het Federaal Planbureau wordt belast met het secretariaat van de Studiecommissie voor de vergrijzing opgericht bij artikel 6 van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds en de deelname aan de uitvoering van de aan haar toevertrouwde opdracht ".

Art.40.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.41.
  <Opgeheven bij W 2016-12-18/01, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 42. Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.