16 MAART 2000. - Wet betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden. (NOTA : opgeheven door <W2007-02-28/35, art. 230, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013 (voir art. 272)) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-04-2000 en tekstbijwerking tot 12-02-2010)
Art. 1-2
HOOFDSTUK I. - De rendementsperiode.
Art. 3
HOOFDSTUK II. - De terugbetaling van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden en van een gedeelte van de vormingskosten.
Art. 4-7, 7bis, 8
HOOFDSTUK III. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 9-18
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 19-20
BIJLAGE.
Art. N
1955122304 1958030105 1961122708 1973071204 1976071304 1991007421 1994007163
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art.2. Deze wet is van toepassing:
1° op de beroeps- of aanvullingsmilitair;
2° op de hulpofficier en op de kandidaat-hulpofficier (...); <W 2005-07-16/31, art. 64, 005; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
3° op de kandidaat-militair van het actief kader.
HOOFDSTUK I. - De rendementsperiode.
Art.3. § 1. Voor de toepassing van deze wet dient onder "rendementsperiode" te worden verstaan, elke periode van werkelijke dienst gedurende dewelke een militair gehouden is te dienen, naargelang het geval:
1° indien hij beroeps- of aanvullingsmilitair is, vanaf de datum waarop de vorming in de hoedanigheid van kandidaat-militair definitief beëindigd werd;
2° indien hij beroeps- of aanvullingsmilitair is en met succes de vorming van piloot van het licht vliegwezen of van piloot van de marine heeft gevolgd, vanaf de datum waarop deze vorming eindigt;
3° indien hij beroeps- of aanvullingsmilitair is, vanaf de einddatum van elke vormingsperiode, hierna "aanvullende vorming" genoemd, die of uit een extra-muros-vorming, of uit een vorming bekrachtigd met een diploma of een getuigschrift van hoger of gelijkgesteld onderwijs bestaat;
(Bij het arrest nr. 28/2002 van 30 januari 2002, B.S. 14-02-2002; Ed. 2, p. 5435, heeft het Arbitragehof de woorden " of uit een extra-muros-vorming, of " van 3°, § 1, van artikel 3 vernietigd; Inwerkingtreding : 16-04-2000)
4° indien hij hulpofficier is, vanaf de datum waarop de vorming in de hoedanigheid van kandidaat-hulpofficier definitief beëindigd werd.
[1 5° indien hij beroepsmilitair, aanvullingsmilitair of hulpofficier is, vanaf de einddatum van elke andere vorming, die op kosten van het Ministerie van Landsverdediging werd gevolgd en waarvan de gecumuleerde kostprijs op een periode van twee jaar het minimum bepaald door de Koning overschrijdt, zonder dat dit laatste minder dan 5 000 euro mag bedragen;
6° indien hij piloot is, vanaf de einddatum van elke vorming gevolgd met het oog op zijn omscholing op een ander type van luchtvaartuig dan dit waarop hij oorspronkelijk werd gevormd.]1
§ 2. [1 Voor de vormingen bedoeld in § 1, 1° tot 3°, is de rendementsperiode gelijk aan anderhalve maal de duur van de vorming bepaald in deze wet, die de militair gevolgd heeft op kosten van het Ministerie van Landsverdediging.
[2 Voor de beroeps- of aanvullingsofficier die met succes de vorming van piloot of van luchtverkeersleider heeft gevolgd, wordt de rendementsperiode evenwel verhoogd met drie jaar.]2
De hulpofficier piloot die werd vrijgesteld van een deel van de vorming van militair piloot die titularis is van de luchtvaartkwalificaties bedoeld in artikel 5, § 2, derde lid, van de wet van 11 november 2002 betreffende de hulpofficieren van de Krijgsmacht, verworven voorafgaand aan zijn dienstnemingsdatum, heeft evenwel een rendementsperiode van drie jaar.
De rendementsperiodes bedoeld in deze paragraaf mogen evenwel, per vorming, niet kleiner zijn dan drie jaar, noch twaalf jaar overschrijden. Wordt gelijkgesteld aan een vorming op kosten van het Ministerie van Landsverdediging : elke vorming waarvoor de militair volledige dienstontheffingen voor de ganse duur van de vorming heeft bekomen.]1
[1 § 2bis. Voor de vormingen bedoeld in § 1, 5°, is de rendementsperiode gelijk aan twee jaar.
Voor de vorming bedoeld in § 1, 6°, is de rendementsperiode gelijk aan vier jaar.]1
§ 3. De rendementsperiode wordt in volle maanden berekend. Zij begint de eerste dag van de maand die volgt op de data zoals vastgesteld in § 1.
De einddatum van de rendementsperiode wordt vastgesteld op de eerste dag van de maand die volgt aan het einde van de duur van deze periode.
§ 4. De duur van een in aanmerking genomen aanvullende vorming voor de berekening van de overeenkomstige rendementsperiode begint de eerste dag van de maand waarin deze vorming start en eindigt de eerste dag van de maand waarin deze vorming eindigt.
De rendementsperiode wordt in voorkomend geval afgerond naar het lagere aantal volle maanden.
(Bij het arrest nr. 28/2002 van 30 januari 2002, B.S. 14-02-2002; Ed. 2, p. 5435, heeft het Arbitragehof § 4, van artikel 3 vernietigd; Inwerkingtreding : 16-04-2000)
§ 5. De vormingsduur die in aanmerking wordt genomen en de duur van de rendementsperiode worden vastgesteld in tabel A van de bijlage bij deze wet.
Een tijdens een rendementsperiode gevolgde vorming die een bijkomende rendementsperiode met zich meebrengt, heeft tot gevolg dat de lopende rendementsperiode geschorst wordt.
De rendementsperiodes voor verscheidene vormingen worden gecumuleerd, de totale rendementsperiode mag de vijftien jaar niet overschrijden.
§ 6. De lopende rendementsperiode wordt geschorst voor de militair die zich in de stand "in non-activiteit" bevindt.
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 19, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
(2)<W 2010-01-10/15, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 22-02-2010>
HOOFDSTUK II. - De terugbetaling van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden en van een gedeelte van de vormingskosten.
Art.4. De beroeps- of aanvullingsmilitair die zijn ontslag verkrijgt (of die van ambtswege wordt ontslagen) [1 voor het einde van de opgebouwde rendementsperiode om de redenen bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot 3°]1, is er toe gehouden een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden terug te betalen. De vergoeding is degressief. Zij bedraagt een breukdeel van de 73 % van de netto uitbetaalde wedden gedurende de vorming. De teller van dit breukdeel is het verschil tussen het aantal maanden te presteren voor de rendementsperiode, bepaald in [1 artikel 3, § 2]1, en het aantal reeds gepresteerde maanden. De noemer van dit breukdeel is het aantal maanden te presteren voor de rendementsperiode, bepaald in [1 artikel 3, § 2]1. <W 2001-03-22/36, art. 159, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
[1 De beroeps- of aanvullingsmilitair die zijn ontslag verkrijgt of die van ambtswege wordt ontslagen, na het behalen van het hoger brevet van piloot, na een vorming van piloot van het licht vliegwezen of van piloot van het luchtvarend personeel van de marine te hebben gevolgd, [2 ...]2 is er eveneens toe gehouden om aan de Staat een gedeelte van de kosten van zijn vorming terug te betalen, volgens de bedragen en nadere regels hernomen in de [2 tabellen B en C]2 van de bijlage bij deze wet.]1
[1 De beroeps- of aanvullingsmilitair die zijn ontslag verkrijgt of die van ambtswege wordt ontslagen voor het einde van de opgebouwde rendementsperiode in de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, is er eveneens toe gehouden een gedeelte van de in voornoemde bepaling bedoelde kostprijs terug te betalen. De vergoeding is degressief. Zij bedraagt een breukdeel van de voornoemde kostprijs. De teller van dit breukdeel is het verschil tussen de vierentwintig maanden te presteren voor de rendementsperiode, bepaald in artikel 3, § 2bis, eerste lid, en het aantal reeds gepresteerde maanden. De noemer van dit breukdeel is vierentwintig maanden.]1
[2 De beroeps- of aanvullingsmilitair die zijn ontslag verkrijgt of die van ambtswege wordt ontslagen of die op pensioen wordt gesteld in toepassing van de artikelen 3, A, en 3, B, van de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen, of van artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, voor het einde van de opgebouwde rendementsperiode na een vorming bedoeld in artikel 3, § 1, 6°, te hebben gevolgd, is er eveneens toe gehouden om aan de Staat een gedeelte van de kosten van zijn vorming terug te betalen, volgens de bedragen en nadere regels hernomen in de tabel E van de bijlage bij deze wet.
De beroeps- of aanvullingsmilitair die zijn professionele vorming voor het behalen van het brevet ATC heeft aangevangen en die zijn ontslag verkrijgt of die van ambtswege wordt ontslagen voor het einde van de opgebouwde rendementsperiode, om de redenen bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, en § 2, tweede lid, is er eveneens toe gehouden om aan de Staat een gedeelte van de kosten van deze professionele vorming terug te betalen, volgens de bedragen en nadere regels hernomen in de tabellen F1 en F2 van de bijlage bij deze wet.]2
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 20, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
(2)<W 2010-01-10/15, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 22-02-2010>
Art.5. De hulpofficier die de verbreking van de dienstneming verkrijgt (of waarvan de dienstneming wordt verbroken om tuchtredenen, morele ongeschiktheid of beroepsonbekwaamheid) [1 voor het einde van de opgebouwde rendementsperiode om redenen aangehaald in artikel 3, § 1, 4°]1, is er toe gehouden een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden terug te betalen. De vergoeding is degressief. Zij bedraagt een breukdeel van de 73 % van de netto uitbetaalde wedden gedurende de vorming. De teller van dit breukdeel is het verschil tussen het aantal maanden te presteren voor de rendementsperiode, bepaald in [1 artikel 3, § 2]1, en het aantal reeds gepresteerde maanden. De noemer van dit breukdeel is het aantal maanden te presteren voor de rendementsperiode, bepaald in [1 artikel 3, § 2]1. <W 2001-03-22/36, art. 160, 002; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
[1 De hulpofficier piloot die de verbreking van zijn dienstneming verkrijgt of waarvan de dienstneming wordt verbroken om tuchtredenen, morele ongeschiktheid of beroepsonbekwaamheid, voor het einde van de opgebouwde rendementsperiode om redenen aangehaald in artikel 3, § 1, 4°, of na een vorming bedoeld in artikel 3, § 1, 6°, te hebben gevolgd, is er eveneens toe gehouden om aan de Staat een gedeelte van de kosten van zijn vorming terug te betalen, volgens de bedragen en nadere regels hernomen in de tabellen B, C, D en E van de bijlage bij deze wet.]1
[2 De hulpofficier luchtverkeersleider die de verbreking van zijn dienstneming verkrijgt of waarvan de dienstneming wordt verbroken om tuchtredenen, morele ongeschiktheid of beroepsonbekwaamheid, voor het einde van de opgebouwde rendementsperiode, om de redenen bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, is er eveneens toe gehouden om aan de Staat een gedeelte van de kosten van de professionele vorming voor het behalen van het brevet ATC, terug te betalen, volgens de bedragen en nadere regels hernomen in de tabel F2 van de bijlage bij deze wet.]2
[1 De hulpofficier die de verbreking van de dienstneming verkrijgt of waarvan de dienstneming wordt verbroken om tuchtredenen, morele ongeschiktheid of beroepsonbekwaamheid voor het einde van de opgebouwde rendementsperiode om redenen aangehaald in artikel 3, § 1, 5°, is er eveneens toe gehouden een gedeelte van de in voornoemde bepaling bedoelde kostprijs terug te betalen. De vergoeding is degressief. Zij bedraagt een breukdeel van de voornoemde kostprijs. De teller van dit breukdeel is het verschil tussen de vierentwintig maanden te presteren voor de rendementsperiode, bepaald in artikel 3, § 2bis, eerste lid, en het aantal reeds gepresteerde maanden. De noemer van dit breukdeel is vierentwintig maanden.]1
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 21, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
(2)<W 2010-01-10/15, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 22-02-2010>
Art.6. [1 De kandidaat-hulpofficier piloot van wie de dienstneming verbroken wordt, na het behalen van het brevet van piloot, wegens elke andere reden dan wegens medische ongeschiktheid en die ophoudt militair van het actief kader te zijn, is er toe gehouden om een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden terug te betalen. De vergoeding bedraagt 73 % van de netto uitbetaalde wedden gedurende de vorming.
De kandidaat-hulpofficier piloot, bedoeld in het eerste lid, is er eveneens toe gehouden om een gedeelte van de kosten van zijn vorming terug te betalen, volgens de bedragen en nadere regels hernomen in de tabel B van de bijlage bij deze wet.
De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing op de kandidaat-militair die deze hoedanigheid verliest en die tot deze vorming werd toegelaten, nadat zijn dienstneming als kandidaat-hulpofficier piloot werd verbroken en waarop de bepalingen van het eerste lid op dat ogenblik van toepassing waren]1
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 22, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
Art.7. [1 Is er toe gehouden om een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden terug te betalen, elke kandidaat wiens dienstneming of wederdienstneming verbroken wordt wegens een andere reden dan wegens medische ongeschiktheid, die ophoudt kandidaat-militair van het actief kader te zijn en die :
1° hetzij, in de hoedanigheid van kandidaat-beroepsofficier, ten minste 60 studiepunten heeft behaald in de Koninklijk Militaire School of in een andere instelling van het hoger onderwijs;
2° hetzij, in de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier, het diploma van secundair onderwijs of een gelijkwaardig diploma of getuigschrift heeft behaald in de Koninklijke School voor Onderofficieren.
De bepaling bedoeld in het eerste lid is niet toepasselijk :
1° op de militair heropgenomen in zijn oorspronkelijk kader, tenzij hij de hoedanigheid van militair van het actief kader verliest binnen een periode die op de datum van zijn heropneming begint en gelijk is aan anderhalve maal de duur van de vorming gevolgd in de hoedanigheid bedoeld in het eerste lid, 1° of 2°;
2° op de kandidaat-militair, die geen achttien jaar oud is, die de hoedanigheid van kandidaat verliest ingevolge de verklaring van de periode van oorlog. "
De vergoeding bedraagt 73 % van de netto uitbetaalde wedden tijdens de vorming in de hoedanigheid bedoeld in het eerste lid, 1° of 2°. De terugbetaling bedoeld in het tweede lid 2, 1°, wordt evenwel berekend volgens de bepaling bedoeld in artikel 4, eerste lid.]1
----------
(1)<W 2010-01-10/15, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 22-02-2010>
Art. 7bis. [1 De kandidaat-hulpofficier luchtverkeersleider wiens dienstneming verbroken wordt, wegens elke andere reden dan wegens medische ongeschiktheid, en die ophoudt militair van het actief kader te zijn, is er eveneens toe gehouden om aan de Staat een gedeelte van de kosten van de professionele vorming voor het behalen van het brevet ATC, terug te betalen, volgens de bedragen en nadere regels hernomen in de tabel F1 van de bijlage bij deze wet.
De kandidaat-hulpofficier luchtverkeersleider, bedoeld in het eerste lid, is er eveneens toe gehouden om een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden terug te betalen. De vergoeding bedraagt 73 % van de netto uitbetaalde wedden gedurende deze vorming.
De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing op de kandidaat-militair die deze hoedanigheid verliest en die tot deze vorming werd toegelaten, nadat zijn dienstneming als kandidaat-hulpofficier luchtverkeersleider werd verbroken onder de voorwaarden bedoeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<W 2010-01-10/15, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 22-02-2010>
Art.8. Voor uitzonderlijke sociale redenen, kan de Koning (, bij gemotiveerde beslissing,) de militair die er om verzoekt vrijstellen van de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de vormingskosten en van de tijdens de vorming genoten wedden. <W 2005-07-16/31, art. 65, 005; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
HOOFDSTUK III. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art.9. Voor het vroegere artikel 5 bis van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, dat ingevoegd is bij de wet van 20 mei 1994 en vernietigd is bij arrest nr. 81/95 van net Arbitragehof, treedt een nieuw artikel 5 bis in de plaats, luidende :
"Art. 5bis. De kandidaat-hulpofficier wiens dienstneming verbroken wordt, na het behalen van het brevet van piloot, wegens elke andere reden dan wegens medische ongeschiktheid en die ophoudt militair van het actief kader te zijn, is er toe gehouden om een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden en om een gedeelte van de kosten van zijn vorming terug te betalen.
De bepalingen van het eerste lid zijn eveneens van toepassing op de kandidaat-militair die deze hoedanigheid verliest en die tot deze vorming werd toegelaten, nadat zijn dienstneming als kandidaat-hulpofficier werd verbroken en waarop de bepalingen van het eerste lid op dat ogenblik van toepassing waren.".
Art.10. Artikel 9, § 2, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 20 mei 1994 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 23/96 van het Arbitragehof, wordt vervangen als volgt :
"§ 2. De hulpofficier kan op elk ogenblik schriftelijk zijn verbreking van dienstverbintenis aanvragen. Dit ontslag heeft pas uitwerking wanneer de Koning of de overheid die Hij aanduidt, het heeft aanvaard.
§ 2bis. De Koning of de overheid die Hij aanduidt, kan de aanvraag weigeren indien Hij oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang.
§ 2ter. De dienstverbreking is steeds strijdig met het dienstbelang in de volgende gevallen :
1° wanneer de betrokken hulpofficier minder dan drie jaar in werkelijke dienst is gebleven tijdens de periode volgend op de vorming op basis waarvan de rendementsperiode bedoeld in artikel 3 van de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden, berekend wordt;
2° in geval van mobilisatie;
3° in periode van oorlog;
4° indien de betrokken hulpofficier zijn aanvraag indient wanneer hij zich in periode van vrede in de deelstand "in operationele inzet" bevindt of op preadvies gesteld is met het oog op deze inzet.
§ 2quater. Behoudens in de door de Koning of de overheid die Hij aanduidt, uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen, is de aanvraag bedoeld in § 2 bis, niet strijdig met het dienstbelang wanneer de betrokken hulpofficier in werkelijke dienst is gebleven gedurende de volledige rendementsperiode bedoeld in artikel 3 van voornoemde wet van 16 maart 2000.
Zowel in het uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgeval bedoeld in het eerste lid, als in het geval van een aanvraag tot ontslag dat uitwerking heeft na de periode bedoeld in § 2 ter, 1°, maar voor het einde van de rendementsperiode bedoeld in artikel 3, van voornoemde wet van 16 maart 2000 verkrijgt de betrokken hulpofficier, in zoverre hij zijn aanvraag niet formeel heeft ingetrokken, zijn dienstverbreking ten laatste vijf jaar na de beslissing tot weigering van de voornoemde ontslagaanvraag.".
Art.11. Artikel 21 van de wet van 1 maart 1958 betredende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemachten de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, vervangen door de wet van 20 mei 1994 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 23/96 van het Arbitragehof, wordt vervangen ais volgt :
"Art. 21. § 1. De officier kan op elk ogenblik schriftelijk zijn ontslag aanbieden. Dit ontslag heeft pas uitwerking wanneer de Koning of de overheid die Hij aanduidt, het heeft aanvaard.
§ 2. De Koning of de overheid die Hij aanduidt, kan het ontslag weigeren indien hij oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang.
§ 3. Het ontslag is steeds strijdig met het dienstbelang in de volgende gevallen :
1° wanneer de betrokken officier minder dan drie jaar in werkelijke dienst is gebleven tijdens de periode volgend op de vorming op basis waarvan de rendementsperiode bedoeld in artikel 3 van de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden, berekend wordt;
2° in geval van mobilisatie;
3° in periode van oorlog;
4° indien de betrokken officier zijn aanvraag indient wanneer hij zich in periode van vrede in de deelstand "in operationele inzet" bevindt of op preadvies gesteld is met het oog op deze inzet.
§ 4. Behoudens in de door de Koning of de overheid die Hij aanduidt, uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen, is het ontslag bedoeld in § 2, niet strijdig met het dienstbelang wanneer de betrokken officier in werkelijke dienst is gebleven gedurende de volledige rendementsperiode bedoeld in artikel 3 van voornoemde wet van 16 maart 2000.
Zowel in het uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgeval bedoeld in het eerste lid, als in het geval van een aanvraag tot ontslag dat uitwerking heeft na de periode bedoeld in § 3,1°, maar voor de afloop van de rendementsperiode bedoeld in artikel 3, van voornoemde wet van 16 maart 2000 verkrijgt de betrokken officier, in zoverre hij zijn ontslagaanvraag niet formeel heeft ingetrokken, zijn ontslag ten laatste vijf jaar na de beslissing tot weigering van de voornoemde ontslagaanvraag.".
Art.12. Artikel 23 van de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, vervangen door de wet van 20 mei 1994 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 23/96 van het Arbitragehof, wordt vervangen als volgt :
"Art. 23. § 1. De onderofficier kan op elk ogenblik schriftelijk zijn ontslag aanbieden. Dit ontslag heeft pas uitwerking wanneer de Koning of de overheid die Hij aanduidt, het heeft aanvaard.
§ 2. De Koning of de overheid die Hij aanduidt, kan het ontslag weigeren indien hij oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang.
§ 3. Het ontslag is steeds strijdig met het dienstbelang in de volgende gevallen :
1° wanneer de betrokken onderofficier minder dan drie jaar in werkelijke dienst is gebleven tijdens de periode volgend op de vorming op basis waarvan de rendementsperiode bedoeld in artikel 3 van de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden, berekend wordt;
2° in geval van mobilisatie;
3° in periode van oorlog;
4° indien de betrokken onderofficier zijn aanvraag indient wanneer hij zich in periode van vrede in de deelstand "in operationele inzet" bevindt of op preadvies gesteld is met het oog op deze inzet.
§ 4. Behoudens in de door de Koning of de overheid die Hij aanduidt, uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen, is het ontslag bedoeld in § 2, niet strijdig met het dienstbelang wanneer de betrokken onderofficier in werkelijke dienst is gebleven gedurende ze volledige rendementsperiode bedoeld in artikel 3 van voornoemde wet van 16 maart 2000.
Zowel in het uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgeval bedoeld in het eerste lid, als in het geval van een aanvraag tot ontslag dat uitwerking heeft na de periode bedoeld in § 3, 1°, maar voor de afloop van de rendementsperiode bedoeld in artikel 3, van voornoemde wet van 16 maart 2000 verkrijgt de betrokken onderofficier, in zoverre hij zijn ontslagaanvraag niet formeel heeft ingetrokken, zijn ontslag ten laatste drie jaar na de beslissing tot weigering van de voornoemde ontslagaanvraag.".
Art.13. Artikel 17 van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de land-, lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, vervangen door de wetten van 13 juli 1976 en 20 mei 1994 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 23/96 van het Arbitragehof, wordt vervangen als volgt :
"Art. 17. § 1. De vrijwilliger kan op elk ogenblik schriftelijk zijn ontslag aanbieden. Dit ontslag heeft pas uitwerking wanneer de Koning of de overheid die Hij aanduidt, het heeft aanvaard.
§ 2. De Koning of de overheid die Hij aanduidt, kan het ontslag weigeren indien hij oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang.
§ 3. Het ontslag is steeds strijdig met het dienstbelang in de volgende gevallen :
1° wanneer de betrokken vrijwilliger minder dan drie jaar in werkelijke dienst is gebleven tijdens de periode volgend op de vorming op basis waarvan de rendementsperiode bedoeld in artikel 3 van de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden, berekend wordt;
2° in geval van mobilisatie;
3° in periode van oorlog;
4° indien de betrokken vrijwilliger zijn aanvraag indient wanneer hij zich in periode van vrede in de deelstand "in operationele inzet" bevindt of op preadvies gesteld is met het oog op deze inzet.
§ 4. Behoudens in de door de Koning of de overheid die Hij aanduidt, uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen, is het ontslag bedoeld in § 2, niet strijdig met het dienstbelang wanneer de betrokken vrijwilliger in werkelijke dienst is gebleven gedurende de volledige rendementsperiode bedoeld in artikel 3 van voornoemde wet van 16 maart 2000.
Zowel in het uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgeval bedoeld in het eerste lid, als in het geval van een aanvraag tot ontslag dat uitwerking heeft na de periode bedoeld in § 3, 1°, maar voor het einde van de rendementsperiode bedoeld in artikel 3, van voornoemde wet van 16 maart 2000 verkrijgt de betrokken vrijwilliger, in zoverre hij zijn ontslagaanvraag niet formeel heeft ingetrokken, zijn ontslag ten laatste drie jaar na de beslissing tot weigering van de voornoemde ontslagaanvraag.".
Art.14. Artikel 44, tweede lid, van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht, ingevoegd door de wet van 20 mei 1994, wordt opgeheven.
Art.15. Artikel 16, § 3, van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, vervangen door de wet van 20 mei 1994 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 81/95 van het Arbitragehof, wordt opgeheven.
Art.16. Artikel 26 bis van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 20 mei 1994 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 81/95 van het Arbitragehof, wordt vervangen als volgt :
"Art. 26bis. De kandidaat-beroepsofficier of kandidaat-beroepsonderofficier bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader wiens dienstneming of wederdienstneming wordt verbroken wegens elke andere reden dan wegens medische ongeschiktheid en die ophoudt kandidaat-militair of militair van het actief kader te zijn, is ertoe gehouden om een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden terug te betalen :
1° wanneer het een kandidaat-beroepsofficier betreft die, nadat hij aan de Koninklijke Militaire School of aan gelijk welke andere instelling van universitair of gelijkwaardig niveau het daarop betrekking hebbende kandidaatsdiploma heeft behaald, zijn vorming niet voltooit;
2° wanneer het een kandidaat-beroepsonderofficier betreft die, nadat hij aan een school voor onderofficieren het diploma of getuigschrift uitgereikt door die school heeft behaald, zijn vorming niet voltooit.
De bepalingen van het eerste lid zijn eveneens van toepassing op de kandidaat-aanvullingsofficier of kandidaat-aanvullingsonderofficier die deze hoedanigheid verliest en die tot deze vorming werd toegelaten nadat zijn dienstneming of wederdienstneming als kandidaat-beroepsofficier of kandidaat-beroepsonderofficier werd verbroken en waarop de bepalingen van het eerste lid op dat ogenblik van toepassing waren.".
Art.17. Artikel 1, tweede lid, van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn, wordt opgeheven.
Art.18. In artikel 24, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden, "eerste lid" geschrapt.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.19. [1 De bedragen bepaald in deze wet zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 en aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der federale overheidsdiensten.]1
De Koning mag een andere dan de in het eerste lid bepaalde spilindex vaststellen.
Krachtens het tweede lid stelt de Koning de nieuwe bedragen vast die hernomen worden in de tabellen van de bijlage bij deze wet.
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 23, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
Art.20. De terugvordering der verschuldigde sommen gebeurt door tussenkomst van de ontvangers van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 16 maart 2000.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Landsverdediging,
A. FLAHAUT
De Minister van Financiën,
D. REYNDERS
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN
BIJLAGE.
Art. N.(NOTA : de wijzigingen (tabel A, tabellen F1 en F2) aangebracht bij W 2010-01-10/15, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 22-02-2010 zijn niet kunnen uitgevoerd worden ; de bijlagen onbreken).
Tabel A | ||
[<font color="red">1</font> Type de formation | Durée de la formation | Durée de la période de rendement |
Type van de vorming | Vormingsduur | Duur van de rendementsperiode |
Officiers (*) (**) | ||
Officieren (*) (**) | ||
(1) | 5 ans/jaar | 7,5 ans/jaar |
(2) | 10,5 ans/jaar | |
(3) | 5 ans/jaar | 7,5 ans/jaar |
(4) | 10,5 ans/jaar | |
(5) (* * *) | 4 ans/jaar | 6 ans/jaar |
(6) (* * *) | 4 ans/jaar | 6 ans/jaar |
(7) (* * *) | 5 ans/jaar | 7,5 ans/jaar |
(8) (* * *) | 6 ans/jaar | 9 ans/jaar |
(9) (* * *) | 7 ans/jaar | 10,5 ans/jaar |
(10) | - | 6 ans/jaar |
(11) | - | 3 ans/jaar |
Sous-officiers (**) | ||
Onderofficieren (**) | ||
(12) | 2 ans/jaar | 3 ans/jaar |
(13) | - | 3 ans/jaar |
Vrijwilligers | - | 3 ans/jaar |
Volontaires | ||
(14) | Enseignement universitaire ou enseignement supérieur du type long Universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type | 1,5 fois la durée de la formation (* * **) 1,5 keer de vormingsduur (* * **) ]<font color="red">1</font> |
Enseignement supérieur du type court Hoger onderwijs van het korte type | ||
[<font color="red">1</font> Tableau B | Tabel B | |
Titulaire du brevet supérieur de pilote Dès l'obtention du brevet, départ au cours de la | Montant à rembourser | |
Houder van het hoger brevet van piloot Vanaf het bekomen van het brevet, vertrek gedurende het | Terug te betalen bedrag | |
1 ère année/1ste jaar 2 e année/2 de jaar 3 e année/3 de jaar 4 e année/4 de jaar 5 e année/5 de jaar 6 e année/6 de jaar | 148.736,11 EUR 148.736,11 EUR 111.552,09 EUR 89.241,67 EUR 44.620,83 EUR 29.747,22 EUR]<font color="red">1</font> | |
[<font color="red">1</font> Tableau C | Tabel C | |
Réussi une formation de pilote de l'aviation légère ou de pilote du personnel navigant aérien de la marine Durant la période de rendement, départ au cours de la | Montant à rembourser | |
Met succes een vorming van piloot van het licht vliegwezen of van piloot van het luchtvarend personeel van de marine beëindigd Tijdens de rendementsperiode, vertrek gedurende het | Terug te betalen bedrag | |
1 ère année/1ste jaar 2 e année/2 de jaar 3 e année/3 de jaar 4 e année/4 de jaar 5 e année/5 de jaar 6 e année/6 de jaar | 30.986,69 EUR 27.888,02 EUR 24.789,35 EUR 21.690,68 EUR 18.592,01 EUR 9.296,01 EUR]<font color="red">1</font> | |
A partir de la fin de la formation de pilote, départ au cours de la | Officier auxiliaire du corps du personnel navigant qui est titulaire des qualifications aéronautiques visées à l'article 3, § 2, alinéa 4 | Officier auxiliaire du corps de l'aviation légère qui est titulaire des qualifications aéronautiques visées à l'article 3, § 2, alinéa 4 |
Vanaf het einde van de vorming van piloot, vertrek gedurende het | Hulpofficier van het korps van het varend personeel die titularis is van de luchtvaartkwalificaties bedoeld in artikel 3, § 2, vierde lid | Hulpofficier van het korps van het licht vliegwezen die titularis is van de luchtvaartkwalificaties bedoeld in artikel 3, § 2, vierde lid |
1 ère année/1ste jaar | 148.736,11 EUR | 24.789,35 EUR |
2 e année/2de jaar | 111.552,09 EUR | 21.690,68 EUR |
3 e année/3de jaar | 89.241,67 EUR | 18.592,01 EUR]<font color="red">1</font> |
[<font color="red">1</font> Tableau E | Tabel E |
Tableau E1 Pilote qui a suivi une formation '' Multi Engine IFR '' aux frais de la Défense et qui obtient une qualification de pilote sur un autre aéronef du type de transport que celui sur lequel il a été initialement formé | Tabel E1: Piloot die een vorming '' Multi Engine IFR '' op kosten van Defensie heeft gevolgd en die een kwalificatie van piloot bekomt op een ander luchtvaartuig van het type transport dan dit waarop hij oorspronkelijk werd gevormd]<font color="red">1</font> |
(<font color="red">1</font>)<W <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2009042631" target="_blank">2009-04-26/31</a>, art. 24, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009> |
[<font color="red">1</font> Montant à rembourser durant la période de rendement visée à l'article 3, § 2bis, alinéa 2, en cas de départ anticipé au cours de | Terug te betalen bedrag gedurende de rendementsperiode bedoeld in artikel 3, § 2bis, tweede lid, in geval van vertrek gedurende het |
1re année/1ste jaar | 203.373 EUR |
2 e année/2de jaar | 152.529 EUR |
3 e année/3de jaar | 101.686 EUR |
4 e année/4de jaar | 50.843 EUR]<font color="red">1</font> |
(<font color="red">1</font>)<W <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2009042631" target="_blank">2009-04-26/31</a>, art. 24, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009> |
[<font color="red">1</font> Tableau E2 Pilote qui a suivi une formation '' Multi Engine IFR '' à ses frais et qui obtient une qualification de pilote sur un autre aéronef du type de transport que celui sur lequel il a été initialement formé | Tabel E2: Piloot die een vorming '' Multi Engine IFR '' op zijn eigen kosten heeft gevolgd en die een kwalificatie van piloot bekomt op een ander luchtvaartuig van het type transport dan dit waarop hij oorspronkelijk werd gevormd]<font color="red">1</font> |
(<font color="red">1</font>)<W <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2009042631" target="_blank">2009-04-26/31</a>, art. 24, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009> |
[<font color="red">1</font> Montant à rembourser durant la période de rendement visée à l'article 3, § 2bis, alinéa 2, en cas de départ anticipé au cours de | Terug te betalen bedrag gedurende de rendementsperiode bedoeld in artikel 3, § 2bis, tweede lid, in geval van vertrek gedurende het |
1re année/1ste jaar | 91.272 EUR |
2 e année/2de jaar | 68.454 EUR |
3 e année/3de jaar | 45.636 EUR |
4 e année/4de jaar | 22.813 EUR]<font color="red">1</font> |
(<font color="red">1</font>)<W <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2009042631" target="_blank">2009-04-26/31</a>, art. 24, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009> |
[<font color="red">1</font> Tableau E3 Pilote qualifié sur un aéronef du type de transport qui obtient une qualification de pilote sur un autre aéronef du même type | Tabel E3: Piloot gekwalificeerd op een luchtvaartuig van het type transport die een kwalificatie van piloot bekomt op een ander luchtvaartuig van hetzelfde type]<font color="red">1</font> |
(<font color="red">1</font>)<W <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2009042631" target="_blank">2009-04-26/31</a>, art. 24, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009> |
[<font color="red">1</font> Montant à rembourser durant la période de rendement visée à l'article 3, § 2bis, alinéa 2, en cas de départ anticipé au cours de | Terug te betalen bedrag gedurende de rendementsperiode bedoeld in artikel 3, § 2bis, tweede lid, in geval van vertrek gedurende het |
1re année/1ste jaar | 50.040 EUR |
2 e année/2de jaar | 37.530 EUR |
3 e année/3de jaar | 25.020 EUR |
4 e année/4de jaar | 12.510 EUR ]<font color="red">1</font> |
(<font color="red">1</font>)<W <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2009042631" target="_blank">2009-04-26/31</a>, art. 24, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009> |