Details





Titel:

8 SEPTEMBER 2000. - Besluit van de Vlaamse regering houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-11-2000 en tekstbijwerking tot 25-03-2024)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
TITEL II. - Invoegbedrijven en Invoegafdelingen.
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 3
HOOFDSTUK II. - INVOEGBEDRIJVEN.
Afdeling I.
Art. 4-5
Afdeling II. - Erkenning.
Art. 6-7
Afdeling III. - Subsidiëring.
Art. 8-10
Afdeling IV. - Verbintenissen.
Art. 11
HOOFDSTUK III. - Invoegafdelingen.
Afdeling I.
Art. 12-13
Afdeling II. - Erkenning.
Art. 14-15
Afdeling III. - Subsidiëring.
Art. 16-18
Afdeling IV. - Verbintenissen.
Art. 19
HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Afdeling I. - Uitbetaling van de premie.
Art. 20-22
Afdeling II. - Procedure.
Art. 23-36, 36bis
Afdeling III.
Art. 37
Afdeling IV. - Toezicht en naleving.
Art. 38-42
HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen. <Ingevoegd bij BVR 2005-07-01/34, art. 17; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
Art. 42bis
TITEL III.
HOOFDSTUK I.
Art. 43
HOOFDSTUK II.
Art. 44
HOOFDSTUK III.
Art. 45-51
HOOFDSTUK IV.
Art. 52-53
TITEL IV.
HOOFDSTUK I.
Art. 54
HOOFDSTUK II.
Art. 55-57
HOOFDSTUK III.
Art. 58-59
HOOFDSTUK IV.
Afdeling I.
Art. 60-61
Afdeling II.
Art. 62-69
Afdeling 3.
Art. 69bis, 69ter, 69quater, 69quinquies, 69sexies
TITEL V.
HOOFDSTUK I.
Art. 70-71
HOOFDSTUK II.
Art. 72
HOOFDSTUK III.
Art. 73
HOOFDSTUK IV.
Art. 74-76
TITEL VI. - Maatschappelijk verantwoord ondernemerschap.
Art. 77-79
TITEL VIbis.
HOOFDSTUK I.
Art. 79bis
HOOFDSTUK II.
Art. 79ter, 79quater
HOOFDSTUK III.
Art. 79quinquies, 79sexies, 79septies, 79octies
TITEL VII.
HOOFDSTUK I.
Art. 80
HOOFDSTUK II.
Art. 81
HOOFDSTUK III.
Art. 82
TITEL VIII. - Vlaams participatiefonds voor de sociale economie.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 83
HOOFDSTUK II. - Erkenning.
Art. 84-85
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring.
Art. 86-87
TITEL IX.
HOOFDSTUK I.
Art. 88-89
HOOFDSTUK II.
Art. 90-91
HOOFDSTUK III.
Art. 92-93
TITEL X. - Slot- en overgangsbepalingen.
Art. 94-96, 96bis, 96ter, 96quater, 97-98
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1995035010  1998036399 





Artikels:

TITEL I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Dit besluit regelt de uitbouw van een meerwaardeneconomie in Vlaanderen.

Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° [de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie;] <BVR 2005-07-01/34, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  2° [1 [3 Departement WSE: het Departement Werk en Sociale Economie van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie;]3 ]1
  3° [kansengroepen : bevolkingsgroepen die op een niet evenredige wijze vertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt.] <BVR 2001-12-07/62, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  4° charter van de meerwaardeneconomie : een verklaring op eer waarin de aanvrager of onderneming de volgende beginselen onderschrijft :
  a) maximaal inspanningen leveren om kansengroepen aan te werven en gelijkwaardige kansen te bieden in de onderneming;
  b) duurzame werkgelegenheid creëren waarbij aandacht gaat naar billijke arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, arbeidsinhoud en arbeidsverhoudingen. Via maximale participatie van de werknemers streven naar een optimale individuele en collectieve ontwikkeling;
  c) op een evenwichtige manier voldoen aan de respectieve belangen van de stakeholders, dit is al wie betrokken is bij de activiteiten van de onderneming;
  d) voorrang geven aan activiteiten, producten en productiemethoden die op korte en op lange termijn het leefmilieu respecteren;
  e) gelijktijdig streven naar meerwaarden op economisch en sociaal vlak;
  5° [2 ...]2
  6° adviescommissie : adviescommissie sociale economie zoals bedoeld in Titel VII van dit besluit;
  7° VOMEC : het Vlaams overlegplatform meerwaardeneconomie, zoals bedoeld in Titel IX van dit besluit;
  8° VIZO : het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen zoals opgericht bij decreet van 23 januari 1991;
  9° Waarborgfonds : Waarborgfonds voor de Sociale Economie van de Vlaamse overheid, geregeld bij Besluit van de Vlaamse Regering van 23 november 1994 tot regeling van een toekenning van een waarborg aan financiers die actief zijn in de sector van de sociale economie;
  10° trajectmatig begeleidingsacties : geheel van acties georganiseerd door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding of de door deze dienst erkende derden waarbij de werkzoekende volgens een stappenplan door een trajectbegeleider naar een duurzame tewerkstelling wordt begeleid;
  [11° dienstenchequeonderneming : onderneming die erkend is in het kader van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen;] <BVR 2005-03-25/32, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 25-03-2005>
  [12° maatschappelijk verantwoord ondernemen, hierna MVO te noemen : ondernemen waarbij men in een permanente dialoog met iedereen die invloed uitoefent of ondervindt van de onderneming (stakeholders) gaat streven naar een maximale toegevoegde waarde én voor de onderneming én voor haar werknemers én voor de maatschappij én voor het milieu;
  13° monitoringsysteem : het systematisch volgen via indicatoren van de economische leefbaarheid, de invulling van het concept MVO en de begeleiding en ondersteuning van de invoegwerknemers met als doel de werking van concrete initiatieven en de efficiëntie van de maatregel in zijn geheel zowel op korte als op lange termijn te volgen, te evalueren en bij te sturen;
  14° RESOC : het Regionaal Sociaal-economische Overlegcomité, vermeld in artikel 18 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités.] <BVR 2005-07-01/34, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (2)<BVR 2011-11-18/14, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<BVR 2014-06-20/29, art. 24, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

TITEL II. - Invoegbedrijven en Invoegafdelingen.
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art.3. Voor de toepassing van Titel II van dit besluit dient te worden verstaan onder :
  1° invoegwerknemer : persoon uit de kansengroepen die in een trajectmatige begeleidingsactie is opgenomen en wordt toegeleid naar een invoegbedrijf of een invoegafdeling; (Aan artikel 3, 1° wordt de volgende zin toegevoegd :
  ) (De minister kan jaarlijks op advies van de adviescommissie bepalen welke personen als invoegwerknemer kunnen worden toegeleid.) <BVR 2001-12-07/62, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  2° (herinschakelingsuitkering : uitkering waarop de werknemer gedurende de periode dat hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst in het kader van dit besluit gerechtigd is krachtens artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, krachtens artikel 15quater van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum of krachtens artikel 15quater van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <BVR 2001-12-07/62, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  3° totale loonkost : het loon plus de sociale bijdragen verminderd met de vrijstelling van de RSZ-bijdragen.
  Onder loon wordt begrepen : het loon in geld waarop de invoegwerknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft, met uitzondering van de vergoedingen wegens beëindiging van de overeenkomst; het vakantiegeld dat toegekend wordt door of in uitvoering van de op 28 juni 1971 gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers of door de collectieve arbeidsovereenkomsten, die gesloten worden in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard zijn bij koninklijk besluit; de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemers in uitvoering van de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten bij de werkgever.
  Onder sociale bijdragen wordt begrepen : de bijdragen van de werkgevers in zoverre die verschuldigd zijn, voor het geheel van de stelsels van de sociale zekerheid zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; de premies en de bijdrage voor de verzekering tegen arbeidsongevallen bedoeld in de wet van 10 april 1971 inzake de arbeidsongevallen; de solidariteitsbijdrage voor het Fonds voor de beroepsziekten zoals bedoeld in de wetten betreffende schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970; de loonmatigingsbijdrage in toepassing van het koninklijk besluit nr. 40 van 18 april 1986, gewijzigd door de programmawet van 30 december 1988; de kosten gemaakt door de werkgever voor de aansluiting bij een interbedrijfsgeneeskundige dienst.

HOOFDSTUK II. - INVOEGBEDRIJVEN.
Afdeling I.   
Art.4.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.5.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Afdeling II. - Erkenning.
Art.6. Om erkend te worden als invoegbedrijf moet tegelijkertijd aan volgende voorwaarden voldaan worden :
  1° het charter van de meerwaardeneconomie, zoals bepaald in artikel 2, 4° van dit besluit onderschrijven;
  2° activiteiten ontplooien die een maatschappelijke meerwaarde ressorteren : de producten of productiewijzen vervuilen het milieu niet, dragen bij tot een duurzame ontwikkeling en het product of de dienst heeft een maatschappelijk nut;
  3° een realistische personeelsplanning voorzien van vier jaar, waarbij het voorziene aantal tewerkgestelde invoegwerknemers in het vierde jaar wordt beschouwd als streefdoel.
  In reeds bestaande bedrijven moet de tewerkstelling van invoegwerknemers bijkomend zijn in verhouding tot het aantal eigen personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, tewerkgesteld in het betrokken bedrijf in de vier kwartalen voorafgaand aan de aanvraag; het aantal eigen personeelsleden wordt vastgesteld door het gemiddelde te nemen over deze vier kwartalen; eigen personeelsleden zijn deze personeelsleden waarmee een arbeidsovereenkomst werd afgesloten;
  4° (behalve voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) , een potentiële rendabiliteit vertonen; de appreciatie van de autonome loonvorming gebeurt aan de hand van een financieel plan.
  Ook ingeval het gaat om activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) moeten deze op een bedrijfseconomische wijze worden onderbouwd; dit gebeurt aan de hand van een financieel plan.) <BVR 2001-12-07/62, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  (5° de nodige tijd en middelen besteden aan de begeleiding en opleiding van de invoegwerknemers;
  6° de principes inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen op basis van een door de onderneming uitgetekend en bij de erkenning gevaloriseerd groeipad incorporeren in de bedrijfsstrategie;
  7° bereid zijn het medezeggenschap van de werknemers te bevorderen in de onderneming door de overlegorganen van de bestaande arbeidsreglementering te respecteren en - bij ontstentenis - de nodige initiatieven te nemen om het medezeggenschap van werknemers te bevorderen.) <BVR 2005-07-01/34, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2005>

Art.7.<2003-05-23/48, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003> De erkenning van het invoegbedrijf erkend voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) eindigt na een periode van 10 jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer.
  De erkenning van het invoegbedrijf erkend voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) wordt verleend voor een periode van 10 jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer en is hernieuwbaar na evaluatie. De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning moet tenminste 3 maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de erkenning ingediend worden bij [1 het [2 Departement WSE]2 ]1.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 25, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

Afdeling III. - Subsidiëring.
Art.8. § 1. [Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven aanspraak maken op een degressieve en in de tijd beperkte loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers.
  Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) aanspraak maken op een degressieve loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers.
  Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) aanspraak maken op een loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers.] <BVR 2001-12-07/62, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  [1 lid 4 opgeheven]1
  [§ 2. De minister kent het aantal invoegwerknemers toe op basis van het aantal door de onderneming in de personeelsplanning voorziene werknemers.
  [Voor invoegbedrijven die erkend zijn voor de activiteiten, vermeld in artikel 14, 2°, a) en b), wordt dat aantal vermeerderd met 50 % [1 ...]1.]] <2003-05-23/48, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003> <BVR 2005-03-25/32, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 25-03-2005>
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art.9.<BVR 2001-12-07/62, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001> § 1. [Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie, vermeld in artikel 8, § 1, eerste [1 ...]1 lid, wordt de premie per voltijds equivalente invoegwerknemer toegekend voor vier jaar.] <BVR 2005-03-25/32, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 25-03-2005>
  Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede en derde lid, gebeurt de toekenning van de premie per voltijds equivalente invoegwerknemer voor de duur van de erkenning als invoegbedrijf.
  § 2. Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, worden de premies voor het eerste, tweede, derde en vierde jaar bepaald op respectievelijk 80 %, 60 %, 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
  Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede lid, worden de premies voor het eerste, tweede en derde jaar bepaald op respectievelijk 80 %, 60 %, en 40 % en vanaf het vierde jaar op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
  Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, wordt de premie vanaf het eerste jaar bepaald op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
  [1 lid 4 opgeheven]1
  § 3. Per voltijds equivalente invoegwerknemer neemt de subsidieperiode een aanvang op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer-titularis. Deze periode wordt wel verlengd met de termijn verlopen tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van de definitieve vervanger.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art.10.<BVR 2001-12-07/62, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001> [1 § 1. ...]1
  [Invoegbedrijven die recht hebben op een loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede en derde lid, kunnen te allen tijde een uitbreiding van het aantal invoegwerknemers vragen.] <2003-05-23/48, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  § 2. [1 lid 1 opgeheven]1
  Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede en derde lid, gebeurt de toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer voor de duur van de erkenning als invoegafdeling.
  § 3. Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, worden de premies voor het eerste, tweede en derde jaar bepaald op respectievelijk 60 %, 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
  [Voor invoegbedrijven die recht hebben op een loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede lid, worden de premies voor het eerste, tweede en derde jaar bepaald op respectievelijk 80 %, 60 %, 40 % en vanaf het vierde jaar op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.] <2003-05-23/48, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, wordt de premie vanaf het eerste jaar bepaald op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
  [1 lid 4 opgeheven]1
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Afdeling IV. - Verbintenissen.
Art.11.Onverminderd de bepalingen van artikel 6 van dit besluit moeten, om erkend te worden als invoegbedrijf, volgende verbintenissen door de aanvrager onderschreven worden :
  1° binnen de drie jaar volgend op de datum van betekening van de erkenningsbeslissing het minimum aantal van 3 voltijdse equivalenten invoegwerknemers tewerkstellen;
  2° binnen de drie jaar volgend op de datum van betekening van de erkenningsbeslissing minstens 30 % invoegwerknemers tewerkstellen op het totale personeelsbestand;
  3° de invoegwerknemers met arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur in dienst nemen;
  4° de invoegwerknemers de in de sector vigerende lonen uitbetalen;
  5° gedurende minstens vier jaar na de laatste uitbetaling van een premie voor een invoegwerknemer het aantal voltijdse equivalenten invoegwerknemers handhaven met uitzondering van de gevallen zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit;
  6° [de gesubsidieerde activiteiten, namelijk de productie van goederen of het verlenen van diensten, enkel uitvoeren op het grondgebied van het Vlaamse Gewest;] <BVR 2005-07-01/34, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook BVR 2005-07-01/34, art. 6, laatste lid>
  7° indien onderaanneming in het vooruitzicht wordt gesteld, de activiteiten voor minstens drie verschillende bedrijven uitvoeren;
  8° in geen geval middelen hanteren die marktverstorend zijn naar prijszetting toe;
  9° [indien het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers verminderd wordt, [1 het [2 Departement WSE]2 ]1 en de trajectbegeleider van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding hiervan op de hoogte brengen en het recht bieden aan de ontslagen invoegwerknemers om beroep te kunnen doen op een erkend outplacementbureau;] <BVR 2001-12-07/62, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  10° [jaarlijks de jaarrekening en de werkgelegenheidscijfers bezorgen aan [1 het [2 Departement WSE]2 ]1 evenals een inhoudelijke rapportering waaruit blijkt dat de onderneming :
  a) de beginselen van de meerwaardeneconomie en de beginselen van het MVO, zoals geconcretiseerd in het actieplan MVO, incorporeert in de bedrijfsvoering en het betreffende actieplan naleeft;
  b) voldoende inspanningen levert om de invoegwerknemers te begeleiden en op te leiden.] <BVR 2005-07-01/34, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook BVR 2005-07-01/34, art. 6, laatste lid>
  11° op vraag van [1 het [2 Departement WSE]2 ]1 de nodige gegevens bezorgen voor de uitbouw van een monitoringsysteem;
  12° elke wijziging aan de erkenningsvoorwaarden aan de voorafgaandelijke goedkeuring van de minister onderwerpen.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 26, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

HOOFDSTUK III. - Invoegafdelingen.
Afdeling I.   
Art.12.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.13.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Afdeling II. - Erkenning.
Art.14. Om erkend te worden dienen de ondernemingen die een invoegafdeling wensen op te starten een entiteit uit te bouwen die voldoet aan de volgende omschrijvingen :
  1° het charter van de meerwaardeneconomie, zoals bepaald in artikel 2, 4° van dit besluit onderschrijven voor wat betreft de activiteiten binnen de invoegafdeling;
  2° (de activiteit die in de invoegafdeling zal worden uitgebouwd moet één van de volgende activiteiten betreffen :
  a) een activiteit die voordien noch door de onderneming noch door de verschillende leden van het economische samenwerkingsverband werd uitgevoerd;
  b) een activiteit die gecreëerd wordt door taaksplitsing, waarbij een aantal deeltaken worden gehergroepeerd en ondergebracht in de nieuwe afdeling;
  c) een activiteit die beantwoordt aan een collectieve behoefte; dit betreft meer specifiek :
  - kringloopactiviteiten;
  - activiteiten op het vlak van natuurbehoud en onderhoud van openbare domeinen;
  (- activiteiten op het vlak van landschapszorg;
  - activiteiten in het kader van het bevorderen van de evenredige arbeidsdeelname en diversiteit in de jeugdsector en de culturele sector, zoals omschreven in de gemeenschappelijk platformtekst afgesloten tussen de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse sociale partners en de allochtone gemeenschappen op 3 december 2002.) <2003-05-23/48, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  De minister kan deze lijst activiteiten uitbreiden of beperken;
  d) een activiteit die kadert in hoofdstuk V, afdeling 5.1, (artikel 5.1.2.3.7) van de samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en de gemeenten inzake het milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling;) <BVR 2001-12-07/62, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001> <BVR 2005-07-01/34, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  3° activiteiten ontplooien die een maatschappelijke meerwaarde ressorteren : de producten of productiewijzen vervuilen het milieu niet, dragen bij tot een duurzame ontwikkeling, hebben een maatschappelijk nut of verhogen de kwaliteit van het werk;
  4° minstens drie voltijds equivalente invoegwerknemers tewerkstellen;
  5° een realistische personeelsplanning voorzien van vier jaar, waarbij de voorziene tewerkstelling van invoegwerknemers in het vierde jaar wordt beschouwd als streefdoel.
  De tewerkstelling van invoegwerknemers moet bijkomend zijn in verhouding tot het aantal eigen personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, tewerkgesteld in het betrokken bedrijf in de vier kwartalen voorafgaand aan de aanvraag; het aantal eigen personeelsleden wordt vastgesteld door het gemiddelde te nemen over deze vier kwartalen; eigen personeelsleden zijn deze personeelsleden waarmee een arbeidsovereenkomst werd afgesloten;
  Bij de economische samenwerkingsverbanden wordt het eigen aantal personeelsleden begrepen als alle bij de verschillende leden van het economisch samenwerkingsverband tewerkgestelde personeelsleden waarmee door het respectievelijk lid een arbeidsovereenkomst is afgesloten;
  6° (de activiteiten die in de invoegafdeling worden uitgebouwd, moeten op een bedrijfseconomische wijze worden onderbouwd. Dit gebeurt aan de hand van een financieel plan.) <BVR 2001-12-07/62, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  (7° de nodige tijd en middelen besteden aan de begeleiding en opleiding van de invoegwerknemers;
  8° de principes inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen op basis van een door de onderneming uitgetekend en bij de erkenning gevaloriseerd groeipad incorporeren in de bedrijfsstrategie;
  9° bereid zijn het medezeggenschap van de werknemers te bevorderen in de onderneming door de overlegorganen van de bestaande arbeidsreglementering te respecteren en - bij ontstentenis - de nodige initiatieven te nemen om het medezeggenschap van werknemers te bevorderen.) <BVR 2005-07-01/34, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2005>

Art.15.<BVR 2003-05-23/48, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003> De erkenning van de invoegafdeling erkend voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b), eindigt na een periode van 10 jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer.
  De erkenning van de invoegafdeling erkend voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d), wordt verleend voor een periode van 10 jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer en is hernieuwbaar na evaluatie. De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning moet ten minste 3 maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de erkenning ingediend worden bij [1 het [2 Departement WSE]2 ]1.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 27, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

Afdeling III. - Subsidiëring.
Art.16. § 1. [Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegafdelingen voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) aanspraak maken op een degressieve en in de tijd beperkte loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers.
  Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegafdelingen voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) aanspraak maken op een degressieve loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers.
  Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegafdelingen voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) aanspraak maken op een loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers.] <BVR 2001-12-07/62, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  [1 lid 4 opgeheven]1
  [§ 2. De minister kent het aantal invoegwerknemers toe op basis van het aantal door de onderneming in de personeelsplanning voorziene werknemers.
  [Voor invoegafdelingen die erkend zijn voor de activiteiten, vermeld in artikel 14, 2°, a) en b), wordt dat aantal vermeerderd met 50 % [1 ...]1.]] <BVR 2003-05-23/48, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003> <BVR 2005-03-25/32, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 25-03-2005>
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art.17.<BVR 2001-12-07/62, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001> § 1. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) gebeurt de toekenning van de premie per voltijds equivalente invoegwerknemer voor drie jaar.
  Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) gebeurt de toekenning van de premie per voltijds equivalente invoegwerknemer voor de duur van de erkenning als invoegafdeling.
  § 2. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) worden de premies voor het eerste, tweede en derde jaar bepaald op respectievelijk 60 %, 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
  [Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c), worden de premies voor het eerste, tweede en derde jaar bepaald op respectievelijk 80 %, 60 %, 40 % en vanaf het vierde jaar op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.] <BVR 2003-05-23/48, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) wordt de premie vanaf het eerste jaar bepaald op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
  [1 lid 4 opgeheven]1
  § 3. Per voltijds equivalente invoegwerknemer neemt de subsidieperiode een aanvang op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer-titularis. Deze periode wordt wel verlengd met de termijn verlopen tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van de definitieve vervanger.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art.18.<BVR 2001-12-07/62, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001> [1 § 1. ...]1
  [Invoegafdelingen erkend voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d), kunnen te allen tijde een uitbreiding van het aantal invoegwerknemers vragen.] <BVR 2003-05-23/48, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  § 2. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) gebeurt de toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer voor een periode van maximaal twee jaar.
  Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) gebeurt de toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer voor de duur van de erkenning als invoegafdeling.
  § 3. [Eerste lid opgeheven] <BVR 2005-07-01/34, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  [Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c), worden de premies voor het eerste, tweede en derde jaar bepaald op respectievelijk 80 %, 60 %, 40 % en vanaf het vierde jaar op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.] <BVR 2003-05-23/48, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  [1 lid 3 opgeheven]1
  [Voor de activiteiten, vermeld in artikel 14, 2°, a) en b), die worden verricht door invoegafdelingen-dienstenchequeondernemingen, wordt de premie vanaf het eerste jaar bepaald op een bedrag van 1.650 euro op jaarbasis.] <BVR 2005-03-25/32, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 25-03-2005>
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Afdeling IV. - Verbintenissen.
Art.19.Onverminderd de bepalingen van artikel 14 van dit besluit moeten, om erkend te worden als invoegafdeling, door de onderneming volgende verbintenissen onderschreven worden.
  1° [binnen de drie jaar volgend op de datum van betekening van de erkenningsbeslissing het minimum aantal van 3 voltijds equivalente invoegwerknemers tewerkstellen;] <BVR 2001-12-07/62, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  2° de invoegafdelingwerknemers met arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur in dienst nemen;
  3° de invoegwerknemers de in de sector vigerende lonen uitbetalen;
  4° gedurende minstens drie jaar na de laatste uitbetaling van een premie voor een invoegwerknemer het aantal voltijdse equivalenten invoegwerknemers handhaven met uitzondering van de gevallen zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit;
  5° de bevordering binnen de onderneming in zijn geheel van de werkgelegenheid van de kansengroepen en/of het nastreven van duurzame ontwikkeling;
  6° in geen geval middelen hanteren die marktverstorend zijn naar prijszetting toe;
  7° [indien het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers verminderd wordt, [1 het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie]1 en de trajectbegeleider van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding hiervan op de hoogte brengen en het recht bieden aan de ontslagen invoegwerknemers om beroep te kunnen doen op een erkend outplacementbureau.] <BVR 2001-12-07/62, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  8° [jaarlijks een inhoudelijke rapportering bezorgen aan [1 het [2 Departement WSE]2 ]1 waaruit blijkt dat de onderneming :
  a) de beginselen van de meerwaardeneconomie en de beginselen van het MVO, zoals geconcretiseerd in het actieplan MVO, incorporeert in de bedrijfsvoering en het betreffende actieplan naleeft;
  b) voldoende inspanningen levert voor de begeleiding en de opleiding van de invoegwerknemers.] <BVR 2005-07-01/34, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook BVR 2005-07-01/34, art. 11, laatste lid>
  9° op vraag van [1 het [2 Departement WSE]2 ]1 de nodige gegevens bezorgen voor de uitbouw van een monitoringsysteem;
  10° elke wijziging aan de erkenningsvoorwaarden aan de voorafgaandelijke goedkeuring van de minister onderwerpen.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 28, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Afdeling I. - Uitbetaling van de premie.
Art.20. § 1. De vaststelling van de refertebedragen per voltijdse equivalent invoegwerknemer varieert naargelang de hoogte van de totale loonkost.
  Een overzicht van de overeenstemmende refertebedragen per loonkost wordt als bijlage bij dit besluit gevoegd.
  § 2. Als referentiebasis voor de totale loonkost wordt de laagste loonschaal per categorie genomen, vastgesteld bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het bevoegde paritair comité.
  Deze referentiebasis en de corresponderende premie worden gehandhaafd gedurende de volledige periode van de uitbetaling van de premie.
  Bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst wordt de laagste loonschaal per categorie genomen, vastgesteld bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het nationaal aanvullend paritair comité nr. 218 voor bedienden (of het aanvullend paritair comité voor de arbeiders). <BVR 2001-12-07/62, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  § 3. Voor de vaststelling van het refertebedrag wordt uitgegaan van de geïndexeerde lonen op datum van de indienstneming van de eerste invoegwerknemer.
  Bij bijkomende aanwerving, zoals bepaald in artikel 32 van dit besluit, wordt uitgegaan van de geïndexeerde lonen op datum van de beslissing van de minister die betrekking heeft op deze bijkomende aanwerving.
  § 4. Bij deeltijdse tewerkstelling wordt de toegekende premie pro rata verrekend.
  § 5. De premie mag in geen geval de totale loonkost overschrijden.
  § 6. (In voorkomend geval wordt de totale loonkost verminderd met de herinschakelingsuitkering, behalve wanneer de premie op 35 % van de refertebedragen is bepaald.) <BVR 2001-12-07/62, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>

Art.21. Het totaal van alle tussenkomsten in de loonkosten, van om het even welke oorsprong, die aan eenzelfde tewerkstelling worden toegekend, mag nooit de totale loonkost van die tewerkstelling overschrijden.
  Wanneer de werkgever een andere tegemoetkoming in de loonkost van een invoegwerknemer dan de hier vermelde ontvangt, moet hij de minister hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen.

Art.22.[1 Het [2 Departement WSE]2 ]1 staat in voor de betaling van de premies.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 29, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

Afdeling II. - Procedure.
Art.23.<Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.24.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.25.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.26.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.27.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.28.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.29.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.30.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.31.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.32.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.33.De minister stelt het bedrag vast dat [1 het [2 Departement WSE]2 ]1 stort voor de tiende van de lopende kalendermaand. Dit bedrag wordt berekend op basis van de effectieve tewerkstelling binnen het kader van de toegekende premies voor de betrokken maand. Er is slechts recht op een premie voor de werkelijk verrichte en daarmee gelijkgestelde arbeidsprestaties.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 32, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

Art.34. § 1. [De indienstneming van de eerste invoegwerknemer dient te geschieden binnen een periode van zes maanden vanaf de betekening van de erkenningsbeslissing [1 met uitzondering van die gevallen waar voorafgaand aan de tewerkstelling een IBO wordt gevolgd. Onder IBO wordt begrepen de individuele beroepsleiding in een onderneming krachtens artikel 120 tot en met 129 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1988]1.] <BVR 2001-12-07/62, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  [De indienstneming van het totale aantal toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers, zoals bedoeld in artikel 29, dient te geschieden binnen een periode van vier jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer.] <BVR 2001-12-07/62, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  [Voor de invoegwerknemers die niet binnen de voorziene aanwervingstermijn in dienst werden genomen, vervalt het recht op de toegekende premie.] <BVR 2001-12-07/62, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  § 2. (Een uit dienst getreden invoegwerknemer kan, met behoud van de toegekende premie, worden vervangen als deze vervanging plaatsvindt binnen zes maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitdiensttreding van de te vervangen invoegwerknemer.
  Als de invoegwerknemer niet binnen de vervangingstermijn in dienst werd genomen, vervalt het recht op de toegekende premie.) <BVR 2005-07-01/34, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  ----------
  (1)<BVR 2007-06-29/50, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>


Art.35.[1 De werkgever kan het aantal tewerkgestelde invoegnemers verminderen als dat noodzakelijk is voor de economische leefbaarheid van de onderneming. De werkgever motiveert zijn voornemen tot vermindering en deelt het met een aangetekende brief aan het [2 Departement WSE]2 mee.
   Het [2 Departement WSE]2 onderzoekt de motieven tot vermindering van de werkgever en bezorgt daarover een advies aan de minister binnen een termijn van veertien dagen.
   De minister deelt zijn toestemming of weigering met betrekking tot de vermindering mee aan de werkgever en aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding binnen een termijn van dertig dagen.]1
  ----------
  (1)<BVR 2011-11-18/14, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 33, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

Art.36.De werkgever vult bij de aanwerving van iedere invoegwerknemer een door [1 het [2 Departement WSE]2]1 ter beschikking gesteld inlichtingenblad in en maakt dit over aan [1 het [2 Departement WSE]2]1. Telkens zich een wijziging in de verstrekte gegevens voordoet, dient de werkgever onverwijld een vervangend inlichtingenblad over te maken.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 34, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

Art. 36bis.<Ingevoegd bij BVR 2003-05-23/48, art. 11; Inwerkingtreding : 01-04-2003> § 1. Onverminderd de toepassing van de artikels 23, 29, 30, 33, 34, 35 en 36 van dit besluit zijn de artikelen 24 tot en met 28 en de artikelen 31 tot en met 32 niet van toepassing voor de aanvragen tot erkenning of uitbreiding van invoegbedrijven en invoegafdelingen voor activiteiten zoals bedoeld in artikels 14, 2°, c) en d).
  § 2. De aanvraag tot erkenning of uitbreiding van een invoegbedrijf of invoegafdeling invoegafdelingen voor activiteiten zoals bedoeld in artikels 14, 2°, c) en d), worden door [1 het [2 Departement WSE]2]1 onderzocht die ten aanzien van de minister een advies formuleert.
  De minister beslist op basis van het advies van [1 het [2 Departement WSE]2]1.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 19, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 35, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

Afdeling III.   
Art.37.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Afdeling IV. - Toezicht en naleving.
Art.38.De [3 sociaalrechtelijke inspecteurs van de afdeling Inspectie van het Departement Werk en Sociale Economie]3 zijn belast met het toezicht in de bij dit besluit erkende invoegbedrijven en invoegafdelingen in het algemeen en op de naleving van [1 de erkenningscriteria, vermeld in artikel 6 en 14 en]1 de verbintenissen zoals bepaald in artikel 11 en 19 van dit besluit.
  Bij dringende en dwingende omstandigheden kunnen de [3 sociaalrechtelijke inspecteurs van de afdeling Inspectie van het Departement Werk en Sociale Economie]3 als voorlopig bewarende maatregel beslissen niet-ingenomen arbeidsplaatsen binnen een invoegbedrijf of invoegafdeling niet meer te laten opvullen. Deze maatregel wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de minister, van het [Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité] en van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en blijft gelden tot op de datum waarop de minister over de grond van de bewarende maatregel een beslissing neemt en beslist de erkenning al dan niet in te trekken of te schorsen. <BVR 2005-06-10/33, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 15-07-2005>
  Het [Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité] onder wiens bevoegdheid de goedgekeurde erkenningsbeslissing valt, kan steeds een verzoek tot controle richten tot [2 het [4 Departement WSE]4]2. [2 Het [4 Departement WSE]4]2 informeert het [Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité] over de bevindingen van het onderzoek. <BVR 2005-06-10/33, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 15-07-2005>
  ----------
  (1)<BVR 2007-06-29/50, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (2)<BVR 2009-03-13/55, art. 16, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (3)<BVR 2009-03-13/55, art. 20, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (4)<BVR 2014-06-20/29, art. 36, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

Art.39. De minister kan, in geval de verbintenis zoals bepaald in artikel 11, 5° en artikel 19, 4° van dit besluit niet wordt nageleefd, de betaling van een geldsom, die gelijk is aan (6 200 EUR) per verminderde tewerkgestelde invoegwerknemer vorderen, met uitzondering van de gevallen zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit. <BVR 2001-07-06/40, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.40.[1 De minister kan op basis van een verslag van de sociaalrechtelijke inspecteurs of op basis van het advies van de adviescommissie de premietoekenning stopzetten als :
   1° de onderneming de erkenningscriteria, vermeld in artikel 6 en 14, niet naleeft;
   2° de onderneming de verbintenissen, vermeld in artikel 11 en 19, niet naleeft;
   3° vastgesteld werd dat de onderneming zware of herhaalde overtredingen heeft gepleegd tegen de regelen van de arbeids- en sociale wetgeving;
   4° de onderneming nalaat aan [2 het [3 Departement WSE]3]2 tijdig de nodige gegevens mee te delen, vermeld in artikel 36.
   De minister kan in de gevallen, vermeld in het eerste lid, tot terugvordering overgaan vanaf de dag waarop de arbeidsplaats werd gesubsidieerd of de overtreding is vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<BVR 2007-06-29/50, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (2)<BVR 2009-03-13/55, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (3)<BVR 2014-06-20/29, art. 37, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

Art.41. De minister betekent de beslissing tot stopzetting van premietoekenning aan de werkgever. Hij deelt deze beslissing mee aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en het (Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité). <BVR 2005-06-10/33, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 15-07-2005>

Art.42.Onrechtmatig verkregen premies worden ingevorderd of ingehouden op de later aan de werkgever verschuldigde bedragen. Zo nodig laat [1 de [2 secretaris-generaal van het Departement WSE]2]1 de dossiers van de weerspannige debiteurs overzenden aan het Bestuur van de BTW en van de Registratie en Domeinen.
  De door hoger genoemd Bestuur in te stellen vervolgingen geschieden overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949, zoals bij decreet van 23 toepasbaar gesteld voor het Vlaamse Gewest. De aldus ingevorderde bedragen worden na aftrek van de eventuele kosten aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding terugbetaald.
  ----------
  (1)<BVR 2009-03-13/55, art. 21, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (2)<BVR 2014-06-20/29, art. 38, 016; Inwerkingtreding : 30-10-2014>

HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen.
Art. 42bis. <Ingevoegd bij BVR 2005-07-01/34, art. 17; Inwerkingtreding : 01-07-2005> Vanaf 1 juli 2005 wordt titel II opgeheven voor de erkenningen als invoegbedrijf en als invoegafdeling voor andere activiteiten dan die welke vermeld worden in artikel 14, punt c) en punt d).
  Die opheffing is niet van toepassing voor :
  a) de invoegbedrijven en invoegafdelingen die erkend zijn voor 1 april 2005;
  b) de invoegbedrijven- en invoegafdelingen-dienstenchequeondernemingen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 25 maart 2005 tot wijziging van voormeld besluit.

TITEL III.   
HOOFDSTUK I.   
Art.43.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

HOOFDSTUK II.   
Art.44.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

HOOFDSTUK III.   
Art.45.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.46.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.47.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.48.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.49.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.50.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.51.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

HOOFDSTUK IV.   
Art.52.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.53.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

TITEL IV.   
HOOFDSTUK I.   
Art.54.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

HOOFDSTUK II.   
Art.55.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.56.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.57.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

HOOFDSTUK III.   
Art.58.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.59.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

HOOFDSTUK IV.   
Afdeling I.   
Art.60.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.61.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Afdeling II.   
Art.62.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.63.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.64.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.65.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.66.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.67.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.68.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art.69.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Afdeling 3.   
Art. 69bis.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art. 69ter.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art. 69quater.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art. 69quinquies.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art. 69sexies.
  <Opgeheven bij BVR 2017-01-27/09, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

TITEL V.   
HOOFDSTUK I.   
Art.70.
  <Opgeheven bij BVR 2011-11-18/14, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art.71.
  <Opgeheven bij BVR 2011-11-18/14, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

HOOFDSTUK II.   
Art.72.
  <Opgeheven bij BVR 2011-11-18/14, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

HOOFDSTUK III.   
Art.73.
  <Opgeheven bij BVR 2011-11-18/14, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

HOOFDSTUK IV.   
Art.74.
  <Opgeheven bij BVR 2011-11-18/14, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art.75.
  <Opgeheven bij BVR 2011-11-18/14, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art.76.
  <Opgeheven bij BVR 2011-11-18/14, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

TITEL VI. - Maatschappelijk verantwoord ondernemerschap.
Art.77. De minister verleent binnen de perken van het begrotingskrediet subsidies voor de ondersteuning van projecten die de uitbouw van het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in Vlaanderen bevorderen.

Art.78. De projecten dienen een belangrijk multiplicatoreffect te hebben, de economie te versterken en te voldoen aan minstens één van de volgende criteria :
  1° verzamelen, ontwikkelen en verspreiden van know-how en ervaring op het vlak van sociale en ethische accounting, auditing en rapportering vanuit de stakeholders benadering via het uitwerken en verankeren van een opleiding in Vlaanderen, het binnenhalen van internationale expertise en benchmarking;
  2° ontwikkelen van instrumenten en dienstverlening op het vlak van sociale en ethische accounting, auditing en rapportering vanuit de stakeholders benadering;
  3° het verspreiden van " best practices " op ruime schaal en het uitwerken van sensibiliserende acties betreffende de toepassing van sociale en ethische accounting, auditing en rapportering vanuit de stakeholders benadering.

Art.79. § 1. Er wordt een stuurgroep opgericht waarvan de samenstelling bepaald wordt door de minister.
  § 2. De stuurgroep beoordeelt de voorgestelde projecten op basis van de criteria zoals bepaald in artikel 78 en volgt de projecten zoals bepaald in artikel 77 van dit besluit op.

TITEL VIbis.   
HOOFDSTUK I.   
Art. 79bis.
  <Opgeheven bij BVR 2012-10-26/14, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

HOOFDSTUK II.   
Art. 79ter.
  <Opgeheven bij BVR 2012-10-26/14, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art. 79quater.
  <Opgeheven bij BVR 2012-10-26/14, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

HOOFDSTUK III.   
Art. 79quinquies.
  <Opgeheven bij BVR 2012-10-26/14, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art. 79sexies.
  <Opgeheven bij BVR 2012-10-26/14, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art. 79septies.
  <Opgeheven bij BVR 2012-10-26/14, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art. 79octies.
  <Opgeheven bij BVR 2012-10-26/14, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

TITEL VII.   
HOOFDSTUK I.   
Art.80.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

HOOFDSTUK II.   
Art.81.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

HOOFDSTUK III.   
Art.82.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

TITEL VIII. - Vlaams participatiefonds voor de sociale economie.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.83. De minister erkent een Vlaams participatiefonds voor de sociale economie.

HOOFDSTUK II. - Erkenning.
Art.84.Om als Vlaams participatiefonds voor de sociale economie te worden erkend, dient aan volgende voorwaarden te worden voldaan :
  1° het fonds neemt een vennootschapsvorm aan;
  2° het doel van het fonds is kleine en middelgrote ondernemingen binnen de meerwaardeneconomie een optimale kans te geven om een onderneming op te starten of verder uit te bouwen door hen tijdelijk een eigen vermogen ter beschikking te stellen gekoppeld aan een actieve bestuurdersrol;
  3° het fonds stelt risicokapitaal ter beschikking in de vorm van tijdelijke minderheidsparticipaties en achtergestelde financieringen;
  4° [1 In het fonds participeren zowel actoren van de sociale economie, de privésector als de Vlaamse overheid. De overheid participeert voor maximaal één derde van het kapitaal ten belope van maximaal [2 2.000.000]2;]1
  5° het fonds heeft een regionale inbedding via regionale ankerpunten. Dit kan zich vertalen in een gestructureerde samenwerking met regionale incubatiecentra en andere regionale actoren of overheden;
  6° de nodige deskundigheid is aanwezig voor het management en financieel beheer van het fonds;
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/C0, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-07-2014>
  (2)<BVR 2021-07-16/10, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 03-08-2021>

Art.85. § 1. Het Vlaams participatiefonds voor de sociale economie bezorgt elk jaar (...) een jaarverslag en jaarplanning aan de minister, die hierover rapporteert aan de Vlaamse regering. <BVR 2001-12-07/62, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2001>
  § 2. In de jaarplanning wordt omschreven op welke wijze het in het lopende jaar de opdrachten en werkzaamheden zal realiseren evenals een financiële prognose.

HOOFDSTUK III. - Subsidiëring.
Art.86.[1 Een jaarlijkse subsidie van maximaal 259.000 euro wordt toegekend voor de delging van de loon- en werkingskosten van het fonds.
   Het subsidiebedrag, vermeld in het eerste lid, evolueert op dezelfde wijze en in dezelfde mate als de gezondheidsindex, met als basismaand december 2022.
   Op basis van de gezondheidsindex van de maand december van het voorgaande jaar wordt jaarlijks voor het huidige werkingsjaar het subsidiebedrag dat conform het tweede lid wordt geïndexeerd bepaald.
   De minister legt jaarlijks voor 30 april dat geïndexeerde subsidiebedrag vast voor het komende werkingsjaar.]1
  ----------
  (1)<BVR 2023-07-07/29, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.87. Als wordt vastgesteld dat het Vlaams participatiefonds voor de sociale economie niet meer aan de vereiste voorwaarden voldoet, als misbruiken worden vastgesteld of als blijk wordt gegeven van kennelijke onbekwaamheid, kan de minister de erkenning intrekken.

TITEL IX.   
HOOFDSTUK I.   
Art.88.
  <Opgeheven bij BVR 2014-05-23/04, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 19-07-2014>

Art.89.
  <Opgeheven bij BVR 2014-05-23/04, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 19-07-2014>

HOOFDSTUK II.   
Art.90.
  <Opgeheven bij BVR 2014-05-23/04, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 19-07-2014>

Art.91.
  <Opgeheven bij BVR 2014-05-23/04, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 19-07-2014>

HOOFDSTUK III.   
Art.92.
  <Opgeheven bij BVR 2014-05-23/04, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 19-07-2014>

Art.93.
  <Opgeheven bij BVR 2014-05-23/04, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 19-07-2014>

TITEL X. - Slot- en overgangsbepalingen.
Art.94. § 1. Dit besluit vervangt het besluit van de Vlaamse regering van 10 november 1998 zoals gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1999 houdende doorvoering van experimenten in verband met invoegbedrijven.
  Onverminderd bovenvermelde bepaling blijft de toekenning van de premie voor een definitieve vervanger in dienst vóór de inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 4, vierde lid van het het besluit van de Vlaamse regering van 10 november 1998 zoals gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1999 houdende doorvoering van experimenten in verband met invoegbedrijven gelden.
  § 2. Invoegbedrijven erkend vóór 1 januari 1999 worden geacht erkend te zijn volgens de voorwaarden van dit besluit met uitzondering van de vaststelling en uitbetaling van de premie voor de invoegwerknemers toegekend vóór 1 januari 1999. Voor de vaststelling en uitbetaling van de premie blijft artikel 3, §§ 1 en 2 van het ministerieel besluit van 22 december 1994 onverkort gelden.
  Onverminderd bovenvermelde bepaling blijft de toekenning van de premie voor een definitieve vervanger in dienst vóór de inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 4, vierde lid van het ministerieel besluit van 22 december 1994, gewijzigd bij ministerieel besluit van 15 december 1999, gelden.

Art.95. De artikelen 1 en 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 16 november 1994 houdende doorvoering van experimenten in verband met de invoegbedrijven worden opgeheven uitgezonderd wat betreft de geldigheid van artikel 3, § § 1 en 2 van het ministerieel besluit van 22 december 1994 en wat betreft de geldigheid van artikel 4, vierde lid van het ministerieel besluit van 22 december 1994 zoals bepaald in artikel 93, § 2, 2de lid van dit besluit.
  Het ministerieel besluit van 22 december 1994 in uitvoering van artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 16 november 1994 zoals gewijzigd bij ministerieel besluit van 15 december 1999 wordt opgeheven met uitzondering van artikel 3, §§ 1 en 2 en artikel 4, vierde lid van het ministerieel besluit van 22 december 1994 zoals bepaald in artikel 93, § 2, 2de lid van dit besluit.

Art.96.
  <Opgeheven bij BVR 2011-11-18/14, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art. 96bis. <Ingevoegd bij BVR 2001-12-07/62, art. 23; Inwerkingtreding : 01-11-2001> § 1. Werknemers die als gemeentelijk mina-werker in het kader van optie 8 van de gemeentelijke milieuconvenants tewerkgesteld zijn op het moment van de goedkeuring van de aanvraag tot erkenning als invoegbedrijf of als invoegafdeling voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) , worden gelijkgesteld met invoegwerknemers zoals bedoeld in artikel 3, 1°.
  § 2. Invoegbedrijven die als kringloopcentrum erkend zijn door de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij of die activiteiten op het vlak van natuurbehoud of onderhoud van openbare domeinen verrichten, hebben vanaf 1 november 2001 automatisch recht op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede lid van dit besluit waarbij voor de invoegwerknemers die minstens drie volle jaren tewerkgesteld zijn de loonpremie bepaald wordt op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.

Art. 96ter. <Ingevoegd bij BVR 2001-12-07/62, art. 23; Inwerkingtreding : 01-11-2001> Bij wijze van overgangsmaatregel voor het begrotingsjaar 2001 wordt de controleur der vastleggingen gemachtigd om ten laste van programma 52.40, b.a. 41.07 begrotingsjaar 2001 2.478.935,25 euro vast te leggen voor de financiering van voorbeeldprojecten die door de minister worden erkend krachtens artikel 79quater en voor de subsidiëring van een organisatie krachtens artikel 79septies.

Art. 96quater. <Ingevoegd bij BVR 2001-12-07/62, art. 23; Inwerkingtreding : 01-11-2001> § 1. Het in de eerste kolom van onderstaande tabel vermeld artikel heeft betrekking op dit besluit. Met betrekking tot de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van deze tabel, gelden tot en met 31 december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde kolom.

ArtikelEURBEF
artikel 79quinquies25.0001 008 498
artikel 79quinquies50.0002 016 995
artikel 79quinquies100.0004 033 990
artikel 79quinquies150.0006 050 985
artikel 96ter2.478.935,25100 000 000

  § 2. De bedragen die in euro worden vermeld in artikel 79quinquies van dit besluit, treden in werking op 1 januari 2002.

Art.97. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art.98. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2000.

BIJLAGE.
Art. N. Bijlage 1. Het refertebedrag wordt als volgt vastgesteld :

[8500-9499 eurorefertebedrag 8500 euro
9500-10499 eurorefertebedrag 9500 euro
10500-11499 eurorefertebedrag 10500 euro
11500-12499 eurorefertebedrag 11500 euro
12500-13499 eurorefertebedrag 12500 euro
13500-14499 eurorefertebedrag 13500 euro
14500-15499 eurorefertebedrag 14500 euro
15500-16499 eurorefertebedrag 15500 euro
16500-16499 eurorefertebedrag 16500 euro
17500-18499 eurorefertebedrag 17500 euro
18500-19499 eurorefertebedrag 18500 euro
19500-20499 eurorefertebedrag 19500 euro
20500-21499 eurorefertebedrag 20500 euro
21500-22499 eurorefertebedrag 21500 euro
22500-23499 eurorefertebedrag 22500 euro
23500-24499 eurorefertebedrag 23500 euro
24500-25499 eurorefertebedrag 24500 euro
25500-26499 eurorefertebedrag 25500 euro
26500-27499 eurorefertebedrag 26500 euro
27500-28499 eurorefertebedrag 27500 euro
28500-29499 eurorefertebedrag 28500 euro
29500-30499 eurorefertebedrag 29500 euro
30500-31499 eurorefertebedrag 30500 euro
vanaf 31500 eurorefertebedrag 31500 euro]
<BVR 2001-07-06/40,art. 2, 002; <b> Inwerkingtreding : </b> 01-01-2002>